| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
In Januarie trouwde Loutje. Ze was een stille, lieve bruid, en Kaki een zeer nerveuse bruidegom. De Bobbel beweerde, dat op een trouwdag alle kinderlijke eigenschappen van een man te voorschijn kwamen. Ze zouden hun huwelijksreis naar Noorwegen maken, en eind Februari terugkomen. Twee dagen bleven ze dan nog in de stad, voor ze verder trokken naar Domburg. Toen stelde ik, in een overmaat van levensvreugde voor: ‘Laten we dan die eerste dag, wanneer is het, de 25ste?, in S. & M. nog een volledige reunie houden. Hoe lijkt jullie dat?’ Ik annonceerde dit aan Loutjes trouwdiner, en er was een daverend applaus van instemming.
‘Maar hoe stel jij ie dat dan voor?’ vroeg Pop.
‘Kijk, ik ga half Februari weer naar huis, omdat Leo begin Maart terugkomt.’
‘Ik zou maar hier blijven, tot Leo terugkomt,’ sprak Kees me tegen.
‘Och stil toch boy,’ zei Pop.
‘Als jullie dan getrouwd en verloofd en wat dies meer zij, de 25ste Februari bij me komt, dan bied ik jullie een uitgezocht diner aan. Ik vind het veel te aardig om de jonggehuwden, die mekaar onder het dak van S. & M. hebben leeren kennen, nog eens, met al de anderen aan een feestdisch in S. & M. te vergaren.’
‘Bravo, bravo,’ riep de Bobbel. ‘Joop, weet je wel, dat dat een speech was? Nu moet je verder je mond houden Jodocus, anders bederf je dit prachtig effect.’
| |
| |
Zoo werd er dan beslist. Pop zei: ‘Ik schrijf Noortje wel. Die kan dan met of zonder Jonkheer komen, al naar de verhouding gevorderd is.’ En Kees trok een gezicht, alsof die wijze woorden hem met mijn plan - dat hij op de voorhand natuurlijk onwijs vond - verzoenden.
- Nu buitelde ik letterlijk door de dagen. Zelfs Tante Susanna sleepte ik in de buiteling mee. Kwam niet elke dag de Jan Pietersz. Coen nader. De scheepslijst had ik uit de krant geknipt, daarin stond: L. van Dil, en dat krantenuitknipseltje droeg ik in mijn taschje overal mee.
Schoonpapa zei, en hij wreef zijn handen: ‘Flink heeft onze jongen daarginder de boel aangepakt. Je mocht hem eigenlijk wel tot Genua tegemoetreizen Joop.’
Ik zat in de vensterbank, en schommelde met mijn beenen.
‘Papaatje, 20 Februari trek ik weer met mijn hofstoet naar S. & M. Daar, en nergens anders wil ik mijn man voor het eerst weer ontmoeten.’
‘Dus, dan hebben wij het maar weer zonder jou te stellen,’ zuchtte Schoonpapa.
‘Bijna een half jaar ben ik hier geweest. Bent U nu nog niet blij, dat ik wegga Papaatje?’ schertste ik maar. Papa zuchtte alleen even, en hij dreigde me: ‘We halen je met de auto terug, en ontvoeren je desnoods op gewelddadige manier, als we te eenzaam worden, Tante Suzanna en ik.’
‘Nu, daarmee kan ik accoord gaan gelukkig,’ prees ik blij. ‘Ik zie U al als gemaskerde bandieten. Dol.’ Ik klakte met mijn tong.
En dan sprong ik weer weg, rende naar boven, draafde naar beneden, zelfs het enorme huis van Schoonpapa was voor mij te klein.
Mol was weer beter, alleen nog wat mager en bleek. En een avond, toen ik bij Jog en Julie kwam, vond ik ze samen op de divan onder de schemerlamp zitten, terwijl Jog speelde met Julie's ringen.
| |
| |
‘Ik rol van het eene parkietenhuis in het andere,’ wuifde ik vanaf de deur. ‘Ik ben net bij Pop en Kees weggekeken. Dag kinderen. Zal ik weer rechtsomkeert maken?’
‘Welneen Joop,’ zei Julie. ‘Je mag zelfs naast ons komen zitten.’
‘O, ik vlij me wel aan jullie beenen neer. Nog nieuws?’
‘Ja,’ zei Julie. ‘Nurse gaat weg.’
‘Hè?’ Ik veerde overeind.
‘Ja. In Mei.’
‘Maar waarom? Toch om geen vervelende reden hoop ik?’
Jog glimlachte en streelde Julie's hand.
‘Neen heelemaal niet.’ Julie vlijde haar hand over Jogs hand, en ik keek genietend toe. ‘Ik vind het erg naar voor Nurse, maar ik wil me liever heelemaal alleen aan Mol wijden.’ Ze zei het wat plechtig, en Jog keek aanbiddend naar haar.
Ik wipte overeind, en draaide rond op mijn hiel. ‘O, lieve engelen, ik geloof, dat de wereld te goed en te mooi wordt. Julie, ik moet je even omhelzen. Ik ben zoo kusserig aangelegd tegenwoordig. Ik zoen iedereen. Ik heb bijna vanmorgen de vischboer omhelsd, zoo maar, van uitbundig plezier.’
‘Maar Joop,’ kreet Julie, en nu was er toch eenige afschuw in haar stem.
‘Nu, gelukkig komt Leo gauw weer hier,’ plaagde Jog oolijk. ‘Dan kun je weer op hem experimenteeren.’ Ik klom nu op een hoek van de tafel, en slingerde mijn armen om mijn knieën. ‘Geloof jullie ook, dat men van geluk en opwinding sterven kan? Mijn hart klopt soms zoo raar. Het slaat dubbel gewoonweg.’
‘Ik zou de Jan Pietersz. Coen maar tegemoetwemmen,’ ried Jog me. ‘Je houdt het anders nooit uit Jopie.’
Ik blies mijn wangen op. ‘O, toch wel.’ Ik sprong van de tafel. ‘Ik heb nergens rust meer kinderen.’
| |
| |
‘Ik herhaal mijn woorden van zoopas Jopie...’ begon Jog.
‘O zeg,’ viel ik hem in de rede. ‘Nurse moet in Mei maar een tijdje bij mij komen logeeren. Dan kan ze langzaam naar wat anders uitkijken. Wil jij haar dat zeggen Julie? Dit was maar een klein filmbezoekje, want ik moet ook nog naar Pien en de Bobbel. Een nieuwe stoel bewonderen, En dan nog even naar Connie.’
‘Je werkt zeker 's nachts door,’ veronderstelde Jog.
‘O, ik zou het dolgraag doen. Want slapen is haast een luxe geworden.’
‘Je ziet ook erg mager. Vin je niet Jog? Je moet heusch wat meer rusten Joop.’
‘Als Leo terug is, dan rust ik gansche dagen, en drink Kilo's room.’ Ik zwaaide mijn armen boven mijn hoofd, en sloeg ze dan om de saamgeleunde hoofden van Julie en Jog, in een groote omhelzing. ‘Dag jongens, ik kom nog wel eens.’
Mijn voeten dansten over de straat, en ik neuriede het liedje van Kitty: ‘J'aime ta casquette, tes deux rouflaquettes, et ton bout d' mégot.’ Ik zou hardop kunnen zingen, ik zou...
Toen hoorde ik een stemmetje vlak naast me.
‘Weet U hoe laat het is Juffrouw?’ Een klein jongetje en een klein meisje keken naar me op. Ik strekte mijn arm uit voor mijn horloge. ‘Half tien, kleine bazen. Jullie moesten al lang in bed liggen.’
‘Wij magge niet voor elf uur thuiskomme,’ zei het meisje eenvoudig en een beetje onverschillig.
‘Wie zegt dat?’ De verontwaardiging schoot uit in mijn stem.
‘Vader.’ Ik rilde in mijn bonten jasje. Dan stak ik mijn hand naar hen uit. ‘Wil jullie even met mij meegaan? Ik woon hier vlak bij.’
En zoo kwam ik thuis bij Tante Suzanna die rustig te lezen zat, haar grijze hoofd onder de leeslamp. Ze knipperde met haar oogen, alsof ze dacht zich te ver-
| |
| |
Ik strekte mijn arm uit voor mijn horloge.
| |
| |
gissen, toen ik de beide kinderen voor me uitschoof, de kamer in.
‘Wat is dat Joop?’ Ik vertelde het, terwijl ik de slordige blonde piekjes van het kleine meisje om mijn vinger wond. Dan beide Tante Suzanna om chocola en boterhammen, en haar scherpe stem kreeg iets teeders, zooals ook, wanneer ze tegen Hans sprak. Ik had mijn ellebogen op de tafel geleund, en steunde mijn kin in mijn handen. Zoo keek ik naar het meisje dat een blauw gevlekt jurkje aanhad. Een puntig rood elleboogje stak er door. En het jongetje droeg zijn paarse gescheurde trui met een waardige onverschilligheid.
‘Nu kan Laurens’ - Schoonpapa's chauffeur - ‘ze aanstonds even thuisbrengen,’ besliste Tante Suzanna.
‘Als het elf uur is,’ zei ferm het kleine jongetje.
Ik zweeg maar. Ik wist niets te zeggen. De roodontstoken oogjes, het korstige neusje, de magere, groezelige halsjes, een wereld van armoede en leed sprak er uit.
‘Ja,’ zei Tante Suzanna later, toen we weer samen zaten, ‘wat heb ik je onlangs gezegd? Duizenden kinderen zijn er zooals de dochtertjes van Hillegonda, en duizenden zijn er nog veel erger aan toe.’ Ik richtte me op. ‘Maar, daaraan moet iets gedaan worden, Tante Suzanna. Ik kan niet deze zomer maar blij en vroolijk en zorgeloos daarbuiten leven, en me in weelde baden, terwijl hier in de stad al die arme kindertjes...’
‘Ja, zoo is nu eenmaal het onrechtvaardige leven,’ zei Tante Suzanna bitter.
‘O, maar ik wil het niet. Ik wil helpen. Er is toch wel wat op te vinden Tante Suzanna.’
‘Je zou met geld kunnen steunen,’ stelde ze voor.
‘Neen, zoo bedoel ik het niet. Ik zou iets daadwerkelijks willen doen. O, ik zou mezelf kunnen slaan, dat ik maar altijd zoo onverschillig en egoïst al die ellende heb voorbijgezien.’
| |
| |
Tante Suzanna zweeg. Ik had altijd wel geweten, dat zij aan liefdadigheid deed, zooals wij dat soms een weinig minachtend genoemd hadden. Maar omdat ze daar nooit over sprak, had ik ook nooit de moeite genomen er dieper op in te gaan. Ik sprong op en beende door de kamer. Bij Tante Suzanna's stoel bleef ik staan. ‘Weet U wel, dat aan het einde van onze laan een huis leeg staat, zoo'n oud heerenhuis, ‘de Heemhoeve?’
‘Jawel. En?’
‘Wanneer we dat eens huurden, Tante Suzanna. Er is een heerlijke groote tuin bij. Er zouden wel twintig kindertjes in kunnen worden ondergebracht. En we kunnen allemaal steunen met geld: Schoonpapa, Leo, Papa in Noordwijk, Jog, Kees. Dan maar een auto minder per jaar, of een landgoed, of een reis naar Egypte.’
‘Maar hoe stel jij je dat dan eigenlijk voor?’
Ik klom op Tante's stoel. ‘Dat weet ik nog niet. Ik heb heelemaal geen organisatietalent. Maar waar een goede wil is... En U wilt me wel helpen hè Tante Suzanna?’
‘Er moet natuurlijk een verpleegster aan het hoofd staan,’ begon Tante Suzanna.
‘O!’ jubelde ik, en schudde even Tante heen en weer. ‘Nurse gaat bij Julie vandaan. Julie wil zelf voor Mol zorgen. Nurse is allerliefst voor kinderen. Het zou echt iets voor haar zijn, dat weet ik zeker...’
‘Ik zal er eens over nadenken en een becijfering maken,’ zei Tante Suzanna. Langzaam werd haar arm om mijn middel gelegd. Zoo bleven we zitten. De plannen dwarrelden door mijn hoofd. Ik zag het huis en de groote tuin. Veel kindertjes draafden door de tuin, de eens zoo fletse oogjes zouden stralen, en de magere halsjes zouden gebruind worden en rond. Juichende kinderstemmen zouden schateren en kwetteren en klinken als muziek... Had ik dan niet het geluk gekregen, om ervan mee te deelen met volle handen?
| |
[pagina t.o. 232]
[p. t.o. 232] | |
| |
| |
Toen kwam Schoonpapa binnen. Hij zag Tante Suzanna's arm om mijn middel liggen. Hij wreef zijn handen. ‘Zoo laat nog op?’ Ik sprong van de stoel. ‘Spreekt U er eens met Schoonpapa over?’ fluisterde ik aan Tante Suzanna's oor.
‘Geheimen?’ dreigde hij mij.
‘Ja Meneer, maar U zult er direct in deelen.’
Minder uitbundig dan gewoonlijk klom ik naar boven. Het zou een goede zomer worden voor mij, en voor vele, vele anderen.
***
En toen kwam de dag, dat ik weer naar S. & M. terugging. Grietje was al vooruitgegaan om het huis op te knappen en te verwarmen. Ik zou volgen met Hans en G. 2.
‘Je lijkt wel een bruidje,’ plaagde Schoonpapa. Ze hadden allemaal bloemen gebracht, Pien en de Bobbel, Kit en Frits, Pop en Kees, Connie en Ru, Julie en Jog.
‘Toch overdreven,’ knorde Tante Suzanna.
Maar ik hief de prachtige doos bonbons en ik knipoogde tegen haar. Schoonpapa lachte daverend.
‘Nu Joost, Zondag komen we wel eens even kijken hoor.’
‘Prachtig.’ Nog eens wuifde ik en nog eens. De auto reed de straat uit. En behaaglijk vlijde ik me in de kussens. Wat was het goed weer naar mijn eigen huis te gaan. Met knippende oogjes lag Hans, vanaf mijn arm naar buiten te kijken, en tegenover me zat G2, die gegroeid was en glimlachte als ik naar haar keek. De auto reed langzaam, maar toch was daar de brug over het kanaal al, en daar de lange, rechte weg. Daar stond Heyendaal, waar nu een familie in woonde met twaalf kinderen, een zwenking, onze laan...
‘Ik zie het huis al, Gijbertje.’ En ik voelde de blijdschap trillen in mijn stem. Het was of ik jaren
| |
| |
was weggeweest. In de deur stond Grietje, breeduit in haar beste zwarte japon met haar mooiste witte schort en haar mooiste witte mutsje op.
‘Welkom thuis Mevrouw. Welkom thuis.’ Ze nam Hans van me over, en ik laadde de bloemen uit de auto met G2. In de Hall stond ik even stil met mijn armen vol bloemen. De haard onder de groote schouw brandde, de Hallklok tikte, de boomen in de laan bewogen heen en weer, o, wat was het goed om weer thuis te zijn.
De volgende morgen zwierf ik om de Heemhoeve heen. Ik trachtte door de vuile ruiten naar binnen te kijken, ik mat de verwaarloosde tuin met mijn oogen. Er was achter het huis een groote, heerlijke waranda, ik zag daar in mijn verbeelding de kindertjes al zitten aan een paar lange tafels met hun bordjes met boterhammen voor zich en hun kroesjes lekkere, versche melk.
Schoonpapa had zijn volle instemming betuigd met mijn plan, ‘maar,’ had hij gezegd, ‘geen aangelegde tuin Jopie, zooals jij je dat voorstelt. Een flink grasveld, waar ze kunnen hollen en stoeien en ballen. Dat hebben ze harder noodig dan mooie bloemen.’ Ja, Schoonpapa had gelijk. Die kinderen moesten zich uitleven. Ik maakte een paar danspassen op de waranda, en breidde mijn armen uit. Ik had zoo al die kindertjes wel aan mijn hart willen drukken.
Nu telde ik de dagen nog. Leo had me geschreven, dat hij dacht 2 Maart thuis te zijn. Ook mijn nieuwe kalender stond al weer vol vinnige, kleine krasjes. De dag van het diner naderde spoorslags. Noortje kwam ook, met de Jonkheer. Het engagement was reeds officieus. Zoodra de Jonkheer zijn doctoraal had gedaan, werd het officieel. Noortje scheen zoo ver van me af te staan... en vreemd, toch vond ik het leuk, dat ze kwam.
Hans troonde nu elke dag een paar uur in de box. G2 groepeerde dan het speelgoed om hem heen, als
| |
| |
ze met haar kameelentred voorbijschreed, en dat was om de haverklap. ‘Kijk eens Hans, je beer en je bal. En kijk eens, die mooie pop.’ Pats... gooide Hans zijn bezittingen door de spijlen.
‘Och G2, laat hem maar,’ zei ik dan. ‘Je verwent Hans op die manier. Grietje sleept je toch zeker ook niet je stofdoeken en je zwabbers overal na?’ Dan kronkelde G2 zich weer van haar geluidlooze, onbedwingbare lach, en bleef nog bij de deur naar Hans staan kijken. En ik zat in mijn stoel met een boek. O, ik deed, of ik Hans niet zag: zijn parmantige kleine lijfje in de witte trui waarover zich een der gekleurde door mij gewrochte broeken slingerde met de eigenwijze schouderbandjes. Maar natuurlijk zag ik alles. De krul op zijn kruin, en de pientere donkere oogen, de kleine, bezige handen, die aan de beer plukten en aan de blokken. Soms rolde hij over-zij en viel zoo maar onverwacht in slaap met zijn hoofd op een pop. Dan kwam G1 met een deken, die ik over hem heenvlijde.
‘Och, die lieve hart,’ zei ze dan. ‘Het is goed om weer thuis te zijn, Mevrouw.’
En zoo werd het de 25ste Februari. Terwijl ik bezig was de kamers met versche bloemen te vullen, en uit de keuken het gezellig gerinkel van pannen kwam, dacht ik weer aan het dinertje, dat zoo jammerlijk geëindigd was met het Geheim van de Insteek. Toch glimlachte ik even: Kaki, die met mij eens de Insteek had gedeeld, had nu voor niemand oogen meer als Loutje, Loutje, Loutje! Ik liep met mijn armen vol bloemen naar de kalender. Een zalige maand was Februari, maar 28 dagen. Gelukkig, dat het geen schrikkeljaar was. Nog 5 dagen, en dan was Leo weer hier. Waarom scheen nu plotseling de tijd stil te staan?
Toen ik me om zes uur voor het dinertje gekleed had, in een goudbruin zijden japonnetje, dat Leo het liefst van me zag - in mijn haar tusschen de goudfluweelen band had ik een van de prachtige
| |
| |
rozen gestoken, die Schoonpapa me gestuurd had, de engel - liep ik nog even door de kamers. In Leo's kamer stonden de sigaren en de sigaretten klaar. Ik streelde even het leer van zijn stoel. En ik gooide de kussens wat nonchalanter op de divan. Nog vijf dagen... eigenlijk maar vier. Want 2 Maart kon ik gevoeglijk wegrekenen. Ik nam zijn pijp op, die in de aschbak lag op het lage Moorsche tafeltje naast zijn stoel. Ik legde even de pijp tegen mijn wang. Ik dacht: ‘Ik zal zijn oude jasje over zijn stoel hangen.’ Ik wilde wel graag even dat oude jasje weer in mijn handen hebben. Ik stond te droomen in Leo's kamer. Toen hoorde ik in de verte reeds het getoeter van de feestauto's. Ze kwamen alien per auto, eigen of geleend. Ja, daar waren de gasten, en nog vijf dagen, o neen, vier, dan was Leo weer bij me.
In de Hall bleef ik onwillekeurig op de trap staan, terwijl Grietje opendeed. Natuurlijk dolde direct Kit's luidruchtige stem: ‘O Joost, wat plechtig, moeten we naar boven loopen om jou te begroeten?’
Toen sprong ik de trappen af met beide armen uitgestrekt: ‘Dag jongens.’
Noortje, slank en deftig, stelde me voor aan haar Jonkheer, die bleek en eenigszins verpieterd leek, maar wel verliefd. Kaki en Loutje stonden gearmd. ‘Ze hebben aldoor gearmd gezeten, die tortelduiven,’ bromde de Bobbel. ‘Net als trouwens die broer van jou, Jodocus. Ik weet wel, dat ik in een andere auto terugga. Ben jij ook van dat soort, Katharina?’
‘Natuurlijk niet,’ riep Kit. ‘Nietwaar Frits? Wij kussen niet in het openbaar.’
‘Dat doen wij ook niet,’ zei Kaki verontwaardigd.
‘Al dat handjesdrukken is even erg,’ vond de Bobbel.
‘Kom kinderen laten we dit dispuut binnen voortzetten.’
‘Maar eerst het clubkind,’ verzocht Kit.
‘Het clubkind wordt straks vertoond,’ beloofde ik.
| |
| |
‘Joop, je bent net zoo'n groote, blijde moederkip, die al haar kiekens om zich heen heeft verzameld,’ zei de Bobbel.
‘O, vleiend ben je wel,’ vond Pien.
‘Och, ik hoor niet eens wat hij zegt, ik kan toch niet naar alle kleine jongetjes luisteren.’ Connie gooide me een kersebonbon toe, en ik knikte tegen haar. Ik had wel tegen iedereen willen knikken, en al de mannen had ik kunnen omhelzen. G1 kwam binnen met het clubkind in een schoone trui en een schoone paarsgekleurde broek. Hij hield angstvallig met zijn eene hand Grietje's haardot vast. Grietje verdroeg het als een heldin. Een gejuich van bewondering ging op. Mijn wangen brandden van gelukzaligheid. Maar het clubkind legde zijn hoofd op Grietje's schouder en krijschte!
‘Och, de dot,’ riepen al de vriendinnen. Ook Noortje. Maar Kees zeit ‘Breng dat kind toch weg,’ waarop Kit tegen zijn schoen schopte en verontwaardigd prevelde: ‘Kwaadaardig jongetje.’ Pop streelde Kees z'n lokken. ‘Och,’ zei ze zacht en keek Kees teeder aan, ‘hij meent het zoo kwaad niet.’
‘Ohboe,’ zuchtte de Bobbel. ‘Ze beginnen weer. Hoe laat vangt het diner aan?’ Ik drukte het kopje van Hans tegen me aan. ‘Zoo direct,’ beloofde ik. ‘Als Grietje het clubkind naar bed heeft gebracht.’
‘Zouden we de Ehe- en verloofde paren maar niet scheiden?’ vroeg de Bobbel. ‘Kit en Frits mogen wel naast elkaar blijven zitten, en ik wil me best aan jouw zijde neervlijen Pientje. Maar de rest...’ De Bobbel had een breed, welsprekend gebaar.
Het was een zalig dinertje. Zelfs de Jonkheer fleurde wat op, en kreeg eenige glans op zijn verpieterde wangen. Toen we aan het dessert genaderd waren, stond de Bobbel op. Hij tikte aan zijn wijnglas. ‘Is het me vergund gastvrouwe een woordje te spreken aan deze disch?’
‘Als je maar niet tragisch wordt Bobbel.’
| |
| |
‘Natuurlijk niet. Dan huil ik seif het hardst. Ik heb ook niet veel te zeggen. Ik wil alleen even een dronk wijden aan onze gastvrouw, en dan wensch ik meteen even te memoreeren, wat zij voor ons allen in het afgeloopen jaar is geweest, namelijk de lieve, vroolijke Joop, die altijd voor iedereen haar gastvrije woning wijd heeft opengezet, die altijd klaar is geweest met een vroolijk, opbeurend woord, als je in de put zat of vervelende dingen aan je hoofd had, en die nooit een oogenblik heeft geweifeld om naar je toe te snellen, wanneer je haar noodig had in ziekte en verdriet...’
Ik zag hoe Kees me verwonderd bestaarde. Dat deed me bijna proesten. Maar ik hief mijn hand. ‘Bobbel, schei uit, ik kruip onder de tafel.’
‘Ik ben klaar. Lof wil je nooit hooren, hè Jodocus? Dan besluit ik met deze dronk te wijden aan Leo, die heel spoedig weer hier zal zijn. En dan wensch ik, dat het trio van Dil, wat misschien een quartet zal worden, wellicht zelfs een quintet - who knows - nog vele, vele gelukkige rijke jaren mag doorbrengen onder het breede dak van Sweet & Merry. Ik heb gezegd.’
‘Zie je wel Bobbel, ik ween al,’ klaagde ik. ‘Ik kan niet tegen gevoeligheid.’ We klonken onze glazen tegen elkaar. Connie kneep mijn hand. Ze boog zich naar me over: ‘De Bobbel heeft de woorden uit mijn hart gegrepen Joost.’
‘Nu zou ik ook nog graag iets willen zeggen,’ zei ik. ‘Het is maar heel kort. Ik vind het heerlijk, dat jullie allen hier bent. Het zou natuurlijk nog veel heerlijker voor me zijn, als Leo hier ook was. Daarom wilde ik jullie voorstellen, om éen dag in het jaar vast te stellen voor onze gezamenlijke reunie hier. Zal dat dan de 25ste Februari blijven? Een andere datum is natuurlijk ook goed. Dat laat ik aan jullie over.’
Er klonk gebons op tafel, geklink van glazen, voetengestamp. En dan tot slot nog dit: ‘Jullie
| |
| |
weet allen, dat de Heemhoeve deze zomer zal worden ingericht tot Kinderhuis. Ik wilde jullie nog even vragen, om er bij familie, vrienden en kennissen een beetje propaganda voor te maken. Er is veel geld voor noodig. En elke gift is welkom. Tante Suzanna zal getrouw verslag uitbrengen van de ingekomen giften. We hopen, dat we 1 Mei het Kinderhuis zullen kunnen openen. En ik besluit met de wensch, dat de Heemhoeve veel kleine, zwakke, stumperige kindertjes tot zegen moge zijn.’
‘Joop, je bent een geboren redenaar,’ fluisterde de Bobbel plagend.
‘Ja,’ zei ik, ‘ik heb me altijd met Demosthenes verwant gevoeld.’
Even lachte hij. Dan zei hij zacht: ‘En alles zal goed gaan Joop. Ik weet het. Er kan jou niets mislukken.’
Maar Kees legde zijn arm om Pop heen, en ze dronken samen uit één glas. De Bobbel deed of hij flauw viel op Piens' schouder, en Kit mikte naar de parkieten met een amandel. Onder gejuich werd de tafel opgeheven.
‘We trekken ons maar even terug hoor,’ zei de Bobbel. ‘Om een half sigaartje te rooken. Dus behandel maar vlug al jullie geheimen.’ Toen zaten we met ons zevenen - de oude vriendinnen - om de groote haard in de zitkamer.
‘Als van ouds,’ zei Loutje, en stak haar smalle voeten uit naar het vuur.
‘Toch is er veel veranderd,’ vond Noortje. Ze schikte de zij-lokjes over haar ooren. ‘Hoe vinden jullie Eugène?’
‘O, een engel,’ zei Kit. ‘En hoe vind jij mijn Frits?’
‘Heel aardig. Zoo Engelsch,’ vond Noortje.
Toen zei Pien: ‘Ik heb altijd gedacht, dat die jeugdvriendschappen verdwenen als sneeuw voor de zon. Wij schijnen hierop een gelukkige uitzondering te zijn.’ Ze gaf mijn knie een kneepje. ‘Hè Joost?’
| |
| |
Pop leunde achterover in haar stoel. Ze glimlachte met dichte oogen. ‘Het is goed weer allemaal bij elkaar te zijn.’
Connie zei: ‘Toch wordt elk jaar ons leven anders. O, ik ben dankbaar, dat ik zoo gelukkig ben.’ Achter Pien om, tikte ze me even op mijn schouder. ‘Hè Joop?’
‘Toch ben jij altijd het middelpunt gebleven Joost,’ zei Kit opeens. ‘Ik geloof zeker, dat we, als jij er niet geweest was, verstrooid zouden zijn als kaf voor de wind.’
‘Och dwaasheid Kit,’ ik wuifde afwerend met beide handen.
‘Neen, dat voel ik precies zoo,’ zei Connie. ‘En ik ook,’ riep Pien. ‘En ik ook,’ beiden Pop en Loutje. Zelfs Noortje knikte me toe: ‘Ja Joop, waarom verset jij je daar tegen. Het is zoo.’
‘Ik verzet er me tegen omdat ik mezelf ken. Ik zou zoo ijdel worden als de Koningin van Sheba. Heusch.’ Maar ik dacht, hoe goed het was, hoe innig-goed om zoo weer met ons zevenen bij elkaar te zijn. Veertien schoentjes werden naar het haardvuur uitgestoken. Toen kwamen de heeren binnen.
‘Zijn onze zonden voldoende behandeld?’ riep de Bobbel. ‘Dan wensch ik nu muziek en dans. En zang... kom Kit, kweel eens iets.’
‘Neen, eerst Joop,’ zei Kit. Ik liep al naar de piano. Ik zou wel kunnen zingen. Nog vijf dagen, o neen, maar vier...
‘Ik weet niets,’ zei ik over mijn schouder.
‘Toe, dat negerliedje van Leo,’ zei Pop.
Ik legde mijn handen op de toetsen, preludeerde:
‘There was an old nigger, and they called him Uncle Ned,
He is dead long ago, long ago...’
Ik zong, maar ik hoorde hoe een auto de laan kwam inrijden. De auto stopte. Het grint voor het huis knerpte. Ik lichtte mijn handen van de toetsen. Verbeeldde ik het mij? ‘Kom dan Joop,’ riep Kaki.
| |
| |
Nog eens begon ik: ‘There was an old nigger, and they called him Uncle Ned...’ De slag van de buitendeur. Stappen in de Hall. Ik sprong op. Nu klopte het hart in mijn keel. De deur werd opengeduwd en op de drempel stond Leo... Ik hield me aan de piano vast.
Dan zag ik de anderen opspringen. Ik hoorde gelach, vroolijke begroetingen. Maar met een paar groote stappen was Leo bij me. Hij knelde zijn armen om me heen. ‘Kleine vrouwtje,’ zei hij zacht, ‘o lieve, lieve kleine vrouw.’
‘Zulke festijnen heeft Joop in je afwezigheid elke avond aangericht,’ plaagde de Bobbel later.
‘O, dat mocht ze doen,’ zei Leo. ‘Ze had carte blanche.’
‘We zullen deze gevaarlijke jongen opbergen,’ lachte Pien. En Kit sprong op. ‘François-au-petitnez, ons beider baas en jouw Oom verwacht ons morgen om negen uur weer in de effecten. We mogen het niet te laat maken.’
‘O, ik zou hier niet eens meer willen blijven,’ knorde de Bobbel. ‘Joop heeft geen blik meer voor me over. Zien jullie wel? Maar ik hoop al, dat onze volgende reunie niet zoo plotseling wordt afgebroken.’
‘Ben je moe Poppie?’ kweelde Kees.
‘O gelukkig, hij begint weer. Ik bel G1 om onze goederen. Als je nog eens een huisknecht neemt, moet je hem Gerrit noemen, Joost. G3. Hè, ik ben nog in de war. Wat heb je ons doen schrikken, Leo.’
‘Je bent natuurlijk van Genua over land gekomen, hè?’ vroeg Kees. Leo knikte. Ik klemde nog steeds zijn hand tusschen de mijne.
‘Dat zou jij zeker ook gedaan hebben, hè?’ vroeg de Bobbel Kees.
Alle woorden gingen onbegrepen over me heen. Later stond ik met Leo in de deur. We wuifden de auto's na. De groote lantaarns gaven de laan een
| |
| |
zoeklichtenglans. Ze verdwenen, de een na de ander. ‘Lieve jongens,’ dacht ik. ‘O, het was toch een goede avond geweest.’
En toen zaten we in Leo's kamer. Ik hief het oude jasje. Ik hief de pijp. ‘Woorden ontbreken me,’ zei ik zacht.
‘Nu moet ik onze jongen zien. Maar eerst moet je nog even bij me komen.’ Hij opende zijn armen wijd. Ik dacht: ‘Grooter geluk bestaat er niet.’
En dan liepen we samen naar het ledikantje van Hans. Hij lag te slapen met vuurroode wangetjes, en een handje gekneld om de spijlen van zijn ledikant. Zijn oogen gingen knippen van het licht. En opeens slaapdronken richtte hij zich op. Daar zat hij eventjes. Hij keek in de lamp. Hij keek over ons heen. Hij viel weer neer, rolde zich om, sliep rustig door.
‘O, jongen,’ zei Leo. Hij bleef gebogen over het bedje staan. Maar hij hield mij dicht tegen zich aan. Ik dacht aan mijn Kinderhuis, wat zou Leo ook daar een groote steun voor me zijn.
Dan richtte Leo zich op. Hij nam mijn gezicht tusschen zijn beide handen. ‘O, wat ik naar jou verlangd heb,’ zei hij haast plechtig.
‘En ik dan... en ik dan..., maar nu...,’ ik verhief me op mijn teenen, en knelde mijn armen om zijn hals, ‘nu heb ik niets meer te wenschen!’
|
|