| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
Toen ik weer thuiskwam in de tax met al mijn bezittingen - ik had Pien beloofd, dat ik elke dag nog even zou aankomen, al was het alleen maar voor de hit, zooals Pien zuchtte - kwam Tante Suzanna me al in de vestibule tegemoet.
‘Hoe is het met je? Heb je flink gespoeld?’
‘Dag Tante Suzanna, ik geloof wel, dat ik bacterievrij ben, maar ik durf U nog niet te zoenen. U bent dik geworden in die drie weken. Slaapt mijn schat?’
‘Nee,’ zei Tante Suzanna geheimzinnig. ‘Kom maar mee. Als je maar niet te dicht bij hem komt.’
‘Maar Tante Suzanna, 't is toch zeker mijn bloedeigen kind.’
‘Ja, dat kan wel,’ veronderstelde Tante Suzanna, ‘maar waarom denk je eigenlijk, dat wij jou zoo geïsoleerd hebben?’
‘O, voor de keel- en influenzabesmetting. Ik vond het erg overdreven. Dat heb ik U trouwens ettelijke keeren telefonisch gezegd.’
‘Juist, en ik heb je geantwoord, dat Papa noch ik voor besmetting ook maar eenigszins bevreesd zijn. Doch dat we te denken hebben om Hans.’
Onder dit opwekkend gesprek klommen we naar boven. Opeens vond ik het toch wel aandoenlijk en teeder van Tante Suzanna. In al de voorbije dagen
| |
| |
had ik het alleen maar comisch-overdreven gevonden, hierin natuurlijk gesterkt door de Bobbel.
Tante opende de slaapkamerdeur met een gebaar, alsof ze mij de schatten van Koning Salomo toonen ging. En daar - rechtop in zijn wiegje, met aan elke kant van de wiegerand parmant een klein handje met putjes erin - zat Hans Willem van Dil. Tante Suzanna wenkte me. ‘Blijf daar even.’ Ik gehoorzaamde maar weer. De tranen stonden in mijn oogen. Tante liep op de wieg toe, en boog er zich overheen. Hans kraaide: ‘a-ta a-ta a-ta.’ Toen liet ik me door geen tien Tante Suzanna's meer weerhouden. Ik stortte letterlijk achter haar voeten neer. ‘Hans,’ zei ik. ‘Kleine Hansepans.’
Tante Suzanna ging onwillig wat op zij. ‘Niet te dicht,’ zei ze nog. ‘Toe nu Jo.’ Maar Hans keek naar die vreemde vrouw, die zijn Moeder was, en vertrok geen spier.
‘Hij kent me niet meer,’ zei ik zacht.
‘O jawel. Doe niet zoo overdreven Joop,’ zei Tante Suzanna.
Maar Hans strekte zijn armpjes uit naar Tante Suzanna en dit manuaal deed hem weer achterover in zijn kussens terugvallen. Doch Tante Suzanna stak een vinger naar voren, en daaraan trok Hans zich weer op, tot hij zat. Ja, daarmee zouden wel veel proefnemingen genomen zijn. En Hans zou wel schandelijk verwend zijn. Maar och - nu was ik er weer, en, een paar dagen maar, en hij zou mijn eigen kleine jongen weer zijn, die lachte als ik me over hem heenboog en naar mijn haren greep en naar mijn neus. En aan mijn vinger zou hij zich ook wel optrekken...
‘Sterk is hij, vin je niet?’ vroeg Tante Suzanna vol trots.
‘Voor U 't weet ligt hij op de grond inplaats van in zijn wieg.’
‘Ja, dat heb ik ook al gedacht,’ prevelde Tante Suzanna. De oolijkerd, ze zei niets van het beeldige
| |
| |
ledikantje, dat Grootpapa voor zijn kleinzoon had gekocht, en dat 's avonds kwam. Schoonpapa was zoo trotsch hierop gelijk Kees op zijn diverse bezittingen, en hij trok Hans zoo vaak en zoo vurig aan een vinger overeind, dat ik er stokken voor stak.
‘U hoeft geen circuskind van hem te maken, Grootpapa,’ plaagde ik maar.
De volgende dag, toen ik net naar Noordwijk pende, dat ik met Kerstmis zou komen met een ontzaglijk ingebakerde Hans, en met lichtelijke omhaaltjes - voor Ma - vroeg of het ook te druk was als Tante Suzanna en Schoonpapa meekwamen (dit was een plan van eigen vinding) liet G 2 Jog bij me binnen.
‘Hallo,’ zei ik, ‘ik heb je in geen eeuwen gezien. Ontdoe je van jas en hoed. Verlangde je naar me?’
‘Ik ben nog op weg naar Pien geweest verleden week, maar Tante Suzanna maakte me nog al bang, een keelontsteking kan besmettelijk zijn. Toen ben ik toch maar niet gegaan.’
Ik sperde mijn mond wijd open. ‘Ik ben absoluut niet besmet, zie je wel? Je kunt gerust dicht bij me komen zitten Yoghurt.’ Ik dacht: ‘Wat ziet Jog bleek en triest.’ Ik zei: ‘Kom val in deze stoel neder, dan zal ik je gauw betheeën. En dan zetten we een gezellige babbel op. Thuis alles goed? Mol nog zoo fier? Een leuk zelfstandig kind is dat toch.’
Jog wreef zijn handen, bekeek zijn nagels. Haalde zijn zakdoek te voorschijn en stak hem weer weg. Ik beijverde mij met theezetten, schoof cigaretten naar Jog. ‘Die heeft Schoonpapa hier bij zijn laatste bezoek vergeten. Doe of je thuis bent Joachim.’
Toen ik de eerste kopjes thee had ingeschonken, en me in een diepe stoel had opgekruld, zei Jog: ‘Jij weet natuurlijk ook, dat Julie naar Monte Carlo wil.’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Voor drie maanden.’
‘O, ik dacht voor twee.’
‘Neen, nu is het drie.’
| |
| |
‘Misschien vergaart ze daar aan de speeltafel een fortuin voor je,’ trachtte ik te bemoedigen.
‘Joop, spot er niet mee asjeblieft.’
‘Maar Jog...’
Ik roerde mijn thee en keek Jog niet aan.
‘Gister heb ik een brief van de Barones gekregen. Een honneponnige brief. Noemen jullie dat zoo niet?’
‘Ik nooit. Maar ga door.’
‘Ik heb hem voor je meegebracht. Lees maar zelf.’
De Barones schreef, dat ze zoo innig hoopte dat Dr. Smidt zijn lieve charmante jonge vrouwtje zou toestaan om een séjour in Monte Carlo door te brengen. Zij - de Barones - was zoo eenzaam, en verlangde naar het sympathieke gezelschap van die lieve Juliette. Ze was er van overtuigd, dat het séjour haar lief klein vriendinnetje veel goed zou doen... Zoo ging de brief in verschillende toonaarden, waarvan het Leitmotiv eenzaam en lief en charmant was, vier zijdjes door.
Ik vouwde het epistel keurig weer in de geparfumeerde envelop.
‘Toen je binnenkwam Jog troffen me viooltjesgeuren. Nu begrijp ik het’ - ik hief de brief - ‘de Duften van Clementine.’
‘Wat zeg je ervan?’ vroeg Jog.
‘'t Is merkwaardig,’ peinsde ik, ‘hoeveel vrouwen er tegenwoordig eenzaam zijn.’
‘Och suggestie,’ zei Jog, ‘geen enkele vrouw behoeft immers eenzaam te zijn.’
‘Neen, natuurlijk niet. En zeker niet zoo'n weldoorvoede Barones. Wat zegt Julie?’
‘Dat ze gaat.’
‘Ja natuurlijk.’ Ik wipte mijn huisschoentje op mijn teenen omhoog. ‘En wat zeg jij ervan Jog?’ Jog vouwde zijn handen tusschen zijn knieën.
‘Ik kan haar niet met geweld hier houden. Trouwens, dat wil ik ook niet. Daarmee zou ik haar bovenmatig verbitteren. En je weet wat dan het resultaat
| |
| |
zou zijn: de heele dag boudeeren en onaangenaam zijn, en zich tenslotte nog ziek maken. Neen Joop, dat wensch ik niet.’
Ik schoot overeind. ‘Dus Jog, ze gaat wel.’
‘Ik weet niet op welke wijze ik haar dwingen kan om hier te blijven.’ Jog had een triest gebaar.
‘Zal ik Papa schrijven? Die heeft wel invloed op Julie.’
‘Neen Joop. Ik kan niet tegenover Papa staan als een slappeling, die niet eens de macht heeft zijn vrouw dusdanig te boeien...’
‘Jog, nonsens...’ viel ik hem in de rede. ‘Om Julie te boeien moet je geloof ik de charmes van een Adonis en de rijkdommen van een Rothschild hebben. Och nee, dat is ook overdreven,’ liet ik er maar haastig op volgen, toen ik zag hoe deze pessimistische woorden Jog niet direct opfleurden, ‘ik bedoel dat Julie heel moeilijk is. Maar toch, de eenige man, die invloed op haar heeft, dat ben jij Jog.’
‘Denk je dat werkelijk Joop?’
‘Ik weet het. Maar wees dan nu ook ferm. Sta op je stuk Jog. Neem Julie in de Kerstvacantie mee naar Parijs. Verwen haar, laat haar genieten. Dan praat je die Monte Carlo-bevlieging wel uit haar hoofd. Maar wacht ermee, tot je in Parijs in het Bal Tamarin of hoe heet het, met haar rondzweeft. Je moet een klein beetje politiek zijn Jog.’
‘Joop, dat is een idee.’ Jog sprong op en beende door de kamer. ‘Een pracht idee. Mol en Nurse kunnen naar Noordwijk’ - ik keek naar mijn onafgemaakte brief en besloot onmiddellijk die over te schrijven en Schoonpapa, Tante Suzanna en Hans uit te schakelen - ‘we sluiten het huis en...’ hij sloeg me op mijn schouder... ‘ik zal wel zorgen, dat we in Parijs een heerlijke tijd hebben.’
‘Koop haar een paar japonnen bij Paquin,’ ried ik nog. ‘Stel dat zelf voor Jog.’
Jog viel met een jongensachtige plof weer in zijn stoel neer.
| |
| |
‘Je bent toch een kraan, Joop. Aan zoo'n oplossing zon ik nooit gedacht hebben.’
‘Neen, daaraan denkt geen enkele man ooit. Dat is vrouwelijke intuïtie,’ zei ik bescheiden. Jog lachte. ‘Je moet weten, dat ik hier ben gekomen om je te vragen, of jij met Hans bij mij zou willen komen als Julie naar Monte Carlo zou gaan. Hoe is 't met de jongen?’
‘O, heel best. Hij zit. Ga door Jog, ik met Hans bij jou.’
‘Ja, voor gezelligheid. Zuiver egoïsme. Had je 't gedaan, Joop?’
‘O natuurlijk. Als Schoonpapa me had laten gaan tenminste. Die is nog al despotisch, waar het zijn kleinzoon betreft.’
‘Gek zeg,’ zei Jog en hij streek over zijn haar, ‘dat ik altijd alles met jou bespreken kan Joop. Is er iets wat me hindert, dan denk ik direct: ‘Ik zal 't Joop vertellen, die zal me wel weten te helpen. En je bent nota bene nog zoo'n piepjong ding.’
‘Maar in wijsheid groot,’ schertste ik. ‘Dat had je vroeger ook niet gedacht Joachim, als je me de klas uitstuurde, dat wij nog eens geestelijke parkieten Zouden worden.’
Jog schaterde. ‘Neen, zeg dat wel. Maar ik geloof Joop, dat het komt, omdat je dat jaar bij ons in huis bent geweest. Dat was toch een goeie tijd he?’
Ik glimlachte. ‘En of. Ik denk er nog vaak aan terug Joachim.’
‘Je moest eigelijk maar weer bij ons komen,’ plaagde Jog.
‘Ja, onmiddellijk. Mijn beide jongens kunnen wel in S. &. M. worden ondergebracht.’
‘Wanneer komt Leo thuis?’
‘Nog een paar maanden, denk ik.’ Ik rekte mijn armen. ‘Neen Jog, dan verdwijn ik weer als een haas uit jullie wereldsche omgeving. En ga weer een prachtige tijd tegemoet daarbuiten.’
‘Jij bent nooit onevenwichtig hè Joop?’ vroeg Jog belangstellend.
| |
| |
‘Jongen, natuurlijk wel. Ik kan een spook zijn. In de schaarsche momenten, dat jij me ziet, doe ik me op mijn voordeeligst voor.’
Jog lachte weer, terwijl hij opsprong. ‘Kleine kameraad,’ zei hij, ‘ik dank je voor je hulp. Ik zal het Julie vanavond direct voorstellen.’
‘Maar denk aan de mise en scène,’ ried ik nog. ‘Daar is Julie zoo gevoelig voor. Neem haar bloemen mee en bonbons. En steek een schemerlamp aan Jog, als je 't zegt. Je zou je ook in rok kunnen steken. Dag Jog. Succes.’
‘Kom morgen even hooren, wat er besloten is. Doe je 't?’
‘Ja, dat is goed. Je hebt je hoed in je hand Jog.’
‘Verstrooid ben ik hè?’ Jog bloosde. ‘Dat komt van opwinding. Dag Joost.’ ‘Joachim.’
Ik keek naar mijn brief. Zou ik hem al overschrijven? Neen, toch maar wachten tot morgen. Want Julie... ik werd opeens triest. Goeie Jog. Als een kind zoo blij was hij. Als Julie nu maar wilde...
Tante Suzanna schreed binnen. ‘Weet je wel, dat het al over vijf is Joop? Toen ik voor Hans zorgde, werd hij altijd prompt op tijd geholpen.’ Ik zuchtte even. ‘Ja Tante, ik ga met U mee.’
De volgende dag stond ik na weken weer op Julie's stoep. Het was koud, pittig winterweer en er heerschte in de stad een stemming van het naderende Kerstfeest. Eerst was ik nog even bij Pien geweest, waar de hit me in overmaat van vreugde aan mijn hand naar binnen getrokken had, terwijl haar voorhoofdshaarflarden opwoeien. En nu stond ik op de stoep van Julie's huis. Het kille Juweel opende de deur. ‘Mevrouw wacht U in de salon.’
‘Hoe plechtig,’ dacht ik, en opeens vergenoegd keek ik in de Hall-spiegel naar mijn beeldige paarsfluweelen japonnetje, dat Leo en ik samen hadden gekocht. Het Juweel opende de salondeur en in het
| |
| |
vieux rose troonde Julie, gehuld in taupe fluweel met een zilveren band in haar lokken.
‘Wat ben je keurig aangedaan,’ prees ik. ‘Ik stel het buitengewoon op prijs dat je me zoo naar alle eischen der conventie ontvangt. Dag Julie.’
‘Dag Joop. In lang niet gezien.’
‘Neen. Ik heb als verpleegster gefungeerd. Maar dat weet je.’
‘Je wilt zeker wel thee hè?’
‘Graag, zal ik schenken?’
‘Neen, blijf maar zitten, dat doe ik wel.’
Ik begon me wat ongerust te gevoelen. Julie deed zoo waardig en statig en schopte met zoo'n bestudeerd gebaar haar sleepje op zij. Ik kon toch niet direct over Parijs beginnen. Neen, nog maar even afwachten.
‘Deze kamer doet me altijd zoo prettig aan,’ prees ik en ik nam het air aan van een toevallige bezoekster.
‘Ja, het is een heele lieve kamer,’ beaamde Julie vanaf de theetafel.
Trip-trip-trip. Kleine stapjes in de gang. De stem van Nurse: ‘Ja, je mag wel binnengaan Baby.’ Een klop op de deur. Binnen wandelde Mol in een zwart fluweelen jurkje met een pagekraag.
‘We zijn allemaal in fluweelen gewaden gehuld,’ ontdekte ik. ‘Wat ben jij prachtig Mollekie. Kom eens hier.’
Mol klom op mijn schoot, en vlijde zich daar neer, alsof ze nooit weer weg wilde. ‘Och zet mijn kopje neer,’ verzocht ik Julie, die met het zilveren blaadje bij me post vatte. ‘Wat doe je hangerig Mol.’
‘Ja, ze is vandaag wat vervelend,’ zei Julie. ‘Kom Baby, ga rechtop zitten.’
‘Och, laat ze maar. Ze heeft ook warme handjes.’
‘Misschien wat kou gevat. Ze is nogal vatbaar. Kom Baby doe die duim uit je mond.’
‘Ben jij nog zoo'n kleine baby,’ plaagde ik haar. ‘Je bent net zoo klein als Hans. Die zuigt ook nog op zijn duim.’
| |
| |
‘Ik ben een groote meid.’ Mol lichtte even haar hoofdje uit mijn omarming. ‘Hans is klein.’
‘Dat kind gaat slapen,’ zei ik.
‘Nu, dan moet ze maar weer naar boven.’ Julie stond ongeduldig op.
‘Kom Baby als je slapen wilt, moet Nurse je maar in je bedje leggen.’
‘Ik wil bij Tante Joop blijven,’ zeurde Mol.
‘Laat ze nu Julie. Ze zeurt immers anders nooit. Ze is nu toch zoet.’
Mol legde haar kopje weer tegen me aan. Ik stopte even mijn gezicht in haar korte, geurige blonde haar. Ik voelde me wat angstig worden. Waarom begon Julie dan niet over Parijs?
‘Heeft Jog les?’ informeerde ik als inleiding.
‘Ja Joop.’
‘Komt hij aanstonds thuis?’
‘Wat een belangstelling. Ja Joop.’
‘Julie, doe niet zoo onmogelijk,’ zei ik opeens. ‘Je weet best, waarom ik hier ben. Dat zal Jog je wel hebben verteld. Gaat de Parijsche feestreis door?’
Julie roerde haar thee. ‘Natuurlijk niet,’ zei ze koel.
‘Maar Julie.’
‘Ja, wat dacht jij dan?’
Ik wilde driftig worden. Maar ik bedwong me. Met drift bereikte ik toch niets. ‘Hè Julie, hoe kun je zoo zijn?’
‘Had je werkelijk gedacht, dat dat Parijsche plan me in vervoering zou brengen? Zoo'n weekje in Parijs. De moeite waard.’
‘Ja, gek hè, dat ik dat van jou gedacht had. Ik had zoo'n idee, dat het een groot genoegen voor je zou zijn om samen met je man uit te gaan. Hoe kwam ik zoo dom, hè?’
‘Joop, wordt asjeblieft niet sarcastisch. Je weet dat ik daar niet tegen kan.’
‘Och, waar kun jij wel tegen?’ snauwde ik.
Julie knabbelde vergenoegd een bonbon.
| |
| |
‘O, jullie hadden het samen zoo mooi bedacht. Het zal wel van jou zijn uitgegaan is het niet? In de Kerstvacantie naar Parijs, en daarvoor zal ze dan Monte Carlo wel opgeven. Hoe kom je zoo ongelooflijk naïef Joop?’
‘Ja, achteraf beschouwd begrijp ik het zelf ook niet,’ stemde ik toe.
‘Begrijp je dan niet, dat ik Monte Carlo niet opgeef? Voor niemand, voor niets. Zoo'n invitatie krijg ik misschien nooit meer.’
‘O, toch wel,’ zei ik. ‘Je doet, alsof je aan het eind van je leven staat. Je hebt nog een reeks van jaren voor de boeg.’
‘Ik bedoel, dat een dergelijk séjour in een prachtige villa - en Clementine schreef me, dat ze al een kamenier voor me hadt aangenomen - me nooit weer zal worden aangeboden.’
Opeens zag ik mijn onmacht. Het gaf niets, om er nog langer over te praten.
‘O, ik wil wel naar Parijs,’ zei Julie dan liefjes. ‘Graag. Als Jog daar zoo op staat. Maar dan meteen door naar Monte Carlo.’
‘Dat heb je Jog zeker voorgesteld, hè?’
‘Ja, hoezoo?’
‘Nee, 't is goed.’ Ik stond op en nam Mol, die nog met open oogjes tegen me aanlag met haar duimpje in de mond, op mijn arm.
‘Kom, ik zal Nurse even bellen.’
‘Dank je, ik kan jouw kind nog wel alleen naar boven dragen Julie.’
Boven zei Nurse: ‘Ik weet niet, Baby is al een paar dagen niet prettig. Mevrouw denkt, dat ze wat kou heeft gevat. Maar gister was ze bijvoorbeeld weer heel goed, terwijl ze de dag daarvoor ook zoo vervelend was. En nu... ziet U wel, hoe vreemd ze er uitziet?’
‘Ik geloof beslist, dat ze koorts heeft. U moet haar aanstonds eens even temperaturen.
‘Eergister had ze verhooging. Niet veel. 37.6.
| |
| |
Maar gister was de temperatuur weer normaal.’ Nurse nam Mol van me over.
‘Och, er is zoo weinig van te zeggen bij een kind. Maar ik zou haar toch maar naar bed brengen als ik U was. En als Mijnheer straks thuiskomt, waarschuw die dan even.’
‘Ik wil niet naar bed,’ verklaarde Mol.
‘Jawel. Zal Tante Joop je uitkleeden Mollekie?’
‘Neen. En ik wil niet naar bed.’
‘En als ik je dan een heel mooi verhaaltje vertel.’
‘Ik wil niet naar bed.’
‘O, ze is zoo'n eigenwijze kleine dot,’ zei Nurse met eenige trots. ‘Ziet U wel, opeens is ze weer heelemaal normaal. Zullen we treintje spelen, Baby?’
‘Ja.’ Mol juichte.
‘Nu, dan ga ik maar. Dag Mol. Krijg ik geen kusje?’ Ik knuffelde haar even dicht tegen me aan.
Beneden in de salon zat Julie nog in de hoek van de enorme canapé.
‘Ik ga naar huis.’
‘Ben je met Kerstmis in de stad?’
‘Neen, ik ga naar Noordwijk.’
‘Zie ik je nog, voor je weggaat? Want ik vertrek 2 Januari al, zie je. Dan ben jij misschien nog niet terug.’
Opeens klemde ik me aan de salontafel vast, en terwijl ik me naar Julie overboog, zei ik: ‘Ik hoop niet, omdat je mijn zuster bent, dat je ooit berouw zult krijgen, dat je naar Monte Carlo bent gegaan. Want o, als je...’
‘Doe asjeblieft niet zoo melodramatisch,’ viel Julie me in de rede. Met een ruk keerde ik me om. ‘Dan ga ik maar. Goeiendag.’
Regelrecht liep ik naar huis. De gedachten joegen door mijn hoofd. Wat kon ik nog doen? Jog vond niet goed, dat ik Papa schreef. Als ik het toch eens deed... als ik eens meeging naar Monte Carlo.
| |
| |
Wanneer de Raadpensionaris daar dan ook rondzwierf, zou ik wel kans zien om hem op een afstand te houden. Ik leefde me hier even volkomen in. Toen ontdekte ik, dat de Barones natuurlijk niets op mij gesteld zou zijn, en ik kon toch niet de invitatie forceeren met het mes op haar forsche keel. Ik zou Tante Suzanna kunnen bewerken om met mij en Hans naar het Zuiden te trekken. Ja, daarin zou ik Zeker wel slagen! Tante Suzanna zou onmiddellijk bereid zijn om zoo'n Don Quichotte-reis te ondernemen. Ik hoonde mezelf. Neen, ik wist niets... Er zou niets meer aan te doen zijn. Misschien stelden we het ons ook te somber voor. Kwam Julie terug bloeiend en stralend... Een eigen kamenier zou ze dan natuurlijk zeker moeten hebben. Nu, dat was het ergste nog niet. Een geluk tenminste, dat Jog gefortuneerd was, en een dergelijke gril nog wel kon inwilligen. Ach, het zou alles wel meevallen. Maar toen dacht ik aan Jogs jongensachtige blijdschap bij mijn Parijsche plan. O, wat zou hij doodelijk teleurgesteld zijn. En op dat moment haatte ik Julie zoo vurig, dat ik er zelf van schrok.
Toen we 's avonds Hans hadden geholpen - hij beschouwde me nog steeds als een vreemde eend in de bijt, en daarom had ik wat langer met hem gedold en gestoeid dan ik gewoonlijk deed, zoo zelfs, dat Tante Suzanna meesterachtig tusschenbeide gekomen was, terwijl Schoonpapa op een punt van de tafel het tooneel gnuivend te bezien zat - en we beneden weer om de tafel zaten, ging de telefoon. Ik was bezig met onwennige vingeren een broekje voor Hans te breien, en Tante Suzanna hielp me af en toe onvriendelijk terecht.
‘Het zal wel voor jou zijn Joop,’ zei Schoonpapa, ‘ik blijf tenminste maar zitten.’
Ik legde de broek op tafel zoo haastig, dat een heele pen er uit vloog en Tante Suzanna haar mond naar binnen neep.
‘Hallo,’ riep ik.
| |
| |
‘Joop, ben jij daar?’ Het was de stem van Jog.
‘Ja jongen, wat is er?’
‘Zeg Joop, we hebben zoo pas de dokter bij Mol laten halen.’
‘Ja en?’
‘Hij zegt, dat het wel mazelen worden zal.’
‘O Jog,’ zei ik, en ik dacht er onmiddellijk aan, hoe ik haar in mijn armen gehouden had en haar gekust had. En daarna met Hans had gestoeid.
‘Ja Joop, 't is beroerd, dat je nu net vanmiddag komen moest.’
‘O, dat beteekent niets. Hoe is de kleine pop?’
‘Heel onrustig. En koortsig. 39.8 zoo pas.’
‘Zoo'n kindje heeft direct flink verhooging, Jog.’
‘Ja, dat weet ik wel.’
‘Kom Jog, niet zoo triest. De mazelen is een heele gewone kinderziekte. Die heb jij ook gehad in je jeugd.’
‘Natuurlijk. Ik bel je morgen wel weer even op. Kom nu maar niet meer Joop.’
‘Neen.’ Ik aarzelde even. ‘Hoe is Julie?’
‘Ze maakt zich nogal ongerust.’
‘Nu jongen, het beste hoor. Als ik helpen kan met iets, dan zeg je 't maar. En bel je wat vroeg morgenochtend? Dag Jog.’
Toen ik me omdraaide keek ik in twee verschrikte gezichten.
‘Was dat je zwager?’ vroeg Schoonpapa.
‘Ja, heb je dat niet begrepen?’ Tante Suzanna zei het vinnig.
‘Dokter is bang, dat Mol de mazelen krijgt,’ zei ik.
‘Heb je 't kind vanmiddag gezien?’ Tante Suzanna nam haar lorgnet af.
‘Ja.’
‘En er natuurlijk mee gespeeld.’
‘Kom kom, Suzanna, waarom val je Joop nu zoo aan? Dat wist Joop toch niet.’
‘Neen, natuurlijk wist ze dat niet. Maar als ze
| |
| |
een beetje doorzicht had, zou ze vanmiddag wel gemerkt hebben, dat het kind hangerig was. En niet prettig. Dan was ze, als ze tenminste haar verstand had gebruikt...’
Nu hief Schoonpapa zijn hand. ‘Suzanna, je
.... keek ik in twee verschrikte gezichten.
draaft door. En je verwijt Joop de dwaaste dingen.’
‘Och,’ zei ik, terwijl ik met bevende vingers trachtte de steken van Hans zijn broekje weer op mijn onwillige breipen te verzamelen, ‘och Papa, laat Tante Suzanna maar. Het is alleen haar angst om Hans, die haar dit allemaal zeggen doet. We denken toch op het oogenblik alle drie aan Hans.’
Tante Suzanna liep de kamer uit. Bij de deur
| |
| |
zei ze: ‘Waar heb ik toch mijn tasch gelaten?’
Schoonpapa vouwde zijn groote, koele hand om mijn bevende vingers
‘We zullen er maar het beste van hopen Joop,’ zei hij zacht.
|
|