| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Lieve Beste Papaatje,
Dank zij Harry's schrijfmachine, die ik de laatste tijd ijverig heb betikt, kan ik U thans in leesbare bewoordingen gelukwenschen met Uw verjaardag, vol van de prettige gedachte, dat U deze mijn regelen nu niet ongelezen ter aarde zult laten dwarrelen, zooals Uw gewoonte was. Als Bobbie niet zoo snipverkouden was, zou ik met hem naar U toe zijn geijld om U persoonlijk de gebruikelijke dassen te overhandigen. Maar het jongemensch heeft zelfs wat koorts, en ik wil hem dus niet alleen laten. Vandaar deze getypte heilwensch.
En hoe maakt U het Papaatje? Zorgt mevrouw Veen nog altijd even prima voor Uw meubels en Uw maag? Drinkt U nog elke middag Uw borreltje in de Witte? En voert Uw peerd U nog steeds zonder ongelukken door het Haagsche Bosch? Ik hoop, dat we U eens weer gauw in ons midden zullen zien, opdat U mij persoonlijk deze zeer belangrijke vragen kunt beantwoorden. Wist U, dat zelfs de Volmaakte even uit haar onkreukbare plooi komt, wanneer U sporenrinkelend door onze woning klettert, mon Colonel?
Harry en ik zijn best. Harry gaat op in zijn zaken, en ziet er soms vermoeid uit, en ik ga op in vermaken, en ben frisch als een hoen. Behalve dan, dat ik op het kleine schrijfmachientje, wat Harry van zijn kantoor naar hier heeft laten brengen, zoo voor mezelf de edele typekunst beoefend heb. Ik tik nu met twee vingers en soms een pink. 't Gaat heel goed en zeldzaam vlug.
Harry denkt er over in zijn showroom een tentoonstelling te orga- | |
| |
niseeren van Oostersche kunstvoorwerpen. Een Indischman met een onuitsprekelijke naam zal de tentoonstelling openen, en een rede houden. Dit is niet mijn idee. Ik heb Harry voorgesteld, levende wajangpoppen te laten dansen en echt Indische thee te schenken, en de showroom met gordijnen te herscheppen in vele cabinetten, waar wierook walmt, en waarzeggers met baarden en kronkelende slangen in kristallen ballen kijken. Ook dit plan is niet oorspronkelijk. De Hertels gaan namelijk een Oostersch feest geven in de nabije toekomst, en hebben beslag gelegd op een vurige waarzegger. Harry voelt er natuurlijk niets voor, en zegt dat de tentoonstelling louter bedoeld is voor een serieus, kunstminnend publiek. Maar ik ben bang, dat in deze verdwaasde tijden het grootste percentage van het publiek niet serieus en niet kunstminnend is. Enfin, aangezien Harry's plannen in Mei pas vaste vorm zullen aannemen, hebben we nog ruimschoots de tijd om daarover te debatteeren. Zoudt U misschien niet de opening met Uw auguste persoonlijkheid kunnen vereeren, als heilzaam voorbeeld voor serieuse menschen?
Papaatje, ik eindig met de toetsen, maar niet met mijn hart. O ja, Titia Hertel hoopt U de volgende week te komen bezoeken. Ze is dan in den Haag bij Rienks ouders, en stelt er zich veel van voor, hoe ze naar Uw woning snellen en mevrouw Veen verbazen zal. Ze weet wel, dat U altijd een zwak voor haar hebt gehad. Laat U haar vooral veel van mondain den Haag zien Papaatje. Want Titia's schoonouders - hoe hebben ze ooit een zoon kunnen voortbrengen met de aanleg van Rienk - zijn hopeloos ouderwetsch en aan huis verknocht. Titia wordt direct bij aankomst in de serre geplant, en bij vertrek weer uit de serre losgelaten. Alzoo, doe Uw best. Veel liefs van het driemanschap. Babs.
Ze draaide de envelop in de machine, tikte:
Den Hoogedelgestrengen Heer Kolonel J.C. - nee, dat leek naar niets, ‘Overdijk’ kon er niet eens meer bij op. Ze had nog geen flauw idee van een goede adresverdeeling. Ze rukte de envelop eruit, zette een nieuwe in. Dan - opeens - steunde ze haar ellebogen op de machine, legde haar hoofd in haar handen. Er was iets met Harry de laatste dagen, zoo stil als hij zijn kon, en zoo verstrooid. En vroeg ze: ‘Harry, wat is er toch?’ Dan altijd hetzelfde antwoord: ‘Ach niets Bab, ik ben moe.’
‘Mààààmm!!!’ gilde Bobbie.
‘Jaa!’ Ze rende de trappen op. Boven vond ze Bobbie in tranen.
‘Die nare Geesje wil geen trein voor me bouwen.’
Geesje, ook gebobd, met een tweekleurige jurk aan en een witte schort met borduursel, protesteerde: ‘Mevrouw, als ik begin, gooit hij de boel weer door mekaar.’
‘Ja, maar je doet 't niet goe-òed!’ kreet Bobbie. ‘Ze doet 't niet goed Mam. Ze kent er niks van.’
‘Weet je wat vent, laat Geesje je voorlezen. Dan blijf jij flink onder de dekens. Zoo, je neus alleen er boven. Geesje, haal al zijn boeken maar hier, dan mag Bobbie zelf kiezen, wat je voorlezen zult En dan
| |
| |
gaat Mams even uit, om wat lekkere vruchten voor je te koopen. Goed?’
‘Ja, da's goed. Neem je pruimen mee en bananen? En druiven? En - en - mandarijnen? En mag Roetje hier?’
‘Ook dat. Geesje neem Roetje mee van beneden. Die ligt op de divan. Maar je moet zoet zijn Bobbie. Beloof je 't Mam? Ja? Lieve baas hoor.’
Op straat - er woei een snerpende wind en het was vinnig koud - dacht Babs: ‘Feitelijk had ik nu bij Bobbie thuis moeten blijven, want Geesje, als lectrice, ontketent ook weer drama's.’ Ze hief haar gezicht. ‘O, het was zalig, om er even uit te zijn.’ De wind joeg langs de Parkweg, heerlijk! Babs zette zich schrap, duwde haar kleine velourshoedje dieper in haar oogen. Kom, ze ging even met de tram naar Leida een kopje koffie halen, en op de terugweg nam ze de vruchten mee. Leida woonde aan het eind van de Valeriusstraat en Babs, springend op een rijdende lijn 2, werd door een meelevende conducteur geënterd.
‘Nou, dat is maar net op 't nippertje,’ zei hij, terwijl Babs zich aan een van zijn uniformknoopen in evenwicht hield. Ze bleef op het achterbalcon staan, en de conducteur kwam na een wandeling door de wagen trouw weer bij haar terug, koutend over het weer en de dienst en ongelukken, ontstaan door verkeerd opstappen en afspringen. Babs zei ‘ja’ en Babs zei ‘nee’ en Babs glimlachte en Babs keek meewarig. De conducteur hielp haar bij het uitstappen, zei nog ten overvloede: ‘Voorzichtig dame,’ en keek haar na. Hij vergat te bellen, wat hij opeens met een schok ontdekte, en zette zijn uniformpet scheef...
Babs vond Leida zittend in de serre met een tijdschrift en een kopje koffie. Ze begroette haar met de ontdane woorden:
‘Zeg, Anna gaat weg.’
‘Ja, onze dienstbaren zijn als dwaallichten,’ zei Babs somber, haar mantel losknoopend. ‘Heerlijk warm is 't hier. Waarom gaat ze weg?’
‘O, je raadt het nooit. Kom hier gezellig zitten meisje. Nee, je raadt het nooit.’ Babs plofte neer in een serrestoel.
‘Tja, het huis is haar misschien te groot of te klein, of de Valeriusstraat te ver of te dichtbij,’ - Babs spreidde haar vingers uit - ‘vele onwaarschijnlijkheden zijn mogelijk.’
‘Het is haar hier te saài,’ zei Leida.
‘Neeèe,’ gnoof Babs.
‘Jà!! Een ander zou zijn handjes dichtknijpen...’
‘Hààr handjes,’ verbeterde Babs. ‘Maar 't hindert niet, ga door.’
Leida streek over haar scheiding. ‘Zoo'n stil gezin als wij hebben!’
‘Weet je wat, richt dansfuiven aan of adopteer een weeshuis. Dat brengt leven genoeg in de brouwerij.’
‘Ze zei, als Bobbie hier is, dan vindt ze 't leuk.’ Leida klapte het tijdschrift dicht.
Babs keek uit in de trieste tuin. ‘Ja, dat Leida geen kinderen had, was toch ook zielig. Lam, dat ze dat gezegd had van het weeshuis...’ Ze boog zich voorover, legde haar hand op Leida's arm.
| |
| |
‘Kom, je krijgt toch makkelijk een ander meisje.’
‘O, natuurlijk. Ik neem nu een Duitsche. De moeder van een van Gerard's collega's woont in Duitschland. Die zal een voor me verzorgen: Maar weet je, het heeft me gekrenkt, toen ze zei, dat het hier zoo saai is.’
‘Maar denk daar toch niet langer over. De Volmaakte krenkt mij ook. Elke dag.’
‘Waarom?’
‘Omdat ze zwijgt. Omdat ze als een steenen beeld door mijn woning. schrijdt. En slechts met haar wenkbrauwen haar misnoegen te kennen
geeft.’
‘Nu ja, dat is weer echt iets voor jou,’ zei Leida. ‘Je krijgt direct koffie. Even de melk opzetten.’
‘En ze heeft er nu sedert een week een werkster bij. Die heeft ze. me gewoonweg stilzwijgend opgedrongen. 't Is een vrouw met een mannentred en dikke wenkbrauwen. Ik geloof beslist, dat het een verkleede man is. Zoo zie je...’
‘Hier kind, je koffie. Een biscuitje? Heb je dan geen informaties over die werkster ingewonnen?’
‘Neen. Ze had een duister verhaal over een mevrouw, waar ze twaalf jaar had gediend, en die gestorven was, en toen was mijnheer het land uit gevlucht of zoo iets. - Ik ben als de dood voor haar.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Heusch. Ik tracht haar overal te ontvlieden. Maar ze vindt me altijd. weer, en dan plant ze zich voor me en kletst over haar mevrouw zaliger, die meer deugden had, dan ik weet te bestaan. Zoo ontmoedigend, zeg Leida.’
Leida glimlachte. ‘Och jij! Hoe is Bobbie?’
‘Nog wat koortsig. En lastig. Wanneer kom je?’
‘Morgenmiddag. Ik ben vandaag de heele dag bezet. Er is vanmiddag een bakpoederdemonstratie, daar ga ik heen.’
‘Interesseert het je?’ vroeg Babs.
‘Ja natuurlijk. Jou dan niet? Kind, daarvoor moet je je interesseeren. Het is werkelijk heel leerzaam. Ga mee.’
‘Nee, vanmiddag komt Willem naar Bobbie kijken, en ik denk wel, dat Tine in zijn kielzog meevaart. Als ik er dan weer niet ben, vinden ze mij een ontaarde moeder. Zelfs al ben ik dan als excuus naar die: leerzame demonstratie geweest.’
‘En hoe gaan de zaken?’ vroeg Leida.
‘O puik.’
‘Harry zei toch laatst tegen Gerard, dat hij niet zoo erg tevreden was.’
‘Och ja, dat was een tijdelijke inzinking. Zoo iets van reculer pour mieux sauter.’
‘Maar ik vind ook niet, dat Harry er zoo goed uitziet.’
‘Nee, daarin heb je gelijk. Maar Harry, in Indië geboren en getogen, kan niet tegen dit ellendige klimaat. De vorige week was het nog zulk prachtig voorjaarsweer, en nu...’ Ze keek weer uit in de tuin, huiverde. De regen kletterde opeens tegen de serreramen.
| |
| |
‘Ja, ellendig. Maar kijk eens, hoe mooi mijn crocusjes binnen bloeien.’
Babs boog er zich overheen. ‘Beeldig,’ zei ze. ‘Wat heb je die met zorg gekweekt en gekoesterd Leida. Ik ruik er het voorjaar in.’ Ze richtte zich op. ‘Leida zeg, bij de eerstvolgende mooie voorjaarsdag fuif ik je op een autotocht door het Gooi. Dan gaan we er een heele dag op uit samen, lunchen in Laren, en dan eten jullie 's avonds bij ons. Hoe lijkt je dat?’
‘Heerlijk.’ Leida kreeg een kleur. ‘Ja, dat kan me heerlijk lijken Babs.’
‘Afgesproken!’ Babs stond op. ‘Zeg, weet je wat me het toppunt van heerlijkheid lijkt? Een eigen wagentje zeg, zoo'n leuk, klein, rood wagentje en dan zelf chauffeeren. Leida, dan bungel ik elke dag hier in de straat. Dan geef ik een schreeuw met mijn claxon en dan buig jij uit je venster, en dan roep ik: ‘Hallo, dear friend, ga je even mee naar Holywood.’
‘Dat zou wel iets voor jou zijn.’ Leida schudde haar hoofd. ‘Opgewonden standje. Maar op die autotocht naar het Gooi, ga ik me verheugen hoor!’
‘Ik zal een snoes van een chauffeur bestellen,’ beloofde Babs.
‘O, dat kan me niets schelen. Als hij maar vertrouwd is.’
‘Hè, prozaïsche vrouw. Leida, ik vlieg. Ik moet me nog met vruchten beladen voor Bobbie. Dag hoor.’ Ze schudde mannelijk Leida's hand, wuifde nog eens.
Op straat dacht ze: ‘Gek, nu heb ik weer nergens over kunnen spreken met Leida. Maar ik heb het ook niet gewild.’ Een tram gleed voorbij. Ze zag het niet. Ze dacht: ‘Met papa kan ik er heelemaal niet over praten. Die staat zoover van Harry's zakenleven af. Die begrijpt daar heelemaal niets van. Als moeder nog leefde... Maar had moeder niet altijd gezegd: ‘Geef van je vreugde aan anderen, maar bewaar je leed voor jezelf alleen.’
De regen had opgehouden. De lucht klaarde op. Een schimmig zonnetje keek door de wolken. Babs rechtte zich. Ach wat, ze zag alles veel te somber. Nu dat surrogaatje van een zon maar weer te voorschijn kwam, leek alles al beter. Ze zou wat heel lekkers meenemen voor de koffietafel, iets waarvan Harry veel hield...
Harry was laat. Toen Babs de buitendeur hoorde, rende ze hem door de gang tegemoet, omknelde zijn boord. Ze wist, dat de Volmaakte elk oogenblik uit haar keuken kon schrijden, om van deze genegenheidsdemonstratie mee te genieten.
‘Harry, je bent koud. Geef maar hier je jas, en ga gauw naar binnen.’
‘Paàpp!’ kwam een krijsch van boven.
‘Hoe is de jongen?’
‘O, aardig hupsch.’
‘Ik ga eerst maar even naar hem toe.’ Harry liep naar boven, drie, vier treden tegelijk.
| |
| |
Babs schonk de koffie in, porde de haard wat op. De telefoon rinkelde.
‘Hallo, met mevrouw van Reede.’
‘U spreekt met de Wit, mevrouw. Is meneer al thuis?’
‘Ja, net.’
‘Zou ik meneer even kunnen spreken?’
‘Ja, wacht U dan een oogenblikje, meneer de Wit? Is 't goed met U?’
‘Ja, dat gaat best mevrouw, dank U.’ Een droog kuchje.
Harry kwam al binnen.
‘Hier, voor jou.’
‘Hallo, ja! Jà! Is die zending geweigerd? Een reden erbij opgegeven? Maar dat is toch te gek. Ja, accepteeren maar. Er zit niet anders op.’
Harry legde de telefoon op de haak. Hij stak zijn handen in de zakken, ging voor de tuinramen staan uitkijken. Babs kwam achter hem staan.
‘Ik heb al twee koppen koffie verslonden; nu staat er weer een gloeiende kop voor jou te dampen. Zou je die niet eens gaan genieten jongen?’
Hij legde zijn arm om haar schouders. ‘Hè, lamme boel tegenwoordig.’
‘Is er iets vervelends gebeurd jongen?’
‘Och, nu weer een zending geweigerd. En alles bij elkaar...’
Ze sloeg plotseling haar armen om zijn hals.
‘Harry, vertel er mij dan van. Praat je eens uit. Ik voel best, dat er wat is zeg. En ik heb toch het recht, om het te weten.’
Hij streelde haar korte haar. Vertellen van de beroerde balans, en de ontwrichte zakentijd? Bekennen, dat hij boven zijn krachten werkte, om de boel drijvende te houden? Zou ze het begrijpen? Zou ze niet direct met honderd onpractische bezuinigingen komen aandragen, en de ééne practische zuinigheidsmaatregel voorbijzien?
De Volmaakte tikte en bracht het warme macaronischoteltje binnen.
‘Och, nu is je koffie toch weer koud geworden.’ Ze trok zijn stoel achteruit. ‘Harry?’ Ze keek hem vragend aan. ‘Toe, vertel me dan wat.’
‘Ja maar lieve kind, je zult er zoo weinig van begrijpen.’
‘O, toch wel. Ik zal mijn best doen tenminste.’
‘Begrijp je, wat het beteekent, als ik je zeg, dat de balans, waarvan ik toch al geen grootsche verwachtingen had, me nog danig is tegengevallen?’
‘O jawel, jawel,’ zei ze gretig. ‘Je hebt minder verdiend, dan je gedacht hadt.’
‘Ja, zoo ongeveer. Men kan ook nog verloren hebben.’
‘Moeten - moeten we bezuinigen?’
‘Ach nee, dat niet direct. Nu ja, je behoeft natuurlijk geen overdreven kostbare dingen te doen. Maar-e- we kunnen heusch nog wel vleesch eten elke dag.’ Hij glimlachte even.
| |
| |
‘Ik zou de Volmaakte weg kunnen doen Harry!’ Ze legde haar mes en vork neer. ‘Stel je voor Har, de glòrie!’
Hij schudde zijn hoofd. Hij dacht: ‘Waarom zegt ze nu niet onmiddellijk, dat Geesje weg kan? Dat ze zelf voor Bobbie wil zorgen!’ Hij zei: ‘Weineen, dat is niet noodig!’
‘Maar ik vind het niets erg, als de Volmaakte weggaat. Die als vrouw verkleede man kan me wel een paar dagen extra helpen. Of ik neem een hit à la Titia.’
‘Babs, schei uit. Denk je dat dit een voor de hand liggende bezuiniging is? Welnee. En bovendien - zoo erg is het nu ook weer niet. Ik kom er wel weer bovenop. Als jij nu voorloopig maar geen te kostbare dingen uithaalt.’
Babs beet op haar onderlip. De autotocht met Leida? Dit was niet
‘Harry!!! Op mijn dunne brocaatschoentjes?’
direct het meest geschikte moment, om haar plan te openbaren. Nu ja, zoo kostbaar behoefde dat nu ook weer niet te worden. Ze kon best een pic-nic-mand meenemen en op de hei met Leida gaan zitten lunchen met de chauffeur op twee meter afstand. En in plaats van bier zou ze de chauffeur koffie uit een thermosflesch kunnen schenken. 'n Reusachtig idée! Nee, die autotocht ging door! Bovendien, het kon ook nog best twee weken regenen, en tegen de tijd, dat er in dit gezegende klimaat weer een voorjaarsdag aanbrak, was Harry er misschien al lang weer bovenop.
‘Weet je wat?’ zei ze, ‘als we 's avonds uitgaan, dan nemen we geen tax meer. Dan gaan we met een tram.’
‘Bijvoorbeeld. En als er na twaalven nu geen trams meer rijden.’
‘Dan nemen we natuurlijk een tax.’
‘Nee, dan loopen we schat!’
‘Harry!!! Op mijn dunne brocaatschoentjes?’
| |
| |
‘Kind, ik zou je wel willen dràgen.’
‘O schat! Natuurlijk loopen we. Juist leuk. Ik loop met jou tot het einde der wereld. Maar dan moet ik Russische laarzen hebben, boy.’
‘Je kunt twintig paar Russische laarzen krijgen als de zaken weer beter gaan.’
‘Dat zou van het goede te veel zijn... Vind je die tong niet heel lekker? Speciaal voor jou gekocht. Morgen krijg je slechts worst... ja, practisch ben ik! Maar voor de schouwburg vanavond heb ik de logeplaatsen al besteld.’
‘Schouwburg! Babs, daar weet ik niets van.’
‘We hebben het verleden week met de Cruydten afgesproken. Weet je dat niet meer?’
‘Och ja, dat is ook zoo. Zoo weinig hoofd heb ik nu voor die dingen. Kunnen we er niet af?’
‘Misschien wel... Maar ik zou zoo dolgraag “Blanke Ballast” willen zien. En er gaat een tram heen.’
‘Dan kunnen we meteen onze bezuinigingswoede koelen.’ Harry glimlachte. Hij stond op. ‘Nog even naar de jongen kijken, dan ga ik maar weer.’
Babs pruilde. ‘Je bent net een meteoor tegenwoordig. Slechts flitsen zie ik van je.’
‘Ja, en de reden ken je. Domme meid.’
Toen Harry was weggegaan, Bobbie sliep en Geesje aan de zorgen van de Volmaakte was toevertrouwd - ze zat in de keuken met haar voeten op een warmwaterstoof te zilverpoetsen - rolde Babs zich in de plaid op de divan. Roetje, die verfomfaaid van boven was komen rennen, kroop in het holletje van haar arm. Hij snorde als een motor. Ze streelde zijn glanzende, zwarte velletje.
‘Ja Roetje, ouwe jongen,’ zei ze, ‘nu krijg je geen leverworst meer. En rijst met kip. Nu krijg je melk en water. En kaaskorstjes.’
De wind gierde door de schoorsteen en dikke hagelsteenen sloegen kletterend tegen de ruiten. Vanavond in dit weer naar de Hollandsche schouwburg. In een tram!! Ze soesde in. Ze droomde, dat ze in een stroomende regen liep zonder mantel, zoo maar in haar lichtblauw velours-chiffon avondjaponnetje met de oud-zilveren schouderbandjes. Ze wist met haar bloote armen geen raad. Toen kwam een groote verhuisauto aanrijden, die vlak naast haar stilhield. Fred Cruydt opende de deur en sprong eruit. Hij had zijn smokingjasje over zijn arm.
‘Stap dan toch in Barbara,’ riep hij. ‘We hebben overal naar je gezocht.’ Ze viel over een paar groote verhuiskisten, toen ze naar binnen struikelde. Met een luid gerinkel van bellen begon de auto weer te rijden.
‘Ja, ja.’ Ze schrok wakker.
‘Mevrouw, daar zijn mevrouw en dokter van Reede. De auto staat voor de deur.’ Babs vocht met de plaid, die zich om haar heen gekronkeld had.
| |
| |
‘Zijn ze al binnen?’
‘Nee, ik heb U eerst even gewaarschuwd.’
‘Braaf kind,’ prees Babs. Zie je, dat was nu weer prèttig volmaakt! - Die ellendige plaid. Roetje bleef er met zijn beide voorpooten aan vast hangen, slingerde heen en weer als een bal aan een touwtje.
Babs kamde gauw haar haar op, vouwde de plaid. Ziezoo, keurig was alles.
‘Hallo kinderen,’ riep ze, toen Tine binnenschreed gevolgd door Willem. Tine was groot en forsch en ze had ontevreden oogen. Willem, een oudere uitgaaf van Harry, maar met een lorgnet, dat hem iets vinnigs gaf, vroeg direct:
‘En hoe is de patient?’
‘Slaapt. Als je niet bang bent voor zijn gebrul, mag je hem wakker maken. Anders wacht je maar, tot hij wakker wordt. Dan houd ik je wel aangenaam bezig.’
‘En mijn patienten zeker laten wachten. Nee, nee, dat gaat niet. Ik loop meteen maar door naar boven. Nee, je kunt wel hier blijven Bab. Ik kan het best alleen af.’
‘Ik hoop het,’ zei Babs. ‘Tine, sta daar niet als de Godin der Wrake, maar ga zitten. En ontdoe je van je overvloedig bont.’
‘Ik blijf hier vanmiddag,’ zei Tine. ‘Willem haalt me tegen zessen weer met de auto af.’ Ze trok haar zwarte, degelijke bontjas uit, lichtte het vilten hoedje van haar hoofd.
‘Nu, kijk eens aan, welk een onvermoed genoegen.’ Babs keek tersluiks op haar armbandhorloge. Twee uur. Zes uur. Vier uur Tine!!
‘Wat een hondenweer,’ zei Tine, en ging bij de haard zitten.
‘Ja, ik kan er niets aan doen. Jij hoorde nu aan de Rivièra te vertoeven.’
‘De Rivièra is ook niets gedaan,’ vond Tine.
‘Ik deed er een moord voor op 't oogenblik,’ zwoer Babs.
‘Ik houd niet van buitenlandsche reizen,’ zei Tine cordaat. ‘Ik lust geen hoteleten, en bergtochten kunnen me gestolen worden. En al dat gedweep over prachtige vergezichten - kom, kom, als je een vergezicht wilt zien, ga dan naar Zandvoort, boven op de duinen.’
‘Je moest een brochure schrijven over het nuttelooze van buitenlandsche reizen. Schoonheid van eigen land bezingen.’
‘Zoo mooi is ons eigen land anders ook niet.’
‘Je bent beslist opstandig,’ zei Babs. Ze keek in de haard. Was er wel iets waar Tine belang in stelde, was er wel één genoegen, dat Tine niet verzuurde met haar ontevreden opmerkingen.
‘We hebben ratten,’ kondigde Tine opeens aan.
‘O leuk. Ik bedoel vreeselijk. Wat doe je er tegen?’
‘Vallen. En we nemen een hond.’
‘Nu, je kunt nog beter ratten hebben, dan...’
‘Dan wat?’
‘Dan muizen bijvoorbeeld. Die kun je moeilijker vangen, dunkt me. Ze zijn handiger.’
| |
| |
‘Weet je wel wat een rat is?’ vroeg Tine.
‘Of ik het weet. Ze lijken me niet direct ongezellig.’
‘Nee, ze zijn gezellig! En ik weet zeker, dat Marie erom weggaat.’
‘Och kom.’
‘Ja, dat heb je nu van een huis met een sous-terrain. Vocht, tocht, nooit zon, en nu nog ratten. Al die huizen op de Prins Hendrikkade moesten met de grond worden gelijkgemaakt.’
‘Ik denk wel, dat je dan half Amsterdam zou kunnen afbreken. Je bent beslist vernielzuchtig Tine.’
‘Heb jij hier ratten? Is 't hier vochtig? Tocht het hier?’
‘Ga dan ook op de Parkweg wonen.’
‘Kan niet met de praktijk.’
‘Nu dan, wat doet het er dan toe?’
‘Och, Tine was toch te beklagen,’ dacht Babs. ‘Willem was nooit lief voor haar, zooals ze het misschien eens had verwacht. Maar Bernard was een leuke, aardige jongen van twaalf, die niet te best leerde, maar op een schuwe manier naar teederheid haakte.’
‘En hoe is Bernard?’
‘Zijn laatste repetitiewerk was weer slecht. Ik hoop maar, dat hij overgaat.’
‘Ik begrijp eigenlijk niet, waarom jullie hem op het gymnasium hebt gedaan Tine.’ - Babs dacht eraan, hoe Bernard eens bij haar gekomen was, en met zijn heesche jongensstem had geklaagd: ‘Al die lamme lessen tante, ik snap er geen snars van. En ik krijg altijd koppijn, als ik lang werk.’
‘Maar wat wil je dan Berrie?’ had ze gevraagd.
‘Boer worden, tante.’
‘Ja, maar dat willen de meeste jongens, als ze twaalf zijn,’ had ze geschertst. ‘Of tramconducteur. Of zeeman.’
‘Nee, ik meen het. Werkelijk. Ik fiets vaak naar Amstelveen, en dan help ik bij boer de Wilde. Da's nog een oude patient van vader. Zoo fijn tante. Ik vind alles even fijn.’ -
‘Hij moet toch zeker wat worden in de maatschappij,’ zei Tine kort.
‘Als Bobbie moeilijk leert, dan laat ik hem nog liever boer worden, dan dat ik zijn arme jeugd bederf met lessen, waar hij toch niet beter van wordt, en die een marteling voor hem zijn.’
‘Ik hoop maar voor jou, dat Harry er dan ook zoo over denkt.’
‘Ik ben ervan overtuigd, dat hij het met mij eens zal zijn.’
‘Ja, de een vat het gemakkelijker op dan de ander.’ Tine draaide haar trouwring rond. ‘Ik vind, als een jongen maar wil, dan kan hij wel. Een kind moet niet in zijn onwil gestijfd worden.’
‘Maar elk kind kan niet Tine,’ zei Babs zacht. ‘O, daar is Willem. Wat zeg je van Bobbie Herr Doktor. Mag hij er al weer eens even uit?’
‘Ja, morgen een uurtje, dat kan wel. Maar oppassen voor tocht.’
‘Het zal geschieden. Ga je nog even zitten?’
‘Nee, het spijt me, ik moet weg.’ Hij trok zijn handschoenen aan.
| |
| |
‘Tegen zessen ben ik weer hier. Dag vrouw.’ Een tikje tegen Tine's wang. ‘Babs.’ Een koele, vluchtige hand. Tine had zich niet omgedraaid op haar stoel.
‘'t Wordt toch, hoop ik, geen zeven uur Willem.’
‘Ik zal mijn best doen. Adieu.’
‘Even naar Bobbie kijken. Ik ben zoo weer hier.’ Babs was al in de gang. - Twee uur. Zeven uur. Vijf uur Tine! Ze zat nog liever vijf uur met een leeuw opgesloten. Boven op Harry's kamer trok ze schrijfpapier naar zich toe. En ze kladde vlug in haar groote, bijna onleesbare handschrift:
‘Lieve Titia. Een wanhopige doet een beroep op je. Zou je kans zien hierheen te snellen, gewapend met een groote dosis geestkracht? Want ik heb Tine op bezoek. De heele middag. En ik voel me zoo leeg als een uitgeknepen citroen. Op jou rekenend met heel mijn hart, als altijd Babs.’
Ze belde Geesje boven. Zacht en vlug zei ze: ‘Met dit briefje moet je gaan naar mevrouw Hertel. Maar vlug, want het is heel dringend. Ga maar gauw met de tram heen en weer. Vraag Klara maar om geld.’
‘Moet ik op antwoord wachten?’ vroeg Geesje, haar schort lospeuterend met een tergende kalmte.
‘Nee, je kunt het gewoon afgeven. Maar vlieg. En val niet uit de tram.’ Geesje grijnsde.
‘Màm!’
‘Ja joggie.’
‘Ik heb nog zoo'n slaap. Doe je de gordijnen even dicht.’
‘O, meest gezegende aller kinderen,’ zuchtte Babs. ‘Natuurlijk schattebaas. Kruip jij maar lekker weer in je holletje. En roep maar, als je wakker wordt hoor. Tegen die tijd is Geesje weer thuis, en kan ze met je spelen. Zoo goed? Dag vent.’
Beneden vond ze Tine in de serre voor de tuindeuren staan. En de Volmaakte bracht de thee al binnen.
‘Wenscht U meteen toast mevrouw?’
‘Och, wacht nog maar even. Maar maak wat sandwiches klaar.’
‘Zoo'n stadstuin is toch een paskwil.’ Tine kwam huiverend weer in de kamer.
‘Kind, ik ben blij dat we een tuin hebben.’
Tine wreef haar handen. ‘Zoo'n tuin is ongezond ook.’
‘Ga buiten wonen Tine,’ ontdekte Babs plotseling.
‘Dank je wel. Ik heb meer dan genoeg aan onze twee maanden in Scheveningen.’
‘Je houdt van de zee hè?’
‘Heelemaal niet.’
‘Ben je dan niet dol op baden?’
‘Ik dol op baden? Hoe kom je erbij? Ik vind het vies in water te baden, waar Jan en alleman in rondploetert.’
‘Je zou een stukje zee voor jou kunnen reserveeren,’ opperde Babs. ‘O Tine, mopperdoos!’ Babs zakte neer op haar geliefkoosde vacht
| |
| |
voor de haard. Ze keek in de vlammen. O, ze was gelukkig, gelukkig... Harry, de liefste, die zorgzaam en geduldig en liefdevol was... Het vuur kleurde haar handen rood. Ze praatten wat samen, de klok tikte. Tine mokte over patienten, die hun voeten niet veegden. En zoo'n lange marmeren gang was een bezoeking, elke meid bromde, als die moest worden gedaan...
Toen trilde de schel door het huis. Drie keer achter elkaar. Binnen kwam Titia in een bijzondere lila mantel, door Rienk ontworpen en door haar zelf gewrocht. Tegen het levendige, donkere gezichtje rustte het grijze bont. ‘Hallo, mevrouwen van Reede. Blijf zitten Babs. Dag mevrouw van Reede, hoe maakt U 't?’ Tine keek misprijzend naar Titia, naar haar overmoedige oogen en haar frissche, lachende mond. Titia gooide haar mantel op de divan, hoed er boven op. De handschoenen gleden er bij neer. Ze ging op het haardbankje zitten. ‘Hè, ik kom bij.’
Babs schonk thee, deed de deuren naar de serre dicht. ‘Gezellig, dat je er bent.’ Ze gaf Titia's knie een kneepje.
Titia gilde als een schoolmeisje. ‘O, laat dat, daar kan ik niet tegen.’ Ze keek onschuldig op naar Tine. ‘Stel U voor, laatst was ik met Rienk op visite, bij zulke plechtstatige menschen. Ik zat naast Rienk op een canapé, zoo'n lichtgeel zijden, U weet wel. Rienk en ik zaten allebei braaf in de houding, en we praatten zoo zoet. En net, toen ik mijn eerste kopje thee zou gaan drinken, heel keurig, met mijn pink in de lucht, kneep Rienk me even als aanmoediging in mijn knie. Ik krijschte gewoonweg. En ik stortte de thee over al het geel.’ Titia knikte. ‘Ja, en de deining, die ik verwekte, was gewoonweg barbaarsch. Ik stond me als een poedel te schudden, en Rienk snikte haast van ontzetting. We hadden zoo ons best gedaan.’
‘En was de canapé bedorven?’ informeerde Tine.
‘O, ik weet niet. Mijn jurk had net een theekleur gelukkig, weet je wel, Babs, die bruine met al die paarlen.’
‘Paarlen?’ herhaalde Tine.
‘Nu ja, kralen. Daar zag je niets op. Maar de canapé... tja, we zijn daarna niet meer uitgenoodigd natuurlijk.’
‘En werd er nog iets gezegd?’ Tine leefde langzaam op.
‘Ja natuurlijk. Ze vroegen wat ik had zoo opeens. En ik wist niets te verzinnen. Ik wist geen enkele pijn, die die plotselinge emotie verklaren kon. Toen zei ik maar, dat ik dacht, dat er een muis over mijn voet had geloopen. Ja, dat deed de deur dicht.’
Babs legde haar hoofd tegen Titia's knie. ‘Ik zit het. Werd je buiten de deur gezet?’
‘Nee, alleen zei mevrouw: “In dìt huis zijn geen muizen!” O, de toon, en die klemtoon op dit. Stel je voor mijn zotte verzinsel. Ik had net zoo goed kunnen fantaseeren, dat ik dacht, dat er een tijger met mijn groote teen aan het spelen was.’ Titia bekeek haar spitsgeknipte nagels. ‘Ik heb natuurlijk later op Rienk gebromd. 't Was zoo'n prachtige relatie!’
| |
| |
‘Hier kwibus toast. Tine, neem waar je trek in hebt. Je troont boven ons als een vorstin. Ga ook op de vacht zitten. Hier, ik ruim je wel een plaatsje in.’
‘Dank je wel, ik zit liever gemakkelijk.’
Ze knabbelden toast, ze voerden Roetje, die, zwart op de zwarte vacht, om tong bedelde.
‘En is de deur al gemaakt?’ vroeg Babs.
‘Welnee. Sedert vorige week? Mijn deurdranger is kapot,’ legde ze Tine uit. ‘Zoo komisch, nu moeten alle bezoekers zich door een spleet wringen. Goed voor de slanke lijn.’
‘Lastig lijkt me dat,’ knorde Tine.
‘Ja, 't is erg lastig,’ beaamde Titia. ‘U zoudt het niet kunnen hebben met de praktijk. En Babs, ons Oostersche feest is weer uitgesteld.’
‘O ja, waarom?’
‘We vinden het nog niet de geschikte tijd. De ernst des levens neemt ons nog te veel in beslag. Maar 't wordt geen afstel hoor!’
‘Gaat U naar een Oostersch feest?’ vroeg Tine.
‘Nee, we geven het zelf,’ zei Titia trotsch. ‘Heelemaal in stijl. Er komt ook een waarzegger. Hè, komt U ook.’
‘Och, wij kunnen zoo moeilijk uit met de praktijk van mijn man,’ weerde Tine af.
‘Maar U kunt nog wel om twaalf uur komen. 's Nachts bedoel ik. Dan begint pas de grootste vreugde. Denk er eens over. Toe. Ik vind Uw man absoluut een sultanisch gezicht hebben.’
Babs lachte. ‘Ik denk wel niet, dat Willem gevoelig zal zijn voor jouw schoone plan, noch voor je lof. Maar je kunt het probeeren. Hoe lijkt jou het feest Tine?’
‘Ik zou het eerst eens moeten zien.’ Tine zette haar theekopje neer. Ze draaide haar trouwring rond en rond. Ze dacht: ‘Wat ben ik toch anders dan die twee. Zouden die wel ooit zorgen hebben? Och, maar ze trekken zich toch nergens wat van aan. Ik denk, dat die Titia niet eens weet, hoe een behoorlijke linnenkast er uit moet zien. Keurig personeel zal ze hebben. En Barbara heeft zich nog nooit om iets in de wereld bekommerd...’
***
Toen ze 's avonds naar de schouwburg gingen - het woei een storm, maar het was droog - zei Babs:
‘Harry, ik ben zoo moe, alsof ik een stier heb bevochten.’
‘Ja, Tine is zwaar op de hand.’
‘Toch een stakker,’ vond Babs. ‘Ik heb echt met haar te doen soms.’
Hij stak zijn hand door haar arm.
‘Ja, maar wie vind jij nu geen stakker? En met wie heb jij nu niet te doen?’
Ze beet op haar onderlip.
| |
| |
‘Toch niet. Ik denk veel te veel aan mezelf altijd. Gezellig, hè Har, zoo samen te loopen. Ik hoop niet, dat er gauw een tram komt. Die wind in je rug, en jouw sterke arm!’
‘Daar komt onze tram al aan. Eind van de idylle. Doe goed je jas om je heen Babs. Je hebt het toch niet koud?’
Ze schudde haar hoofd, maar ze keek naar een modderspat, die op haar avondschoentje gekomen was.
- In de schouwburg zaten al Fred en Lily.
‘Waar komen jullie vandaan?’ zei Lily. ‘We zijn nog bij jullie geweest om je te halen. Maar Klara zei, dat je allang weg was. We hadden toch best met z'n vieren in één auto kunnen gaan.’ Lily trok haar prachtig geborduurde zijden shawl dichter om zich heen.
‘We hebben nog een beetje gewandeld, Harry en ik.’ Barbara ging zitten.
‘Nonsens, in dit weer. Hoe ben je eigenlijk gekomen?’
Babs reikte Fred haar hand. Ze knipoogde tegen hem. Lily haalde haar schouders op, hief ontevreden haar binocle.
Babs legde haar avondtaschje voor zich neer. Ze zei: ‘Laat van schrik je binocle niet vallen op het hoofd van die kale meneer beneden je. Want we zijn hier gekomen Lily, op de Vleugelen der Liefde.’
|
|