| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
‘Ik kom maar even aan-waaien,’ zei Fred. Hij stond in de deur. ‘Is Harry niet thuis?’
Babs draaide zich om, stak haar hand uit, terwijl ze zitten bleef. ‘Neen, die werkt. De heele week al. Kom je mijn eenzaamheid deelen? En waar is Lily?’
‘Naar de opera m-met jouw blonde Venus.’
‘Dus je bent losloopend. Ga gauw zitten Frederik.’
Fred strekte zijn lange beenen.
‘Zoo meisje, en hoe staat het leven?’
‘Beroerd,’ zei Babs.
Haar toon was zoo nadrukkelijk, dat hij haar aanzag.
‘Nog altijd die autotocht naar het Gooi?’ zei hij dan.
‘Weet je daarvan?’
‘Ja, dat hoor je. Ik heb gister met Harry koffie gedronken. Toen sprak hij erover.’
Ongeduldig tikte Babs met haar voet op de grond.
‘Ik vind het toch niet...’ begon ze. Haar wenkbrauwen waren gefronst.
‘Ja, ik w-weet al wat je zeggen wilt. Je vindt het niet fair, dat Harry er met mij over gesproken heeft.’
‘Ik kan het niet uitstaan...’ begon ze weer.
Maar Fred hief zijn hand.
‘Maar lieve kind, als Harry er gister niet m-met me over gesproken had, z-zou jij zelf - z-zou jij zelf het mij nu z-zeker verteld hebben. Wat is het verschil?’
‘Maar Harry zal het geval hebben overdreven.’
| |
| |
‘D-dat geloof ik niet. Zijn simpele w-woorden waren, dat jij, terwijl je weet, hoe m-moeilijk hij het op 't oogenblik heeft, er heel genoegelijk een heele dag op uit bent getrokken m-met een auto. D-dat zal een duur grapje geweest zijn Barbara.’
‘Och, gaat nogal.’
Fred stak een sigaret op.
‘Rooken?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei Babs norsch. ‘Doe jij Roetje even open. Die staat voor de deur te gillen.’
‘Asjeblieft.’ Fred sprong op. ‘L-lach dan eens tegen me.’
‘Voor geen millioen. Ik raasde liever.’
‘Raas dan maar,’ ried Fred aan. ‘Kom vooruit Babs. D-dat zal je goed doen. Dan heb ik tenminste k-kans, d-dat je tegen het eind van de avond w-weer lief tegen me bent.’
‘Je bent dus van plan de heele avond te blijven.’
‘'t Is hier zoo b-beestachtig gezellig,’ zei Fred.
Babs ging met een ruk verzitten.
‘Nee Roetje, blijf liggen. Ik wil je niet op mijn knie. Ga weg Roetje.’
Fred stond op, ging naar de theetafel, en schonk, wonderlijk onhandig thee in.
‘Hier m-meisje. Ik neem de honneurs maar waar. Neem aan je kopje.’
‘Dank je. Ik wil geen thee.’
‘Je wilt misschien liever champagne?’
‘Nee, dat zou te buitensporig zijn.’
‘Ja, daarin heb je g-gelijk,’ zei Fred. Hij dronk kalm zijn thee, rookte.
‘Je zult me wel een draak vinden,’ begon ze. Haar oogen waren donker, haar mond trok.
‘Heelemaal niet,’ zei Fred. ‘Ik ken deze symptomen. Ze worden - z-ze worden verklaard door een opgewonden gemoeds-t-toestand. Meer m-meegemaakt.’
Babs' voeten trappelden op de grond.
‘Ik wou, dat je niet zoo kàlm bleef Fred.’
‘Ik wil anders ook b-best wat gaan trappelen!’ Fred bewoog zijn lange beenen regelmatig op en neer. ‘Als dat je s-soms goed doet.’
Babs beet op haar onderlip. Dan zei ze: ‘Neen, ik kàn het niet uitstaan, dat jij en Harry daar samen over gezanikt hebben. Wat zullen jullie me hebben uitgeplozen! Bezat ik nog één deugd?’
‘M-massa's.’ Fred legde zijn sigaret neer. ‘Kom Babs, w-wees niet zoo kinderachtig. Ik vond Harry gister triest...’
‘Hij is tegen mij van een ongenaakbare hoogheid, o geweldig,’ viel Babs in.
‘Nu ja, die hoogheid v-verandert natuurlijk in triestheid, wanneer hij weer m-met zichzelf alleen is. Babs l-luister eens. Je weet, dat Harry en ik mekaar kennen vanaf de H.B.S. Toen was hij p-pas als
| |
| |
klein joggie uit Indië naar hier gestuurd, en bij de v-vader van Gerard Disselman in huis.’
‘Hoe was Willem toen?’ vroeg Babs.
‘'n Lange s-sladood met een lorgnet. Leid me toch niet af Barbara.’
‘Je begon met een beeldige tirade over jullie vriendschap.’
‘Ja juist. Nu, we zijn altijd d-dikke vrienden gebleven.’
‘Dàt neem ik jullie ook heelemaal niet kwalijk,’ Babs keek naar de punten van haar schoenen.
‘Ja, nu lach je, schooier,’ zei Fred.
‘Heelemaal niet. Praat toch door Frederik.’
‘Je valt me aldoor in de rede. Ik steek een p-pijp op. Mag ik? En geef jij me dan nog eens een kopje thee.’
‘Nu, vooruit dan maar.’ Frederik stopte een zeer doorrookte pijp. Hij knoeide tabak op de grond, die hij met zijn voet trachtte bij elkaar te schuiven. Langzaam en behagelijk zoog hij de rook in.
‘Thee, Frederik.’
‘Dank je.’ Hij tikte met de steel van zijn pijp tegen haar arm. ‘Kijk, B-Barbara, als je vrinden bent, zooals Harry en ik, dan hoef je heusch g-geen mooi weer tegen mekaar te spelen. Dan z-zeg je tegen mekaar: “Kerel, wat is er?” wanneer je merkt, dat er wat aan mankeert. En ik weet allang, d-dat Harry het om de d-drommel niet gemakkelijk heeft tegenwoordig.’
Babs haalde haar schouders op.
‘Hij schijnt jou meer te vertellen dan mij.’
‘Dwaasheid Babs. Hij heeft er toch met jou ook over gesproken, is 't niet? Nu, Harry is geen man, om daar iedere dag weer opnieuw over te je-jerimieeren.’
‘Ik dacht, dat de zaak weer beter ging,’ zei Babs.
‘Och, ze gaat niet slechter. D-denk dat niet. M-maar het is een harde dobber. En hij moet werken tegen de k-klippen op.’
‘Dat kan hij me toch zeggen. Dan zal ik heusch mijn maatregelen wel nemen. De dienstbode afschaffen. Een deel van het huis verhuren. Weet ik wat?’
‘Dat is nu weer v-vrouwelijke overdrijving.’ Fred dampte. ‘D-dat is heelemaal niet noodig B-Barbara. Nu ja, je zou best die d-duizendpoot, - hoe heet ze ook weer - kunnen afschaffen. Bobbie is toch al een flinke kerel.’
‘Laat ik dan tot September wachten. Hij gaat in September naar school.’
‘Ook best. M-maar je hoeft daartegenover niet direct autotochten te organiseeren met een chauffeur en een pic-nic op de hei. Je doet me denken aan de vrouw, die b-bezuinigen wilde, en niet de nieuwe hoed kocht, die ze bitter noodig had, m-maar wel in een uitverkoop een avondjapon, d-die ze heelemaal niet noodig had.’
‘Nu ja, zoo ben ik niet,’ zei Babs.
‘'t Lijkt er alleen maar een beetje op. Vlieg me niet aan B-Barbara.
| |
| |
Ik, als Harry's oudste en beste vriend mag je dit wel zeggen. En we - En we nemen 't je niet kwalijk hoor!’
‘O, dank je wel.’
‘Nee, jij kunt er ook weer niets aan doen. D-dat heb ik Harry nog gezegd.’
‘Dat zal Harry wel opgewekt hebben.’
‘M-maar dat begreep hij best. Jij, eenig verwend dochtertje - opgevoed in een m-militair milieu - nooit met de beroerd harde kant van het z-zakenleven in aanraking geweest - ja wat wil je?’ Fred hield weer een lucifer bij zijn pijp. ‘Men kan niet van een nachtegaal verwachten, dat hij k-kwaakt als een kikker.’
‘De vergelijking is schoon maar duister. Ben ik de nachtegaal of de kikker?’
‘De nachtegaal!’ Fred hulde zich in een rookwolk. Zijn mond spleet zijn gezicht in tweeën. ‘Oh B-Barbara, wat kijk je zondaars-achtig.’
‘Dat verbeeld je je. Ik blijf er bij, waarom praat Harry niet méér met me?’
‘Nu, ik geloof, dat het je b-beestachtig vervelen zou, wanneer hij de eene avond thuiskwam m-met de opwekkende woorden: ‘Z-zeg kind, ik heb vandaag weer tien wissels van de bank teruggekregen,’ of de andere avond: ‘M-mijn reizigers hebben weer niets gedaan de heele week.’ Dan z-zou je op een goede dag zeggen: ‘O Harry schei toch uit m-met je gezwam.’
‘Ja, dat is best mogelijk,’ vond Babs.
‘Zie je wel? M-maar je zou het hem, zonder dat er over gepraat behoeft te worden, vrij wat gemakkelijker kunnen maken, door geen buitensporige eischen te stellen en - en geen buitensporige dingen te doen.’
‘Maar die autotocht wàs niet buitensporig,’ hield Babs vol.
‘In de gegeven omstandigheden wèl. Harry had een be-roerde dag gehad in den Haag, en als hij dan moe thuiskomt, v-vertel jij hem doodleuk...’
‘Ik zei het heelemaal niet doodleuk. Ik zei het met een bonzend gemoed.’
‘D-dat pleit tenminste voor je. Ja B-Barbara, de vrouw behoort nog iets meer te zijn dan een luxe voorwerp, dat niet tegen een stootje kan, of de scherven vliegen eraf. Er bestaat ook nog zoo iets als k-kameraadschap in het huwelijk.’
‘Frederik wat zou jij het prachtig met Leida Disselman kunnen vinden. Jullie zijn compleet verwante zielen. Ja, dat heb ik altijd wel gedacht.’
Fred streek zijn witblond haar bij de kruin glad.
‘Alleen snap ik niet... jij oreert nu wel prachtig tegen mij - maar hoe staan jij en Lily tegenover mekaar? Feitelijk vind ik, dat jij die schoone principes eerst maar eens in de huiselijke kring in toepassing moest brengen.’
‘Nu word je hatelijk B-Barbara.’
‘Nee heelemaal niet. Ik ben openhartig.’
| |
| |
‘Kijk, om te beginnen, is het met Lily en mij wel eenigszins anders. Ik kan haar geven wat ze wenscht. T-trouwens, die jaren heb jij ook gehad. M-maar als mijn omstandigheden mochten veranderen, dan zou ik van haar eischen - l-let wel, niet verwachten - dat ze zich daarin volkomen schikte. En dat ze me helpen zou!’
Babs dacht: ‘Nu, dat zou je ook leelijk tegenvallen.’ Ze nam Roetje. op haar knie. ‘Ga door Frederik.’
‘Weet je nog wel, v-verleden week bij ons, toen ik je vertelde, dat ik wel naar Indië zou willen?’
‘Natuurlijk. Ik heb er niet van kunnen slapen.’
‘Nu, dat was niet alleen een uitvloeisel v-van een overspannen brein. Ik heb er veel over nagedacht de laatste tijd... Jij weet natuurlijk niet, dat mijn werk hier me mijlen de keel uithangt.’
‘Wel eens vermoed. Ik heb je nooit erg enthousiast gevonden.’
‘Ik ben niet geschikt v-voor de gewone samenleving geloof ik. 's Morgens negen uur op kantoor, half een naar huis, t-twee uur weer naar het kantoor, zes uur naar huis. En een enkele avond w-werken of...’
‘Of dansen,’ vulde Babs aan.
‘Ja helaas. K-kijk, ik zou twaalf uur, veertien uur willen werken. per dag, als het maar werk was, w-wat me leek. Ik zou boer willen worden in Canada. Zoo midden in de prairie zitten - een koning in je eigen rijk. Ja, maar d-dat zou ik Lily niet kunnen aandoen,’ eindigde hij wat lamlendig. Hij keek verlegen naar Babs, zijn pijp was uitgegaan, hij haalde zijn versleten tabakszak te voorschijn, strooide kwistiglijk. de tabak om zich heen.
‘Ik kan me Lily tenminste niet voorstellen in die idylle van jou.’ Ze streelde Roetje, die zijn kop hief, en zijn nagels in haar knie sloeg van opwinding.
‘M-mijn vader was net zoo,’ zei Fred. ‘'t Zit in het bloed. De ouwe heer was koffiemakelaar. Veel verdiend. Op een goeie dag gaf hij er de brui aan, d-deed zijn zaak van de hand en kocht een boerderij op de Veluwe. Hij had ternauwernood ooit een koe gezien. Natuurlijk heeft hij hard moeten werken, tot nu toe, en er nooit zij bijgesponnen. M-maar gelukkig is hij. D-dat is zeker.’
‘En je moeder?’
‘Ja, zie je Babs, moeder is altijd de kameraad geweest!’
‘Je zou je ook in die boerderij kunnen gaan interesseeren. Dan houden we jou tenminste hier in het land.’
‘Nee, d-dat kan ik Lily niet aandoen,’ herhaalde Fred. ‘Maar weet je wel, dat ik je laatst sprak van Dinges, die in Indië zat?’
‘Weet ik niets meer van.’
‘Die dat proces gewonnen heeft van Dinges, je weet wel.’
‘Geen idee.’
‘Nu, dat is nog een ouwe schoolkameraad. Die staat daar aan het hoofd van een rubberplantage.’
‘Dan zal die wel aardig geboerd hebben.’
| |
| |
‘Schitterend. Hij heeft me al eens gevraagd, of ik niet wil uitkomen. Hem assisteeren, zie je. Toezicht houden, enne...’
‘Ja, ik snap je wel,’ zei Babs. ‘Ik begrijp alleen niet, hoe jij over Indië dùrft denken. Jij, die op een gewone voorjaarsdag in Februari door de Leidschestraat liep te puffen, alsof het hartje zomer was.’
‘M-maar dat was aan-stellerij Barbara. D-dat deed ik om jou aangenaam bezig te houden.’
‘Zoo. Nu, mijn zegen heb je.’
‘Die had ik laatst niet, dunkt me.’
‘Och, je gaat toch niet,’ zei Babs.
‘Het plan neemt elke dag v-vastere vorm aan.’
‘Dan zou ik er maar eens met Lily over spreken.’
‘Dat zal ik ook doen.’
Babs keek naar Fred. Ze zag zijn vastberaden mond en zijn koppige kin. Het was of ze die voor het eerst zag.
‘Ik weet wat je denkt B-Barbara.’
‘Zoo. Dat is pienter van je.’
‘Ja. Jij denkt, zoo'n prul van een kerel. Hij schikt zich maar overal in. En dan durft hij nog zoo'n groote mond opzetten.’
‘Dat dacht ik werkelijk zoo ongeveer.’
‘Nu, laat ik je dan zeggen, d-dat ik me in kleine dingen schikken kan, omdat ze me toch ten slotte de moeite van het verzet niet waard zijn. M-maar...’
‘Je voelt je natuurlijk een kei, als het op groote dingen aankomt.’
‘Inderdaad. En dat weet Lily ook.’
‘Wat is 't buitengewoon pleizierig, dat wij niet samen getrouwd zijn Frederik. Hier, neem dat beest eens op je knie. Dat krabt me.’
‘Geef maar hier het z- het zwijnjak,’ zei Fred. ‘Dus je had niet mijn betere helft willen zijn Barbara.’
‘Voor geen miljoen.’
‘Als ik ooit nog een restje verwaandheid in me ronddroeg, d-dan ben ik het nu kwijt.’ Fred zuchtte. ‘Zeg, wat krabbelt dat beest.’ Roetje pootte zijn nagels in Freds knie, keek hem daarbij trouwhartig aan. ‘Een echte vrouw zeg, of is 't een man, nu, in elk geval een echte kat. Zie je die onschuldige oogen. Hoor je 't ondier spinnen? Ze is tegelijkertijd bezig mijn k-knieschijf open te rijten.’
‘Je hebt er zeker nooit bij stilgestaan Frederik,’ zei Babs zoet, ‘dat er ook in Indië gedanst wordt in smoking en met een hooge boord.’
‘Niet, waar ìk mijn tenten zal opslaan. Dat is twee uur met een auto van Medan. Ik heb alles goed overwogen B-Barabra.’
Babs ging rechtop zitten. ‘Frederik, is dit alles ernst? Of ook fantastisch gekout om me aangenaam bezig te houden.’
‘Lieve kind, het zal ernst gaan worden.’
Ze bleef peinzend kijken in de vlammende haard. ‘Lily zal ik niet missen,’ dacht ze. ‘Die mag voor mijn part naar Honolulu trekken. Maar Fred - goeie, ouwe Frederik...’ Ze slikte eens. Ze kreeg een gevoel, alsof er wel eens tijden konden komen, waarin ze Frederik's
| |
| |
sterke hulp zou noodig hebben. En dan zou hij er niet zijn. Haar oogen knipten, ze wendde haar hoofd wat af.
‘Kom,’ zei Fred, terwijl hij opstond, en met een grimas Roetje losmaakte van zijn knie, ‘ik ga naar huis.’ Hij deed, alsof hij haar afgewende gezicht niet zag. Zijn pijp klopte hij uit in de aschbak, langzaam, alsof dit al zijn aandacht had.
‘Nu Barbara, we zien je wel weer eens gauw bij ons nietwaar?’
Babs lichtte het haardbankje op met haar voet.
‘Dank je wel voor al je wijze lessen Frederik. Ik zal ze nog eens in de eenzaamheid van mijn kamer overdenken.’
‘Prachtig.’
‘Alleen - als jij naar Indië gaat, zal ik wel gauw weer het goeie spoor bijster zijn.’
‘M-maar ik zal je in mijn brieven zulke harde waarheden zeggen. Kolossaal. Dan d-durf ik nog beter. Nu intimideer je me nog te veel.’
‘Daar heb ik anders bitter weinig van gemerkt. Maar ik zal al jouw brieven bewaren Frederik, en ik zal ze samenbinden met een rozerood zijden lint.’
‘Een oningewijde zou denken, d-dat je b-bezig bent mij een liefdesverklaring te doen,’ zei Fred. ‘Dag Babs.’
Ze zette het haardbankje recht.
‘Dag Frederik.’
Alleengebleven liep ze door de kamer - heen en weer - de handen op haar rug. Roetje, rechtopgezeten, keek haar na. Ze stampvoette eens. Ze leek wel Napoleon met dat geijsbeer. Nu nog een hand op haar hart, dan was ze volmaakt. De voordeur ging open, weer dicht, Harry.
Ze wachtte tot de kamerdeur geopend werd. Dan liep ze op hem toe, legde haar hoofd tegen zijn arm.
‘Harry, wees lief voor me. Ik zal nooit - nooit meer in auto's klimmen en pic-niccen op een hei. En met September doe ik Geesje weg. Dan ga ik zelf Bobbie naar school brengen en halen, en brengen en halen. - En halen en brengen...’
Hij nam haar mee naar de stoel voor de haard.
‘Dat is tenminste een stap in de goede richting,’ zei hij.
‘Ik zal nog vele stappen in goede richtingen doen,’ beloofde ze. ‘Maar dan ook nooit meer zoo ellendig hoog tegen me zijn Har.’
‘Och kind, ik wìl toch niet anders dan lief voor je zijn. Maar jij moet meevoelen Babs.’
‘Nu, je zult verstomd staan van mijn toekomstige prestaties,’ beloofde ze vlot, terwijl ze zijn oor tusschen haar duim en wijsvinger oprolde.
***
Maar de volgende dag, toen ze 's middags Bobbie naar de Hertels bracht - Rienk schilderde Bobbie voor Harry's verjaardag - dacht ze weer na over het gesprek van de vorige avond. Ja, als ze een kameraad voor Harry wilde zijn, en niet het luxe voorwerp met de vliegende
| |
| |
scherven - ze glimlachte - dan moest ze dit toonen. Maar waarmee? Zou ze Harry kunnen helpen, nu hij vaak 's avonds doorwerkte. Machineschrijven ging tamelijk vlot - maar ze had geen idee van stenografie.
‘Mam, zie je die hond?’ wees Bobbie. ‘Die lachte tegen me.’
‘Teruglachen,’ ried ze.
Bobbie schaterde. Hij zwaaide haar hand heen en weer.
‘Dacht je, dat die hond werkelijk lachte? Nu heb ik je fijn gefopt Mam.’
‘O stoute baas.’ - ‘Stenografie,’ dacht ze, ‘dat is nog niet eens zoo'n kwaad idee.’
Bij de Hertels vond ze een ongekende rust. Cor was op stap met de tweeling, en Rienk en Titia waren samen bezig een ingewikkelde kasberekening te maken.
Titia stak het potlood achter haar oor.
‘Het klopt weer niet. Op geen stukken na. Heb jij dat wel eens Babs?’
‘Best mogelijk, maar ik blijf er heerlijk onkundig van. Ik schrijf nooit mijn uitgaven op.’
‘Schrijf jij niets op?’ vroeg Titia. ‘Geen bakker en slager en kruidenier en wat dies meer zij.’
‘Nee, niets. O, ik weet best, dat het een verfoeilijke onattentheid van me is. Leida heeft me er al zoo vaak op gewezen. Maar ik ga er nu ook mee beginnen. Volgende week.’ - Ziezoo, weer een stap in de goede richting. - ‘Laat mij dat duistere boek eens zien, Rienk.’
‘Titia neemt nu het air aan, alsof dit tot haar dagelijksche bezigheden behoort,’ plaagde Rienk. ‘Weet je wel Babs, dat we deze huishoudstaat al sedert een week voeren?’
‘Omdat we nooit uitkwamen,’ vulde Titia aan. Ze nam haar potlood weg van achter haar oor. ‘Ja, en nu kloppen we heelemaal niet.’ Ze dacht even na. ‘Oh Rienk, ik weet nog wat - ik heb het kwartje voor de Maandagman vergeten. En de druiven voor Cor's zieke zuster. Heb jij nog een idee, hoeveel dat was? Ik zal maar een gulden opschrijven. Toe, zeg nog 'es wat Rienk.’
Rienk woelde door zijn baard. ‘Je moet alles direct noteeren, Titia.’
‘Zie je wel, ik heb geweten, dat hieruit conflicten zouden worden geboren. O, 't is of mijn hersens van wol zijn. We komen twaalf gulden en vier en tachtig cent te kort Babs. Ik zal er niet van slapen vannacht.’ Ze wiegde heen en weer. ‘O, de zalige onwetendheid, waarin ik al die jaren heb geleefd.’
‘Ik geloof, dat Bobbie bezig is mijn verven op te eten.’ Rienk stond op. ‘Ik zal maar eens aan de slag gaan. Kom hier, kleine baas, dan hef ik je in je zetel.’ Over zijn schouder heen zei hij: ‘Toch niet lief van je Babs, dat je mij het kind alleen laat schilderen.’
‘Rienk, ik draag het leed van de heele wereld op mijn gezicht. Ik zou een treurig voorbeeld worden voor mijn nageslacht.’
Rienk haalde op mannenmanier zijn schouders op, maar Titia, die aan het optellen was: ‘Acht en twintig en vijf is drie en dertig
| |
| |
en acht is twee en veertig,’ - hief haar hoofd: ‘Is er wat Babètje?’
Babs plofte neer op de divan.
‘Ik ga stenografie leeren,’ zei ze.
‘O leuk,’ zei Titia. Babs wist, dat Titia ook gezegd zou hebben:
‘Nu kloppen we heelemaal niet.’
‘O leuk,’ wanneer ze verteld had, dat ze op grof wild ging schieten in Afrika.
‘Ja, bar leuk.’
Titia klapte het huishoudboek dicht. ‘Ik zal me vanavond wel verder in deze geheimen verdiepen gaan. Dus je gaat steno leeren. Zoo maar, voor de mop?’
‘Nee, uit bittere noodzaak. Ik ga een steunpilaar worden voor Harry.’
| |
| |
‘Zoo. Ja, dat is altijd prettig. Kijk Bobbie eens zoet zitten. De tweeling zou al tien keer van die stoel gevallen zijn. Wat een drama's heeft dat gegeven, voor die geschilderd waren. Is steno moeilijk?’
‘Geen idee. 't Is een onbekende tak van sport voor mij. Maar ik zal er me op werpen met de moed der wanhoop.’
‘Heb je al een expert op dat gebied?’
‘Nee. Weet jij soms iemand?’ Want Rienk en Titia hadden de dwaaste protégé's, van een glazenwasscher of kruier af, tot een avondboekhouder toe.
‘Nee, ik geloof het niet. Rienk, weet jij iemand, die stenografielessen geeft?’
‘Stenografie? Nee, ik weet niet zeg. Die lange, donkere jongen, die gisteren hier was, moet wel een specialist zijn. Ik weet alleen niet waarin. 't Zou best kunnen, dat die...’
‘Welnee, dat is een beroepsdanser,’ zei Titia. ‘Weet je wat je doet Babs, je zet een advertentie. Wil je van een heer les hebben of van een dame?’
‘'k Geloof, dat een meneer verkieselijker is. Dames zijn soms direct zoo vijandig.’
‘Je zou ook naar een school kunnen gaan,’ riep Rienk over zijn schouder. ‘Er bestaan toch van die scholen.’
‘O ja, bij bosjes,’ zei Titia met een gezicht, alsof ze dit onderwijs ernstig bestudeerd had.
‘Nee, ik wil mijn privéleven niet op de schoolbanken demonstreeren. En 't moet een verrassing voor Harry blijven.’
‘Zoo, nu, dat 's prettig,’ knikte Titia. Ze sprong op. ‘Wat zullen we doen Babs, hier theedrinken of in de eetkamer, om de beroemde schilder niet af te leiden.’
‘Laten we in de stad gaan tea-en,’ stelde Babs voor. ‘Dan pik ik Bobbie straks weer op.’
‘Een knal-idee,’ jubelde Titia. ‘De tweeling is over een uurtje ook weer thuis. Dan kun jij heerlijk met de jongens spelen gaan, Rienk.’
‘Ja, jij bokst de boel wel aardig voor mekaar. Ik wou, dat je ook zoo sterk in boekhouden was.’
‘Niet sarcastisch worden, toe,’ smeekte Titia. ‘'t Past zoo heelemaal niet bij je. Vind je wel Babs? Rienk is een toonbeeld, zoo om te zien, van oubollige rondheid.’
‘Oliebollige rondheid,’ verbeterde Rienk, waarover Bobbie in zoo'n schaterbui schoot, dat hij van de stoel op de grond gleed. Rienk heesch hem weer overeind.
Toen ze op straat stonden, zei Titia: ‘Och, Rienk is lief! Zeg Babs, ik moet nog een hoedje hebben voor ik naar den Haag ga. 'n Eenvoudig kiepje. Geschikt voor de ouwelui. Ik neem wel een wereldsch hoofddeksel mee om me in te vertoonen, als ik met je vader uitga.’
‘Papa heeft al dagen lang naar je zitten uitkijken.’
Titia stak haar arm door die van Babs; ze versprong om in de pas te blijven. ‘Ja, gek hè, dat mijn plannen altijd zoo aan uitstel onderhevig
| |
| |
zijn. Mijn Oostersch feest uitgesteld, en mijn logeerpartij in den Haag idem idem. Maar dit laatste buiten mijn schuld gelukkig. Ik kan het niet helpen, dat de logeerkamer plotseling behangen moet worden.’
‘Ik benijd je niets,’ zei Babs.
‘Kind, het is om te huilen. En het naarste is, de ouwelui zijn zoo dol op me. Ze zouden wel op mijn schoot willen zitten de heele dag. Och, ze zijn best lief, hoor. Alleen zoo hopeloos ouwerwetsch. Ik heb een jumper gekocht met een hooge boord en lange mouwen, daar ga ik me zediglijk in hullen. Anders zegt schoonmama de heele dag: “Kind, zou je geen lintje door die hals kunnen rijgen, die is toch veel te laag.” Of: “Schat, wil je van mij een paar wollen kousen aan?” En ze voorspelt me gewrichtsrheumatiek en knobbeljicht om me van mijn naakte neigingen te bekeeren.’
‘Nu, dan zullen er later veel knobbeljichtige vrouwen rondwandelen,’ peinsde Babs met een blik op haar zijden beenen, en de zijden beenen rondom.
‘Ik geloof niet direct, dat je wandelen kunt met die mij voorspelde ziekte,’ zei Titia. ‘Maar ik zal me wel aanpassen. En je vader zorgt tenminste voor het mondaine element. O, 't zal best losloopen. Zullen we eerst even een hoedje gaan koopen ergens? Ik weet een snoes van een adres in de Kalverstraat.’
‘Als er maar een stoel is, waarop ik zitten kan,’ zei Babs. ‘Als ik nog denk aan die avondjurk van jou... Toen was ik een moord nabij.’ - Want Titia, de nonchalante, maakte er een onbegrijpelijke sport van om alles, wat een winkel aan pasbare artikelen opleverde, op te zetten en aan te trekken. En dan temidden van een slagveld van hoeden en jurken op een stoel te gaan zitten en met haar naïefste kindergezicht te zeggen: ‘Raad jij me nu eens kalm Babs, wat ik nemen zal.’ -
Titia lachte: ‘Ja, gek hè, ik kan nooit besluiten. Ik zou eens met Rienk een paar schoenen koopen; op straat hadden we al afgesproken wat ze mochten kosten en dat ze vooral degelijk moesten zijn. O ja, ik zou weer naar den Haag. Waar ook. Enfin, na een uur kwam ik de winkel uit met die lichtbeige schoentjes, je weet wel, die ik later roodgeverfd heb, en een ziedende Rienk. Hij had me kunnen boksen. Hier zijn we er al Babs.’
Babs greep de eenige stoel, die nog zu haben was, en zette zich neer in stille berusting. En een heel lange juffrouw, met uitgebeten haar, boog zich vriendelijk naar Titia over, en zei: ‘U wenscht dame?’ Alle juffrouwen begonnen altijd met lief en vriendelijk tegen Titia te zijn.
‘Ik wensch een hoed,’ zei Titia, en blikte onschuldig naar de juffrouw op. Babs schudde lichtelijk. Het begin was als in een opera comique.
‘Hebt U nog eenige voorkeur?’ vroeg de juffrouw.
‘O nee, heelemaal niet,’ zei Titia vlot. ‘Of ja, 't moet wel iets degelijks zijn. Niet zoo voyant bedoel ik. U weet wel een leuk gedegen hoedje. En ik moet het aan beide kanten kunnen dragen.’
De beminnelijke glimlach school weg in een mondhoek.
| |
| |
‘Hoe bedoelt U dat dame?’
‘Heel gewoon. Wat achter is, moet ik ook vóór kunnen hebben.’
‘Maar dat vindt U nergens.’
‘O toch wel. U hebt het misschien nog nooit geprobeerd. Maar 't kan best bij massa's hoeden. Laat U maar eens wat zien.’
De juffrouw had een beheerschte schokschouder, verdween onverschillig, en kwam terug met op haar uitgestrekte arm een stapel boven op elkaar geklemde hoeden. Inmiddels had Titia al voor de spiegel een oranje, een oud-rose en een knalblauw hoedje opgehad.
‘Dat oranje staat wel, is 't niet?’ vroeg ze. Ze draaide het vlug rond. ‘Ja, zoo staat het ook. Wat zeg jij ervan Babs?’
‘Ik dacht, dat je niet iets voyants wenschte.’
‘Och, 't is waar ook. Wat hebt U daar allemaal voor fraais juffrouw?’
De juffrouw, die inmiddels weer haar glimlach en beminnelijkheid teruggevonden had, liet de stapel op de toonbank glijden. ‘'t Zijn eenvoudige modelletjes, maar zeer chic. Past U deze eens dame.’
Titia dook weg in een zwart hoedje met een roode cokarde, dat op haar neus zonk. Ze draaide het rond.
‘De cokarde moet vóór dame.’
‘Ik wil ook eens zien, hoe hij achter staat. Nee...’ Ze lichtte de hoed van haar hoofd. ‘Ik verdrink er in.’
De eene hoed na de andere daalde neer op Titia's ruige haar. Schelmsch keken steeds haar donkere oogen onder de hoedrand uit naar Babs. Ze trok gezichten in de spiegel, bekeek zich op zij, bekeek zich van achteren in een handspiegel, en draaide dan vliegensvlug de hoeden achterstevoren. Een heer, die een meisje, wat blijkbaar zijn verloofde was, in de keuze van een hoofddeksel trachtte te assisteeren, werd volkomen afgeleid door het blijspel wat zich in zijn nabijheid afspeelde. Hij gnoof achter zijn wandelstok. Tot zijn meisje snibbig uitviel:
‘Ja, als je heelemaal niet naar me kijkt, Albert...’
Babs schopte tegen Titia's voet. En die, alsof ze plotseling een ontdekking deed, zei: ‘Laat u me dat oranjehoedje nog eens passen juffrouw.’
Ze zette het nationale hoedje op en af. Dan ging ze naast Babs op een punt van de stoel zitten, keek naar de volgeladen toonbank, en naar de nu grimmige juffrouw met het uitgebeten haar. Ze zei:
‘Raad jij me nu eens kalm Barbara, wat ik nemen zal. Die bruine? Nee, daarbij gaat mijn teint ongemerkt over in mijn hoed. Die groene? Nee, want die lijkt wat op een groene bloempot, en ik weet zeker, dat dat Rienks smaak niet zal zijn. Mag ik hem ruilen juffrouw?’
‘Hebt U dan al besloten, dame?’
‘Ik ben bezig,’ zei de dame. Ze oogde het slagveld. ‘Ach, zooveel keus! Weet u wat, plant u die zalmkleurige nog eens op mijn hoofd. Nee, toch ook niet. Toe, zeg dan eens wat Babs.’
‘Ik ben met stomheid geslagen,’ zuchtte Babs. ‘Neem die hoed met de lintjes.’
| |
| |
‘Hè nee, die vind ik ondegelijk,’ weerstreefde Titia. Ze reikte weer naar het oranjehoedje, keerde en wendde haar gezicht.
‘Deze staat me het best. Die zit me ook prettig. Wat zeg jij ervan Babs?’
‘Ja, die staat je zeker goed. Maar je wou iets gedegens.’ - ‘Schiet toch op Titia,’ mompelde ze.
Titia legde een vinger op haar lippen. ‘Wees stil Babs, ik ontdek wat... Juffrouw, ik neem dit hoedje, ja, bezorgt U 't vandaag nog?’ - En fluisterend gebogen over Babs stoel: ‘Zeg, Rienk heeft nog zoo'n zwarte, slappe hoed, die zet ik op naar den Haag. Hoe vind je dat idee?’
‘Enorm. Maar heb je deze hoed dan wel noodig?’ vond Babs, die voor zich zag een weg vol plichten en bezuinigingen.
Titia, die haar zijlokken fatsoeneerde, liet haar vinger in een krul rusten.
‘Nee,’ zei ze, ‘eigenlijk niet. Maar 't is een snoes hè? Vind je ook niet? En ik weet zeker, dat Rienk dol op me zal zijn onder die hoed.’
‘Tja, neem hem dan vooral.’
‘Dus ik màg hem ruilen?’ zei Titia tegen de juffrouw. ‘Als mijnheer hem misschien niet mooi vindt, dan ziet U mij wel weer verschijnen.’
De juffrouw keek alsof ze dit slechts een zeer matig genoegen vond, hield de deur open. ‘Dames.’
Op straat zei Titia: ‘Ik snak naar thee. En honger heb ik ook. Zullen we ons in een kalme gelegenheid terugtrekken? Of wil jij muziek?’
Babs, die er opeens aan dacht, dat ze eigenlijk evengoed bij Titia had kunnen theedrinken, wenschte ook een kalme gelegenheid. En ze zaten samen op een smal, groen canapétje, zooals in hun H.B.S. jaren, wanneer ze na schooltijd soms naar een lunchroom ijlden, en het moeizaam bewaarde zakgeld in slagroomtaartjes opfuifden.
‘Niemand zal mij ooit prijzen, dat degelijkheid en practische zin me aankleven,’ zei Babs, terwijl ze thee schonk. ‘Maar bij jou vergeleken ben ik een bezadigde burgeres met een heden en toekomst zonder emoties.’
Titia klapte haar handen tegen elkaar. ‘Och, als je eens wist, hoe jong ik me voel. Gek zeg, we hebben het heusch niet zoo gemakkelijk, Rienk en ik, dat weet jij wel het best. Maar ik kan nu eenmaal niet mijn hoofd laten hangen, als de zorgen des levens op me aanstormen. Ik hoop altijd maar weer op betere tijden.’
‘Als ik dat oranje dopje zie, dan kan ik dat moeilijk met die aanstormende zorgen vereenigen,’ plaagde Babs.
‘Och, dat is slechts een kleine afdwaling geweest,’ bekende Titia ootmoedig. ‘Zulke dingen heeft Rienk ook. Maar dat boeten we later weer heel genoegelijk door het ons ontzeggen van veel begeerde heerlijkheden. Lieve kind, zoo zou jij toch immers ook zijn, als je niet toevallig in weelde baadde.’
‘Ik baad niet meer zoo erg,’ zei Babs. ‘Ik plas maar een beetje.’
‘Heusch?’
| |
| |
‘Ja. De zaken gaan niet zoo schitterend tegenwoordig. Precies weet ik het niet. Ik heb er zoo weinig verstand van. Maar ik moet wèl probeeren om zuiniger te zijn.’
‘Ga je dàarom dus steno leeren. Ik dacht, dat het maar een bevlieging was,’ zei Titia.
‘Nogal een leuke bevlieging,’ weerde Babs af. ‘Neen, 't is bittere ernst.’
‘En wat wou je dan, als je 't kent?’
‘Och, dat weet ik niet. Misschien kan ik Harry op het kantoor helpen. Of misschien kan ik thuis wat voor hem doen. Ik heb nog niet direct een plan gevormd. In elk geval voel ik, dat ik er misschien wel profijt van trekken kan op de een of andere manier.’
‘'t Zal wel zoo'n vaart niet loopen,’ zei Titia. ‘Zaken kunnen immers plotseling en geheimzinnig weer gaan opbloeien. Dat weet ik nog wel van vroeger. De eene dag zat vader in de put, dan leek de heele boel verkeerd te gaan, dan stonden we al bijna op straat, en een week daarna was er geen vuiltje meer aan de lucht. Dan was er weer iets mystieks aan de beurs gebeurd, waarvan wij de zoete vruchten plukten. En Harry lijkt me zoo'n heel ernstige werker.’
Babs, die Harry's meening over de Hertels kende - ‘nee Babs, werkelijk, met hun levensopvattingen kan ik me niet vereenigen. Ze zijn zoo kinderlijk, of ze doen maar alsof, in ieder geval serieus zijn ze nooit.’ - Babs keek uit in de roezige, woelige straat. Titia's lof trof haar. Wat was Titia lief en zacht en begrijpend, ondanks alles wat Harry afkeurde.
‘Ja, hij werkt hard,’ zei ze dan, ‘en 't zal ook wel weer losloopen.’
‘Als je maar nooit vergeet,’ zei Titia, en nu was haar gezicht heel ernstig - ‘wat hindert het, wanneer er moeilijke dagen komen en zorgen, die groot lijken, wat hindert dat allemaal, wanneer je maar van mekaar houdt!’
Babs knikte.
‘Je draagt alles zooveel gemakkelijker en lichter,’ zei Titia, ‘als je maar werkelijk van mekaar houdt. Zooals Rienk en ik. En zooals Harry en jij.’
Babs beet op haar onderlip. Ja, Titia had gelijk. Als je maar van elkaar hield. En ze voelde zich moedig en opgewekt en tot alles in staat. Wat zou het een verrassing voor Harry zijn, als ze hem haar stenografiediploma toonen kon. Ze zou er niets van vertellen, en dan op een goeie dag...
Maar 's avonds, toen ze aan tafel zaten, zei ze, terwijl ze Bobbie's vleesch sneed in kleine stukjes:
‘Zeg Har, ik ga een huishoudboek aanleggen. Ik ga alles opschrijven, elke dag. Dan krijg je zoo'n goed overzicht over je uitgaven. Hoe vind je 't?’
‘Prachtig,’ zei hij. ‘Alweer een stap in de goede richting.’
‘Ik wist, dat je precies diezelfde woorden zeggen zou. En o Harry, weet je wat ik ook leeren ga! St...’ Ze boog zich diep over Bobbie's bordje, kuchte eens - ‘Ja,’ zei ze dan, ‘ik ga ook strijken leeren...’
|
|