| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
Den volgenden morgen liep Carry naar kantoor op vlugge, blijde voeten. Ze was al heel vroeg van huis gegaan om Truus niet tegen te komen. Ze wilde alleen zijn met haar wonderlijk-vreugdige gedachten. Ze ging door het Park, een paar fietsen gleden haar voorbij en in een laantje was een man in een blauwen kiel bezig de afgewaaide bladeren bij elkaar te harken. Het was een zachte, wat nevelige morgen, een paar herfstdraden slierden door de lucht. Carry kwam voorbij den vijver, waar de zwanen dreven. Ze bleef staan. Het was of ze aandachtig keek naar de trotsche, witte vogels. Maar ze peinsde: ‘Hoe zou Cardigan nu vanmorgen tegen me zijn? Zou alles nu anders gaan worden?...’
In de stad begon ze langzamer te loopen. Ze bleef voortdurend voor winkels hangen. Ze wilde zichzelf toch niet bekennen, dat ze er tegen opzag, dat ze het plotseling vreeselijk ging vinden, om, na den dag van gisteren, weer voor Cardigan te staan. Ze slingerde haar taschje heen en weer, ze neuriede, ze keek in de volle trams, die haar voorbijgleden, en ze probeerde een provinciaalsch mannetje, dat angstvallig rechts schuifelde en toch door iedereen werd geduwd, wel moppig te vinden.... Maar de moed om weer gewoon bij de Kingfordschool trappen op te klimmen, en de deur van het privé-kantoor - waar zeker Cardigan zou zitten - open te doen, leek haar al dien tijd buitensporig. Nu keek ze uit naar Truus, maar ze zag haar nergens. De klokken sloegen kwart voor negen. ‘Ja, ik moet voortmaken,’ dacht ze. ‘Zoo zou ik warempel nog te laat komen.’ En hijgend, met even de hand tegen haar hals gedrukt, klopte ze tien minuten later aan de deur, die haar zoo vaak onverbiddelijk geleken had; ze wachtte een kort moment ademloos, en ze
| |
| |
hoopte, dat Cardigan er toch nog maar niet mocht zijn. Maar ‘Yes, come in,’ klonk zijn stem. Toen stapte ze naar binnen.
‘Good-morning Mr. Cardigan.’ Hij keek op van de brieven, die voor hem lagen.
‘Ah, good-morning, Miss Tresing.’ Ze zag zijn oogen, als onderzoekend, over haar heengaan.
‘Goed geslapen?’ vroeg hij. Zijn stem was vriendelijk en de wat stroeve trek om zijn mond was verzacht. Maar Carry zag direct - teleurgesteld - voor het raam het leege tafeltje waar haar machine niet meer stond. Hij volgde haar blik. Ze bleef nog steeds midden in de kamer staan.
‘Yes, Miss Tresing,’ zei hij, ‘Deurk heeft uw machine al opgehaald. U gaat nu weer boven zitten. Daar zult u zeker wel blij om zijn, is not it?’
En met een durf, die haar zelf verbaasde, zei Carry: ‘Ja, nù kan ik toch moeilijk zeggen: ‘Yes Mr. Cardigan.’
Hij glimlachte, terwijl hij keek naar haar jonge, frissche gezicht, en de oogen, die wat verlegen en toch ook oolijk hem aanzagen. Teddy Burns had gelijk ‘Er zat spirit in dat jonge ding. Gek....’
Carry stoof de trappen op en de kamer binnen waar Truus net voor den spiegel stond gezichten te trekken.
‘Hallo curling boy. Oefen je voor clown? Waar heb je gezeten? Ik heb naar je uitgelooked.’
Carry greep Truus om haar middel, ze slierde haar mee in het rond, de haarstrik van Truus gleed op den grond, ze trapten er lustig op.
‘Carry, ik vàl,’ hijgde Truus. ‘Wat is er?’
‘Ik kom weer boven zitten, curly. Kijk, daar staat mijn schattige machine al. Toe vooruit, hos mee. Kòm dan, ik ben stapel van plezier.’
Ze verwonderde zich over haar eigen luidruchtigheid, zoo opgewonden was ze niet, maar tòch.... ja, ja, ze wàs blij....
| |
| |
‘Schei uit Car, ik verlies alles,’ hijgde de krullejongen. Haar groote voeten vlogen over den grond, ze tuimelde zoo wild tegen de tafel, dat die op zij schoof. Toen klonk de stem van Dirk:
‘Je ken maar gek worde, wanneer je wil.’
En met een Indianegehuil viel Truus op een stoel neer.
‘Ik ben overal kapot,’ jammerde ze.
‘Nu ijl ik naar beneden,’ zei Carry. Ze keek even in den spiegel. ‘Deurk, wat doe jij aartsvaderlijk. Kijk niet zoo vertoornd. Wat is er?’
‘'t Is zonde van 't linoléum,’ bromde Dirk. ‘'t Komt vol krassen.’
Détje gluurde door de schuifdeuren.
‘Wat is dit voor een heidensche bende hier?’
Carry wuifde naar haar machine. ‘You see, daarom heeft Truus een jazz gedanst.’
‘Ik fuif vandaag op ananas met slagroom,’ blies Détje door de deur.
En Carry dacht, hoe alles weer als van ouds - en toch ook weer anders was...
Beneden vroeg Cardigan:
‘Wat was dat boven voor een lawaai?’
Carry moest schaamtevol bekennen: ‘Ik heb even een beetje gedanst.’
‘Zoo, zoo. Ik geloof, dat ik u toch beter onder mijn persoonlijk toezicht kan houden.’ Carry kleurde. ‘Well Miss Tresing?’
‘Ja, ik geloof het ook,’ zei ze en ze zette haar potlood op het papier. Hij zag de rechte scheiding in het blonde haar, toen ze haar hoofd boog en de zware wrong in den nek. Langzaam begon hij te dicteeren. Ze hield hem gemakkelijk bij. Even opkijkend zei ze: ‘Ik kan wel wat vlugger.’ Ze zag niet, dat hij glimlachte, en ze wist ook niet, dat ze haar tongpuntje als een kind, tusschen haar tanden geklemd hield. Haar gezicht en haar hals waren rood, toen zijn stem zweeg.
| |
| |
‘U hebt u duchtig geweerd, Miss Tresing.’
‘Maar het gaat toch nog lang niet vlug genoeg,’ zuchtte ze. Hij dacht opeens aan het gezegde van Teddy Burns:
‘Well, my Miss Jones mag dan tweehonderd woorden in de minuut stenografeeren, but I know, that her poor little selfish heart....’ En hij zei: ‘We zullen er wel komen Miss Tresing. De wil is er nietwaar?’
‘Die was er altijd Mr. Cardigan. Alleen...’
‘Yes?’ - ‘Ik werkte slecht, omdat ik,... omdat ik geen zelfvertrouwen had.’
‘En nu?’
‘Ja, nu wel, na gister....’ Ze kleurde maar ze sloeg haar oogen niet neer.
‘Prachtig. Gaat u die brieven dan maar eens vlug uitwerken. En krijg ik de post een beetje gauw? Ik moet vanmiddag de stad uit.’
's Middags zei Carry: ‘Ik weet niet, of hij terugkomt, maar ik geloof toch wel, dat we om vijf uur gevoeglijk aan het fuiven kunnen slaan. Kom krullejongen, schrijf op of onthoud: 4 porties ananas met slagroom, 4 porties ijs - die zijn voor mijn rekening - en dan haal je nog, laat eens kijken: twaalf van die kleine gebakjes. Dan krijg jij bij mekaar:....’
Maar Truus stribbelde tegen: ‘Ik kan toch niet met ijs gaan sjouwen. Het smelt onderweg.’
‘Nonsens, ik heb er expres glazen voor meegebracht. En je kunt het hier pal bij krijgen.’
‘Ja, maar ik moet wel vijf keer heen en weer.’
‘Is dat zoo erg?’
‘En als de baas me ziet...’
‘Die is er toch niet.’
‘Als ik den baas tegenkom,’ dreigde Truus, ‘laat ik alles voor zijn voeten vallen.’
‘Afgesproken. Ga nu maar gauw.’
Om vijf uur kwam Détje binnen. ‘Is de curling boy om
| |
| |
fourage uit? Waar zullen we de fuif hebben, hier of in de school?’
‘Hier maar hè? Meer ruimte.’ Carry keek uit het raam in de steeg neer.
‘O, daar heb je haar. Angstvallig twee glazen ijs torsend. Hallo curly. 't Gaat prachtig, zie je wel? Je moet aanstonds vier lepeltjes vragen hoor!’
‘Ze lachten me daar uit,’ zei Truus, bovenkomend.
‘Welnee, verbeelding.’
‘'t Is toch zoo. Ze keken zoo eigenaardig.’
‘Nu, ze kunnen beter om je lachen dan huilen. Denk om de gebakjes curly, en zoek lekkere uit. Laat je niet op je kop zitten.’
Carry en Détje zaten nu bij de tafel, waarop de vier glazen ijs prijkten, en de twee porties slagroom en een doos met twaalf kleine gebakjes. In de vensterbank zat Deurk. Die had pertinent geweigerd Truus op haar tochten te vergezellen. Carry keurde genietend. ‘'t Ziet er goed uit. Als Truus nu maar gauw met haar ananas komt, kunnen we aan den slag gaan.’
‘Het ijs wordt al waterig,’ zei Détje.
‘Deurk, zie je Juffrouw Slikkers?’
‘Nee, ze zal wel onder 'n trem legge.’
‘Hè foei Deurk. Kom Dé, zullen we even walsen? ‘Was das lockende Leben bringt - Trálalalalalálalalala.....’ ze dansten om de tafel heen, voorbij Dirk - Carry trapte den stoel van Truus onder de tafel - voorbij de deur en nog eens langs Dirk. Carry zong nu met volle stem, jolig en onbekommerd: ‘Manchmal ist 's Wirklichkeit.’ Ze hoorde de deur opengaan. Zonder om te zien, riep ze: ‘Ben je daar curling boy?’ -
Dirk was met een sprong uit de vensterbank, hij stond bij de tafel. Détje bleef plotseling stokstijf staan. ‘Kom vooruit Dé, dit even uit. Zet het maar op tafel bij de rest krullejongen, Tralala...’
‘De baas,’ fluisterde Détje.
| |
| |
‘Hè?!!! -’
Met een schok draaide Carry zich om. In de deuropening stond Mr. Cardigan.
‘O,’ dacht ze, ‘ik wou, dat ik meteen door den grond zonk.’ Ze greep de tafel vast.
‘Well,’ zei Cardigan, en hij kwam langzaam de kamer binnen, ‘ik wist niet, dat hier 's middags gedanst werd. Dat is heel aardig.’
‘Truus,’ dacht Carry ‘die verschijnt direct met de rest van de ananas. O, viel ik maar flauw.’
‘Wat beteekent dit allemaal?’ Hij omvatte de lekkernijen met een armzwaai: een glas met ijs ging geheimzinnig druppen, het water liep van de tafel af op den grond. Carry wist, dat ze wat zeggen moest. Ze begon moedig: ‘We have a - a - fuif Mr. Cardigan. A feast. A pàrty,’ zei ze, bijna verlicht, omdat ze het begrijpelijk dacht te kunnen maken.
‘A pàrty! I see! Wel een eigenaardige plaats om een partij te geven, vindt u ook niet?’
‘Yes Mr. Cardigan.’ En rad liet ze er op volgen: ‘Het spijt me - I am sorry - we zijn sorry,’ verbeterde ze haastig. ‘Maar we waren zoo blij, dat alles nu zoo goed is. En daarom heb ik gefuifd.’
‘Deurk ook van de party?’
Carry's hart sprong op.
‘Ja.’ Dirk schuifelde met zijn voeten over den grond. Hij keek meelijwekkend-verlegen.
‘We kunnen 't wel mee naar huis nemen,’ stelde Détje voor met een angstigen blik naar het ijs.
‘No, no.’ Hij beet op zijn onderlip. ‘Maak dit nu hier maar in orde. Ik wil deze feestelijkheid niet langer onderbreken.’ Hij draaide zich om. Détje kon ternauwernood een diepen zucht onderdrukken.
‘By the way, Miss Tresing, onder aan de trap zit Miss Slikkers. Ze heeft geloof ik iets laten vallen. Gaat u maar eens kijken.’
| |
| |
Carry liep gelijk met Cardigan de gang over.
‘Mr. Cardigan...’
‘Well?’
‘Het zal niet meer gebeuren. Really not.’
‘I know,’ zei hij en hij trad terzijde om haar op de trap te laten voorgaan.
Heel beneden bij de deurmat zat nog steeds Truus. Naast haar lagen twee gebroken bordjes en op haar rok en over vier traptreden verspreid lagen kwistig de stukken ananas. Tegen de leuning kleefde de slagroom.
‘Oooooooo,’ jammerde de krullejongen, toen ze Carry zag.
‘Maar curly, wat een zonde.’
‘Oooooooo,’ gierde Truus.
‘Bedaar zeg. Aanstonds komt de baas op 't lawaai af.’
Doch Truus schudde onbekommerd haar wilde lokken. ‘Ik ben me doodgeschrokken. Ik moèt gillen. 't Is een zenuwtoeval geloof ik.’
‘Toe, probeer eens op te staan.’ Carry pakte Truus onder de armen vast, trachtte haar omhoog te hijschen.
‘Vooruit krullejongen, geef een beetje mee. Er zit warempel een stukje ananas in je ceintuur. Hoe ben je toch in hemelsnaam gevallen? Enfin vertel dat aanstonds maar boven.’
Truus greep de trapleuning vast. Nu proestte ze: ‘Car, ik lach me dood. Car, als ik er aan denk. Cà-ar.’
‘Ja, ik geloof 't wel. Ga jij naar boven en wasch je. Stuur Dirk bij me met een bakje water. En een doekje.’
Truus strompelde naar boven. Af en toe stond ze stil om uit te lachen. Achter haar aan kronkelde als een vroolijke slang de losgetrapte stootkant van haar rok. ‘Pas maar op,’ waarschuwde Carry, ‘zoo meteen duikel je weer.’
Toen ze later bovenkwam, zat Truus in de vensterbank voor het open raam. ‘Om op te drogen,’ verklaarde Détje. ‘Heeft ze je al van het drama verteld?’
| |
| |
‘Nee, dat komt nu. Steek maar van wal, krullejongen.’
‘We kunnen tegelijkertijd wel eten,’ zei Détje practisch.
‘Nou dan’ - begon Truus en ze voelde zich gewichtig het middelpunt - ‘ik kwam weer om ananas, hè? En er
Heel beneden bij de deurmat zat nog steeds Truus.
was zoo'n enge man zeg, die lachte maar iederkeer. En die vroeg of ik aan den inmaak was. Stel je voor. 't Was tòch naar, ik wist me geen raad. En op straat was 't heelemaal ellendig.’
Carry kreeg even gewetenswroeging. Ze liet Truus toch ook maar overal voor opdraaien.
‘Je krijgt een extra gebakje hoor! Ga door curly.’
| |
| |
‘Nou toen kwam ik bij de school, en ik was al op de trap, toen hoorde ik opeens de stem van den baas bij Keesje. Ik schrok me een aap zeg en ik trapte van angst op den stootkant van mijn rok.’
‘Wie draagt er nu nog stootkanten?’ zei Détje.
‘Ja, dat wil ma,’ zei Truus bedremmeld.
‘Enfin, ga door.’
‘Ik was op de vierde tree hè - je komt niet hard vooruit als je je handen niet vrij hebt - toen hoorde ik den stap van den baas onder aan de trap, - en meteen gleed ik naar beneden. Ik wou me nog ergens aan vastgrijpen, ja, en toen liet ik de ananas los.’
‘Dus je rolde letterlijk in den baas zijn armen.’
Truus gierde weer.
‘Nee, hij sprong op zij.’
‘En de bordjes ananas duikelden achter je aan?’
‘We waren er zoowat gelijk,’ zei Truus.
‘O curly, en hoe keek de baas?’
‘Ja, denk je, dat ik naar hem durfde te kijken? Hij holde meteen door naar jullie.’
‘En jij bleef maar rustig zitten?’
‘Ja, van den schrik. En Détje zei, dat hij heelemaal niet kwaad was.’
‘Nee, dat was hij ook niet,’ Carry hapte een abrikoos van haar gebakje af. ‘Hij verandert, dat komt door onzen goeden invloed.’
‘Waarom lachten jullie gistermiddag allemaal?’ vroeg Truus opeens. ‘Toen in 't privé-kantoor.’
‘O,’ zei Carry onverschillig, ‘dat weet ik niet meer. De baas was geestig geloof ik.’
‘En waarom hield de baas jou hand vast, Carry? Waarom was dat? En jullie stonden zoo dicht bij mekaar.’
‘Hij voelde mijn pols.’ Carry strikte zorgvuldig haar schoenveter over.
‘Wat raar,’ peinsde Truus.
Toen zei Détje: ‘Curly, als je niet gauw je ijs op eet,
| |
| |
dan kun je 't wel drinken.’ En daarop kwam Dirk binnen en hij bromde, vermoedelijk als nabetrachting over de ananas- en slagroomtrap: ‘Je heb toch altijd maar gezanik met die krullejongen...’
* * *
Het was eind Augustus en Carry's laatste vacantiedag. Twee weken was ze met haar moeder naar zee geweest. Nu stond ze bij de tafel en zorgvuldig knipte ze van een kleinen stralenden rozeknop een smal gelend blaadje af. Dolf lag lui onder de schemerlamp te lezen.
‘Hè,’ zei Car, ‘weer echt wat van den Pater om Mams vanavond dadelijk mee uit te sleepen, nu we vanmorgen pas teruggekomen zijn.’
‘Ja, maar de Pater heeft Mamaatje gemist. Hij liep 's morgens zoo echt ongezellig rond.’
‘Net goed,’ zei Carry.
‘Wat voer je toch uit? Wat moet je met die roos? Daar sjouw je al den heelen dag mee rond.’
‘Ja, dat weet jij. Je bent pas thuis.’ Ze keek hem niet aan. ‘Die bloem doe ik morgen op.’
‘Is er dan wat bijzonders? Ben je jarig?’
‘Uil! Ik mag toch wel een roos dragen.’
‘O, voor mijn part steek je morgen een heel bouquet op je blouse. Wat ben je toch ongedurig. Ga zitten.’ - Carry plofte tegenover hem neer. - ‘Ik geloof beslist, dat je weer naar dat kantoor verlangt.’
‘Ja, ik ben màl,’ weerde Carry luchtig af. Ze keek naar haar bruinverbrande handen.
‘Je ziet er stukken beter uit. Je was op 't laatst een en al oog. Zou die snijboon van jullie - Harriman - dat niet hebben gezien?’
‘Hij kan toch niet op ons allemaal letten.’ Carry sloot de oogen, ze glimlachte even. - Had Cardigan niet gezegd, voor ze met vacantie ging: ‘En ik hoop, dat u flink en gezond terug komt! Maar veel luieren en in de zon
| |
| |
liggen, Miss Tresing! Promise?’ - Had ze dat niet graag beloofd? -
‘Wat kijk je geheimzinnig,’ zei Dolf.
‘Och jongen, je droomt.’
‘Nee meisje, daar broeit wat bij jou. Na dien wedstrijd leef je in andere sfeeren.’
‘Je wordt poëtisch.’
‘Niet ontwijken. Wat is er aan de hand? Is Harriman beminnelijker geworden? Interesseert hij zich voor je? Stenografeer je misschien met een duivelsche snelheid?’
‘Juist. Dat laatste heb je knap geraden.’
‘Ik ben een goed psycholoog.’ Dolf sloeg op zijn borst. ‘Zeg, ik kwam vandaag die vriendin van je tegen met de groote tanden. Ze komt je morgen halen.’
‘Ze zal wel verrukt geweest zijn, toen ze je zag.’
‘Ze zwom in zaligheid, zeg je dat zoo niet? En laat me nu asjeblieft mijn krant lezen. Wat had ik het rustig, toen je naar zee was!’
Den volgenden morgen, onder aan de trap al, riep Truus: ‘O Car, wat zie je er goed uit. En wat heb je een prachtige roos op. Daàg. Fijn, dat je er weer bent. Als Détje volgende week met vacantie gaat, moet ik 's morgens de school waarnemen. Hoe vin je 't zeg? En 's middags doet mijnheer Langenout het. Leuk hè?’
Truus ratelde aan een stuk door. Carry keek met blijde oogen om zich heen. Het was haar, of ze maanden was weggeweest. Het park was in die twee weken al wat herfstachtig geworden, hier en daar lagen goudbruine bladeren. De lucht was frisch en scherp en prikkelend. ‘En hoe is de baas?’ vroeg Carry.
‘O ik heb hem haast niet gezien. Hij was nog wel eens bij Détje. En de kartotheek is bij zeg.’
‘Dat is prettig.’
‘Gister had de baas een nieuw pak aan, blauw met een streepje,’ zei Truus. ‘'t Staat hem zoo leuk. Hij is toch
| |
| |
wel erg knap hè? En hij had ook een bloem in zijn knoopsgat.’
‘O, verschrikkelijk,’ zei Car. Onwillekeurig keek ze naar haar eigen roos, die haar wollen jasje zoo aardig opfleurde.
‘En Dirk! Weet je 't al van Dirk zeg? Dirk komt boven bij de monteurs.’
‘Wat is dat nu?’
‘Ja, de huistelefoon ging niet op een goeien dag. Toen heeft Dirk hem gemaakt, en dat vond de baas zoo knap. Nu gaat hij naar de monteurs.’
‘Altijd beter dan loopjongen. Leuk voor Dirk. Is er al een ander?’
‘Nee, voorloopig komt er geen ander. Ik moet copiëeren en het postzegelboek bijhouden en Dirk blijft nog de boodschappen doen, zie je.’
‘Wat een veranderingen in veertien dagen. Verlangt Détje naar haar vacantie?’
‘Nou! En ik vind 't zoo leuk, dat ik dan op de school mag. Heb je nog wat beleefd, Car?’
‘Beleefd?’ Carry's gedachten waren weggezworven. Ze keek verwonderd. ‘Hoe bedoel je?’
‘Nu, ik dacht, misschien heb je wel iemand ontmoet, 't kon toch. Zoo buiten.’
‘Welnee. Bovendien, ik was toch met Moes immers.’
‘Mr. Burns is er ook weer.’
‘Och ja? Die zit geloof ik meer hier dan in Londen.’
‘Een leuke man hè? Veel aardiger dan de baas.’
‘O ja, stukken.’ Weer dacht Carry, toen ze later boven haar hoed afzette: ‘'t Is of ik maanden ben weggeweest.’ Achter haar gezicht verscheen dat van Truus in den spiegel.
‘Wat zie je er toch goed uit Car.’ Truus zei het even afgunstig. Ze haalde haar bovenlip over haar groote voortanden.
Carry stak voorzichtig op haar blauw frotté-japonne- | |
| |
tje de bloeiende roos, die den vorigen avond nog een oolijke knop was geweest, vast.
‘Zou de baas er al zijn?’
‘'k Weet niet. 't Is bij negenen.’ Carry ging voor haar machine zitten. De pupils vulden met stemmengegons de gang. Détje kwam nog even binnenwippen.
‘Wat ben je feestelijk,’ zei ze.
‘Ja, dat zei ik ook al. Dat zei ik ook al,’ riep Truus.
Carry durfde niet eens te bekennen, dat ze blij was weer terug te zijn en dat al de bekende geluiden in het oude huis haar goed en weldadig aandeden. Met een opgetrokken schouder van verlegenheid, keek Dirk om de deur. ‘Zoo Juffrouw Tresing.’
‘Zoo cheffie.’
‘Weet u 't al?’
‘Ja, ik heb altijd wel gezegd, dat jij hier nog eens de baas zult worden. Nu zien we je zeker nooit meer Dirk.’
‘Nou maar, dat wel.’
Carry keek naar de huistelefoon. Hoorde ze stappen beneden?
‘Daar is-ie,’ zei Truus.
‘Hallo,’ riep ze. Ze slikte even.
‘Come downstairs.’
Ze dacht: ‘Zou ik hem een hand moeten geven?’
‘Back again Miss Tresing?’
Hij keek even op van de aanteekeningen, die hij haastig op den brief maakte. ‘Genoegen gehad?’
Ze moest weer even slikken, voor ze kon antwoorden: ‘Yes, Mr. Cardigan.’
‘Er is een massa te doen. Ready? We beginnen direct.’
Eerst stenografeerde ze horterig, maar zijn kalm dicteeren bracht haar tot rust. Toen ging het. Ze zag toch, dat hij zijn blauwe pak aan had met het streepje. En de bloem in zijn knoopsgat...
‘I beg your pardon?’ vroeg ze. Ik verstond niet....’ Hij herhaalde den zin.
| |
| |
Met een arm vol papieren stond ze op.
‘Vergeet u vooral straks de bijlagen niet Miss Tresing. Het is een moeilijke post vanmorgen. U mag er wel al uw gedachten bij hebben.’
Ze knikte gehoorzaam als een kind. Maar buiten de deur bleef ze even staan, en ze nam de roos van haar japonnetje. Ze rook eraan. De tranen stonden in haar oogen.
Boven zette ze de roos bij Truus op tafel. ‘Ziezoo curly, nu heb jij er ook nog wat aan. 't Is zoo jammer, als hij verwelkt bij het dragen.’
‘En wat zei de baas? Vond hij niet, dat je er goed uitzag?’
‘Kind, denk je, dat de baas daarop let? En nu stil curling boy, ik heb een afschuwelijke bende opgekregen.’ Ze tikte voorzichtig, met ongewone vingers: 1 September. Dien heelen morgen ratelde haar machine onafgebroken.
's Middags zei Cardigan: ‘Het schijnt wel, of vandaag alles gelijk komt. Nu is er ook een zeer bewerkelijke post uit Londen gekomen. Ik vrees, dat u vanavond zult moeten terugkomen. Enfin, we zullen zien. Begint u maar, en zie wat u afkrijgt.’
Om kwart over vijf liep Carry met het mandje vol brieven naar beneden. Ze had nu een eigenaardig triomfeerend gevoel.
‘Well Miss Tresing?’
‘Alles is af, Mr. Cardigan.’
‘En goed?’
‘I hope so.’
Hij lachte. ‘Well, we'll see.’
Hij doorliep nauwgezet de post. Carry bleef staan. Hij wenkte even: ‘Sit down.’ Zijn vlugge handteekening vloog als een enkele forsche haal over het papier: H. Cardigan Thornhill. Carry wist van brieven dat hij Harold heette. Ze dacht: ‘Hoe zou je dat moeten afkorten?
| |
| |
Rolly? Ze lachte even in zichzelf. ‘Harry’ misschien. Teddy Burns zei altijd: ‘Old boy.’ Hé, waar bleef Teddy Burns? Ze soesde wat en ze volgde de opstijgende rook-kringetjes van Cardigan's sigaret, die hij in zijn linkerhand hield.
‘Kijk eens, hier hebt u zich vergist.’ Ze boog zich met hem over den brief.
‘O ja,’ zei ze, ‘zal ik nog gauw even overschrijven?’
‘Och nee, laat nu maar.’
Hij legde den laatsten brief in het mandje.
‘Uitstekend gewerkt,’ zei hij. Hij draaide zijn stoel wat om.
‘Vertelt u me nu eens Miss Tresing, hoe komt het toch, dat u nu zoo'n omvangrijke post wél vlug en correct behandelen kunt, terwijl twee maanden geleden... ja, toen werkte u als een beginneling, is not it?’
Ze plukte ongeweten aan het brievenmandje.
‘Ik was altijd bang, dat ik iets fout zou doen,’ zei ze zacht. ‘En die angst maakte, dàt ik juist aldoor fouten maakte. Zoo ging het ook met stenografeeren.’
‘Dus u was bang.’
‘Ye-es.’
‘Maar hoe ging het dan wel bij Mr. Groenendijk?’
‘O, maar toen was ik niet bang,’ zei Carry. Ze lachte.
‘Dus daaruit kan ik opmaken, dat u bang was voor mij.’
‘Ja. Het spijt me.’ Ze keek even ondeugend.
‘En nu?’
‘Nee, nu niet meer.’
‘Gelukkig, dat komt de correspondentie ten goede tenminste.’ Hij maakte een beweging van opstaan. Carry was al bij de deur.
‘U ziet er uitstekend uit, Miss Tresing. Dat doet me plezier.’
‘Ja, het was een heerlijke vacantie,’ zei Carry. Haar oogen straalden.
| |
| |
‘Was u met vriendinnen uit?’
‘Neen, met mijn Moeder samen.’
Toen kwam aan de deur de Teddy Burns klop. Carry deed open.
‘Hallo. Well, ik dacht, ik zal eens kijken, of je er nog bent. Dat tref ik. Hallo Miss Tresing. Wat staat u daar verscholen. Speelt u verstoppertje?’
‘Ja, in mijn eentje.’
‘Bij Jove, u ziet er goed uit.’ Hij bleef voor haar staan, en terwijl hij haar hand schudde, zoodat het haar bijna pijn deed, lachte hij gemoedelijk: ‘U bent bruin geworden, en warempel dikke wangen gekregen. Dàt mag ik zien.’ Hij klopte haar op haar schouder.
‘Zorgt u onmiddellijk voor de post?’ Cardigans stem klonk koel. Carry was al in de gang. Détje jammerde: ‘Arme jongen, wat heb je een massa te doen gehad vandaag.’
‘Kijk je roos nog eens prachtig zijn,’ zei Truus.
Maar Carry dacht: ‘Waarom was hij vanmorgen toen ik kwam, niet even vriendelijk als zoopas Teddy Burns.’
Teddy Burns, beneden, was nog even in een van de groote clubstoelen neergezonken: ‘I'm tired. Ik heb den heelen middag gewandeld.’
Cardigan sloot zijn bureau af.
‘Zeg, wat is die Miss Tresing toch een alleraardigst meisje.’
‘Ja, dat heb je wel meer beweerd.’
‘En wat ziet ze er lief uit. Als ik dan denk aan die dorre Miss Jones van mij. Brrr.’ Hij lachte.
‘Vraag haar, of ze met je meegaat naar Londen.’ Cardigan zei het kortaf.
‘Ja, maar ze zal niet willen. Dat is 't beroerde.’
‘Waarom zou ze niet willen?’
‘Nee.. ee - en bovendien, ik kaap jou niet graag je goede krachten weg.’
| |
| |
‘Och, goede kracht... ze is beter geworden, ontegenzeggelijk. Maar ze haalt het nog niet bij jouw Miss Jones.’
Toen zei Teddy Burns hartgrondig: ‘Hang Miss Jones.’
En Cardigan fronste zijn wenkbrauwen.
|
|