| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
De volgende morgen al vroeg belde Jog weer op.
‘We hebben een ellendige nacht gehad Joop. De temperatuur liep gisteravond op tot 40.4.’
‘Is dokter vanmorgen al geweest?’
‘Ja net. Hij zegt nog niet veel.’
‘Als de mazelen maar eerst doorkomen,’ begon ik. ‘Kom, je moet het niet te ernstig inzien Jog.’
‘Neen, dat kan wel, maar het is zoo ellendig om bij haar bedje te staan en...’ Jog brak af.
‘Jongen, ik voel met jullie mee,’ zei ik.
‘En Julie...’ hernam Jog weer, ‘Julie is wanhopig. Ik weet niet, wat ik met Julie moet beginnen. Eerst was het gisteravond, alsof ze niet wilde begrijpen, dat het nogal ernstig was. Toen ging ze er zoo licht overheen. Maar later... och, en je weet hoe Julie dan is. Ze vervalt zoo licht in excessen.’
‘Ja, dat weet ik. Tracht haar zoo kalm mogelijk te houden,’ zei ik lammerig.
‘Natuurlijk, dat doe ik ook. Maar... nu aanstonds moet ik naar school. Dan blijft ze zoo alleen achter met dat zieke kind.’
‘Kom, kom, ze heeft toch Nurse, die zoo vertrouwd is,’ troostte ik nog.
‘In de toestand, waarin ze nu verkeert, irriteert Nurse haar.’
Ik begreep dit wel niet, maar ik zei: ‘Och ja, dat kan wel.’
‘Nu Joop, ik bel nog wel eens.’
‘Graag Jog. Je begrijpt, dat ik wel graag zou
| |
| |
komen, hè, als het maar geen mazelen waren. Ik kan nu niet, om Hans.’
‘Neen, natuurlijk niet...’ Verbeeldde ik het me, of klonk Jogs stem teleurgesteld? Zou hij dan toch verwacht hebben, dat ik naar Julie zou zijn gegaan? Kom, dat was overdreven van me. Ik hing de telefoon op, en bladerde wat in het telefoonboek zonder een naam te zien.
Tante Suzanna kwam binnen, mager en recht en onaangedaan.
‘Heeft Jog al opgebeld?’
‘Ja. Het is nog hetzelfde. Hooge koorts en...’
‘Ik zal je dit zeggen Joop,’ viel Tante Suzanna me in de rede, ‘het wordt natuurlijk mazelen. Er is alle kans, dat je de besmetting al hebt overgebracht op Hans. Dat weten we tenminste met twaalf dagen.’
‘U bent goed op de hoogte,’ prees ik lusteloos.
‘Ik heb er een medisch boek op nageslagen Joop,’ zei Tante Suzanna zonder hartelijkheid.
De dagen, die volgden waren als een benauwde droom. Daar was elke dag Jog, die opbelde, en met zijn moedelooze stem zei, dat Mol zieker en zieker werd. De mazelen waren wel door gekomen, maar de koorts teisterde haar kleine lichaampje, dat nog dapper tegen die verraderlijke vijand streed. En steeds meende ik in Jogs woorden de onuitgesproken wensch te onderkennen, dat hij van me verwachtte, dat ik komen zou om te helpen, nu ze me noodig hadden... En dan sloop ik naar het bedje van Hans en keek naar zijn rustige, slapende kopje, of zag hem als een parmante, kleine schutter in zijn bedje zitten met zijn handjes wijduit om de spijlen geklemd. Neen... Hans bleef nog gezond... Zoo kwam de eerste Kerstdag met een lauwe miezerige regen en dreigende, laaghangende luchten. Ik had naar Noord wijk geschreven, dat ik niet kwam nu Mol zoo ziek was, en ik nog steeds vreesde voor Hans. De Piepert had me geantwoord, dat hij dit best begreep. De eerste Kerstdag stond ik in de groote salon voor het raam
| |
| |
naar buiten te kijken. De straat was zoo stil en verlaten, en eentonig gleden de regenbaantjes bij de ruiten neer. Schoonpapa legde zijn hand op mijn schouder. ‘Zoo in gedachten verdiept, dochtertje?’ Ik vlijde mijn wang op Schoonpapa's hand: ‘Ja, en niet van de vroolijkste Papaatje.’
‘Kom kind, laat jij je hoofd nu ook al hangen? Hoe lang is Mol ziek? Een week? Nu, en gisteravond was de koorts toch al minder. De mazelen hebben de kleine meid in 't begin wat hard aangepakt, dat is alles.’ Ik knikte alleen maar.
‘Kom Jopie, niet zoo somber. Met een paar dagen is Mol weer hupsch, en onze jongen is vrijgebleven. Feitelijk moest je heel dankbaar zijn, inplaats van zoo ongezellig je neus tegen het raam te duwen. Ik wed, dat je er heelemaal niet aan denkt, dat over een paar weken je man weer op de terugweg is.’
‘Neen, daaraan denk ik nooit,’ zei ik en glimlachte. ‘Kom, zullen we een beetje op en neer wandelen Papaatje? Het wandelterrein is in deze kamer ruim genoeg.’
‘Vooruit dan maar. Je bent zeker bang, dat ik geen lichaamsoefening genoeg krijg, hè Joost?’
‘Juist. U wordt te omvangrijk. Zoo'n kalme polonaise zal U goed doen.’ Toen rinkelde de telefoon. Ik zette mijn vingers in Schoonpapa's jas. ‘Schrik je daar zoo van, Joop?’
‘O, de telefoon is mijn nachtmerrie geworden. Neen, laat U maar Papa. Ik zal wel gaan.’
Het was Jog, zooals ik verwacht had.
‘En? Hoe is het vannacht gegaan?’ Ik dwong mijn stem tot opgewektheid.
‘Slecht,’ zei Jog. ‘40.4. En nu vreest de dokter complicaties. Longontsteking.’
‘O Jog,’ was al wat ik zeggen kon.
‘Julie is radeloos, radeloos. En ze begrijpt niet, dat jij nu niet bij haar komt, nu ze jou noodig heeft.’
‘Maar jij begrijpt toch wel, dat ik allang gekomen
| |
| |
was, wanneer ik niet zoo bang was voor Hans.’
‘Zeker Joop, natuurlijk. Alleen... Ja Julie vat het anders op. Maar voornamelijk omdat ze naar je verlangt. Ze schijnt te denken, dat Mol gauwer beter Zal worden, als jij er maar eerst bent. Ik weet wel, dat het overdreven is, maar Julie is zoo overspannen door al die slapelooze nachten...’
‘Jog, éen ding,’ zei ik. ‘Wanneer ik in mijn hart niet zoo doodsbang was, dat Hans ook ziek zal worden, was ik toch al lang gekomen. Maar als Hans ziek wordt, moet ik toch hier zijn.’
‘Ja, dat begrijp ik ook wel Joop.’
Opeens nam ik een besluit. Als Julie me noodig had, moest ik toch gaan. Schermen met mooie woorden gaf niets. Nu was Julie ongelukkig en bang, zoo bang...
‘Jog, ben je daar nog?’ riep ik. ‘Ik kom direct bij jullie hoor. Maar dan ben ik natuurlijk genoodzaakt te blijven. Ik zal gauw wat pakken. Zeg maar tegen Julie, dat ik met een half uur bij jullie ben.’
‘Maar Joost, kan dat wel?’
‘Ja natuurlijk. Laten we er maar niet meer over praten. Ik kom. Dag Jog.’ Ik draaide me om naar Schoonpapa.
‘Ik schijn voorbeschikt te zijn om ver van huis en haard te leven,’ zei ik, terwijl ik onwillekeurig mijn wangen roodboende. ‘Julie en Jog hebben graag dat ik kom.’
‘Lieve kind, als jij denkt dat het je plicht is om te gaan, dan zal ik je niet weerhouden. Hans is nog steeds in goede handen.’
‘Ja, dat weet ik wel. En toch... Nu, ik zal me maar gauw gaan kleeden. Waar is Tante Suzanna?’
Schoonpapa keek rond, alsof Tante zich in jeugdige speelschheid achter de stoelen of de piano verborgen had. Maar tegelijkertijd ging de deur al open en Tante Suzanna kwam binnen. Ik dacht eraan, hoe spits en grauw ze er uitzag. Toen zei ze: ‘Ik ben
| |
| |
even bij Hans geweest. Die ligt maar rond te woelen, en zijn hoofdje is zoo warm.’
Schoonpapa keek me aan. Ik leunde tegen de tafel.
‘Denkt U, dat het mazelen wordt?’ Mijn stem klonk mezelf vreemd in mijn ooren.
‘Natuurlijk,’ zei Tante Suzanna hard, ‘wat anders? Je moet dokter maar even telefoneeren Hans.’ Ik slikte een paar maal wanhopig.
‘En nu heb ik beloofd...’ begon ik.
‘Wat heb je beloofd?’ Tante Suzanna klemde haar lorgnet vaster.
‘Dokter vreest bij Mol voor longontsteking. Ik moet er heen Tante Suzanna.’
‘Als je eigen kind ziek is, is je plaats hier.’
‘O, dacht U dat ik dat niet wist? Mijn kleine jongen...’ Ik bedwong mijn snikken met mannemoed, ‘hoe kunt U zoo onnatuurlijk wreed tegen me zijn Tante Suzanna?’
‘Ja, maar ik houd niet van die geëxalteerde begrippen van noodig te zijn bij je zuster, die nota bene voldoende steun om zich heen heeft. Haar man en de Nurse; en je Vader is er haast iedere dag. Dat heb je toch zelf verteld. Waarom moet jij daar nu ook nog zijn? Jouw plaats is hier.’
Toen zei Schoonpapa: ‘Suzanna, je moet Joop niet zoo aanvallen. Denk je dan misschien, dat ze dat Zelf ook niet weet?’
Tante haalde haar schouders op, en ze klemde weer met dat zenuwachtige gebaar haar lorgnet vaster. Opeens liep ik op haar toe.
‘U meent het zoo niet, hè Tante Suzanna? U vindt het vreemd dat ik naar zieke Mol zou gaan, als onze kleine jongen ook ziek wordt... Geloof me Tante Suzanna ik moet gaan. Julie wil het zoo graag en...’
Twee dorre rechte armen werden plotseling op mijn schouders gelegd. Even stond ik verwonderd stil in die onverwachte omarming. Dan legde ik mijn hoofd tegen Tante's schouder. Als tegen een kind
| |
| |
zei Tante Suzanna: ‘Stil nu maar, stil nu maar. We hebben het zoo kwaad niet bedoeld, hè Joop? Huil maar eens even flink, Dat zal je goed doen.’
Met een verlichte zucht wreef ik mijn betraande wangen. Ik kuste Tante Suzanna: ‘U bent lief. Nu ga ik me klaarmaken. Eerst gauw naar Hans.’ Schoonpapa, die binnenkwam zei: ‘Ja, hij is niet
Ik viel op mijn knieën bij het ledikantje neer.
zoo levendig als anders. En ook is zijn hoofdje erg warm.’
Even stond ik besluiteloos. Toen liep ik naar boven en ik boog me over het ledikantje. Ik streelde zijn warme wangetjes en streek voorzichtig zijn haar, dat warm op zijn voorhoofd plekte, naar achteren. Ik wiesch zijn mondje en zijn handjes. De tijd vergat ik. Ik moest bij mijn jongen blijven. Ik kon niet weggaan. Ik viel op mijn knieën bij het ledikantje neer.
| |
| |
Hans gooide zich om en hij kreunde even. Hoe kon ik weggaan, als onze jongen... Julie zou het wel begrijpen. Hoe lang ik zoo lag met mijn smeekende, wanhopige oogen op Hans' ongewone gezichtje gericht, ik weet het niet. Ik schrok op, toen Schoonpapa binnenkwam.
‘Je zwager heeft weer getelefoneerd Joop. Julie vraagt steeds, waarom je niet komt. Ik heb alvast een auto getelefoneerd. Hij staat al voor de deur, Joop.’
Toen stond ik op. ‘Nog niets heb ik gepakt.’ Ik streek over mijn voorhoofd. ‘Wat moet ik meenemen? Ik weet niets... niets. Komt de dokter aanstonds Papa?’
Heel kalm zei Schoonpapa: ‘Ik zou maar niets meenemen Joop. Als het bij Hans werkelijk mazelen wordt, kun je immers elk oogenblik thuiskomen.’
Tante Suzanna hield mijn jas al voor me klaar en mijn hoed.
‘Nu, dan ga ik maar. Blijft U binnen Tante.’ Ik schudde haar hand. Met een opgewektheid, die ik bij verre na niet voelde, zei ik: ‘Het zal allemaal wel losloopen Tante Suzanna.’
Met een snerpende schreeuw van de claxon schoot de auto onze straat uit.
Toen kwamen de dagen, waaraan ik nu nog met een huivering terugdenk. Hans kreeg werkelijk mazelen, hij werd er heel ziek van. En in onze oude slaapkamer, die Julie en ik zooveel jaren onder strijd en getwist hadden gedeeld, lag nu Mol in haar witte bedje en vocht elke dag zwakker tegen de koorts, die haar dreigde te overmeesteren. Als een strakke, levenlooze pop zat Julie aan Mols bedje en staarde naar het waswitte gezichtje. Slordig had ze een kimono omgevouwen en heur haar zag er glansloos en onverzorgd uit. Het was me soms of ik in de stilte van die ziekekamer, waar alleen Mols hijgende ademhaling joeg, stikken zou. Dan stond ik op en liep
| |
| |
naar beneden, waar ik niets ziend bleef uitkijken in de dorre wintersche tuin, of ik ging naar Jogs kamer. Jog zat bij zijn bureau en rolde aandachtig een penhouder heen en weer over het groene laken. Hij vond - zeer terecht - dat te veel menschen in Mols kamer de kleine zieke maar onrustig maakten. Hij keek op, als ik binnenkwam. Daar was altijd die angstige blik in zijn oogen.
‘Ik kom even bij je,’ zei ik, terwijl ik tegen zijn bureau bleef leunen.
‘Hoe is het nu?’
‘Nog hetzelfde, hoewel ik vind, dat ze minder hoest.’ Ik moest altijd iets hoopvols zeggen, wanneer ik Jogs stille, berustende houding zag.
‘Weet Julie, dat je hier bent?’
‘Neen, maar ik wilde even bij jou zien. Mijn hart is zwaar Jog.’
‘Och Joop.’ Jog stak me zijn hand toe. ‘Met Hans gaat het goed hè?’
‘Ja, nu wel, goddank.’ Ik keek naar de penhouder, die Jog weer heen en weer rolde, heen en weer, en ik dacht eraan, hoe niet ik het koortsige lichaampje verfrischt had, maar Tante Suzanna, hoe niet ik de heete doelloos heen en weer zwervende handjes gegrepen en gekoesterd had, maar Tante Suzanna, en hoe ook ik niet de eerste was geweest die van de dokter de blijde woorden had gehoord, dat onze jongen beter werd, maar Tante Suzanna... En ik dacht weer aan de avond, nu twee dagen geleden, toen ik weg had willen vliegen naar Hans, toen ik had willen draven met loshangende mantel in de wind, die me om de ooren zou jagen, om even vrij te zijn, vrij van de dwang, die ik me oplegde, vrij van de zelfbeheersching, die mijn zenuwen vernielde. En hoe Julie toen met haar dunne, nerveuse vingers mijn mantel vastgegrepen had en met haar nu zoo schorre stem gefluisterd: ‘Je mag niet weggaan Joop. Je moet hier blijven.’ Anders zei ze niets, maar haar vingers knepen, knepen... En thuis lag
| |
| |
Hans.... ‘Je mag niet weggaan Joop.’ Ik rilde van Julie's schorre stem en met een zucht, die mijn hart pijn deed, trok ik langzaam mijn mantel weer uit... en bleef.
‘Het is zoo vreemd,’ zei Jog opeens, ‘dat ik me steeds tracht voor te stellen, hoe het hier wezen zal, wanneer Mol niet meer bij ons zal sijn.’
Ik gleed neer in een stoel naast het bureau.
‘Maar dat mag jij je niet voorstellen Jog. Dokter heeft toch immers nog aldoor hoop.’
‘Hij heeft niet de moed om ons alle hoop te ontnemen.’
‘Jog, ik geloof in de dokter. Je mag zoo niet spreken.’
Jog legde de penhouder weg. Hij leunde achterover in zijn stoel.
‘Wat wordt alles, wat me eens zoo ongelooflijk bitter geschenen heeft, klein bij dit ontzettende,’ zei hij alsof hij mijn woorden niet had verstaan. Ik klemde mijn handen om mijn knieën. ‘Weet je wel, Julie's reis... welke datum hebben we vandaag?’
‘De dertigste.’
‘Dus morgen Oudjaar. Dan wil je zeker wel thuis zijn, Joop?’
‘Natuurlijk niet.’ Ik stond op, Streek over Jog's haar. ‘Tracht moedig te blijven Jog.’ Toen werd er geklopt. Jog sprong op. Maar Nurse kwam binnen en zacht zei ze: ‘Mevrouw vraagt of Mevrouw van Dil weer bij haar komt.’
‘Ja, ik kom.’ Ik liep naar de deur. Daar keek ik nog eens naar Jog, die weer gebogen over zijn bureau zat. Over het groene laken rolde hij de penhouder heen en weer....
Toen dokter Oudjaarsavond om elf uur wegging, zei hij tegen me - ik liet hem uit -: ‘Vannacht kunnen we de crisis verwachten. Ik heb maar niets tegen de ouders gezegd.’ Hij schoot in zijn jas. ‘Maar U bent flink Mevrouw van Dil. Telefoneer me onmiddellijk wanneer U eenige verandering ten
| |
| |
ongunste bespeurt. Anders kom ik morgenochtend vroeg weer kijken. Adieu Mevrouwtje, ik kan op U rekenen nietwaar?’
‘Zeker dokter.’ Ik duwde zacht de deur dicht, Ik rilde zoo, dat mijn tanden klapperden. Ik wilde me bedwingen, ik hoestte eens even, ademde diep... Maar mijn tanden sloegen op elkaar, en ik zag hoe mijn handen, die langs mijn zijden hingen, beefden... Ik liep door naar de eetkamer, en schonk water in een glas, en dronk het op, langzaam... Nu denken: ‘Ik wil me beheerschen, Kalm zijn, rustig kijken,’ Ik kneep mijn handen samen om het beven tegen te gaan, Langzaam klom ik naar boven.
‘Wat ben je lang weggebleven Joop,’ zei Julie. ‘Zei dokter nog iets?’
‘Neen niets.’ Ik kon geen hoopvolle leugen zeggen.
‘Wat heb je dan zoo lang beneden gedaan?’
Ik legde mijn hand op Julie's kleine, ineengeklemde handen, en ik streek een losse vlok haar van haar voorhoofd weg. ‘Niets Julie,’ zei ik dan, ‘ik heb alleen even naar de haarden gekeken.’
‘Hoor je hoe de wind om het huis giert?’ Julie huiverde. Ze trok de plaid nauwer om haar kimono heen. Jog vouwde de plaid dichter tegen haar hals aan. ‘Zoo beter vrouwtje?’ zei hij zacht. Ik zag de blik waarmee Julie naar Jog keek, en opeens was het me, alsof ik wist, dat uit al deze droefheid iets goeds zou worden geboren. Maar dan hoorde ik Mols hijgende, stootende ademhaling en huiverend wreef ik mijn kille handen over elkaar. Zoo zaten wij die eindelooze nacht in Mols kamer. Af en toe fluisterde het stemmetje drukke, onsamenhangende woordjes. En het was of elk woord me kerfde midden in mijn hart. Soms opende ze half de oogjes, dan smakte het droge mondje van de verterende koortsige dorst en behoedzaam legde ik dan de smalle stukjes ijs tusschen de gebarsten lipjes.
Julie, dicht tegen Jog geleund, scheen weer in
| |
| |
slaap gevallen te zijn. Af en toe liep er een siddering door haar heele lichaam. En terwijl ik me over Mol heenboog en doodvoorzichtig het lakentje, dat ze weggetrapt had, weer over haar heenlegde, was het opeens of een kramp het heele lichaampje samentrok. Ik durfde me niet oprichten. Het bloed suisde in mijn ooren. Ik keek, mijn adem stokte in mijn keel, en mijn hart bonsde, bonsde... Toen opende Mol de oogen wijd, heel wijd, en met al mijn krachtsinspanning bedwong ik de schreeuw van angst, die zich uit mijn keel wilde losmaken. Dan sloten de oogjes zich... en nu stond mijn hart even stil en mijn krampachtige vingers verstijfden. Nog dieper boog ik me over Mol heen... ik ving het lichte zuchtje dat tusschen de lippen doorkwam... ik zag hoe de wimpers op de wangen rustten, ze trilden even, lagen dan stil. Nog eens een zuchtje, wat dieper... Het was of Mol haar hoofdje verder in de kussens drukte, ik luisterde, ik keek... ik zag de hoogroode koortskleur wegtrekken... dan waagde ik het een van de broze polsjes tusschen mijn angstige vingers te nemen, dat klopte zacht en nadrukkelijk, alsof het me de blijde boodschap wilde geven van Mols eerste rustige slaap. Toen pas durfde ik me op te richten, maar ik wankelde, alsof ik doodziek was. Ik stortte neer bij Jog. ‘Ze slaapt,’ zei ik, voordat hij tijd had om iets anders te denken. Met een schok zat Julie rechtop.
‘Zei je, dat ze slaapt?’
‘Ja Julie. Ze slaapt rustig. Voor het eerst.’
Jog richtte Julie op. Samen bogen ze zich over het bedje. Ik lag nog altijd bij de stoel geknield, en vocht, vocht met mijn tranen. Toen zag ik Julie wankelen en Jog wenkte me: ‘Joop, help even.’ We brachten Julie naar haar kamer. Julie snikte, alsof haar hart zou breken. Ik streelde haar voorhoofd en fluisterde steeds weer: ‘Word nu kalm, Julie, word nu kalm. Nu kun je slapen Julie, want Mol is gered. Mol wordt beter en nu kun je eindelijk gaan slapen.’
| |
| |
Zoo viel ze ten slotte als een moegeweend kind in een diepe diepe slaap.
En op mijn teenen ging ik terug naar Mols kamer, waar ik me in Julie's plaid wikkelde en ik ging zoo zitten, dat ik het nu zoo rustig slapende kindje kon zien. In mijn hart was een dankbaarheid, die te groot voor woorden was.
De volgende dag - Nieuwjaarsdag - verklaarde de dokter Mol buiten gevaar. We zaten in de huiskamer achter de Stapels post, die het Juweel had binnengebracht. Mijn hoofd was zoo wonderlijk, alsof ik nooit weer zou kunnen slapen. Julie had zich voor het eerst weer wat opgeknapt. Ze zat in een diepe stoel en sorteerde de brieven. Boven bij het bedje van slapende Mol zat Nurse. Ze schoof mij een stapeltje toe van de vriendinnen, die ik al dagen lang niet gezien had, omdat Julie geen enkel bezoek had willen ontvangen. Ik las de lieve, meevoelende woorden van Pop en Kit en Pien en Connie. Loutje schreef uit Domburg, dat ze eind Januari trouwde, en over een week in de stad zou komen, haar Vader was weer beter. En zelfs van Noortje was er een lief, geparfumeerd briefje met vele goeie wenschen. Maar ik keek aldoor naar de brief met de buitenlandsche postzegel, die nog op Julie's schoot lag. Ze hield hem even in haar handen. Dan stak ze hem Jog toe, met een lief gebaar. ‘Hier lees jij die maar, die kan mij niets meer schelen.’
Als een haas verdween ik uit de kamer, en ik lachte even in mezelf, omdat het weer net was, of de tijd jaren terugsprong, toen ik als Joop ter Heul naar mijn kamer vluchtte om Jog en Julie in een van hun dierbare tête à têtes achtertelaten. Maar ik had wel kunnen zingen.
En de volgende dag ging ik weer naar huis. Nog even keek ik om de hoek van Mols kamer, ze had 's morgens iets gegeten, en nu sliep ze al weer een lange gezondheidsslaap. Nurse knikte me toe, stralend. Jog was naar Noordwijk. En beneden zat
| |
| |
Julie en staarde in het vuur, maar er was een lach om haar mond.
Met mijn mantel al aan kwam ik binnen.
‘Nu dag Julie. Dan ga ik nu maar. Ik zal elke dag nog even komen aanwippen hoor.’
‘Dag Joop,’ Julie sprong op. We kusten mekaar, innig. Ik voelde me opeens de oudere zuster. ‘Zul je nu straks weer wat rusten gaan? Je bent mager geworden.’
‘Ik zal je nooit genoeg dankbaar kunnen zijn voor al...’ begon Julie.
‘Stil toch,’ zei ik. ‘Ik kan niet tegen lof. Daar heb ik nooit tegen gekund.’
‘Joop...’ begon Julie. ‘Ja.’
‘Wat ben ik een spook geweest hè?’
Het woord spook klonk zoo mal uit Julie's mond. Ik moest er even om lachen. ‘Ik heb nu wel ingezien...’ ze brak weer af... ‘wat heb ik veel, om innig dankbaar voor te zijn Joop.’
‘Ik wist wel, dat je vroeg of laat tot die erkenning zou komen. Gelukkig, dat het vroeg is, Juliette.’
‘Maar het had te laat kunnen zijn Joop.’
‘Niet meer over praten,’ suste ik haar. ‘Alleen maar over denken in de eenzaamheid van je kamer. En heb Jog lief, Julie.’ Ze kuste me weer. ‘Ik heb een heele harde les gehad, Joop.’ Dan bloosde ze opeens, meisjesachtig en lief. ‘Maar van Jog heb ik altijd gehouden.’
‘De liefde was door de Barones een beetje in de knel gekomen,’ plaagde ik. ‘Nu, ze was er omvangrijk genoeg voor.’
Maar Julie zei, en ze had even de veraffe blik van vroeger dagen in haar oogen: ‘Ik voel me herboren Joop, en nu gaat het zoo goed worden, zoo goed, als het misschien nog nooit is geweest...’
Dan kuste ik haar op beide wangen. ‘Bravo,’ zei ik, ‘wat zal Jog zich zonnen in jouw liefde.’
En buiten dacht ik, wijs en blij als een oude tante, nog aan Julie's jonge, meisjesachtige, verrukte gezicht.
| |
| |
Mijn thuiskomst was een glorievolle. Er stonden overal bloemen. En Hans, die nog wat geschilferd was, maar vol levensvreugde, had een strik op de schouder van zijn trui. Hij keek er steeds naar met zijn kopje op zij als een jonge vogel.
‘Dat is allemaal het werk van Tante Suzanne,’ zei Schoonpapa, die me aan zijn arm door alle vertrekken voerde, alsof ik jaren was weggeweest. Hij leidde me ook naar het bed je van Hans, en prees overdadig nieuw aangekweekte verstandelijkheden uit Hans zijn mazelentijd. Tot Tante Suzanna tusschenbeide kwam en zei: ‘Nu zullen we eens beginnen met dit kind te laten slapen. Zie je dan niet Hans, hoe moe ze is. Ze kan haast niet meer op haar beenen staan. Nooit Zullen mannen zoo iets uit zichzelf zien.’
‘O, maar ik heb heelemaal geen slaap,’ protesteerde ik, ‘ik ben net Papus. Ik bedoel op slaapgebied.’
‘Ja, je bent precies Papus,’ beaamde Tante Suzanna alsof ze tegen een stout kind sprak. ‘Hans, jij naar beneden. Joop, je warme bad is klaar. En er ligt een kruik in je bed.’
Toen liet ik maar met me omsollen. Ik dacht, als Tante weg is, ga ik in bed overeind zitten, en dan ga ik heerlijk naar Hans zitten kijken. - Maar Tante stopte mijn dekens in, flink, zoodat ik me niet verroeren kon. Dan kuste ze mijn voorhoofd. ‘Ziezoo en nu slapen. Nacht Joop.’
Verweg klonk mijn eigen stem... ik wilde me nog oprichten; Maar ik sliep... sliep tot Tante Suzanna me 's avonds om zes uur wakker maakte.
Mol knapte prachtig op. Op een van mijn bezoeken nam ik haar een blazer mee, die in opgeblazen toestand, een vol, welgedaan vrouwenhoofd toonde. Ik stond aan Mols sponde en blies uit alle macht het hoofd op. Mol kraaide het uit. Dan riep ze: ‘O Mammie, het is net Tante Clementine.’
En Julie, die lachte hierom, hartelijk en luid.
|
|