| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Babs liep in de Leidschestraat. Aan haar pink wiegelde een pakje, dat er al twee keer was afgegleden. Eenmaal had een zeer gedienstige heer het voor haar opgeraapt, en eenmaal was een H.B.S. kind met tinteloogen haar ermee nagerend. Babs stond bij Liberty, waar een geweldige, zwarte auto haar de weg versperde, even stil op het trottoir. Ze keek de Keizersgracht af, Februari pas, en al een voorjaarswaas over de grachten. Mooi was de lucht boven de statige huizen. Babs haalde eens diep en verrukt adem. Toen zag ze, opzij springend voor een baldadige slagersjongen, Fred Cruydt in versnelde pas de gracht afbeenen, de jas over de arm en zijn kaas achter op het hoofd geschoven. Babs stak een arm omhoog, zwaaide met het pakje. Fred remde zoo plotseling als een paard, dat te hard aan de teugel wordt getrokken.
‘Hallo, zomersch ventje.’
‘Zoo Barbara.’ Fred kneep haar hand, zijn groote, lachende mond spleet bijna zijn gezicht in tweeën. ‘Wat voer jij hier uit?’
‘Ik stond stil. Maar ik was aan 't wandelen. En ik ben op weg naar Willem en Tine.’
‘Nee-ee,’ zei Fred vol ongeloof.
‘Ja heusch.’
‘Ik vind je in dat geval tamelijk afgedwaald. Die wonen toch op de Prins Hendrikkade.’
‘Ja, nog altijd. En hoe kom jij hier zoo alleen aan 't spelevaren, Frederik?’
‘Ik heb een belangrijke conferentie gehad met Dinges - je weet wel. B-beestachtig warm is 't, vin-je niet?’ Fred veegde zijn voorhoofd af met een schrille zakdoek. Hij, die zonder haperen lange zinnen aaneen
| |
| |
kon rijgen, stotterde dan plotseling voor een eenvoudig woord. Babs genoot er steeds opnieuw van.
‘Ik zet me weer in beweging,’ zei ze. ‘We belemmeren zoo het verkeer. Ga je kantoorwaarts?’
‘Dat ging ik. Maar nu ga ik bij Trianon - een kopje thee drinken.’
‘Ah zoo!’
‘Ja, met jou natuurlijk.’
‘O, natuurlijk,’ zei Babs.
Fred, struikelend over steenen, die er niet waren, aanbotsend tegen onvermoede menschen, en een onschuldige dame met kind bijna van het trottoir maaiend, keek vergenoegd.
‘Je kunt die zwager van jou dan misschien wel even opbellen, dat je niet komt.’
‘Ja, dat kan best,’ vond Babs. ‘Ik had alleen eerst nog de Leidschestraat willen doornemen, zie je.’
‘Bewaar me. Waarom?’
‘Zoomaar. Dat is een zwak van me. Ik ben verknocht aan de Leidschestraat.’
‘Je bent toch niet aan 't dienstkloppen op 't oogenblik met een reclame op je rug?’
‘Nee, op mijn maag. O, vind je 't geen zalig weer Frederik?’
‘Onnatuurlijk weer. B-beestachtig warm.’
‘Hoe kom je zoo abnormaal overdreven?’ vischte Babs. ‘Heb je misschien een opwindende conferentie gehad? Heeft Dinges - je weet wel - jou het vuur te na aan de schenen gelegd?’
‘Praat me niet van vuur in deze hitte,’ ontweek Fred. ‘Wat heb je in dat pakje zeg? Laat mij het dragen.’
‘Nee, je verliest het. Luierbroekjes.’
‘Bewaar me. Voor wie?’
‘Zoo maar.’
‘Toch niet voor...’
‘Frederik maak geen zotte veronderstellingen. En begeef je niet op gevaarlijk terrein asjeblieft. Er zitten twee dassen in.’
‘Voor wie?’
‘Ik ga eerst oversteken. Vind je die “Stop”agent geen geestige uitvinding?’
‘Daar dacht ik nu net over,’ beaamde Fred.
‘Zou jij 't niet heerlijk vinden, om met één zoo'n paal het heele verkeer naar je hand te kunnen zetten, Frederik?’
‘Ik zou het z-zalig vinden,’ dweepte Fred. ‘Ik zou “Stop” als maar ronddraaien. Stel je voor de ver-wikkelingen, de chaotische janboel. Babs, je entert die tram in een seconde.’
‘O, geen nood. Ik ben als een hinde. Kom Frederik, blijf niet midden op 't Leidscheplein staan staren asjeblieft.’
‘Ik meende warempel, dat ik Dinges zag loopen. Je weet wel die verleden jaar dat proces van Dinges gewonnen heeft.’
‘Ja, precies,’ zei Babs.
| |
| |
‘Maar 't kan hem onmogelijk zijn. Hij zit in Indië op 't oogenblik. Gister nog een brief van hem gehad. Waarom lach je - Barbara?’
‘Je bent weer zoo beestachtig duidelijk,’ prees Babs. ‘Juich Fred, ik geloof, dat er een tafeltje vrij is voor 't raam.’
‘Nu wou ik, dat er geen muziek was,’ zei Fred, toen ze zaten.
‘Hè, juist wel. Wat ben je toch hevig anti tegenwoordig.’
Fred boog zich naar haar over.
‘Weet je, dat ik de d-dood aan dansen heb gezien? Nee, dat weet je niet natuurlijk. Dat beken ik je nu onder de invloed van thee en warmte. Babs - eh - ik hàat dansen.’
‘En je danst zoo aardig. Je bent bijna de eene helft van een beroepsdanspaar.’
‘Ik wou, dat ik de andere helft was,’ zei Fred somber. ‘Weet je wat ik nu gezellig vind? 's Avonds als ik thuiskom, genoegelijk eten - eh - en dan na den eten een kopje thee en de k-krant, en nog een kopje thee en...’
‘En pantoffels,’ vulde Babs aan. ‘'t Is roerend van eenvoud.’
‘Ja, ik ben een eenvoudige van harte,’ peinsde Fred. ‘Die worden onder de voet geloopen in deze tegenwoordige, b-bandelooze tijd.’
‘Heb je dat alles wel eens aan Lily bekend?’
‘Ben je ràzend? Dit is een strict geheime ontboezeming. Je kunt het ook b-beschouwen als een lichtelijke afdwaling des geestes. Mèer melk in mijn thee kind, mèer, mèer... Wat heb je in dat pakje Babs? O ja, dassen.’
‘Voor Papa, die volgende week jarig is.’
‘Gefeliciteerd.’
‘Dank je.’
‘Ik dacht, dat jouw geuniformde vader geen dassen droeg.’
‘Toch wel. Over zijn uniform heen. Bij wijze van apachendoek.’
‘Och, hij is natuurlijk ook wel eens in civiel.’ Fred glunderde.
‘'n Ontdekking. Soms! Ik verzorg zijn dassen voor die zeldzame gelegenheden. Papa heeft geen smaak. Frederik, een stukje van je mouw hangt in je thee, ìk vind het wel aardig, maar...’
Fred droogde zijn mouw af met de schrille zakdoek. ‘Zeg Babs,’ zei hij dan opeens, zich naar haar overbuigend, ‘zou jij Lily niet eens willen vragen, of ze - of ze misschien ook overdag zang zou kunnen studeeren. Ze doet het nu bij voorkeur 's avonds, als ik thuis ben.’
‘Ik keelde liever een stier,’ zei Babs met klem. ‘Ze wil jou natuurlijk veredelen.’
‘Kunst aan 't Volk,’ zuchtte Fred. ‘En mijner ziele lijdzaamheid... Nu ja, enfin, neem cake Babs.’
Ze trok haar handschoenen aan. ‘Neen, geen kruimel meer.’ Peinzend keek ze even naar hem. Ze dacht: ‘Arme jongen, en ik kan zoo weinig voor je doen. Want Lily... ach, met Lily viel nu eenmaal niet te praten.’
‘Wat een zon hè? En wat een licht! En wat een zomer!’ zei Fred,
| |
| |
zijn lange, magere handen wrijvend. ‘Moet je Herr Doktor nu nog opbellen?’
‘Och nee, dat hoeft niet. Ik had niet vast gezegd, dat ik kwam. Ik had wel zoo'n flauw vermoeden, dat ik in de Leidschestraat iemand zou opduikelen.’ Ze tikte hem speelsch op de vingers. ‘Lach eens Frederik!’
Fred spleet zijn gezicht in tweeën.
‘Nee, ik ga nog even naar de Hertels. Die wonen hier vlak bij op de Leidschekade.’ Babs knoopte haar zijden shawl hoog dicht aan de hals. Ze liep het zaaltje door.
‘Je vergeet je dassen,’ zei Fred. ‘Die heb ik aan de vergetelheid ontrukt.’ Hij struikelde over een stoel, viel tegen een tafeltje op, en priemde een dame met zijn elleboog in een welgedane schouder. ‘Pardon,’ prevelde Fred, ‘O parrrdon.’
Op het stralende Leidscheplein stonden ze even stil.
‘Ik breng je wel naar die kunstzinnige familie toe. Aardig vrouwtje die Titia Hertel. Bijzonder. Zingt ze?’
‘Schattig. Ze kweelt.’
‘Zeg, als jij Harry vanavond spreekt...’
‘Nu, daar is wel kans op,’ weifelde Babs.
‘Wil jij hem dan vragen, of hij Dinges - hij weet wel - even schrijft, dat die Dinges, waar ik hem laatst over sprak, niet safe is.’
‘Wat ben je weer heerlijk duister,’ zei Babs. ‘Ik zal 't precies zoo overbrengen. En nu, wel bedankt voor je escorte, of wil je mee naar boven?’
‘Nee, voor geen goud. Je schijnt hier op de deur te moeten bonzen’ - een ferm plakkaat verkondigde in rondschriftletters: Bel kapot, kloppen s.v.p. - ‘zal ik mijn mannenkracht aanwenden?’
‘Graag.’
Fred beukte met beide vuisten op de deur, die tot een spleet openkierde.
‘Nu, dag Barbara.’
‘Dag Frederik.’
Ze keek hem even na, zooals hij wegslungelde. Mr. Frederik Alexander Cruydt. Dr. Willem van Reede zei: ‘Een kwajongen, anders is hij niet.’ Maar ‘Een beste, trouwe kerel met een hart van goud,’ zei Harry.
Fred liep op tegen een onbeheerd staande kinderwagen, die te rijden begon. Barbara zag, hoe Fred - ze kon zich zijn gezicht vol afgrijzen voorstellen - de wagen vastgreep en terugreed. Hij bukte zich en keek onder de kap. Babs glimlachte.
‘Wie daarrr????!!’ klonk een schrille stem uit de hoogte. Babs zakte in haar linkerheup over. Dat was Titia's befaamde hit. Babs duwde tegen de deur, die geen duimbreed week.
‘Wie daarrrr??!!!’ klonk de stem dringerder.
‘Je moet de deur verder opentrekken,’ blies Babs door de kier.
‘Wat zegt U??’
| |
| |
Babs viel tegen de deur aan, die geen kamp gaf. Ze hoorde daverende voetstappen naar beneden komen. Voor de kier verscheen het gezicht van de hit.
‘O, ben U het? De deurranger is kepot. Ja, U mot douwe.’
‘Mensch, ik doe niets dan douwen,’ zei Babs.
‘Ken U er zoo niet door?’
‘Waar zie je me voor aan? Daar kan nog geen muis door. Jij moet trekken Cor.’
‘Ja, U heb makkelijk praten. Ik trek me 'n aap. U mot douwe.’
‘Als die deur nu plotseling openvliegt, word jij misschien verpletterd tegen de muur,’ kreunde Babs.
‘Nou, veruit dan maar,’ zei de hit blijmoedig. ‘Douwèèè!’
En werkelijk, zòo onverwacht zwaaide de deur open, dat Babs naar binnen tuimelde, en de hit achteroverschoot, twee vreemdgevormde beenen toonend, met groote, daaraanhangende pantoffels.
‘O, ik lach me dood,’ zei Babs, die op de tweede traptree neerviel. De hit slingerde haar gebobde haren, die als veters langs haar wangen hingen, naar achteren, heesch zich overeind aan de muur en grijnsde.
‘Nou, dat hebbe we al weer gehad,’ zei ze wijsgeerig.
‘Waarom laten jullie die deur niet maken?’ Babs veegde lachtranen weg.
De hit haalde haar schouders op. ‘Ja, weet ik 't? 't Is al een week zoo.’
‘Nu, enfin, ik zal maar eens naar boven klimmen. Als er weer gebeld wordt, zal ik je wel helpen trekken hoor.’
‘Nou, astublieft,’ zei de hit en struikelde over een roe, omdat haar verrukte blikken hingen aan Babs' lichtzijden kousen en grijs peau-de-suède schoentjes. De hit snoof. Lekker rook mevrouw van Reede. Fijn. De hit verloor een pantoffel en bromde: ‘Wel verdikke me.’
Boven roffelde Babs een fanfare op de deur van het atelier.
‘Jaà!’
Rienk en Titia zaten naast elkaar op een reusachtige divan, gebogen over een boek met Oostersche platen. Titia, klein en donker, en heel tenger, hief haar smalle, fijne gezichtje van Rienks arm.
‘Babs, jij? Wat een onverwacht genoegen! Kom hier naast ons zitten.’
‘Dag Babs.’
Babs kuste Titia. Ze zei altijd, dat ze immer op armlengte van alle vrouwen stond, en dat ze vrouwen, die steeds maar weer in mekaars armen vielen, om te ranselen vond. Maar Titia was een uitzondering. Had ze met Titia niet het lief en leed van jaren meegemaakt?
Rienk, forsch en groot, stapelde kussens op. ‘Ga zitten, vorstin. Wat zie je er goed uit.’
‘Dat is van inspanning. Kinderen, het heeft moeite gekost om hier binnen te dringen.’
| |
| |
‘Ach ja, die deur!’ zuchtte Titia. ‘Rienk, die moeten we heusch eens laten maken.’
Rienk graaide in zijn zwarte baard. ‘En jij had Cor naar zoo'n man zullen sturen.’
‘Ik weet alleen niet, waar Cor zoo'n man kan opdiepen. 't Is wel lastig. Verbeeld je Babs, vanmorgen kwam de huisheer. We waren een beetje achter, zie je. En die dacht, dat we 't erom deden, dat we hem met opzet hielden buitengesloten. Stel je voor! Rienk is ten einde raad maar met Cor aan het trekken geslagen. Het was geen gezicht.’
‘Ik had de jonkvrouw om haar taille vast. Kun je 't je voorstellen? Zooals mannen, die een boom omrukken.’
‘En de huisheer - hij had een wit vest aan - stond te brieschen aan de buitenkant. En hij sloeg maar onophoudelijk met een wandelstok op de deur. Alsof dat wat gaf.’ Titia zuchtte.
‘Lieve kinderen, niemand zal beweren, dat ik practisch ben,’ zei Babs, ‘maar bij jullie vergeleken ben ik een wonder van degelijkheid en practische zin. Ja, graag een sigaret Rienk.’
‘Ik heb de huisheer later de lekkerste koffie geschonken, die ik brouwen kon. Hij is als een lam weggegaan. Rienk en Cor hebben de deur weer voor hem opengetrokken. Ze hebben hem er bijna tusschen geplet, want Cor liet onverwacht schieten. Die kreeg een lachaanval.’ Titia vischte een aschbak van de vloer. ‘Ja, 't gansche geval is toch ook weer niet van humor ontbloot.’
Babs blies rookkringetjes in de hoogte. Ze lachte: ‘Als ik bij jullie ben... 't is of ik in een heel andere wereld kom. Waar is de tweeling?’
‘In bed,’ zei Rienk met zijn basstem.
‘Toch niet ziek?’
‘Nee, stòut! Ik heb eens doorgezet. Want Titia wou weer schipperen. Natuurlijk. Op die manier krijg je heelemaal geen overwicht. En ik heb ze er zelf ingestopt.’
‘'t Is een rustige straf,’ prees Babs. ‘En afdoend wellicht. Ik geloof wel, dat ik jou een goeie vader vind, Rienk.’
‘Hij is heelemaal geen goeie vader,’ zei Titia verontwaardigd. Haar mooie oogen glansden. ‘Weet je, wie ze er straks weer uithaalt? En met ze spelen gaat in 't zweet zijns aanschijns? Hij!! - Wil je nog thee Babs?’
‘Nee, dank. Ik heb net slooten thee met Frederik Cruydt verslonden!’
‘Wat opwekkends dan? Fosco, met een tikje marasquin erdoor? Ja? Och Rienk, kijk jij onze wijnkelder even na, wat we nog bezitten.’
Rienk beende zwaar naar een muurkast, hief vele leege flesschen tegen het licht. ‘Die moet je toch eens teruggeven, Titia.’
Op een geïmproviseerde theetafel mengde Rienk de dranken.
‘En hoe gaat het met het geschilder?’ informeerde Babs.
‘Ach, niet bijster.’ Titia vouwde haar smalle handjes om haar knie. ‘De menschen schijnen heelemaal niet dol op artistieke portretten te zijn. Ze gaan liever naar een photograaf of een tip-top. Rienk heeft
| |
| |
op 't oogenblik een meneer onder handen, ja, een boef gewoon. Wel een heer, zie je, maar toch een boef.’
‘Och, 't een sluit het ander niet uit,’ beaamde Babs. ‘Hij staat daar in de hoek, als hij je interesseert. Bart Ruitinga was gisteren hier, en die herkende hem direct. Die wist dadelijk te vertellen, dat die sinjeur al drie keer dood geweest is. Gesimuleerd natuurlijk. Om aan de arm der Gerechtigheid te ontkomen. Hij schijnt groote zaken te doen.’
‘Dan zou ik me heelemaal niet laten vereeuwigen,’ zei Babs. ‘Veel te gevaarlijk dunkt me.’
‘Ja, dat dunkt mij ook,’ bromde Rienks basstem. ‘Maar hij betaalt goed. En hij heeft een klosoog, als je weet wat dat is. Dat moet ik natuurlijk verdonkeremanen. Nu mag jij straks eens zeggen, wat zijn goeie oog is en wat het beroerde. Ik geloof, dat je drink zòo prima is, madame.’
‘Mijn dank.’
Rienk schoof een klein tafeltje aan met een fleurige lap bedekt. ‘En hier zijn ook nog eenige koekjes.’
‘Als Rienk nu eens niet een portretschilder was...’ peinsde Titia. ‘Ach dwaasheid,’ zei Babs. ‘Dan was hij een kubistische landschapsschilder misschien. Veel erger.’ ‘O, dank je wel,’ baste Rienk.
‘Nee, ik bedoel, je begint als portretschilder al bekend te worden Rienk, en als je maar een keer de goeie lui op de kop weet te tikken, is je toekomst dunkt me verzekerd. Die man met het klosoog lijkt me ook weer niet de rechte schutter. Die heeft natuurlijk heelemaal geen serieuse relaties. Je moet zien, dat je een Morgan of een Rockefeller aanhaakt.’
‘Ja, dat vind ik ook,’ zei Titia. ‘Zie je Babs, tot nu toe heeft Rienk eigenlijk alleen gezichten geschilderd, waar wat in zat. Maar het noodlot wilde, dat die altijd behoorden bij menschen sans le sou.’ ‘En wat zag je dan in klosoog?’
‘Zijn kapitalen!’ Rienk streek de donkere lok van zijn voorhoofd weg.
‘Nu, dan is dit de eerste schrede op het goeie pad. Van klosoog begint de Victorie! Jongens, daar drinken we op.’
Het boek met platen was op de grond gevallen. Titia trachtte het met haar teenen omhoog te wippen. Rienk raapte het op.
‘O Babs,’ zei Titia, terwijl ze haar handen vouwde om Rienks arm, ‘we gaan een Oostersch feest geven. Volgende week misschien, als klosoog af is. Je hoort het nog wel intijds. We hebben zulke schitterende plannen.’
‘Als je dan maar zorgt, dat de deur gemaakt is. Ik zie al een file van menschen beneden op de stoep staan. En Rienk en Cor als maar trekken om ze een voor een binnen te laten.’ Titia schaterde.
‘O, wat een zot idee. Ik geloof niet, dat ik die deur laat maken, die kan dan de toegang verbeelden tot de Oostersche tempel, en be- | |
| |
waakt worden door een man met een slagzwaard. Die man ben jij Rienk. Ik leen wel ergens een slagzwaard.’ Titia, vol van haar aloude fantasieën, kneep Rienk.
‘Als je maar weet, dat je dan half Amsterdam op de walkant hebt staan,’ dempte Rienk botweg haar enthousiasme.
Rienk schoof een klein tafeltje aan.
Babs blikte om zich heen. ‘Dit hier moet dan zeker de tempel worden hè?’
‘Ja, en we ontruimen de eetkamer. Daar kan gedanst worden, en in het cabinetje komt een waarzegger.’
‘O, wat ijzig. Waar haal je die zoo gauw vandaan?’
‘'n Kennis van de Ruitinga's. Typische baas, met oogen als
| |
| |
kolen vuur. En ik doe Cor een harembroek aan. Als ze wil natuurlijk.’
Babs proestte. ‘Dat alleen al wordt een attractie. O, ik ziè Cor. Titia, jij bent in staat om een steenen beeld te doen grijnzen.’
Van boven kwam een oorverdoovend gekrijsch. De tweeling van zes Rienk stampte omhoog.
‘Och, hij is lief,’ zei Titia.
‘Wie?’
‘Rienk!’
‘Zeg Titia,’ ontdekte Babs, ‘ik zal eens naar Harry tijgen en zien of ik van hem wat Oostersche tapijtjes en Boeddha's en vazen loskrijg. Wat een zegen, dat hij een Oostersche import heeft. Hij had net zoo goed in koffie kunnen doen.’
‘O, engel! Je raadt mijn meest geheime wenschen. Zou het gaan?’
‘Och, natuurlijk. Makkelijker in ieder geval, dan dat ik Harry in een Oostersch gewaad gehuld krijg.’ Babs stond op. Ze liep naar een schilderij, dat bij het raam op een ezel stond. Ze zei verrukt: ‘O, de tweeling!’ Titia was ook opgestaan. Ze stak haar hand door Babs' arm.
‘Vind je 't goed?’
Babs voelde haar oogen vochtig worden.
‘Het is schitterend,’ zei ze zacht. ‘Ze leven! Titia, dat is Rienks beste portret.’
‘Ja, dat vinden wij ook. Maar alles wat je met liefde doet moet goed worden. Is 't niet? En dat is klosoog.’
‘Och ja, die ziet er naar uit, dat hij drie keer dood is geweest,’ lachte Babs. ‘Zeg, ik geloof, dat er een lawine naar beneden komt rollen.’
‘Alleen maar de tweeling, die de trap afglijdt. Zoo slecht voor hun broeken. Ze zijn nu in manchester gehuld.’
De tweeling, pikzwarte zigeunerjongens met krullige kuiven, in pyjama's, waaroverheen een winterjasje, kwamen buitelend binnen. Achter hen, wat verlegen, kwam Rienk.
‘En hoe gaat het op school?’ vroeg Babs.
‘O fijn! En we hebben zoo'n gekke juffrouw. Met een bril. En Paultje staat de heele dag in de hoek,’ zei Pim.
‘Nietes. En jij ook!’ zei Paul.
‘Ik geloof, dat ze flinke vorderingen maken,’ zei Titia. ‘Kom eens een Woensdagmiddag hier met Bobbie. Om te spelen.’
‘Als ze maar iets aan Bobbie heel laten,’ zuchtte Babs. ‘Nu jongens, ik ga! En ik zal Harry om attributen voor de Oostersche tempel vragen.’ Ze kuste Titia en de jongens.
‘Ik zal je trachten uit te laten,’ baste Rienk.
Beneden zei Babs: ‘Dat portret van de tweeling Rienk, wat is dat knap! Zou jij Bobbie willen schilderen voor Harry's verjaardag in Juli?’
Rienk wrong Babs' hand. ‘Graag,’ zei hij. ‘Die leuke kerel. Maar op voorwaarde, dat ik jou ook schilderen mag.’
‘Rienk, waar begin je aan! Ik kan mijn gezicht geen drie minuten in dezelfde plooi houden. Trèkken Rienk.’
| |
| |
‘Enfin, daarover spreken we nog wel. Kun je door deze spleet?’
‘Zoo'n beetje zijwaarts, warempel, dat gaat. Dààg.’
Ze wuifde tegen Rienk, wuifde achteruitloopend naar boven, waar Titia met de zigeunerknapen in de erker stond. Een werkman vatte Babs' elleboog.
‘Hé juffertje, uitkijken waar je loopt.’
Half zes op de klok van American. Loopen? Nee, toch maar met lijn 2, anders was Bobbie nog langer overgeleverd aan de Volmaakte. Want om vijf uur ging Geesje naar huis.
Bobbie, zijn neus tegen het raam geplet, aan elke kant van zijn hoofd vijf vingers op de ruiten afgeteekend, keek uit. Voor ze de deur opengesloten had, was hij al in de vestibule.
‘Mam, wat ben je lang weggebleven.’
‘Och kleine vent, ik was bij tante Titia.’
‘Waarom heb je mij niet meegenomen?’ Een pruilend lipje, knipperende wimpers. Babs bukte zich.
‘Volgende week hoor! Dan ga je een heele Woensdagmiddag spelen bij Paul en Pim. Wat heb je gedaan, nadat Geesje weg was?’
‘Niets. Met mijn blokken.’
‘Heeft Klara nog met je gespeeld?’
‘Nee-ee. Klara moest toch eten koken.’
‘Die lamme Volmaakte,’ dacht Babs. ‘Zal ik je voorlezen, Bobbie?’
‘Ja, van “Jetje's Droom” en “Als 't zoo eens was”. Ja Mam?’
‘Goed hoor.’
In de stoel bij de haard ging ze zitten met Bobbie op haar schoot. Ze las vier keer ‘Jetje's Droom’. En zes keer ‘Als 't zoo eens was’. De Volmaakte dekte geruischloos de tafel. Om half zeven kwam Harry thuis. Toen liet ze Bobbie van haar knie glijden. O, ze was moe!
Aan tafel vroeg Harry: ‘En wat zeiden Willem en Tine?’
‘O, daar ben ik niet geweest.’
‘Ben je daar niet geweest? En je hebt ze opgebeld, dat je komen zou.’
‘Nee, ik had het niet vast beloofd. En ik was ook werkelijk op weg naar hen toe, tenminste ik liep in de Leidschestraat - o Harry, kijk niet zoo donker asjeblieft - toen kwam ik Fred tegen. Die heeft me meegesleept naar Trianon.’
‘Maar Babs, dat komt toch niet te pàs!’
‘Dat ik met Fred theedrink in Trianon? Jongen, ik heb wel met hem gezwommen!’
‘Kom Babs, je begrijpt heel goed wat ik bedoel. Draai er nu asjeblieft niet omheen.’ Hij liet even zijn mes en vork rusten. ‘We zullen er vanavond wel verder over praten. Of moeten we soms weer uit?’
‘Nee, we gaan de avond onder gezellige kout thuis passeeren. Bobbie, eet je slab niet op asjeblieft.’
En 's avonds, toen Bobbie naar bed was - Harry zat verscholen achter een groote krant - tikte Babs speelsch het blad naar beneden, voor ze zich op de divan ingroef.
‘Nu jongen, steek van wal. Niets zal je meer beletten - ik zie, de
| |
| |
Volmaakte heeft de thee al binnengebracht - om de fiolen van je toorn over mijn onschuldig hoofd uit te storten.’
‘Zeg maar gerust “schuldig hoofd”, ’ zei Harry. ‘Nee Babs, werkelijk, ik vind het niet aardig van je, dat je nu wèèr niet bij Willem en Tine bent geweest. Wat zeiden ze, toen je opbelde?’
‘Niets.’
‘Niets?’ Een ironisch lachje trok lang zijn wangen.
‘Nee, ik heb niet opgebeld. Frederik was zoo meesleepend - ik heb aan niets of niemand kunnen denken - behalve aan jou...’
Harry vouwde de krant samen, gooide die op tafel.
‘Dus je wilt zeggen, dat je Tine vergeefs op je hebt laten wachten.’
‘Och, Tine is heelemaal geen vrouw, die ooit op iemand zit te wachten. Die doolt altijd door haar huis. Weet je wat, bel op of ze hier komen vanavond.’
‘Ik denk er niet aan. Maak jij die zaak zelf maar in orde.’
‘Ook goed.’ - Babs viel driekwart van de divan om de telefoon te grijpen. - ‘Juffrouw, 40474.’ Ze wuifde tegen Harry, die de krant weer gegrepen had. Zijn wenkbrauwen waren samengetrokken.
‘Met het huis van Dokter van Reede!’
‘Hallo Tine, ben jij daar? Je spreekt met Barbara. Ik herken je stem toch uit duizenden zeg.’
‘Zoo,’ zei Tine.
‘Zeg Tine, hoor 'es. Je hebt vanmiddag toch hoop ik niet op me zitten wachten? Ik werd plotseling verhinderd zie je. Maar we hadden 't niet vast afgesproken, is 't wel? Dat troostte me in mijn leed.’
‘Ik dacht wel, dat er wat tusschen zou komen. Ik had heelemaal niet op je gerekend,’ zei Tine.
‘O, begrijpende ziel. Kunnen jullie niet een uurtje bij ons komen praten vanavond?’
‘Onmogelijk. Willem is uit.’
‘Jaagt hij wereldsche vermaken na?’
‘Nee, patiënten.’
‘Nu, dat is zijn vak. Zeg Tine, is het dan goed, dat ik morgen kom koffiedrinken met Bobbie? Dan ben ik tegen twaalven bij je.’
‘Best.’
‘Hè Tine,’ smeekte Babs, ‘zeg eens een lange zin asjeblieft. 't Is net, of ik met een astraal lichaam aan 't converseeren ben.’
‘Ik hang de heele avond al aan de telefoon,’ bromde Tine. ‘Er hebben me wel twintig menschen opgebeld. En tien waren verkeerd verbonden.’
‘En de andere tien?’
‘O, dat waren patiënten.’
‘Ja kind, dat is dank zij de bloeiende praktijk van je man.’
‘Hij is de halve nacht weer uit natuurlijk. Ik heb geen leven!’
‘Maar kind, het is voor Willem toch het ergste dunkt me. Die moet er zijn heele nachtrust aan opofferen.’
‘Ja, 't is goed. Kan ik dan morgen op je rekenen?’
| |
| |
‘Vast als een huis. Dag Tine.’
‘Dag.’
Babs hing de telefoon op, en zette zich op de leuning van Harry's clubfauteuil. Ze vlijde haar gezicht tegen Harry's weerstrevende wang. ‘Zeg Harry, als Tine, de zuurste aller vrouwen me vergeven heeft, dan ben jij, de liefste aller mannen, toch niet langer boos. Toe.’ Ze legde zijn arm om haar heup. Harry glimlachte.
‘Ja, jij weet je overal wel uit te redden met een grapje.’
‘O, maar stel je voor, dat ik me uit alle perikelen moest redden met een stortvloed van tranen! En, o Harry zeg, ik heb nog zoo'n gezellig nieuwtje! Volgende week, of de week daarna, geven de Hertels een Oostersch feest, gecostumeerd, en...’
‘Ben je dan bij de Hertels geweest vandaag?’
‘Ja, eventjes. Toen Frederik en ik uit Trianon ontsnapt waren.’
‘Zoo, dus daar had je wel tijd voor.’
‘Maar jongen, die wonen toch vlak bij. En Harry, ik heb ze voor 't feest wat Oostersche tapijtjes beloofd, en vazen en Boeddha's.’
Harry's arm viel weer neer langs zijn zij. ‘Hoe kun je dat nu weer beloven?’
‘Maar dat is toch niet erg. Dat kun je toch gerust doen.’
‘Ik denk er niet aan. De Hertels zijn nog al de geschikte lui om goed voor alles te zorgen.’
‘Maar we...’
‘Nee, nee, geen sprake van. Wie weet hoe ik de boel terug krijg. Beschadigd of gebroken misschien... Nee Babs, daar denk ik niet aan.’
‘Maar lieve jongen, we zijn er toch zelf ook, om een oogje in 't zeil te houden. En als we nu wachten tot iedereen weg is, dan sleepen we 's nachts al onze eigendommen weer mee in een tax.’
‘Dus wij zijn ook uitgenoodigd...’
‘Ja, natuurlijk. Het belooft heusch heel aardig te worden. Er komt ook een waarzegger met oogen als vurige kolen.’
‘Als je maar weet, dat ik me niet als een clown ga aanstellen in zoo'n idioot Oostersch pak...’
‘Schat, jij mag in smoking hoor. Of in je badmantel.’
Maar Harry schudde zijn hoofd. ‘En bovendien, ik heb niets geen lust in al die nonsens. Mijn hoofd staat er niet naar. Ik heb wel wat anders om over te denken, dan fuiven en uitgaan.’
‘Hoezoo dan?’ Babs hief haar hoofd. Er werd gebeld.
‘Och, die beroerde zakentijd tegenwoordig. De heele handel lijkt wel op zijn kop te staan.’ Hij streek over zijn voorhoofd.
De deur ging open. Binnen kwamen Gerard en Leidal
‘Zoo maar, onaangediend,’ zei Leida. ‘Kom, zit je weer bij je man op de stoel?’
‘Ja, en we waren net gezellig aan 't kouten over een Oostersch feest, dat de Hertels gaan geven,’ zei Babs. ‘Harry gaat als Sultan en ik slechts gehuld in een parelsnoer.’
| |
| |
‘Dan kom ik vast naar je kijken, voor je erheen gaat,’ zei Gerard. Zijn prettige, blauwe oogen glimlachten.
‘O, dat mag. Ik zal een droom zijn van Oostersche schoonheid.’
Leida trok haar jurk wat af over de heupen. ‘Dus al weer fuiven in 't verschiet...’
Harry was opgestaan en schudde Gerards hand. Hij zag wat bleek.
‘Oei-i,’ riep Babs opeens, en ze legde een vinger op haar lippen, ‘Harry, Fred heeft me vanmiddag nog gevraagd jou te zeggen, of jij Dinges - je weet wel - schrijven wilt, dat Dinges, waar Frederik je laatst over gesproken heeft, niet safe is.’
|
|