| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
‘Leest u dien brief eens. Begrijpt u dat?’
Carry nam den brief van hem over; al lezende voelde ze zich kalm worden van schrik. Want de firma de Boer uit Delft reclameerde tamelijk onvriendelijk, waarom hun laatste schrijven nog steeds zonder antwoord gebleven was.
‘U hebt toch die firma een paar dagen geleden geschreven nietwaar? Haalt u het copieboek eens naar beneden.’
Boven sloeg ze eerst gauw het copieboek open - ja natuurlijk, ze had geschreven; nu wist ze het best. Het was over een machinereparatie en vandaag was een monteur er heen. Triomfeerend toonde ze het Cardigan. ‘Ziet u wel?’
Hij las den brief nog eens door. ‘Wie brengt de brieven naar de post.’
‘Dirk, Mr. Cardigan.’
‘En u verzorgt de correspondence altijd nietwaar? Ik bedoel, u doet de post in de enveloppen en u let er op, dat de bijlagen er in gaan, and so on?’
‘Yes, always Mr. Cardigan.’
Maar terwijl ze het zei, wist ze al, dat Dirk de fout gemaakt had, dien middag toen ze precies om zes uur naar huis waren gegaan.
‘De brief kan niet in een verkeerde enveloppe zijn geraakt?’
‘I.... I.... I don't think so.’
‘Well, it's strange.’
Toen ze weer boven kwam liep Carry dadelijk door naar de keuken. Dirk zat aan de eenige tafel, die voor het raam stond, en boetseerde uit stopverf wanstaltige poppetjes.
| |
| |
‘Zeg, twee dagen geleden heb jij de post ingepakt. weet je wel? Nu is er een brief weg. Hoe kan dat?’
‘D'r was een envelop over,’ zei Dirk, terwijl hij genoegelijk doorkneedde aan een vormloos lijfje.
‘Nonsens, dat kan niet.’
‘En toch is 't zoo.’
.... en boetseerde uit stopverf wanstaltige poppetjes.
‘Van wie dan?’
‘Ja, nou, dat weet ik niet meer hoor.’
‘Uil, je hebt natuurlijk twee brieven in één envelop gepakt.’ Carry ging met haar vinger langs de brieven in het copieboek. ‘Hier, op één dag: de Boer, Delft en de Boer, Utrecht. Hè, nare, vervelende jongen, dat je bent.’
| |
| |
Dirk kraste met zijn voeten langs den tafelpoot.
‘Dan had u de post zelf moeten inpakken,’ zei hij.
‘En wat heb je met die envelop, die over was, gedaan?’
‘Net wat u doet. In de prullemand.’ Dirk schopte tegen een oud margarinekistje onder zijn tafel.
Carry stampvoette. De tranen drongen naar haar oogen. ‘O, wat elendig, wat ellendig,’ zei ze. ‘Ik zou je kunnen pàtsen.’
‘Nou kom maar op,’ noodigde hij haar joviaal. Maar toen hij zag, hoe ze ongeduldig met haar zakdoek over haar oogen streek, gooide hij de stopverf in de la van zijn tafel. ‘Nou, ik wil hem wel gaan zegge, dat 't mijn schuld is.’
‘Ja, dat zou het toppunt zijn.’ Carry nam het copieboek op en gelaten opeens zei ze: ‘Blijf jij nu maar in je hok en rook niet zulke afgrijselijke cigaretten. Daar wordt de baas ziek van, heeft hij me verteld. Ik zal de zaak wel in orde brengen.’
‘Carry, telefòòn,’ riep Truus.
‘O hàng him, hàng him,’ zuchtte Carry.
‘Wat is er zeg?’
‘Nièts. - Yes Mr. Cardigan. Ja, de brief is terecht. Ik bedoel - I mean.... ja, ik kom naar beneden.’
‘Wat is er dan toch?’ Truus ademde nieuwsgierig.
‘O nièts! Ik ben alleen op weg om stapel te worden. En je zult zien, ik krijg mijn ontslag. Vast als een huis.’
‘Ik snap er niets van.’
‘Wees niet zoo onwijs,’ verzocht Carry onlogisch. Op de trap dacht ze: ‘Het kan me niets meer schelen. Nièts. Nièts. Nièts. Voor mijn part word ik ontslagen. Alles laat me koud. Als een steen.’
‘Well?’ was alles wat Cardigan vroeg. Hij keerde zich om, van het raam. Toen zei ze zacht, dat ze twee brieven in een envelop had gepakt.’
‘En dat wist u zooeven niet?’
‘Neen. - Now I remember.’
| |
| |
‘Strange,’ zei hij. Carry's hart bonsde plotseling. ‘Vindt u het zelf ook niet vreemd, dat u dat straks niet wist, en nu opeens wel?’
‘Ja, 't is eigenaardig.’
‘Wàt zegt u?’
‘Hij denkt, dat ik ijl,’ dacht Carry wanhopig. ‘Wat moet ik zeggen. Mijn hoofd wordt zoo leeg. Aanstonds ga ik bùlken.’
‘Ik wist het toch zooeven niet,’ zei ze weer. Haar mond beefde.
‘I detest lying,’ zei hij streng. Hij boog zich licht naar haar over, en terwijl hij met zijn vlakke hand een paar maal op het bureau sloeg, herhaalde hij: ‘Er is niets wat ik meer verfoei, dan onwaarheid spreken, of, zooals u doet, om de waarheid heen draaien. Ik geloof graag, dat u niet absoluut onwaar bent, maar geheel waar bent u dan toch ook niet.’ Hij wachtte even, toen liet hij er zachter op volgen: ‘Heb ik ongelijk Miss Tresing?’
Carry beet op haar onderlip. Dan keek ze hem open aan. ‘U hebt gelijk,’ zei ze. En vlug, alsof ze bang was, dat misschien nog de moed haar ontzinken zou, vertelde ze hem, hoe ze die eene avond Dirk de post had laten inpakken.
‘En komt dat anders nooit voor?’
‘Ja, ook wel,’ zei ze eerlijk. ‘Wanneer ik vroeg naar huis wil, omdat ik 's avonds terug moet komen, dan laat ik de post wel aan Dirk over. Maar ik zal nu wel zorgen, dat dat niet meer gebeurt.’
‘That's right,’ zei hij. En vriendelijk herhaalde hij: ‘That's right, miss Tresing.’
Carry dacht: ‘Als hij altijd zoo menschelijk was, zou ik hem kunnen zoenen.’ En toen hij zich omdraaide en een brief opnam, vroeg ze opgewekt: ‘Kan ik naar boven gaan Mr. Cardigan?’
Hij antwoordde verstrooid en wat kortaf: ‘Yes of course.’
| |
| |
Toch liep ze op rappe voeten over de wat uitgesleten treden - hoeveel voetstappen waren al door dat oude, oude huis gegaan - en ze neuriede, zonder dat ze wist welk liedje het was, dat ze zong. Dirk riep uit de keuken:
‘Hé, psst.’
‘Zeg, je mag best beleefder zijn,’ ze dreigde hem met haar potlood. ‘Jij bent een zeldzaam ongepolitoerd heerschap.’
‘Wat zei-d-ie?’
‘Niets.’
‘Heb u op uw kop gehad?’
‘Och, zeur niet.’
Dirk trok koppig met zijn rechterschouder. ‘Wat flauw’, bromde hij.
Carry draaide baldadig aan de copiëerpers, schopte tegen een prop papier, die naast de pers lag. ‘Zeg, een beetje opruimen zou hier ook geen weelde zijn.’
Dirk klom op zijn tafel: ‘Hé toe nou juffrouw Tresing,’ zei hij.
‘Ik geloof, dat het jou spijt, dat ik niet voor straf in het kolenhok ben gestopt, vadertje.’
Dirk grijnsde. ‘Nou, dat weet u wel beter. Maar ik wou maar zeggen....’
‘Wat jong.’
‘'t Was toch mijn schuld.... nou.... en...’
‘O, shut up,’ zei Carry, en ze trok de deur achter zich dicht. - Met zwaaiende armen en wijde stappen liep ze over de gang.
‘Wat is er toch gebeurd?’ Truus keek verschrikt naar Carry, die binnenkwam. ‘Ik dacht, dat ik hem beneden hoorde schreeuwen.’
‘Curling boy, doe niet zoo tragisch,’ zei Carry. ‘'t Is me veel te vermoeiend om je alles uit te leggen. Maar je ziet, dat ik me met een blijmoedig hart aan mijn machine slinger. Dààg,’ wuifde ze tegen Truus, die direct mee- | |
| |
gesleept door Carry's joligheid, onhandig met een reclamebrief terugzwaaide.
En den heelen verderen dag bleef Carry zoo wonderlijk blij. Toen ze om zes uur de fietsen door de steeg reden - Truus duwde onverschillig haar havelooze kar, waarvan het net kwistig losbungelde - zei Détje: ‘Vanavond hoef je niet terug te komen, hé Car? Laten we ergens heengaan.’
‘Hè ja,’ viel Truus bij. ‘Ik heb mijn heele weekgeld nog.’
‘Dus dan kunnen we woeste fuifpartijen aanrichten,’ schertste Détje, terwijl ze haar losse blouse, met een jongensachtigen blauwen matrozenkraag, wat aftrok.
Carry leunde genoegelijk half over het stuur van haar fiets. Dirk keek onderwijl de trappers na, waarvan de eene gek deed. ‘Nou, zoo is 't goed. De as zat los. U kart ook overal tegen op.’
‘Dank je wel. Bye Deurk,’ zei Carry. Ze zagen hem alle drie na, zooals hij, onverschillig, met hoog-opgetrokken schouders de drukke straat afliep.
‘Wat doen we nu vanavond?’ vroeg Détje weer.
‘Laten we vooral de stad ontvlieden,’ zuchtte Carry.
‘Je wordt al poëtisch bij het idee alleen. Goed. Half acht ingang Park? Truus, denk er aan, geen seconde later. Otherwise we are gepiept. Lastig zeg, wanneer je zoo voortdurend in 't Engelsch moet denken.’
Carry en Truus reden samen naar huis. Den geheelen weg over zong Carry zacht voor zichzelf, terwijl Truus er valsch en laag een tweede stem tegen in bromde. Beiden leken ze ongevoelig voor het geroes van de groote stad; af en toe slierde Carry onverschillig met haar rechtervoet over het trottoir, wanneer vlak achter haar de claxon van een auto scherp gierde. Dan matigde ze zoo haar vaart en Truus, die naast haar reed, greep in een
| |
| |
gewoonte-gebaar haar arm even vast, tot daverend met een laatsten wilden kreet de auto voorbijgestoven was...
* * *
Carry stond 's avonds het eerst te wachten bij den ingang van het Park. De zomeravond was van een plechtige, geheimzinnige rust, en de vele fietsen, die langs haar schoven, leken wel geluidloos te glijden door de wijde lanen. In de verte dreef eenzaam op den vijver een stille, witte zwaan. Carry keek peinzend - en haar gedachten zwierven weg naar wijde, onbekende verten....
Ze schrok op toen Détje en Truus rakelings langs haar freewheelden.
‘Ik heb het kind onderweg opgepikt,’ zei Détje. Maar Truus riep: ‘Zeg Carry, aan wie dacht je? Toe Car, je keek zoo geheimzinnig.’
‘Ik dacht aan die zwaan,’ zei Carry. Ze lachte guitig.
‘Aan Lohengrin, bedoel je,’ zei Détje kalm.
‘Ook goed.’
‘Truus, die liefde snoof,’ zooals Détje het noemde, ging er direct happig op in.
‘Hoe moet jou Lohengrin er uit zien?’ vroeg ze. ‘Hè toe, 't is net een avond om daarover te boomen.’
‘Schei uit,’ verzocht Carry nuchter, ‘ik ben nog lang niet in de stemming. Straks, als er een maan is en sterren, dan ga ik wel aan het ontboezemen.’
‘En er is geen maan vanavond,’ zuchtte Truus.
‘Wat weet jij dat precies. Tamelijk verdacht curling boy. Zit je 's nachts in de dakgoot?’
‘Ja, elken nacht. Daarom wordt ik zoo bleek.’
‘Wat is dat kind ad-rem tegenwoordig,’ klaagde Détje.
‘Ja krullejongen, we moeten je noodzakelijk kortwieken.’
‘Kortwiek maar raak,’ zei de krullejongen.
‘En brutaal wordt ze ook.’ Carry keek bedenkelijk.
‘Mijn hak zit los,’ kondigde Truus aan. Ze liet haar witte schoen zien, waarbij de hak neerhing. ‘Als Ma dat
| |
| |
wist, zou ze tieren. Ma houdt niet van witte schoenen, omdat ze zoo ondegelijk zijn. Ik sla er vanavond wel een spijker in.’ Truus slingerde haar beenen voor- en achterwaarts, en haar tanden wezen als scherpe dolkjes naar voren.
‘Zeg curling boy, als je met ons uitgaat, moet je je behoorlijk gedragen. Denk er aan. Die meneer in 't grijze pak daar denkt minstens dat je onwijs bent. Kijk eens, hij schiet gauw dat laantje in.’
‘Ik wou, dat we eens wat beleefden,’ zei Truus. ‘Een echt avontuur. Ik ben in zoo'n gekke bui. Altijd als ik bij jullie ben.’
‘Ontzaggelijk vleiend voor ons.’
Carry fietste genoegelijk met beide handen in de zak van haar jersey. Soms greep ze even het stuur, wanneer ze moest uitwijken. ‘De gansche Kingfordschool is op het pad,’ overdreef ze. ‘Kijk, daar komt onze jonkheer aan. We krijgen een groet en een buiging. 't Gezicht in de plooi Détje. Denk om je prestige. Zoo. There he is....’ De jonkheer groette overdreven correct. Truus smoorde een gilletje in haar mantelmouw.
‘Lach je daarom?’ vroeg Carry. ‘Kind, het is om te bulken van verdriet, dat hij hier aan 't spelevaren is, terwijl hij thuis voor een schrijfmachine behoorde te zitten. Tikt hij nog altijd met twee vingers Détje?’
‘Met vier. En deze heele week is hij er nog niet geweest. 'n Zeldzaam onverschillig jongmensch is het.’
‘Détje,’ zei Carry onthutst, ‘weet je wel, dat je dat vroeger doodgewoon vond? Wanneer een leerling een week onder water bleef, dan vond je dat normaal. En ook wel makkelijk.’
‘Nu ja, vroèger,’ zei Détje.
‘Weet je nog van 't opera-kind?’
‘Wie was dat?’ vroeg Truus direct.
‘Voor jouw tijd, curling boy.’
‘Hè toe, vertel eens.’
| |
| |
Carry grinnikte. Détje lachte zacht.
‘Het opera-kind,’ zei Carry, ‘was een geweldig-opzichtige young lady, met heftige, blonde lokken. Was ze niet pas zestien Détje? Ze leek acht en dertig.’
‘Nu ja, lichtelijk overdreven.’
‘Maar ze was toch groot en forsch en geparfumeerd. Herrliche Duften verspreidde ze, ik snoof altijd even als ik langs haar stoel kwam. De heele school was idolaat van haar. Détje was gewoon overcompleet, want ze staarden allemaal naar het opera-kind en ze raakten geen toets aan.’
‘Haar vader was op zee,’ vulde Détje aan.
Carry proestte. ‘Ja zeg, weet je nog, hoe ze zoo Haegsch kon zeggen: “Mijn pèpè is kaepitein op de groote vaert.” Meestal interesseerden Vaders ons geen biet, maar de papa van 't opera-kind was gewoonweg een glorie. Op een goeien dag kwam ze de school binnengegeurd, en toen vertelde ze aan Détje, dat ze geëngageerd was en niet meer terugkwam. Ik zat net bij Détje, 't was zoo zalig in dien tijd bij Pruk, en we verwerkten samen het geweldige nieuws. 't Schaap was nur zestien, en ze sprak al over de trouw-auto's en de huwelijksreis, alsof die pal voor de deur stonden. Zooiets als jij krullejongen. We wenschten haar natuurlijk allebei het beste, en de school rouwde.’
‘Is dat alles?’ vroeg Truus.
‘Bedaar curling boy. Een dag of acht later hoorden Détje en ik een geweldig gestommel op de trap. Détje zei nog, daar komt een nieuwe misdadige pupil naar boven. We keken allebei vol verwachting naar de deur. En wie kwamen daar binnengestapt? Raad krullejongen.’
‘Ja, weet ik dat?’
‘Niet zoo brutaal. Het opera-kind en haar pépé.’
‘De kaepitein op de groote vaert,’ zei Détje.
‘'t Was zoo'n heele gewone, ronde zeeman in een trui en een pet. Hij had het opera-kind bij de mouw, en die
| |
| |
was onkenbaar met achterovergekamd haar, zonder één golfje, en een blouse met een hoogen boord, à la Lena Dupont. En dikke kousen. Ten aanhoore van de eens adoreerende
Hij had het operakind bij den mouw.
school, vertelde hij, dat hij van 't opera-kind geschrokken was toen hij terugkwam van de Indische Paketvaart. Ze leek een Papoea, zei hij wel tien keer ach- | |
| |
ter mekaar, hè Dé? En hij blies verachtelijk, toen hij van 't ‘engaasjement’ sprak. Haar moeder is niet wijzer, verklaarde hij als opheldering. Maar nu bracht hij het kind terug om te leeren typen, en of de juffrouwen een oogje op haar wilden houden. We beloofden dat allebei plechtig en Détje zette het boetvaardige kind weer voor een machine.’
‘En de school?’
‘O, die keek niet meer naar haar om.’
‘Heeft ze haar diploma nog gekregen?’
‘O ja, heel braaf, 50 woorden in de minuut. Ze zal nu wel op een kantoor zijn. We hebben haar nooit meer teruggezien, hé Car?’
‘Nee. En zelfs Prukkie interesseerde zich voor het geval zeg. Af en toe vroeg hij, op het opera-kind goede vorderingen maakte.’
‘Stel je voor, dat Cardigan zoo iets eens vroeg,’ griezelfde Détje.
‘And does the opera-child progress?’ vertaalde Carry.
Ze waren nu buiten de stad gekomen. Aan weerszijden van den weg lagen de vredige weilanden.
‘Wat doet dit me goed,’ Détje haalde diep adem. ‘Laten we er toch 's avonds meer op uit trekken.’
‘En ik moet haast altijd terugkomen.’
‘Och ja, poor boy, dat vergat ik even.’
‘Ik wou,’ zei Truus, ‘dat Cardigan maar weer ophoepelde. 't Is lang zoo leuk niet meer bij ons.’
‘O, dat ontdekt ze nu pas.’
‘En die malle kartotheek beneden. Ik jacht me suf om alles bij te werken, als hij er niet is. En ik schrik van elken voetstap. Ik ben stukken achter.’
‘Maar ik moet steeds in 't hol van den leeuw afdalen,’ klaagde Carry. Doch, terwijl ze het zei, wist ze reeds, dat ze het niet meer zoo erg vond, nu hij dien middag - even - gewoon was geweest. En ze floot opeens als een jonge, blijde vogel.
| |
| |
In de verte kwam een auto aan.
‘Wat rijdt die suf,’ zei Détje.
‘Scenery-tuffing,’ zei Carry. ‘Hoe zeg ik dat? Ik sta soms compleet versteld van mijn Engelsche wijsheid.’
‘Ik denk, dat de chauffeur dronken is,’ veronderstelde Truus.
‘Krullejongen, je praat wartaal. Er zit natuurlijk een buitenlandsche meneer in, die met interesse naar onze koeien kijkt. Wedden?’
Ze waren nu vlak bij de auto gekomen. Ze keken alle drie nieuwsgierig opzij. Achterover geleund, met de eeuwige sigaret tusschen zijn vingers lag Cardigan. Zijn oogen namen koel de drie meisjes op. Dan lichtte hij even zijn hoed. De auto was voorbij.
‘O Carry, wat bloos jij,’ proestte Truus. ‘Kijk eens Détje, ze ziet pioenrood. O, maar jij ook, jij ook. O, wat blozen jullie allebei.’
‘Malle, dat is van de schrik,’ weerde Carry af.
‘En ik dan, ik bloos heelemaal niet. En ik schrik toch net zoo goed.’
‘Jij? Jij bent uitgebloosd bij Herr Hugo. Zaag er asjeblieft niet op door krullejongen. Laten we maar wat zingen.’
Maar 's avonds, vóór ze naar bed ging, zat ze nog lang voor het open raam van haar slaapkamertje. Ze snoof de zoete avondgeuren in van den slapenden tuin en ze dacht, ze dacht maar aldoor, waarom Détje gebloosd zou hebben, toen ze zoo onverwacht Cardigan zag.....
|
|