| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
‘Carry, ik reken vanavond op je. Ik heb nog wat Engelsche correspondentie af te doen.’
‘Maar Vader, dat gaat niet. U weet toch, dat ik stenografie heb van acht tot negen. 'k Ben niet voor half tien thuis.’
‘Zoo heb je stenografie. Daar wist ik niets van. Is dat de laatste bevlieging?’
‘Ja, als u 't zoo noemen wilt....’ Er kwam iets van verzet in haar oogen.
Haar vader schoof ongeduldig de aardappelen, die Dolf hem reikte, van zich weg. In zijn vol, rood gezicht trokken de mondhoeken naar beneden. ‘En dat kan voor éen avond zeker niet eens overgaan.’
‘Ja, 't kan wel natuurlijk. Maar 't is zonde; ik moet dan immers toch die les betalen.’
‘Och, och, wat een zuinigheid opeens. Als het maar gaat om ditjes en datjes en flodderdingen, dan wordt er niet op een gulden gekeken, maar nu....’ Hij schoof zijn stoel met een ruk naar achteren.
‘Maar man, we zijn nog niet half klaar. Toe, blijf nu zitten.’ In de stem van Mevrouw Tresing was iets kinderlijk-smeekends. En Carry zei:
‘Als u wilt, dat ik na half tien die brieven schrijf, dat kan best, maar u houdt er anders niet van om zoo laat te werken. Daarom dacht ik....’.
‘Welnee hoor, ga jij maar naar les. En daarna wandelen met je hartsvriendinnen. En giechelen op straat. Dat is vrij wat beter.’ Hij liet zich zwaar neer in een stoel voor het raam, en hij stak een groote sigaar op, waarvan hij de rookwolken quasi-achteloos de kamer inwuifde.... Carry voelde meer dan ze zag, hoe haar moeder het hoofd diep over haar bord gebogen hield en
| |
| |
hoe Dolf, die nu nooit meer als vroeger hartstochtelijk dadelijk partij trok, onverstoord doorat. Maar hij schopte haar opbeurend onder de tafel. Ze dacht: ‘Stond ik al vast op straat.’
Een lichte wind dreef bloemengeuren uit den tuin beneden naar binnen en Carry kon van haar plaats net den perenboom zien, die achter tegen de schutting stond, en die, vol van bloesems, een overdadige witte bruidsbouquet leek.
Toen viel de stem van haar vader forsch en scherp in de broze kamerstilte. ‘En hoe gaat het nu op kantoor tegenwoordig?’ Het klonk meer als een bedreiging, dan als een vraag.
Carry bediende zich langzaam. ‘Heel best,’ zei ze.
‘Als je maar weet,’ - de stoel kraakte, terwijl hij verzitten ging om Carry beter te kunnen aankijken - ‘als je maar eens en voor altijd weet, wanneer je daar geen pret meer in hebt, dan hoef je waarachtig niet naar wat anders uit te kijken, dan kom je bij mij. Begrepen?’
‘Dat wist ik al làng,’ zei Carry rustig.
‘Nee, dan is 't goed.’ Hij sloeg driftig de asch van zijn sigaar. ‘Het kan me doodergeren, dat je moeder je nog steunt in die malle fratsen, om bij een ander dan je vader op kantoor te willen zijn. Geen grein gevoel zit er in jullie vrouwen. Ik knoei daar maar dagelijks met een jongen die te stom is om a te zeggen, en jij....’
‘En ik maak den heelen dag plezier.’ Het klonk zoo bitter.
‘Ja, tot het plezier er af is.’
‘Mama, het eten was overheerlijk. Kookt de bonne tegenwoordig of u?’
Mevrouw Tresing keek dankbaar naar Dolf. ‘Kind,’ zei ze, ‘als Christien zou moeten koken...’
‘Leer dat die meid dan,’ bromde meneer Tresing. ‘En waarom brengt ze de krant niet boven, dat kan 'k haar elken dag maar weer voorkauwen.’
| |
| |
‘Hij zal er nog niet zijn,’ zei Mevrouw met een blik op de klok.
‘Dat gezanik. Altijd is die krant te laat. Ik kan hem nog beter op straat koopen. Carry, kijk of de krant er is. Ik vertrouw die meid geen lor....’
* * *
Een half uur later stond Carry op straat. Ze haalde diep adem, alsof ze onmetelijk verlicht was. Ze stopte haar handen in de zakken van haar jasje, en ze hief haar hoofd. Een paar kinderen sprongen haar voorbij aan de hand van hun vader. Het eene meisje knikte haar toe met een klein lachje van verstandhouding. Ze keek het kind onwillekeurig na. Toen zag ze uit een zijstraat Truus aankomen, die zwaaide met haar rechterarm.
‘Hé Car! Dààg.’
‘Wat spook jij hier uit?’
‘O zeg, ik ga aanstonds met Hugo wandelen. Hij wacht me om acht uur bij 't tramhuisje. Hoe vin je 't?’
‘Ontzaglijk. Misschien declareert hij zich vanavond.’
Truus kneep Carry's arm. ‘Denk je 't heusch? O, ik weet me geen raad. Ik vind 't zoo griezelig.’
‘Laat hem dan rustig wachten.’
‘Hè, dat kan toch niet.’ Truus trok haar handschoenen hooger op, met een zijdelingschen blik naar Carry.
‘Wat ben je piekfijn krullejongen. Hugo schrikt zich dood.’
Nu lachte Truus. ‘Als hij me een arm geeft, wat moet ik dan doen zeg?’
‘Stil zijn gang laten gaan.’
‘En Carry, o Càrry, als hij me zoènt.’
‘Dan trek je aan zijn baard.’
Truus proestte even, bedacht zich dan. - ‘Ze weten thuis nog niets van Hugo en mij, zeg Car. Hoe moet ik het vertellen? Ze vinden me vast te jong, maar ik ga mijn haar opsteken.’ Truus hief resoluut haar spitse vogel- | |
| |
gezicht.... ‘En ik vind het niets erg om naar Duitschland te gaan. Zou jij het erg vinden?’
‘Ontzettend.’
‘Ik heelemaal niet,’ zei Truus weer dapper. ‘En o, weet je al, dat hij nog deze heele maand uit blijft?’
‘Gelukkige,’ schertste Car. Maar toen ze op de stoep van haar stenografieleeraar stond, en de nasale belklank al door de gang verklonken was, keek ze Truus, die met groote, wijde stappen de straat weer afliep, met verlangende blikken na. En terwijl ze op het harde cocos van de deurmat haar voeten schuurde - de gang was zoo overdreven-netjes - besefte ze nog niet, dat ze Truus benijdde, met de schep-vreugde-in-'t-leven-schoenen en de wijde maai-armen. En zoo afwezig was ze dat de leeraar zei: ‘U bent er met uw gedachten niet bij juffrouw Tresing, zoo komen we er niet.’ Met een schok kwam ze opeens tot zichzelf, en het was haar of ze Cardigans woorden hoorde: ‘And then, well... I'm sorry....’, en of ze zag het achtelooze gebaar waarmee hij daarna zijn sigaret had opgestoken. Ze boog haar plotseling-vuurrood gezichtje over het boek en nauwkeurig las ze terug: ‘We assure you, that we shall do our utmost to meet your wishes in each respect.’
Toen ze thuis kwam, vond ze haar moeder alleen.
‘Is Vader er niet? Ik dacht, voor de brieven....’
‘Nee, vader is met mijnheer van Manen gaan biljarten. Kom gauw gezellig zitten kind. Wil je een frissche dronk?’
‘Lammenade, hè ja.’ Ze keek tevreden om zich heen, en ze dacht, hoe elk gebaar van haar moeder nu vroolijk en los was als van een jong meisje, en hoe ze haar hoofd geheven droeg, alsof ze was bevrijd van een zwaren druk. En Carry dacht, dat dit nu al jaren zoo was geweest, en even werd de vage weemoed, die ze altijd om haar moeder voelde, een trieste beklemming....
‘En hoe was het op les?’
| |
| |
‘Och, gaat nog al. Ik heb geen stel speciale stenorafiehersens, geloof ik.’
‘En hoe bevalt de nieuwe baas?’
‘Puik.’
‘Werkelijk? Ik vind je ziet er soms zoo bedrukt uit.’
‘Verbeelding Mams.’
‘Zeg Car, Christien’ - mevrouw lachte al, haar oogen gingen oolijk half dicht - Christien was het dagmeisje en een bron van voortdurend genoegen - ‘Christien vertelt me vandaag, dat ze een nieuwe jurk heeft gekocht, zoo'n mooie, met allemaal strooken en borduursels en kimonomouwen, en toen moest ik natuurlijk raden wat die kostte. Ik raadde maar wat op goed geluk. ‘Nee,’ zei ze trotsch, ‘die kost me precies éen gulden.’
Carry schaterde: ‘Zouden we daar niet een dozijn van inslaan? Hebt u niet gevraagd of ze hem eens aantrekt?’
‘Nee, veel te frivool. Stel je voor, Christien in de jurk met de kimonomouwen en de borduursels aan het belpoetsen. We zouden een oploop krijgen van adoreerende slagersjongens en groentenmannen.’
Carry dronk genietend haar limonade. ‘Heeft ze nog die rooie lappen om haar beenen?’
‘Ja natuurlijk. Ze beweert altijd, dat ze daar niet meer zonder kan. Dan heeft ze weer dadelijk last van ‘rimmetiek.’
‘O, weet u nog wel, hoe we eerst verstomd waren over haar abnormale kuiten? U zei maar aldoor, dat het een bezienswaardigheid was.’ Ze lachten nu allebei. - Door de open verandadeuren klonk licht pianospel, en beiden zwegen ze even om er naar te luisteren.
Toen vroeg Mevrouw Tresing: ‘Zeg Car, hoe gaat het toch met Truus, waarvan je me verteld hebt?’
‘O, ze schwärmt nog steeds met haar Duitscher. Ik zag haar vanavond nog; ze zou met hem aan den wandel....’
‘Maar Carry, dat is toch niet zooals 't hoort! Hoe oud
| |
| |
is ze pas? Ze is nog een echt schoolkind. Dat kun je haar toch best eens onder het oog brengen.’
‘Maar lieve Mam, ik geloof, dat die Duitscher dol op haar is.’
Mevrouw glimlachte peinzend. ‘Och onzin...’
‘Heb ik u verteld’ - Carry veerde overeind - ‘hoe de baas en Dirk hebben kennis gemaakt? Nee? Ik ijl soms ziet u, dan vertel ik drie keer hetzelfde. O Mam, het was om te brullen. Enfin, u kent Dirk.’
Mevrouw Tresing lachte. ‘Hij is echt het type van een grappig schooiertje.’
‘Ja, maar ontzaggelijk brutaal, en hij trekt zich letterlijk van niets wat aan. Een van de eerste dagen kwam de baas bij ons boven, toen troonde Dirk in de vensterbank, fier en onverschillig zijn handen in zijn broekzakken en zijn pet op. De baas stak een vernietigenden vinger in Dirks richting en hij zei vertoornd tegen me: ‘Miss Tresing, who's that.’ Ik zei: ‘That's Dirk.’ ‘Who?!’ ‘Dirk,’ zei ik.
‘Who's Deurk?’ Nu, ik wist op geen stukken na, wat een loopjongen in 't Engelsch is, en dus fantaseerde ik maar wat van copying-boy, omdat hij ook de brieven copiëert, ziet u.’
‘And what is he doing here?’ Het werd zoo benauwend Mams, want Dirk keek of 't heele geval hem niets aanging en de baas keek, alsof ik voor alles verantwoordelijk was.
‘Nothing,’ zei ik, want dat was waar.
‘En wat doet hij anders?’
‘O everything,’ zei ik vol vuur. ‘Everything! Hij doet de boodschappen en hij brengt de post weg en gerepareerde machines, en.... en.... and so on,’ besloot ik nogal tam.’
‘En leek hij overtuigd?’ vroeg Mevrouw Tresing genietend.
‘Welnee. Hij bleef ijzig en hij vroeg notabene waar
| |
| |
Dirks afdeeling was, en toen ik zei: ‘In the kitchen,’ versteende hij gewoonweg. Ik heb hem de kitchen moeten toonen en de copiëerpers en Dirks kreupele lessenaar, een aflegger van Détje. En toen we weer broederlijk samen binnentraden zat Dirk in de vensterbank te fluiten, en Cardigan tierde meteen: ‘Don't whistle.’ Ik moest het natuurlijk vertalen. ‘Je mag niet fluiten Dirk.’ En op mijn eigen houtje beval ik hem: ‘Ga nu alsjeblieft aan je werk.’ Als een prins, mama, schoof hij langs ons.’
‘Je overdrijft weer kòstelijk.’ Mevrouw Tresing lachte. ‘Ik zie Dirk al met zijn sjokkerig broekje jullie vorstelijk voorbijstappen.’
‘Nou ja,’ zei Carry en ze kneep even in de zachte, kleine hand van haar moeder - ‘u wordt brutaal Mama.’
Toen ging de deur open. Dolf kwam binnen. Hij rekte zich uit. ‘Menschen, wat heb ik gevost. Carry, doe je mond eens open. Eens even kijken, of ik op jou niet experimenteeren kan.’
Maar beneden werd een sleutel in het slot gestoken. Carry sprong op: ‘Ik zou je hartelijk danken, bekijk je eigen kiezen maar, ik ga naar bed.’ - En terwijl haar vader nog zijn voeten veegde, was ze de trap al opgewipt naar haar kamertje. En ze dacht, hoe de glans in haar moeders oogen van een wondere innigheid werd, als Dolf binnenkwam. En ze wenschte dat zij een steun voor haar zwakke, luchthartige moeder kon zijn, zooals Dolf was - nu al jaren...
* * *
‘Hang him, hang him, hang him on a nail.
‘Hang him, hang him, want hij is niet veel...’
Carry zat op een stoel voor de balcondeuren, die wijd open stonden. Het was nog voor negen, en ze neuriede gedachteloos, terwijl ze uitkeek in de drukke straat beneden haar: trams zoefden belrinkelend voorbij en Carry dacht: ‘O, dat meisje is op kantoor, en die, en die, en die, en die mijnheer heeft eigen zaken, die loopt zoo fier....’
| |
| |
‘Hang him, hang him, hang him on a nail.’
Him was Cardigan en de revolutionaire regels, verder dan twee was ze niet gekomen, waren door Carry gedicht. Om den hoek kwam Truus. Ze zwaaide tegen een schooljongen op, die met zijn tasch naar haar sloeg. Carry wipte heen en weer op haar stoel. Truus bleef altijd vermakelijk. Ze keek naar boven. Carry wenkte: ‘Kom gauw.’ Toen begon Truus te hollen en haar zwarte, ordelooze haar ontsnapte baldadig aan de groote strikken. Carry schoof den stoel netjes weer onder de tafel en ging voor haar machine zitten.
‘Curling boy,’ groette ze, toen de deur open ging. ‘En, wanneer trouw je?’
Truus zakte hijgend bij de tafel neer. ‘Weet ik het?’
‘Maar curling boy, dat is geen antwoord. Ik dacht minstens, dat je al naar de naaister was voor je uitzet.’
‘Och....’ Truus schopte tegen Carry's machinekap.
‘Zeg niet zoo opstandig.’
‘Hij was er niet. Ik heb tot negen uur gewacht, toen ben ik jou nog tegemoet geloopen, maar je was al weg.’
Carry leunde haar kin op haar hand. Ze schudde wijs haar hoofd. ‘Waarom begeef je je ook zoo jong in avonturen, daar kan nooit wat goeds van komen. Nu kan ik je maar weer uit den put halen.’
‘Ik vind het zoo fijn Car, dat ik jou alles vertellen kan. Ik was zoo belabberd vanmorgen toen ik wakker werd, en toen dacht ik dadelijk aan jou, en toen voelde ik me meteen al wat opgekikkerd.’
‘Waar zou die vrijer gezeten hebben? Misschien heeft hij 't vergeten, met al die Hollandsche Geschäfte aan zijn hoofd.’
‘Ja, misschien wel....’ Truus rolde een potlood heen en weer op de tafel. ‘Ik vind 't toch gek, zie je. Want hij zegt tegen mij, dat hij zoo van zwart haar houdt, en dat ik zoo'n lief meisje ben, solch ein liebes Mädel, en als hij weggaat houdt hij mijn hand wel tien minuten vast,’
| |
| |
‘En dan kijkt hij eng,’ voltooide Carry. ‘Misschien lijk je op een zuster van hem.’
‘Och onzin. Maar als hij vanavond bij ons thuis komt, en ik laat hem in, dan vraag ik het hem op de man af.’
‘Krullejongen, wat wordt jij fier.’
‘Nou ja - hoe zie ik er uit zeg?’
‘Nogal raar. Het is maar te hopen, dat Cardigan je niet onder de oogen krijgt, want dan zegt hij meteen: “Miss Slikkers, you are looking most verpieterd. What's the matter with you?” Hij is natuurlijk fel op dien Duitschen vrijer van je tegen.’
Truus lachte. ‘Hij moest het weten.’
‘Je kreeg straight-away je ontslag. Zeg, is Détje er nog niet? En 't is al over negen.’ Ze keek op haar armband-horloge. ‘Wat is die laat, en dat onder het schrikbewind. En beneden holt de geliefde al heen en weer in zijn hok.’
Vier leerlingen kwamen tegelijk naar boven. Carry zag door de schuifdeuren. Wat onrustig zei ze: ‘Ik mag hen wel even aan 't werk zetten. Waar blijft Détje toch?’
Het was Lena Duponts laatste dag. Ze zou 's middags voor haar diploma typen. Nuffig draaide ze heen en weer voor den spiegel, en over haar schouder vroeg ze: ‘Is Miss Martens er niet?’
‘No Sir,’ zei Carry.
‘Komt ze niet?’
‘Yes Sir.’
Een jongen, die zijn haar scheef over zijn voorhoofd droeg tot op zijn neus, keek, als een poedel, door die haarfranje heen, naar Carry. Hij spotte: ‘Wat een belangstelling! Juffrouw Dupont is zeker bang, dat ze haar diploma niet krijgt.’
‘U krijgt het in een verguld lijstje,’ beloofde Carry. ‘En ik zal onzen baas vragen, of hij er een extra-mooie handteekening onder zet. Hangt u 't op?’
Maar Lena Dupont zei vinnig: ‘Miss Martens is over
| |
| |
haar tijd, en ik vind dat niet te pas komen. Nu kunnen wij maar wachten.’
‘Hier,’ zei Carry, ‘'t verhaal van de zeven eendjes. Typt u dat maar eens zoet over. Hebt u werk? En u? En u? Ja? Dan is er immers niets gebeurd. En Miss Martens komt direct.’ Ze keek weer tersluiks op haar horloge. Ruim kwart over negen, waar zoù Détje zitten. Bij Prukkie kwam ze altijd te laat. Maar nu.... En toen stond Cardigan opeens in de school.
‘Miss Tresing, what are you doing here? And where is Miss Mertens?’
‘Miss Martens?’ Carry keek, alsof ze dien naam nog nooit eerder had gehoord. Toen jokte ze onbevreesd: ‘Miss Martens is upstairs.... washing her hands.’ Ze voelde het ademlooze verlangen van Lena Dupont, dat Détje nu boven zou komen met haar mantel al half uit en de angstige vraag op den drempel: ‘Zeg Car, is de baas er al?’ En ze zei, terwijl ze zich dwong om op te kijken in zijn gezicht: ‘De leerlingen hebben hun werk, you see.’ En in een milden armzwaai omvatte ze de vier pupils.
‘Als Miss Martens klaar is met handen wasschen,’ - Lena Dupont kuchte, Carry beet op haar onderlip - ‘komt u dan beneden. En neemt u den laatsten brief uit Londen mee.’
‘Yes Mr. Cardigan.’ Ze sloot de deur achter hem. Ze hing over het balcon. Geen Détje.
‘Knap gedaan,’ zei de jongen met het poedelhaar. Hij keek met iets van bewondering naar Carry, en een jonge man, met een titel - hij heette Jonkheer van der Doeze, en hij was sedert een week de welbewuste glorie van de school - zei vriendelijk: ‘Wilt u mij misschien even helpen? Mijn machine haakt.’
De vierde leerling was een kind van dertien met pagehaar en lange beenen. Die zat in zichzelf te snuiven van plezier en sprong blijmoedig op haar stoel heen en weer.
| |
| |
Maar Lena Dupont zei: ‘Het is bij half tien,’ en ze keek sarcastisch op haar horloge.
‘Weet u wat?’ - Carry hing over de tafel, haar blik zoo fel-tartend, dat zelfs het kind met het pagehaar stil bleef zitten en verschrikte wenkbrauwen op trok, zoodat haar oogen groot en ontsteld leken - ‘weet u wat? Ik zal u warm aanbevelen bij onzen baas als opvolgster van Miss Martens. Is 't nu goed?’
Toen liep ze naar Truus. ‘Zeg, ga jij nu op de school. Als ik nog langer wegblijf, denkt Cardigan minstens, dat Détje een bad neemt. En houd den Jonkheer in de gaten, want die tikt maar met twee vingers.’
‘Dat zal hij voor mij niet laten,’ zei Truus oneerbiedig, en ze heesch haar rok op.
Beneden vroeg Cardigan: ‘Is Miss Martens nu in de school?’
‘Yes Mr. Cardigan.’
‘Ik heb de brieven al voor U opgeschreven. Het duurde me te lang. En maakt u vlug voort, want ik verwacht correspondentie uit Londen, en daar zal veel mee te doen zijn. Understand?’
‘Yes, Mr. Cardgian.’
Ze was al bij de deur, toen vroeg hij: ‘Hoe gaat het met de shorthandlessons?’ Hij vroeg het vriendelijk. Hij zag hoe haar gezichtje opglansde, maar direct weer versomberde. Daarmee in tegenspraak was haar antwoord.
‘Very well, Mr. Cardigan.’ En hij zei, stuursch opeens:
‘All-right. You can go.’
Ze was pas boven - Truus troonde nog op de school - toen een angstige hand den deurknop omdraaide en Détje op den drempel stond, haar mantel over den arm, en haar fluisterstem klonk gejaagd: ‘Car, weet hij 't?’
‘Nee, geef gauw hier je goed. En ga dadelijk naar binnen. Hij weet nog van niets.’
‘O, ik had me verslapen. Verschrikkelijk. En de
| |
| |
tram stopte overal. Ik ben kapot van het jachten.’
Carry luisterde. Beneden sloeg een deur. Even bonkte haar hart wild - zou hij boven komen? Nee, zijn voetstappen gingen naar beneden. En ze zei verruimd: ‘O Détje, hij was straks hier. We schrokken ons apen. En we hebben maar gezegd, dat je je handen waschte. Wat een zaligheid, dat die waschbeweging boven is. Hij heeft niets gemerkt.’
‘Good-gracious,’ schrok Détje, met g's, waarvan Cardigan zou hebben gerild.
Truus kwam op het geluid van stemmen door de schuifdeuren gewipt. ‘Wat hebben we in ons piepzak gezeten over jou.’ Haar handen zaten vol met copiëerinkt en uit haar rok bengelde een bandje, waaraan Carry direct baldadig trok, zoodat Truus een halven slag omdraaide en haar witte onderrok als een vormlooze parachute naar beneden gleed.
‘Het wordt een emotievolle dag vandaag,’ voorspelde Détje en ging de school binnen. Carry, haastig opeens, zette papier in haar machine en begon moeitevol Cardigans hoekige letters te ontcijferen. Door de open ramen woeien straatgeluiden naar binnen en de monteurs in de werkplaats boven zongen: ‘Het was in de lente, het was in de Mei....’
Maar Carry, nu plotseling weer vastgegrepen door den zenuwachtigen angst, dat haar werk niet goed zou zijn - daar tikte ze warempel een m. in plaats van een n, zou ze durven radeeren, hij zag alles - hoorde niets van het luidruchtige grootestadsleven, noch van het lang-uitgehaalde, sentimenteele gezang van de monteurs. Haar handen waren klam, ze vergiste zich telkens, en diep in haar was het weten, dat ze niet bij machte was zich tot kalmte te dwingen, en dus nooit in staat zou zijn haar werk goed te doen. Truus, met de handen onder het hoofd, leunde met haar kin op de machine en tuurde onafgewend voor zich uit. Carry roetste haar brief, die
| |
| |
bijna klaar was, uit de machine, en gooide driftig den verfrommelden prop op den grond....
Om vijf uur 's middags kwam Cardigan weer boven. Hij ging bij de tafel zitten. ‘Are you ready, Miss Tresing.’
Hij vouwde een prop open.
Carry zocht gejaagd op haar bloc-note. ‘Ik moet nog vijf brieven,’ zei ze zacht.
Hij haalde licht zijn schouders op. ‘Geef de post maar hier, dan kan ik teekenen.’ Carry stond op om hem het
| |
| |
mandje over te reiken. Maar Cardigan had zich gebogen, keek naar de proppen papier, die buiten de prullemand lagen.
‘Wat beteekent al die rommel?’ Hij vouwde een prop open. ‘Miss Tresing, dat is een brief.’
Carry slikte. ‘Ja, die had ik verknoeid, Mr. Cardigan.’
‘En dat - en dat?’ Zijn schoen wees de haastig-verfrommelde proppen aan.
‘Dat zijn allemaal verknoeide brieven.’
‘En dat papier wordt weggegooid. In the paperbasket?’
Carry knikte alleen.
‘Denkt u er dan heelemaal niet aan, dat u daarop nog schrijven kunt? U kunt het toch nog best gebruiken voor uw stenogrammen.’
‘Ja, daaraan heb ik niet gedacht,’ bekende ze zacht.
‘Maar daar moèt u aan denken. U bent toch geen klein kind meer. Ik kan toch overal niet voor zorgen! Ik mag van u toch zeker wel verwachten, dat u uw hersens een beètje laat werken.’
Carry zette haar tanden in haar onderlip, die wilde trillen.
‘Wat zegt u?’
‘Yes Mr. Cardigan.’
‘Maar hoe komt het, dat u zooveel brieven verknoeit?’
‘I, I don't know Mr. Cardigan.’
‘But you must know. Kunt u dan nog steeds niet zonder fouten typen?’
Carry had zoo graag willen zeggen, dat het alleen haar angst was om fouten te maken, die haar aldoor weer verkeerde letters deed aanslaan, en die haar de gewoonste dingen, die ze bij Prukkie toch zoo goed wist, nu steeds deed vergeten. Maar ze vertrouwde haar stem niet, ze schudde alleen haar hoofd.
‘Hebt u niets te doen?’ Hij keek opeens naar Truus, die met groote oogen naar hem staarde. Vuurrood boog
| |
| |
ze zich over haar machine en in 't wilde weg schreef ze een paar woorden neer.
Hij begon de post te teekenen. Carry was weer gaan zitten, haar bevende vingers tikten langzaam en ingespannen de woorden neer. Ze dacht: ‘Als hij maar eerst beneden is....’
‘Miss Tresing’ - vier brieven werden weer bij haar neergelegd - ‘die kunnen zoo niet weg. Ik wil, dat speciaal de correspondence naar Londen faultless is. Deze andere kunt u verzenden, hoewel ze feitelijk geen van alle zijn, zooals ik het gewend ben, dat de correspondentie afgeleverd wordt.’ Hij stond op. ‘Morgenochtend om negen uur verwacht ik al de post beneden om geteekend te worden. Understand?’
Carry knikte dapper: ‘Ik zal er voor zorgen.’
Hij speurde over haar lessenaar, waarop twee verscheurde briefkaarten lagen, die hij even in zijn handen nam. De memoranda, kris-kras op de tafel verspreid, zamelde hij bij elkaar. ‘U schijnt niet te weten, hoe een ordelijke lessenaar er uit moet zien. Me dunkt toch, dat ik dit van u verwachten kan.... Zoo'n lessenaar typeert u heelemaal....’
Hij had nu zoo iets hooghartig-smalends, dat Carry niet wist, waar te kijken. Haar keel voelde dik. ‘En uw machine....’ hij wees naar het nikkel - ‘het is werkelijk shameful, dat u daar niet voor zorgt. Is het zoo moeilijk om uw machine in orde te houden? Kost dat zooveel tijd?’ - Hij wachtte even, alsof hij dacht, dat Carry iets zeggen zou. - ‘Schandelijk,’ zei hij dan nog eens, en achter zijn lange gestalte woei de deur dicht.
Toen legde Carry haar hoofd op de gesmade machine, en ze snikte, alsof ze nooit meer tot bedaren zou komen. Truus streelde onhandig haar arm. ‘Carry, toe Carry...’ Maar ze wist niet, hoe vlug ze op haar stoel zou neerploffen, toen Cardigan weer binennkwam met een brief in zijn hand.
| |
| |
‘Miss Tresing, schrijft u deze firma.... What's the matter?’ Carry grabbelde naar haar zakdoek. Dan hief ze haar door huilen gevlekte gezicht naar hem op.
‘Nothing,’ zei ze. De tranen gleden langs haar wangen. Bij haar ooren was het blonde haar vochtig van tranen.
‘U schrijft deze firma, dat onze vertegenwoordiger, mijnheer Langenout, haar eind dezer week komt bezoeken en dan een van de heeren hoopt thuis te treffen. U schrijft een beleefden brief.’
‘Yes Mr. Cardigan,’ zei ze heel zacht, en ze stopte het doorweekte zakdoek je in haar blouse.
Aarzelend kwam Détje binnen met het diploma van Lena Dupont, en hij teekende, vlug en forsch: R. Cardigan Thornhill. Détje vlekte de laatste 1, toen ze het opnam.
‘Lekker,’ zei Truus.
|
|