| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
‘Fred, laat toch niet aldoor die deur naar de badkamer openstaan.’ Lily, die voor haar toilettafel zat, keek kwaad. ‘Ik begrijp niet - hoè vaak moet ik je dat zeggen.’
Fred, die zich geschoren had, kwam binnen met zijn kin in een handdoek.
‘K-kleinigheden kind, k-kleinigheden vergeet ik altijd. Maar de groote pro-blemen des levens...’ hij bekeek zijn kin in de spiegel, veegde er met zijn vingertoppen langs. ‘En bovendien kan ik niet door een dichte deur.’
Lily tikte tegen een van haar voortanden.
‘Die doet me pijn. Al een paar dagen. Zou ik morgen naar een tandarts gaan Fred?’
‘Natuurlijk. S-stel je voor, dat je de wolf in je tanden hebt, dan moet je die als de w-weerlicht laten bestrijden met uitboren en v-vullen, en... nou ja, enfin. Ik heb 't altijd zoo'n gekke uitdrukking gevonden, de w-wolf in de tanden. Zoo onnaspeurlijk.’
Lily zweeg. Fred knoeide zijn boord vast.
‘Ik s-snap eigenlijk niet, waarom we in gala moeten vanavond,’ ontdekte hij opeens.
‘O nee?’ vroeg Lily.
‘'t Is toch slechts een huiselijke bijeenkomst?’
‘O ja?’
| |
| |
‘Kom kind, niet zoo - niet zoo s-sarcastisch.’ Hij streelde even haar arm. ‘Is het alleen voor D-dinges, dat ik me in mijn smoking moet hullen?’
‘Ja, alleen voor Dinges.’
‘Ik lach me d-dood,’ zei Fred, ‘als die nu in zijn c-colbert komt. Nee, dat is heelemaal niet gek. Ik kan je vertellen, dat ik eens...’
‘Spaar me,’ Lily hield haar handen tegen haar ooren.
‘Nee, je m-moet even naar me luisteren, 't is niet een lang verhaal. We hadden 'es een diner van een paar lui. We waren nog jonge b-blagen, zoo van achttien, negentien. En we waren allemaal in-e in colbertjes, blauwe en grijze en geruite, en alleen Dinges, enfin, je kent hem niet, was in s-smoking. Weet je, die vent was op de rand van zelfmoord, die avond.’
‘Zoo,’ zei Lily. ‘Nu, laat ik je vertellen, dat van Zuilen niet in colbert zal zijn.’
‘Trek je de s-slangehuid aan?’ Fred knoopte zijn vest dicht. ‘Wat een zegen, dat Harry en B-Barbara er ook zijn. Ik weet nooit, wat ik met die van Zuilen moet praten. Die kerel heeft het altijd over-e- over zijn radio.’
‘Nu, dan praat jij ook over radio. Is dat zoo erg?’
‘Nee, maar dan zeg ik s-stomme dingen. En dan denkt hij, dat ik geestig ben ten koste van zijn radio. Ja, dat denkt hij. Ziezoo, ik ben k-klaar. Zal ik een van deze tulpen in mijn k-knoopsgat steken?’ Fred haalde een gele tulp uit de vaas op Lily's tafel. ‘Je hebt k-kans, dat die vanavond op mijn boezem tot een z-zonne- tot een z-zonnebloem uitdijt.’
‘Fred, doe niet zoo absurd!’ Lily stak de tulp weer in de vaas. ‘En ik hoop ook, dat je mevrouw Mensink geen dingen vertelt, die niet waar zijn. Want ze heeft laatst geloofd, dat je op twee paarden tegelijk door het Park hebt gereden.’
‘Ja, dat kan ik niet helpen. Ik zei: ‘Stel je voor, als je dat eens deed...’
Lily haalde haar schouders op. Ze draaide het licht boven de toilettafel uit.
‘We zouden ook kunnen bridgen,’ ontdekte Fred. ‘Ja, dat k-kan best. De Verstegens komen toch ook. Nu, dan kan van Z-Zuilen met jullie over radio zwammen, en dan bridgen wij mannen.’
‘Nee, we bridgen nièt,’ decreteerde Lily. ‘Er wordt wat muziek gemaakt, Emily van Zuilen zingt. En we gaan dansen in de Hall. De Mensinks nemen hun gramofoon mee in de auto.’
‘B-bewaar me,’ zei Fred.
‘Jij bent altijd tegen de draad in. Jij bent altijd anders dan anderen.’ Lily nam de handdoek op, die Fred op het bed had geslingerd. ‘Waarom kun je nu geen plezier hebben in zoo'n gewoon avondje. Ik begrijp je niet.’
Fred nam in 't voorbijgaan Lily's hand, legde er even zijn wang tegen. ‘Kom, 't zal wel losloopen. Ben je nog bij D-Dolly geweest?’
| |
| |
‘Ja, ze slaapt. Ik ga vast naar beneden. Doe jij de lichten uit?’ ‘Asjeblieft.’ Hij bleef even middenin de kamer staan. Hij voelde aan zijn strikje. Dat Lily plezier had in zulke opgeschroefde bijeenkomsten... Hij liep naar de zijkamer, waar Dolly sliep. Ze lag rustig, met een handje, tot een vuist gebald, boven op het dek. Hij streek zacht het rossige haar wat weg van de warme wangetjes. Ze had Lily's haar, Lily's oogen. Ze was Lily's kind meer dan het zijne. Hij zag plotseling in de toekomst een tweede Lily door het huis gaan, die aan niets anders denken zou dan aan dansen en uitgaan, en uitgaan en dansen. ‘Vader is zoo saai, die houdt nergens van,’ hoorde hij haar zeggen. Mijn God, wat zou hij eenzaam zijn...
Hij hoorde voor het huis een auto stilhouden. Daar had je de ellende al. De Mensinks natuurlijk met de gramofoon. Die waren altijd de eersten. Enfin, er was nog een kans, dat de weergever van dat beroerde ding bij het transport zou breken. Als Mensink hem - Fred - nu het opdraaien toevertrouwde, dan zou hij draaien, alsof hij met een orgel zijn brood moest verdienen. Hij hoorde 't al: ‘knap-pang.’ ‘Mensink, zeg k-kerel, ik geloof, dat er wat aan die k-koffiemolen mankeert. Hij doet het niet meer.’ Maar Mensink was wel zoo'n droge vijg, om allerlei reservedeelen in zijn overjas mee te torsen... Fred liep de trappen af. In de Hall stonden de van Zuilens, gala en al. Fred streek nog gauw even over zijn achterhoofd. Hij had een gevoel of er wat overeind stond. En over de laatste traptree struikelde hij.
In de groote salon, die liep over de heele breedte van het huis, met aan de voorkant een uitgebouwde serre, brandden twee staande schemerlampen. Lily hield van gedempt licht. Ze zat, glinsterend in haar slangenhuid, te praten met Thea Mensink en Emily van Zuilen. Met één voet op het haardijzer stond Willy Verstegen een sigaret te rooken. Ze had een kortgeknipte, heel gladgeborstelde jongenskop, en Fred zei, dat ze, als ze niet van die barbaarsch-lange dingen in haar ooren droeg, best voor een man kon doorgaan. Hij moest zich altijd beheerschen, om haar niet amicaal op de schouders te slaan met een ferme tik, of: ‘Nee kerel, nu ben je er naast,’ tegen haar te zeggen. In de Hall stond de gramofoon.
Thea Mensink zei: ‘Ik kan niet verrukt zijn over de permanent wave. De kapper komt nu weer elke dag bij me om me te onduleeren.’
‘Maar je hoeft toch niet persé geonduleerd te zijn met kort haar,’ zei Willy Verstegen tusschen twee rookwolken in. ‘Dat is een zot begrip.’
‘Maar mijn haar is zoo recht als een veter. Geen gezicht,’ klaagde Thea. En Emily vond, dat kort haar eigenlijk heel lastig was.
‘En heb je er nog over gedacht om radio te nemen?’ Van Zuilen keek Fred aan met een doordringende blik, waarvan hij het monopolie bezat.
Fred kuchte. Hij had: ‘Bewaar me,’ willen zeggen. Hij verkuchte het in: ‘Nee-e- ik ben nog niet zoo ver. Och, mijn vrouw zingt hè? Dan is het niet zoo noodig, ik bedoel...’ Hij raakte hopeloos in de
| |
| |
war. Goddank, daar werd gebeld. Dat zouden Harry en Barbara zijn. Hij stond op.
‘Een moment,’ zei hij. Hij liep ze in de Hall tegemoet.
Babs tikte hem tegen zijn kin. ‘Zoo slachtoffer,’ zei ze. ‘Heb je een gramofoon aangeschaft? Die ontbrak je nog net hè?’
‘Zwijg asjeblieft. Dat ding is hier gelogeerd. Daar g-gaan we straks op dansen. Zoo Harry, k-kerel. Weet jullie een onschuldige manier om het ding on-schadelijk te maken?’ Fred balde zijn vuist in die richting. Harry lachte, maar Babs zei:
‘Weet je wat Frederik, als je mij nu maar veel vraagt vanavond, dan ga ik wel alle dansen met je uitzitten, onder een schemerlamp. Lijkt je dat?’
‘Het voorstel is aan-lokkelijk genoeg. Maar ik ben gastheer vanavond. Ik moet mijn gastheerplichten ver-vervullen. Moet alle vrouwen afdansen.’
‘Sterkte dan. Is de blonde Venus er ook?’
‘Wie is dat?’
‘Mevrouw Mensink. Die vindt zichzelf zoo'n beeld.’ Ze ging op haar teenen staan, fluisterde het Fred in zijn oor.
‘De gramofoon is van V-Venus,’ fluisterde Fred terug. ‘Zul je dicht bij me blijven, Barbara?’
‘Hier, geef me maar een handje. Zullen we zoo binnenschrijden?’
Harry greep Fred bij zijn schouder. ‘Zeg, als jij ook zoo de duivel aan dansen hebt, laten we dan wat gaan bridgen.’
‘M-mag niet van Lily. Kom schiet op Barbara,’ zei Fred opeens ongeduldig.
En dan, met een lach in haar oogen, en een lach om haar mond, liep Babs de groote, schemerige salon binnen- - - - - - -
Babs en Harry dansten. De gramofoon huilde een fox-trott. Fred hield de blonde Venus in zijn armen geklemd. Hij zag er verhit uit.
‘Amuseer jij je?’ vroeg Babs.
‘Bar!’
‘Harry, ik geloof, dat er een nieuwe beweging gaande is onder jullie mannen.’
‘Hoe dat zoo?’
‘Och, ik voel, dat er een revolutionaire geest heerscht. Fred en jij - jullie tracht op te staan tegen de heerschende wetten van het vermaak. Ja, jij ook Harry.’
‘Och kom...’ Hij wilde zeggen: ‘Ik dacht, dat je nu daarvan wel zoo langzamerhand de reden wist.’
‘Maar je danst heerlijk Harry. Ik dans met niemand zoo graag als met jou.’
Hij drukte haar hand vaster in de zijne. Hij boog zich naar haar over. ‘Wat zie je er goed uit vanavond.’
‘Beau-soir?’
‘Ja, geweldig.’
| |
| |
‘Ook dat nog. Vind je deze jurk leuk?
‘'n Sprookje. Ben ik nu niet poëtisch?’
‘Je bent - enfin, dat zeg ik je thuis wel. En nu niet meer die verre blik in je oogen. Blijf op deze aarde! O, kijk eens ter zijde. Wat ziet Frederik benauwd.’ De Venus converseerde druk met Fred.
‘Vindt U dansen niet zalig?’ vroeg ze.
‘Ja, v-vreeselijk zalig,’ zei Fred, die altijd meer stotterde, wanneer hij zich gejaagd voelde. De pink van de blonde Venus, die elegant rechtstandig in zijn schouder prikte, hinderde hem gloeiend.
‘En dit is zoo'n goddelijke fox-trott, vind U niet?’
‘O ja, goddelijk,’ zei Fred. Hij dacht, zou ik mijn zakdoek even kunnen nemen om mijn voorhoofd af te vegen. Maar Barbara plaagde hem altijd, dat het zoo beleedigend was voor de partner. ‘Net, of je 't een corvée vindt Frederik.’
Nou maar, hij vònd het een corvée. Als Lily weer zoo iets arrangeerde, dan was hij ziek. Ging hij in bed liggen met influenza of roodvonk. Lieve hemel, hij werkte liever een dozijn van de saaiste processen door. Het was niet meer: In het zweet Uws aanschijns zult ge Uw brood eten, maar in het zweet Uws aanschijns zult ge dansen. Gekke wereld.
‘O, maar nu moet U klappen meneer Cruydt,’ zei de blonde Venus.
De gramofoon zweeg.
‘Klappen, waarvoor?’
‘Wel, dan krijgen we deze fox-trott nog eens weer. Hè, wat bent U naïef.’
‘Ja, ik ben erg n-naïef. Dat zegt iedereen. Maar ik wil best klappen.’ Fred sloeg zijn groote handen tegen elkaar.
‘Wat een enthousiasme Frederik,’ riep Babs.
‘'k Ben b-bar enthousiast,’ riep hij terug.
De gramofoon ving weer aan te weeklagen.
‘Nu moet U er weer aan gelooven,’ zei de blonde Venus schalksch. ‘Een excentriek vrouwtje die mevrouw van Reede, is 't niet?’
‘Barbara? Heelemaal niet. 'n Aller-aardigst v-vrouwtje. Mijn b-beste vriendin. Ik bedoel de v-vrind van mijn b-beste vrouw. Andersom natuurlijk.’ In het vuur van zijn weerleggingen zwaaide Fred met zijn zakdoek, veegde zijn voorhoofd af, terwijl de blonde Venus uit zijn armen gleed.
‘O, p-pardon. Ik was even uit de maat. W-warm is 't hier vind U niet?’
‘Ik geloof, dat U 't een corvée vindt om met me te dansen.’
Zie je wel, daar had je 't al weer, dat beroerde gezanik. Sloofde hij zich uit, in 't zweet zijns aanschijns, grinnikte, grijnsde, praatte als een imbeciel, en dan zei zoo'n avondjapon met opgetrokken wenkbrauwen en een tuitend mondje: ‘Ik geloof, dat U 't een corvée vindt om met me te dansen...’ Oh, hij ging naar Amerika, of de binnenlanden van Java - heerlijk middenin de rimboe zitten met Lily en het kind. Toch eens over denken...
‘Maar mevrouw,’ kweelde Fred, ‘hoe kunt U dat vermoeden. Ik
| |
| |
vind het een b-buitengewoon genoegen. Als dat ding straks s-stil is, k-klappen we weer.’
Maar later, onder de schemerlamp met Babs, zei hij:
‘Zeg, ik ga naar Indië.’
‘Zoo maar. En alleen?’
‘Nee, natuurlijk niet. Met v-vrouw en kroost.’
‘Weet Lily 't al?’
‘Nee. Ik heb 't pas be-dacht. Jij s-spreekt er niet over. Met geen sterveling. Harry uit-gezonderd.’
‘Natuurlijk niet,’ zwoer Babs.
‘Ik ga in de rimboe wonen.’
‘Zoo. Nu, daar zul je Lily een pleizier mee doen.’
Vanuit de hall klonk Lily's vroolijk lachen.
‘En hoe dacht je te gaan? Als Mr. Frederik Cruydt? Of neem je ook. een andere naam aan?’
‘Jij bent een misdadige vrouw,’ zei Fred, ‘m-maar ik mag je wel. Ik zal zien, dat ik op een p-plantage kom als administrateur.’
‘Maar Frederik, dat meen je toch niet?’
‘Natuurlijk meen ik het. Ik heb het mijn heele leven gewild. Maar nu straks is het sterker geworden, dan ik ben! Ga mee Barbara.’
‘Ik zou je hartelijk danken.’
‘Nu, ik geloof, dat Harry er anders over denken zou.’
‘O, maar Harry heeft Indisch bloed in zijn aderen. Van Harry zou 't heel begrijpelijk zijn. Nee, laat mij maar rustig op mijn Parkweg blijven wonen. Ik zal je met een bloedend hart zien vertrekken, Frederik.’
‘Ja, je denkt natuurlijk, dat ik scherts.’
‘Welnee...’
‘Nu, je zult het zien.’
‘Als je dan absoluut wilt, dat ik je woorden ernstig opvat... ik zie Lily nog niet naar Indië trekken Frederik.’
‘Ze weet toch, dat ze de man, die ze gekozen heeft, v-volgen moet tot het einde der aarde.’
Babs sloeg haar handen om haar knieën.
‘Nu, ik hoop het voor jou, dat Lily er niet anders over denkt.’
‘Zeg Barbara, ik geloof, dat je b-be-roerde dingen insinueert.’
‘Heelemaal niet. Ik zeg alleen mijn meening.’ Ze keek hem aan. ‘Zeg, praat toch niet zoo'n wartaal,’ snibde ze opeens.
‘Wat heb ik nu weer gedaan?’ zei Fred. ‘Die v-vrouwen tegenwoordig. Je kunt er geen s-staat meer op maken.’
Babs stond op. Ze schopte met haar voet tegen een kussen aan. ‘Hij zegt wel meer van die malle dingen,’ dacht ze. ‘Maar hij is warempel. zot genoeg om dit te doen.’
‘Ik huil me dood,’ zei ze ‘als jij weggaat Frederik.’
‘Ik v-voel me ge-troffen.’ Fred rukte zijn zakdoek weer te voorschijn, veegde zijn voorhoofd af. De muziek zweeg. Er werd geklapt in de hall, Fred klapte ook, stampte met zijn voeten. Hij wuifde naar de hall. ‘Doorgaan maar... T-toe dan maar. Kom meisje, kijk eens.
| |
| |
wat opgewekter.’ Babs ging weer zitten. Ze keek naar haar ringen.
‘Ik vind jou eigenlijk wel iemand, om in Indië rond te zwerven,’ zei ze dan. ‘De heele dag op een paard de plantage langs. En dan 's avonds in een rieten stoel hangen op een buitengalerij met een ijskouden drink in een glas met een rietje. In je pyjama! O zalig!’
Ze keek hem aan.
‘Kind zwijg. Een dorado, wat je daar be-beschrijft. Je weet niet, w-welke snaar je in mijn ziel trillen doet.’
Dan lachte Babs. ‘Och Frederik, stel je niet zoo aan. Je hebt het hier goed.’
‘Ja, ik heb het hier b-beestachtig goed,’ beaamde Fred.
Toen kwam Lily binnen. Haar gezicht was warm. Haar oogen straalden. Om haar ooren sprong het rossige haar.
‘Och Freddy, schakel jij de pianolamp even in. Mevrouw van Zuilen gaat direct zingen.’
***
| |
| |
Toen Barbara de volgende morgen wakker werd, zag ze de zon al door de gordijnen. Ze richtte zich op. Harry al weg? Hoe laat zou het zijn? Negen uur! O, ze had heerlijk geslapen, er niets van gehoord zelfs, dat Harry was opgestaan. Zou ze zich laten verwennen? De Volmaakte het ontbijt boven laten brengen? Ze rekte haar armen! Ja, dat deed ze. Ze belde. Zou Bobbie al op zijn? Heerlijk, dat Bobbie weer beter was. Kon hij uit naar het Park met Geesje. En zij? Ze ging tuffen met Leida.
De Volmaakte tikte.
‘Breng je mijn ontbijt boven Klara? Is er nog post? Neem die dan ook mee. En hoe is het weer?’
‘Heel mooi mevrouw.’
‘Trek de gordijnen maar open, wil je.’
Ja, zon, zon! Zon in de tuinen. Zon op de daken. Zon op de wingerd langs de muur.
De Volmaakte kwam binnen met een keurig verzorgd ontbijt, schoof een tafeltje bij. Ze moest de Volmaakte iets vriendelijks zeggen.
‘Heb je zin om vanavond naar de schouwburg te gaan Klara?’
‘O ja mevrouw.’
‘Heeft je vriendin ook vrij?’
‘Ja mevrouw.’
‘Nu, weet je wat. Dan bestel je voor mijn rekening maar twee parketplaatsen. Je moet zelf maar uitzoeken, waar je wilt heengaan.’
‘O dank U wel mevrouw.’
‘Mensch, doe wat,’ dacht Barbara. ‘Spring, schreeuw, stampvoet.’ - ‘O Klara zeg, je moet even een auto voor me bestellen voor de heele dag. En Geesje gauw even naar mevrouw Disselman sturen. Laat haar zeggen, dat ik om elf uur met de auto voor ben. Dan begrijpt mevrouw het wel. Is Bobbie al beneden?’
‘Ja mevrouw. Hij zit te ontbijten.’
‘Laat hem dan gauw afeten. Dan kan hij met Geesje mee. En vandaar naar het Park gaan. Maar hij moet me even goeiendag komen zeggen.’
‘Dus U drinkt hier geen koffie?’
‘Nee, maar meneer wel. En het kan zijn, dat meneer en mevrouw Disselman hier vanavond eten. Oei-dat komt slecht uit met jouw schouwburg.’
Klara stond als een paal.
‘Nu, weet je wat, ik bel je nog wel, als ik mevrouw Disselman gesproken heb. In elk geval zullen we zorgen om zes uur thuis te zijn.’
‘Als meneer dan maar niet zoo laat is.’
Babs bedwong zich. Ze had graag iets vinnigs gezegd. Nee, volmaakt blijven tegenover de Volmaakte. Ze schonk zich thee in. Klara verdween met een zacht geritsel van een stijf gestreken schort. Ja, het ontbijt was weer keurig. Daar ontbrak niets aan. En de thee was geurig, niet te sterk, niet te slap... De post... o, dat was niets, een paar circulaires, een catalogus, een rekening. Ja, de rekening van haar schoe- | |
| |
nen! Wat liep dat nog op. Over de honderd gulden. Maar daar waren ook de avondschoentjes bij.
Bobbie stortte binnen. Hij was weer rond en welgedaan.
‘Ga je uit? Dat zegt Klara. Ik vind het niks leuk Mam.’
‘Kom, zoo één dagje maar. Ik ben voor den eten weer thuis hoor.’
‘Ik vind het niks leuk.’
‘Maar kerel, je kunt mee.’ Zijn gezichtje klaarde op als een wonder. ‘Maar ga dan nu gauw even met Geesje naar tante Leida.’ Hij knelde zijn armpjes om haar hals.
‘Gaat tante Leida ook mee? Fijn! Waar gaan we heen. Met de trein?’
‘Nee, met een auto. Dat zul je wel zien.’ Ze hing weer aan de bel. ‘Kom, ga dan Bobbie.’
‘Klara, wil jij de pic-nic-mand in orde maken? Je weet wel, brood, vleesch, eieren, wat vruchten. Sandwiches. En Klara, de thermosflesch met koffie...’
‘Ja mevrouw.’
Babs sprong het bed uit. Zon! Ze ging in de zon staan. Ze deed haar gymnastische oefeningen. In de zon! Een blauwe lucht - en een vogel, die zong, een bloeiende azalea in de serre aan de overkant... O, een prachtige lentedag in Maart. Babs neuriede, terwijl ze naar de badkamer liep. Ze moest voortmaken - Harry nog opbellen, de pic-nic-mand controleeren, maar die zou wel in orde zijn... Ze boog haar lichaam ver achterover. Bijna raakten haar vingers de grond. Zou Tine dat kunnen? Ze glimlachte. Koesterend scheen in de badkamer de zon en het nikkel van de kranen glansde.
Toen ze beneden kwam, zei Klara: ‘Er is net opgebeld van meneer's kantoor. Meneer komt niet thuis koffiedrinken. Meneer moest onverwacht naar den Haag.’
‘En eten?’
‘Ja, dat wel.’
‘Als je nu niets van me hoort, dan komen mijnheer en mevrouw Disselman vanavond niet. Goed begrepen? Hoe laat komt de auto voor? Kwart voor elf? Prachtig.’
Om elf uur stond de auto in de Valeriusstraat voor Leida's huis. Leida kwam warm en gejaagd naar buiten.
‘Zeg, zou ik een warme mantel moeten aandoen? Ik heb nog vreeselijk moeten reppen.’
‘Tante Leida, weet je waar we heen gaan?’ Bobbie viel in zijn opwinding bijna op straat. Babs hield hem nog aan zijn jasje vast. ‘Naar Hulleversum.’
‘Ja, trek in elk geval iets warms aan. We gaan op de hei zitten. Ik heb plaids meegenomen. Zeg, ben je nu haast klaar?’
‘Ja direct. Eén seconde.’
‘Leida,’ riep Babs haar weer van de voordeur terug. ‘Komen jullie nog eten vanavond?’ Leida schudde haar hoofd. Ze liep met groote stappen naar binnen.
‘Nee zeg,’ zei ze, toen ze belast met nog een regenjas en een acte- | |
| |
tasch in de auto klom. ‘'t Spijt me wel, maar dat kunnen we niet. Gerard heeft een vergadering om acht uur. En dan rust hij eerst graag een uurtje. Dus dat komt slecht uit. Ja Bobbie, kom jij maar tusschen ons inzitten.’
Babs wees naar de regenjas. ‘Wat ben jij somber gestemd.’
‘Och nee, dat is om buiten op te zitten.’ Ze nam Bobbies hand in de hare. ‘O, wat heb ik moeten reppen. Ik moest nog met Anna alles afspreken voor de koffietafel en voor het eten. Ik heb Gerard nog een briefje geschreven. En ik ben ook nog uitgeweest om chocola.’
‘Fijn!’ riep Bobbie.
‘Vind je 't niet een uitgezochte dag voor een autotocht?’ Babs keek uit het raampje. ‘En de rug van de chauffeur lijkt zoo vertrouwd. Maar hij heeft een scheeve neus.’
‘Zijn neus kan me niets schelen,’ vond Leida. ‘Hij hoeft niet met zijn neus te sturen.’
Bobbie lachte. Die vond dat grappig van tante Leida. Babs leunde met haar hoofd achterover, de zon scheen in haar oogen.
‘Mam?’
‘Ja?’
‘We zijn er nog lang niet hè?’
‘Nee, nog lang niet.’
‘Heb je al een dagverdeeling gemaakt?’ vroeg Leida.
‘Ik maak nooit dagverdeelingen. Ik laat alles aan het Fatum over. Misschien komen we wel in Brabant terecht in plaats van in 't Gooi.’
‘Dat zou ik best wat voor jou vinden. Nee maar, nu in ernst. Heb je de chauffeur geen instructies gegeven?’
‘Och natuurlijk, als maar doorrijden tot het één uur is. Hilversum, Baarn, Laren en omstreken. Dan stilhouden bij een hei. Uitstappen. Pic-nic-mand en koffie nuttigen op de hei. Wandelen of liggen of zitten. 's Middags dan naar Amersfoort of zoo - hangt van de tijd af - daar theedrinken, en dan naar huis. Hoe lijkt je dat Leida?’
‘Buitengewoon. Maar ik heb zoo'n idee, dat het alles heel anders Zal loopen.’
‘Ook niet erg. Genieten zullen we.’
‘O Mam, lammetjes!’ riep Bobbie en rolde over Leida's beenen naar het raampje. ‘Zie je ze! Zie je ze springen!’
‘Die zijn ook blij, dat de zon schijnt. Ze kijken onze auto na, merk je wel? Ze denken, wie is dat jongetje?’
‘Ik zal je een verhaaltje vertellen van een lammetje en een veldmuis. Kom je bij tante Leida zitten? Zoo.’ Gretig vouwde Leida haar armen om Bobbie's jekker. Ze dempte haar stem.
Babs dacht: ‘De struiken loopen uit en de weilanden zijn groen. Eindelijk het voorjaar.’ 't Was haar net, alsof nu alles niet anders dan goed worden kon.
- Om één uur waren ze werkelijk op de Larensche hei. De auto stond aan de kant. Tegen een boschje in een greppel zat de chauffeur en op de plaids en de regenmantel troonden Leida, Babs en Bobbie.
| |
| |
De pic-nic-mand stond uitgespreid op een wit servet. De Volmaakte had weer alle verwachtingen getroefd - zelfs papieren servetjes - selfs fruitmesjes en vier aluminium bekertjes voor de koffie. Vier, geen drie - de Volmaakte had ook aan de chauffeur gedacht. En melk voor Bobbie. En zijn slab.
‘Zie je, dat ìs nu weer bovenaardsch,’ zei Babs, op de pic-nic-mand
De pic-nic-mand stond uitgespreid op een wit servet
wijzend. ‘Hoe vind je, dat we 't eerste deel van het programma afwerken Leida? Is 't niet tip-top?’
Leida, haar voetzolen naar de zon gekeerd, legde messen en vorken terecht. ‘Ik wou, dat ik zoo elke dag kon koffiedrinken in God's vrije natuur.’
‘O asjeblieft niet,’ weerde Babs af. ‘Stel je voor, dat het plasregent. Kom hier Bob, je slab. Ja kerel, daar gaat niets van af, die moet je voor. Wat zeg je? Dat de chauffeur je uitlacht? Hoe kom je erbij? Bobbie doe niet zoo vervelend.’
Maar Leida nam de slab af, en bond hem Bobbie voor. Ze fluisterde em wat in 't oor. Hij lachte. De strik stond dwaas tegen zijn zwart- | |
| |
fluweelen hoedje op. Tersluiks keek hij naar de chauffeur, maar die rookte een pijp en keek naar de horizon.
Je hebt lang geen eten genoeg,’ ontdekte Leida opeens. ‘Tenminste als de chauffeur mee moet happen. Kind, die stopt zoo'n sandwich in zijn holle kies.’
‘Weet je wat, dan stuur ik hem naar het dorp. Kan hij zich in een lunchroom verzadigen gaan. Hij zit daar ook zoo ongezellig in die greppel. ‘Zeg chauffeur,’ - ze wipte op - ‘'t is toch beter, dat jij in 't dorp gaat koffiedrinken. Je vindt daar wel een gelegenheid hè? Kom ons dan hier om twee uur halen.’
‘Da's best mevrouw. Dan gaan ik maar effe met de auto. Prompt twee uur. Ja, da's best.’ De chauffeur tikte met de steel van zijn pijp aan de klep van zijn pet.
‘Weet je waar we zitten?’ riep Leida hem nog na.
‘Ja, maar dat wel.’ De chauffeur grijnsde, en liep met onwennige schreden door de hei, naar waar de auto stond. De auto snorde - scheen zich moeizaam te verheffen - reed weg in een wolk van rook.
‘Ons laatste contact met de buitenwereld,’ zei Babs somber. ‘Stel je voor Leida, dat hij niet terugkomt.’ Ze proestte opeens. ‘Weet jij waar we zitten.’
Leida keek om zich heen, alsof ze zich wilde oriënteeren. ‘Geen idée.’
‘Nu, ik dan wel. We zitten ergens op de Larensche hei. Bobbie, graaf niet in de sandwiches asjeblieft.’
‘Ja, ik weet best, dat we niet op de Mookerhei zitten,’ zei Leida, wat kortaf.
‘Kom, waarom zoo triest. Als ik vermoed had, dat jij die chauffeur de onmisbare schakel vond, dan had ik hem hier gehouden. We zijn nu net de Kinderen in het Woud. O, ik heb trek gekregen.’
Een vogel scheerde laag over de hei. Een vliegmachine ronkte boven hun hoofden. Ze keken er alle drie naar, Bobbie met een afgehapte sandwich in zijn hand.
‘Ik voel me beter worden hier buiten,’ zei Leida.
‘Ik heelemaal niet. Hou je beker nog eens bij. Smaakt het je Bobbertje?’
‘Fijn. Gaan we aanstonds wandelen?’
‘Ja, tante Leida gaat wel een eindje met je mee.’
‘En doen we dan krijgertje?’
‘Ja, ook.’
‘Leida, ik bewonder je,’ zei Babs. ‘Zooals jij met kinderen omgaat. Niets is je te veel. Ik moet aanstonds amechtig nederliggen en even slapen. En jij denkt alweer over krijgertje spelen.’
Leida nam Bobbie's hoofd even in haar arm. ‘Kleine baas,’ zei ze.
‘Ik zou wel buiten willen wonen,’ verzuchtte ze dan.
‘Ik voor geen goud,’ weerde Babs af. ‘Denk je, dat je zoo'n dag zoo intens zou genieten, wanneer je altijd buiten zetelde. Kind, dan gaat alles ongemerkt aan je voorbij.’
| |
| |
‘O, maar aan mij niet. Als Gerard wilde, dan gingen we heerlijk in Bussum wonen, of bij Haarlem.’
‘Nu, ik gun je het genoegen. Ik wist niet, dat deze uitgang zoo'n opruiende invloed op je zou hebben. Je doet me denken aan een vriendin van Lily, die eens op een autotocht een huis zag staan, eenzaam boven op een duin, wat ze zoo beeldig vond, dat ze meteen zwoer, daar te willen wonen en te sterven. Het was te huur zie je. Nu, ze hebben het gehuurd voor vijf jaar. En ze heeft er gewoond. Een half jaar. Tegen die tijd hing het huis haar mijlen de keel uit. Ze zijn drie jaar bezig geweest om het weer kwijt te raken. Toen was de vriendin van Lily een wrak.’
Leida verhief zich onelegant.
‘Nu ja, dat zijn van die ondegelijke vrouwen. Ben je klaar vent? Dan gaan we een klein eindje de hei op.’
Babs keek op haar armbandhorloge. ‘Kwart voor twee. Niet te lang hoor. Om twee uur komt de chauffeur weer opdagen. Tenminste, laten we dat hopen.’
Op haar elleboog geleund keek ze Leida en Bobbie na. Bobbie sprong als een wild, jong veulen voor Leida uit, en achter hem aan met groote stappen, haar armen wijd uitgespreid, draafde Leida. Babs glimlachte, ze liet zich achterover zakken, trok de plaids over zich heen en Leida's regenjas. Het was al warm, een verwonderlijk warme dag in het vroege voorjaar. - Ze soesde in. Ze droomde, dat ze een onbetamelijk lange chauffeur over de hei zag komen aanstappen, en achter hem aan hobbelde, zoo maar, door niemand bestuurd, een onmogelijk klein autotje. Het waren een vreemde chauffeur en een vreemde auto - die lieten haar koud... Ze draaide zich om met een diepe zucht. Ze werd wakker, doordat een beest over haar voorhoofd liep. Ze ging verdwaasd overeind zitten - de wijde hei, de zon, de greppel en het boschje. Geen Leida en Bobbie - en - 't was half drie. Nu sprong ze overeind, ze schopte de regenjas weg en de plaids. Ze tuurde de hei over met de hand boven haar oogen. Een stip in de verte, die dichterbij kwam, nee, dat was een man op een paard.
‘Bobbie-ie-ie!’ riep ze. En nog eens ‘Bobbie-ie-ie!’ Geen geluid - nergens. O, ze vond Leida echt iemand, om direct het spoor bijster te raken en in Eenmes te belanden.
‘Leidà-à-à!’ gilde ze, haar handen als een toeter voor haar mond.
‘Joe-oeh!’ klonk een geluid van verweg achter het boschje.
‘Halloooo!’ riep ze weer.
‘Joe-oeh!’ schalde Leida.
Babs ging er maar weer bij zitten. Ze at een eenzame sandwich op en nog een stukje chocola. Om het boschje heen kwam Bobbie gehold.
‘We hebben zoo'n pret gehad Mam.’ Hij stortte bij haar neer met het hoofd in haar schoot. Ze streelde zijn wangen. Ze lachte, toen ze Leida zag komen aanstappen.
‘Nu, ik dacht minstens, dat jij door Zigeuners geschaakt was.’
Leida veegde haar gezicht af. ‘Ik was je absoluut kwijt. Die Bobbie
| |
| |
was zoo ver weggehold. En ik kan me nooit oriënteeren. Gek hè?’
‘Jij moet vooral buiten gaan wonen,’ zei Babs. ‘Jij bent er buitengewoon voor geschikt. Ik zie jou heele dagen door een bosch zwerven, zonder er ooit weer uit te komen. Gezellig voor Gerard.’ Leida kamde haar haar op, duwde haar hoed weer op het hoofd.
‘Hoe laat is het?’ zei ze dan onnoozel.
‘Kwart voor drie,’ zei Babs.
Leida bleef met de handen geheven naar haar hoedrand staan.
‘Wat zeg je?!’
‘Kwart voor drie. Ja, onze chauffeur is er van door. Dat heb ik je wel voorspeld.’
‘Nee, maar dat is toch sterk. Blijf daar niet zoo kalm zitten Babs.’
‘Wat moet ik anders doen? Weet jij hoe hij heet? Dan zou ik hem kunnen roepen. Zou hij Jan heeten? Jà-àn!!!’
‘Doe niet zoo dwaas,’ bromde Leida. ‘Laat ons tenminste verstandig overleggen. Weet jij waar we zijn?’
‘Ja, dat heb ik je al drie keer gezegd. Ergens op de Larensche hei.’
Leida knoopte, ondanks de voorjaarswarmte, gedecideerd haar mantel tot haar kin dicht.
‘Wat ga je doen?’ vroeg Babs.
‘Ik ga hem zoeken,’ zei Leida.
‘O, ik lach me een staart,’ proestte Babs. ‘Waar wou je heen mijn engel?’
‘Ik kan hier niet werkeloos blijven zitten. Ik moet in beweging zijn.’
‘Nu, loop dan een beetje voor ons heen en weer. Blijf in elk geval in ons gezichtsveld. Stel, dat die chauffeur aanstonds komt opdagen, dan kunnen we jou weer in optocht gaan zoeken. Zoo kunnen we dagen blijven dwalen.’
Bobbie begon opeens te huilen. ‘Ik wil naar hui-uis.’
‘Stil maar vent,’ zei Leida. ‘Chauffeù-eù-eùr! O, làch niet Barbara!’
Maar Babs wiegde heen en weer, met haar armen om haar opgetrokken knieën.
‘O, schei uit Leida. Ik kan niet meer. Denk je, dat dat wat geeft?’
‘Chauffeu-eu-eu-eur!’ gilde Leida. ‘Waar zou die ezel zitten?’
‘Ja, als we dat wisten. Misschien is hij aan het rondtoeren met een meisje.’
‘Met welk meisje?’
‘Zoo maar een meisje. Een Larensche schoone, die indruk op hem heeft gemaakt. Hij is ook maar een mensch.’
Leida beende tien stappen door de hei.
‘Chauf-feu-eu-eur!’ joelde ze weer.
Babs veegde de lachtranen van haar gezicht. Ze koesterde Bobbie.
‘Zoet maar kerel, we gaan direct naar huis.’
‘Hoe laat is 't?’ vroeg Leida.
‘Drie uur!’
| |
| |
‘'t Is toch het toppunt. Weet je wat, we gaan met de Gooische stoomtram naar huis.’
‘Een idee. Weet je welke kant we uitmoeten?’
Leida blikte naar de vier windstreken. Ze wees op het Zuiden.
‘Ja, die kant dunkt me.’
‘He, ik dacht net de andere kant. Laten we nog maar even wachten Leida.’
In de verte klonk het getoeter van een auto.
‘Chauffeur, chauf-feùr!’ krijschte Leida. Ze zwaaide met haar regenmantel.
‘Je lijkt wel een schip, dat noodseinen geeft,’ schaterde Babs weer. ‘S.O.S. Schei uit Leida. 't Kan wel een wildvreemd vehikel zijn.’
‘Kan me niets schelen. Làch niet Babs. Chauf-feu-eu-eu-eur!’
Babs legde haar hoofd op haar knieën en snikte. ‘Die man denkt natuurlijk, dat je naar hem snàkt.’
‘Nu, dat doe ik dan ook,’ zei Leida, de regenmantel zwaaiend, zoodat de leege armen heen en weer zwiepten.
Het wàs de chauffeur. Hij had een rood, verlegen gezicht en hij kuchte.
‘Waar kom jij vandaan?’ vroeg Leida als een rechter van instructie.
‘Van Laren,’ zei de chauffeur.
‘Waar heb je dan al die tijd gezeten?’
‘Zoowat overal en nergens,’ zei de chauffeur, die Babs zag zitten en moed kreeg. Maar Babs wendde haar gezicht af. ‘'k Ben in Blaricum geweest en in Huizen. 'k Kon U nergens vinde. Die heië lijke allemaal op mekaar.’
‘'t Is een wonder, dat je niet zegt, dat je in Amsterdam bent geweest om ons te zoeken,’ zei Leida sarcastisch. - ‘Kom Babs, heb je alles?’ Sotto-voce zei ze: ‘Lach nu asjeblieft niet meer. Denk een beetje om je prestige. Toe nu Babs.’
‘Die heië lijke allemaal op mekaar,’ kreunde Babs. ‘O, ik lach me naar. Leida, ik ben heelemaal flauw. Ik voel me zoo slap. Ga jij maar vast in de auto met Bobbie. Ik volg je wel ruggelings. O, stel je voor de chauffeur als woudlooper! Leida!!’
‘Ja, toe nu maar,’ knorde Leida.
Maar toen ze later in Amersfoort zaten te theedrinken - de chauffeur op een zichtbare afstand, ‘anders gaat hij er natuurlijk weer van door,’ zei Babs - lachte ook Leida om de zotheid van de vertooning. En Bobbie, plotseling opstandig, trappelde met zijn stevige schoenen tegen de tafel en mikte een theelepeltje tegen de rug van een slaperige kellner aan.
‘Het is een heerlijke dag geweest,’ zei Leida later, toen ze in de Valeriusstraat stilhielden.
‘Ik wed, dat Gerard jou in zijn armen vouwt, als je hem vertelt, dat je verloren bent geweest,’ schertste Babs.
‘Gerard is niet zoo vouwerig aangelegd.’ Leida bleef op de stoep staan wuiven tot de auto om de hoek verdwenen was.
| |
| |
De Volmaakte zei, toen ze de deur opendeed:
‘Er is opgebeld, dat meneer niet komt eten. Meneer denkt om negen uur thuis te zijn. De tafel is al gedekt.’
‘Prachtig. Dan kun jij op tijd weg vanavond.’
‘Ja mevrouw.’
Toen Bobbie in bed lag, moe en slaperig - ‘'t was fijn hè Mam?’ - ging Babs langzaam naar beneden. Voorzichtig tripte ze over de looper. Ze zou wel zoo naar beneden willen zweven. Ze had een zweverig gevoel in haar beenen. Roetje liep achter haar aan, al spinnend. Met Roetje in haar armen ging ze bij de haard zitten. Ze nam een tijdschrift op van een tafeltje. Een stàpel nieuwe tijdschriften had ze pas besteld. Ze duwde een kussen in haar rug. Nu ging ze heerlijk genieten.
Om negen uur hoorde ze Harry de sleutel in het slot steken. Ze rende hem tegemoet. Roetje en het tijdschrift gleden op de grond. Ze streelde Harry's gezicht.
‘Heb je 't erg druk gehad? Gegeten heb je hè? Ben je moe?’
‘Ja, 'k ben wel wat moe. Er is toch geen bezoek?’
‘Neen. Tête à tête. Nog bij Papa geweest?’
‘Nee kind. Geen seconde tijd voor gehad.’
Nu zaten ze tegenover elkaar.
‘En hoe heb jij 't gehad vandaag?’
‘O Harry, buitensporig. We hebben een autotocht gemaakt. Leida, Bobbie en ik.’
‘Zoo. Een idee van Leida?’
‘Nee. Een idee van mij.’ Ze knikte hem toe. ‘O Harry, als ik je alles vertel, dan lach je je blauw.’
‘Zoo.’ - ‘'t Was toch niet zoo maklijk,’ dacht Babs.
‘Ja, maar je moet een weinig meeleven.’
Hij raapte het tijdschrift op.
‘Vertel nu maar.’
‘Nu dan, we hebben een autotocht gemaakt, Leida, Bobbie en ik. 't Was zulk prachtig weer. Vond je 't ook geen zàlig weer Harry?’
‘Ja, bùitengewoon.’
‘We zijn naar Laren geweest.’
‘Zoo.’
‘Ja. En op de hei hebben we gepicnict, gewoon, met sandwiches en koffie. En daar zijn we verloren geraakt, als wijlen de kinderen in het woud. Luister je wel Harry? Nee, op deze manier kan ik niet vertellen.’
‘Wat tracht je me nu eigenlijk duidelijk te maken? Heb jij die autotocht georganiseerd?’
‘Ja, dat zei ik je toch.’
‘En betaald?’
‘Hàrry,’ zei Babs. ‘Doe niet zoo onmogelijk. Ik had Leida toch uitgenoodigd.’
Hij stond plotseling op. Hij beet zijn tanden op elkaar. Hij verbeet een woedende uitroep tusschen zijn tanden.
Vanmorgen die brief uit den Haag van een advocaat. De firma Ran- | |
| |
dal, waarop hij huizen gebouwd zou hebben, naar de maan. Hals over kop naar den Haag om te zien wat er nog te redden viel. Besprekingen met de advocaat, met Randal - al die plotselinge ellende van een nooitvermoede slag. En Babs ging uit, genoegelijk een heele dag met een auto naar 't Gooi. Terwijl hij, nog geen twee weken geleden, zijn zakentoestand had getracht uit te leggen.
‘Wat is er dan Harry?’ Ja, nu keek ze verschrikt.
‘Wat er is? Och niets.’
‘Ja, er is wel wat. Je doet zoo vreemd.’
‘Och, ik heb een ellèndige dag gehad vandaag.’
‘Harry, dat spijt me...’
‘Nee Babs. Spijten... Ik zou verduiveld graag willen, dat je nu eindelijk eens voelde, dat we zoo niet kunnen voortgaan...’
|
|