| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Eindelijk was dan de dag van het bal-masqué aangebroken, en terwijl ik me kleedde in mijn vlinderpakje en het korte, gazen rokje aantrok, dat maar tot mijn knieën reikte, dacht ik weer aan het gesprek met Schoonpapa. Hoe hij mij bij zich op de kamer geroepen had, en gezegd: ‘Ik hoor, dat je naar een gemaskerd bal gaat Joop!’
‘Ja Papa.’
‘Luister eens Joop, het is heelemaal mijn bedoeling niet om je onaangenaam te zijn, maar ik zou wel eens willen weten, hoe je daar nu plezier in kunt hebben.’
‘Och, wie zegt dat? Ik heb er werkelijk niet zooveel puf in.’
‘Maar, waarom ga je dan?’
‘Ze drongen er allemaal zoo op aan,’ zei ik flauwtjes.
‘Dus, je hadt er toch wel zin in.’
‘Neen, maar ik laat me gemakkelijk overhalen.’
Schoonpapa zweeg, en tikte met een briefopener op zijn bureau.
‘Me dunkt, het zou toch voor jou ook oneindig prettiger zijn, als Leo er bij was.’ Ik beet op mijn onderlip. ‘Natuurlijk Papaatje. Och, het is een domme streek van me. Ik heb het Leo allemaal eerlijk geschreven,’ - dat had ik ook - met een volledige verklaring van Julie's houding - ‘en Leo zal het wel begrijpen.’
| |
| |
‘Dat is geen compliment voor mij.’
‘Als U alles wist, zou U ook alles begrijpen.’
‘Beraam je misschien weer plannen, om voor een van je vriendinnen een echtgenoot te vinden? Is Kitty nu misschien aan de beurt?’
‘U bent prachtig op weg om het te raden. Maar ik vertel het U niet. U hebt mij immers snoodelijk alle medewerking ontzegd Papaatje.’
Opeens legde Schoonpapa zijn hand op mijn schouder.
‘Het zal wel goed zijn Jopie, wat jij doet.’
Ik aaide Schoonpapa's kruin, met mijn beenen in de prullemand.
* * *
En nu stond ik voor de spiegel, en zette het vlinderlichte kapje met de trillende sprieten op mijn korte haar. Opeens kwam er een gevoel van vreugde over me en voor de groote spiegel maakte ik een paar danspassen. Het dunne rokje danste mee. Ik dacht: ‘Zoo zou ik door de wereld kunnen dansen. Ik wou, dat Leo me zag.’
Ik huppelde naar beneden. G 2 stond bij de onderste traptree en opende wijd haar mond.
‘Wat ben U mooi,’ zei ze.
‘Moet je niet lachen G 2?’ vroeg ik.
‘Nee...’ schudde ze, en raakte even voorzichtig met haar vinger mijn trillende kleurige vleugels aan. Schoonpapa en Tante Suzanna zaten in de huiskamer.
‘Kom, daar is de fee,’ zei Schoonpapa, en nam zijn lorgnet als een lorgnon voor zijn oogen. ‘Wat stelt het voor Joop?’
Ik schudde mijn spriet. ‘Wat denkt U?’
‘Ik zou zeggen een elf, maar wat denk jij ervan Suzanna? Vrouwen hebben daarvan doorgaans meer verstand.’
‘Van zulke zaken heb ik óók geen verstand,’ zei Tante Suzanna fier.
| |
| |
‘Ik stel een vlinder voor. Een pauwoog,’ haastte ik me maar gauw te zeggen. ‘Ziet U die kleuren wel? Die heeft Pien erop geschilderd. Trouwens Pien heeft ook het heele pakje ontworpen. Vindt U 't niet lief?’
‘Je lijkt twaalf jaar. Niet ouder,’ prees Schoonpapa. ‘Zul je niet te veel mannenharten op hol brengen Jopie?’
‘Neen, alleen die der vriendenschaar,’ beloofde ik. ‘En van Jog.’
‘Ik vind het rokje veel te kort,’ snibde Tante Suzanna. ‘En hooren er geen mouwen in dat ding?’
‘Hebt U ooit gehoord van een vlinder, die mouwen draagt?’ Ik viel over de tafel heen. ‘Vindt U 't niet heerlijk om Hans vanavond samen te helpen? Zult U Schoonpapa controleeren Tante Suzanna? Dat hij niet onder het kweelen van de Lorelei de halve nacht met Hans door de kamer spaziert?’
‘Ondeugd.’ Schoonpapa kneep me in mijn oor. ‘Kan dat vervaarlijke getoeter voor jou zijn?’
‘Ja, natuurlijk. Daar is de auto. Dag kinderen!’
Ik wipte de kamer uit. Buiten wuifde Pops arm al uit de auto. ‘Hier is nog een plaatsje voor je Joop.’ De Maharadja met een parelsnoer om zijn nek, zat kaarsrecht in een hoek en hield angstvallig de corner voor zijn lievelingsvrouw open. Ik viel over de knie van Don José, die zijn degen gevaarlijk vooruitstak, en vlijde me naast Pien neer, die moederlijk zei: ‘Heb je je masker bij je, Papillon? Dat is iets voor jou om te vergeten.’ Ik zwaaide er mee. ‘Voila.’
‘Hoe vin je Pop?’ vroeg Kees.
‘Jongen, ik zie er niets van. Pops pracht wordt door de bonten cape van haar Moeder ganschelijk bedekt.’
‘Sla hem eens een beetje open,’ verzocht Kees liefderijk. ‘Het is hier niet koud, lieveling.’
Pop vertoonde ons de zalmrose glorie, en ik zei plagerig: ‘Nu Pop, al ben je dan van Kees de eenige favorite, je zult vanavond nog wel door andere sultans worden aanbeden.’
| |
| |
‘Neen, Pop danst alleen met mij,’ zwoer Kees. ‘En ik met haar.’
‘Nou, dat kan een gezellige boel worden,’ zuchtte de Bobbel. ‘Pientje, wat zit dat buis me nauw.’
‘Ja, ik heb het niet te wijd gemaakt, om een slanker effect te bereiken, mijn engel,’ zei Pien.
‘Zoo, dan is het goed. Dan zal ik het mij tenminste getroosten om der schoonheidswille. Maar, wat ik zeggen wou Kees, ik geloof niet, dat jij er direct op uit bent om eens flink pret te maken. Ik bezweer je tenminste, dat ik me vanavond aan ettelijke jongedames wijden zal. Op hoeveel van jouw dansen mag ik beslag leggen Jopie?’
‘Op allemaal,’ zei ik fier.
‘Dat wist je niet hè,’ zei de Bobbel tegen Kees, ‘dat Joop en ik zooveel van mekaar houden. En Pientje kan er best tegen, nietwaar Pientje? Kind, dat kraagje is me ook te nauw.’
‘Coquetteer toch niet aldoor met je lichaamsschoon Bobbel! O, hij is zoo'n ijdel ventje,’ en Pien legde even haar vinger onder des Bobbels kin.
‘Wat zie jij er waardig uit Kees,’ plaagde ik. ‘En zoo norsch. Heb je een kromzwaard bij je, om elke belager van Pop's charme af te weren?’
‘Ik voorspel vele huiselijke drama's vanavond,’ voorspelde de Bobbel. ‘Je mag van geluk spreken Jopie, dat jouw heer en meester niet aanwezig is.’
‘Ik snap niet, wat Joop er aan vindt om alleen naar zoo'n gemaskerd bal te gaan. Als ik in Leo's plaats was...’
‘Och, stil toch boy,’ zei Pop.
‘Een gezellige, opwekkende schutter ben jij,’ prees de Bobbel. ‘Je zegt zulke plezierige dingen, die de stemming er zoo echt in brengen. Wil je op mijn knie zitten Jopie?’
‘Ik vind het erg aanlokkelijk. Maar ik zit hier best. Ik bind mijn masker voor kinderen.’
De leuke maskers, die Kit op de kop had getikt,
| |
| |
waren heelemaal van dichte zwarte kant, die geen gelaatstrek doorlieten.
‘Wachten de anderen ons in de Hall van het Paviljoen?’ vroeg Pop.
‘Ja, natuurlijk. Waar anders,’ zei Pien. ‘Pop, wat ben je slecht op de hoogte.’
‘Ja, maar met zoo'n Maharadja, die al haar gedachten beheerscht...’ plaagde ik.
‘We zijn er,’ zei Kees, en hij zette zijn tulband recht.
‘Nu zou ik die alleenheerschersbegrippen maar op zij zetten, Vadertje’ zei de Bobbel. ‘Jongen, je gaat toch uit om plezier te maken.’
‘Zou je dat aan mij willen overlaten?’ vroeg Kees hoog.
‘Nu, 't begint al goed,’ lachte Pien. ‘Jongens, doe niet zoo dwaas.’
Maar Pop sloeg even een stukje van haar bonten cape om Kees heen, en keek hem teeder aan.
‘Ik word er nerveus van,’ blies de Bobbel. ‘Zou die chauffeur nooit het portier openmaken?’
‘Wat een lange rij auto's,’ riep Pien, die uit het raampje keek. ‘O, daar gaat een Paljas, en daar een Russische boer, Bobbel, en ik zie wel zes haremdames.’
‘Dat moet je tegen Kees zeggen Pientje. Ik ben geen Maharadja. Mij interesseeren haremdames niet.’
De weelderige Hall van het Paviljoen was al gevuld met gemaskerden. ‘Hoe vinden we hier ooit de rest van de club?’ klaagde Pien.
‘Laat dat maar aan mij over.’ De Bobbel sloeg zich op zijn borst, en zette zijn baret schuin. ‘Wie zie ik daar ginds op die canapé zitten? Jopie, kijk ook eens.’
‘Ja, dat is Julie, als zonnebloem. En naast haar staat Jog in die rooie domino. O, en zou dat Her de Wilde zijn, die vervaarlijke cowboy? 't Flatteert hem.’
| |
| |
‘Zouden we niet probeeren om bij hen te komen?’ stelde Pien voor. ‘We verwekken beslist opschudding zoo op zoo'n kluitje.’
‘Bewondering bedoel je.’ De Bobbel had een fier armgebaar. ‘Joop is ook zoo'n opzichtige vlinder.’ Hij keek om zich heen, en zag de Maharadja met een arm om de taille zijner lievelingsvrouw gevlijd, als een pilaar daar staan. Zijn oogen straalden van pret. ‘Zouden we ze daar maar niet laten staan?’ lachte hij. ‘Kom jongens.’
We wrongen ons heen door de rijen gemaskerden. De Bobbel baande ons een vrije doortocht. De witte veer op zijn baret trilde.
‘Komen jullie nog?’ vroeg Julie. ‘We zijn hier wel een kwartier.’
‘Ja, Kees wou niet uit de auto,’ zei de Bobbel.
‘Kees wou niet uit de auto?’ herhaalde Julie.
‘Nee, op 't laatste moment verkoos hij het balmasqué met Pop in de tax te vieren. We hebben hem er uit moeten sleuren. Daar komt hij.’
‘Wat ben jij koninklijk’ prees ik Lotte. ‘Beeldig. En jou had ik niet eens herkend Her. Je ziet er beslist bloeddorstig uit.’
‘O, daar komen Kit en een Meneer,’ jubelde Pien. ‘Is dat Kit niet? Dat apachenmeisje? O, wat ziet ze er schattig uit.’
‘Ik vind, dat ze een wonderlijke meneer bij zich heeft,’ zei Julie met een tuitmondje. Ik woei met mijn vlinderkapje naar Kit en de Meneer, en ik zei: ‘Ja, je kunt moeilijk van een apachenmeneer verwachten, dat hij in rok is gehuld met een orchidee in zijn knoopsgat. Nee, wat zeg jij Jog?’
‘Ik vind alles best,’ zei Jog.
Achter het apachenpaar kwamen Kees en Pop aangeschreden. Kit deed een luchtsprong voor onze canapé. ‘Broeders en zusters gemaskerden, mag ik jullie voorstellen mijn apachenhelft: François au petit nez?’ Ik nam Kits apachenhelft eens op. Zij waren, niettegenstaande de op de kop getikte mas- | |
| |
kers, geschminkt. François had een aardig open gezicht en een lok haar viel op apachenmanier onder zijn pet uit over zijn voorhoofd. Zijn oogen keken vol bewondering naar Kit. Die zong al: ‘J'aime ta casquette, tes deux rouflaquettes et ton bout d'mégot.’
‘Jij hebt de stemming al te pakken hoor,’ prees de Bobbel. ‘Weet je wel, wat je zingt Kit?’
En Kit, luidruchtig zingend, vertaalde: ‘Ik hou van je pet, van je lok op zij, en je sigaret. En daar nadert het echtpaar Duyff,’ vervolgde ze opgewonden.
Julie prees: ‘O, wat zijn Connie en Meneer Duyff stijlvol.’
‘Vanavond dragen we allemaal een naam hoor,’ zei de Bobbel. ‘Ik ben Bob of Johan, en Duyff is Ru. En ik vermeet me zelfs om Julie te zeggen. Morgen wil ik volgaarne weer Meneer Breed voor U zijn. Dag Con.’ Connie en Ru als edelman en edelvrouw met gepoederde pruiken - Connie in een zachtglanzende wijde groenzijden rok met keurs en Ru in een dito kuitbroek, die wel erg zijn O-beenen toonde, maar toch de gave van het flatteeren had - kwamen een beetje verlegen naderbij.
‘Zijn we erg laat?’ vroeg Connie. ‘Dat schminken hield zoo op zeg.’
‘En bleef de tax ook niet aldoor stilstaan?’ informeerde de Bobbel.
‘Ja ook,’ schertste Ru.
‘Ik hoor de muziek al... La Java. Ter eere van ons, Francois. Komen jullie mee?’
De enorme zalen van het Paviljoen vulden zich. Kit en François-au-petit-nez (hoe hij werkelijk heette, wist ik ook niet) hadden al gauw een knusse hoek ontdekt met gezellige zitjes. ‘Hoe vinden jullie dit? Ga gauw zitten, en bezet onze stoelen. Wij gaan dansen. Kom François.’
Ik keek naar Kitty's lenige figuurtje. Ze dansten goed samen. Haar roodzijden jakje op het sluike zwartzijden rokje stond haar om te gappen. Ik zag
| |
| |
naar haar kleine voetjes in zwarte lakschoenen, die vlogen over de gladde parketvloer.
‘Nu Jopie, mag ik alvast een van de lange rij dansen hebben?’ vroeg de Bobbel. ‘Pientje, je hebt carte-blanche hoor. Zie je, daar danst de Maharadja ook al heen. Dat loopt vanavond op moord en doodslag uit. Ik wist niet, dat die broer van jou zoo'n saaie hark was Joop.’
Ik lachte. ‘Dat was hij vroeger ook niet. Maar sedert de Houlycksche staat is die jongen gewoonweg ongenietbaar geworden.’
‘Dan ben ik fideeler hè?’ zei de Bobbel. ‘Trouwens, die Kaki ook, vroeger een gezellige baas, en nu, alleen blikken en gedachten voor Loutje. Wanneer trouwen ze?’
‘Ze zijn nog altijd in Domburg. Daar is Loutjes Vader ziek geworden. Dat wist je toch ook wel?’
‘O ja, dat is waar ook.’
‘Nu, als die beter is, komen ze naar hier en trouwen met gezwinde spoed.’
‘Pien danst al,’ juichte ik opeens. ‘Zie je Bobbel? Met dat Indianenopperhoofd. O, wat een zotte combinatie. O Bob, ik geloof, dat ik onder je masker je gezicht verstrakken zie.’
‘Dan zou je al heel knap moeten zijn.’
‘In elk geval heb je me maar voor een kwart meer vast. Ik ben al tegen die Paljas opgevlogen.’
‘Dat Pientje zoo'n succes fou heeft,’ zei de Bobbel.
‘Wat had je dan anders gedacht? Ze is een alleraardigste Carmen. Ik weet zeker, dat ze achter haar masker stikt van de lach.’
‘Een idioot van een vent heeft ze bij zich,’ bromde de Bobbel.
En ik schaterde zoo luid, dat een edelman verschrikt omkeek. ‘O Bobbel,’ zei ik, ‘je bent meer dan vermakelijk. Wil je de dans afbreken? En Pien wegsleuren uit de armen van het opperhoofd?’
‘Joop, wat een dwaasheid. We dansen tot het bittere eind.’
| |
| |
‘Je bent wel vleiend,’ zei ik. En toen lachte de Bobbel ook.
‘Het klinkt misschien minder vleiend. Maar het is goed gemeend.’
‘Ja, toe maar. Hoe vindt je die schattige Geisha daar Bob? Neen, daar met die Mexicaner.’
‘Het is hier warm,’ zei de Bobbel.
Drie strijkjes speelden tegen mekaar. De muziek zweeg niet.
‘Joop, ik ga er even bij zitten hoor.’
We vielen in ons hoekje neer. ‘Het opperhoofd heeft Ausdauer. Kijk, daar gaat Pientje.’
‘Wat een lamme vent om te zien,’ bromde de Bobbel weer.
‘Jongen, hoe kun je 't zeggen? Je ziet nog niet eens de punt van zijn neus.’
‘Houdt die muziek nooit op?’ informeerde de Bobbel.
‘Ik denk, dat Pien de gansche avond met dat opperhoofd zal blijven doorhopsen,’ plaagde ik. ‘Pien weet niet van ophouden.’
‘Nu, ik wel,’ baste de Bobbel, en had een beweging, alsof hij zijn masker af wilde doen.
‘Het démasqué is om twaalf uur,’ zei ik strak. Toen lachte de Bobbel. En de anderen kwamen naar ons hoekje getroept. Behalve Pien.
‘Hoe vond je het Poppie?’ vroeg Kees weeïg.
‘O zalig’ zei Pop.
Connie riep: ‘Waar is Pien?’
‘Danst met een opperhoofd,’ wees ik. ‘Kijk, daar gaat ze net voorbij.’
‘En ziet maar heelemaal onze kant niet uit.’ klaagde de Bobbel.
‘Wat zijn jullie een dot van een edelpaar,’ keurde ik Ru en Connie. ‘Zelf gewrocht?’
‘Neen, gehuurd. Maar ze zijn leuk hè?’
‘Schitterend.’ Ru boog zich naar Connie over. ‘Warm, meiske?’
‘Een beetje.’ Met welgevallen keek ik naar het
| |
| |
verloofde paar. Dan boog Ru zich naar mij over. ‘Zullen wij deze dans Joop?’
‘Dans jij maar met je fiancee,’ zei ik. ‘Deze dans zit ik uit met de Bobbel. Pop, daar komt een belager aan. Wat is dat voor een sinjeur?’
‘Michiel de Ruyter geloof ik,’ prevelde de Bobbel. ‘In elk geval een ouwe zeeheld. Kees, stroop je mouwen op.’ De Bobbel gnoof.
Maar de zeeheld sloeg zijn cape terug, en boog met een zwierige zwaai voor mij tot bijna op de grond. De vlammen sloegen me uit.
‘Ik heb deze dans besproken,’ zei ik, achter mijn masker verlegen als een jong meisje.
‘Pardon,’ prevelde de zeeheld, en retireerde achterwaarts.
Ik greep de arm van Kees. ‘Kom, je moet je opofferen. Even.’
‘Dank je feestelijk,’ zei die.
‘Mag ik dan deze dans?’ vroeg Ru. Ik voelde me opeens woest over-compleet. ‘Nu, vooruit dan maar. Om de zeeheld te toonen, dat ik waarheid spreek.’
We dansten weg, en even later zag ik, hoe Bobbel en Connie ons volgden. Maar toen we al weer waren teruggekeerd in ons hoekje, zwierde nog Pien met het opperhoofd voorbij.
Julie en Jog zaten ook. Ik merkte, hoe Julie steeds spiedend rondkeek. Het was, alsof ze uitkeek naar iemand, die ze verwacht had.
‘Amuseer jij je?’ vroeg ik Jog.
‘Bijzonder. 't Is alleen te vol.’
‘Joop heeft al een zeeheldeverovering gemaakt,’ plaagde de Bobbel.
‘O ja?’ Julie lachte fijntjes.
‘Ik heb hem evenwel afgewezen.’ Uitdagend keek ik Julie aan. Als zij dacht, dat ik op zoo'n dolle avond de van Dil naam te grabbel zou gooien, dan had ze het mis. Ik had wel eenigszins geleerd wat waardigheid was. Toen leidde het opperhoofd
| |
| |
Pien dwars door de zaal naar ons toe. Hij boog Indianig, en Pien viel boven over een voet van de Bobbel in haar haast om te gaan zitten. Ze had haar zakdoek al klaar.
‘O, wat een enge man,’ proestte ze.
‘Je scheen je anders nog al met hem te amuseeren,’ gromde de Bobbel.
‘Schèèn,’ grinnikte Pien. ‘Jongen, weet je, waar hij met me over koutte? Over graan.’
‘Zoo'n sukkel,’ zei de Bobbel hartgrondig.
‘Ja, hoe vin je? Hij schijnt een graanmakelaar te zijn. En hij heet... enfin, zijn naam weet ik niet meer. Hij heeft zich braaf voorgesteld.’
‘Hij kan beter met je over graan dan over liefde spreken,’ peinsde ik.
‘Als hij weer komt, kruip ik onder de tafel,’ dreigde Pien.
En de Bobbel zei: ‘Braaf zoo Pientje.’
‘Kees, neem asjeblieft die opzichtige hand van Pops schouder,’ verzocht ik. ‘Daar komt een collega van je aan.’
Een met valsche steenen behangen Sultan naderde onze tafel.
Lotte zei kwijnend: ‘Her, ik geloof toch, dat ik voor jou een Maharadja pak aardiger gevonden had. Die zijn bijzonder flatteus.’
De Sultan was tot voor ons getreden. Ik keek al plezierig naar Pop en Kees. Maar Pien trapte me. ‘Joop, voor jou.’
Kees' collega boog voor me.
‘Deze dans heb ik besproken,’ en ik nam Jog onder zijn arm, terwijl ik opstond.
‘Mag ik U dan voor de volgende vragen?’
Een onderdrukt gegrinnik van de Bobbel. Ik boog en prevelde iets. De Bobbel proestte in mijn rug: ‘Kolossaal wat slaat die Joop een furore.’ Ik trapte achteruit naar hem. Jog, die maatvast is in een huiskamer en al tellende, was hevig onmaatvast in de volte der gemaskerden, waar haast geen ruimte
| |
| |
tot tellen overbleef. We boksten overal tegenop, en door vele maskers werden booze blikken naar de roode domino geworpen. Terwijl ik Jog veilig langs gevaarlijke klippen trachtte te laveeren, zag ik een edelman in zwart zijden costuum met kanten kraag en manchetten naar onze hoek stevenen, waar alleen Julie nog zat. Met een zwierige zwaai nam hij zijn zwaarbevederde hoed af. En ik zag hoe Julie een diepe coquette neiging maakte.
‘Julie heeft ook een verovering gemaakt,’ wees ik Jog argeloos.
‘Ja, de veroveringen zijn niet van de lucht,’ zei die.
‘En hoe voel jij je nu, roode domino?’
‘Ontzaglijk warm.’
‘Jog, niet zoo prozaisch.’
‘Wat wil je dan van me hooren?’
‘Dat je gelukkig bent natuurlijk.’
‘O, ik ben bar gelukkig Joop. Zouden we er maar niet mee ophouden?’
‘Dan verval ik nog eerder in de armen van de Sultan.’
‘Joop, ik ben absoluut de maat kwijt. En iedereen trapt me op mijn teenen.’
‘Nu, kom dan maar.’
Ik nam Jog bij de hand, en leidde hem naar onze hoek die ledig was.
‘Kijk, daar danst Julie. Die ridder danst goed hoor. Wat stelt hij eigenlijk voor?’
‘Een raadpensionaris dunkt me. Het is een costuum à la Johan de Wit.’
‘Jog, laat mij nu maar alleen. De Sultan komt aanstonds wel opdagen. En vraag jij dat schattige Italiaansche boerinnetje ten dans.’
‘Ik denk er niet aan,’ zei Jog. ‘Ik ben veel te blij, dat ik zit.’
‘Kijk, daar stevent Kees voorbij. Zie je, met welk een aanbiddende houding hij danst? O, ik vind Kees om te ranselen gewoonweg.’
| |
| |
‘Och waarom? Omdat hij toont, dat hij van Pop houdt?’
‘Ik wil er niet eens over disputeeren.’
‘Je hebt er trouwens ook geen tijd voor. Daar komt je Sultan al aan. Hij is met juweelen behangen Joop.’
‘Ja, ook dat nog,’ zuchtte ik en stond bij zijn buiging op.
Na drie passen prevelde de Sultan: ‘Mag ik me even voorstellen. Mijn naam is van Manen.’
‘Ik ben Mevrouw van den Berg,’ zei ik. Ik voelde dat de Sultan door mijn masker trachtte heen te gluren.
‘U danst uitstekend, vlindertje.’
‘Het spijt me, dat ik U niet hetzelfde compliment maken kan,’ zei ik fier. Want de Sultan trachtte hardnekkig op een foxtrott melodie een boston te dansen. Hij lachte hierover vroolijk, en beweerde boud: ‘Ik dacht werkelijk niet, dat U getrouwd was, petite papillon.’
‘Ik heb al een groote zoon, die hier danst,’ zei ik. ‘Die collega van U daarginder. Hij stelt de Maharadja van Odipoer voor. En die haremdame is in werkelijkheid zijn vrouw.’
Door zijn masker bekeek de Sultan me ongeloovig en ik zei wijs en moederlijk: ‘Men kan voor vreemde gevallen komen te staan op een bal-masqué.’ Ik voelde letterlijk de passen des Sultans minder enthousiast worden. Ik dacht: ‘Zou ik hem ook nog vertellen, dat ik reeds Grootmoeder ben van eenige kleinkinderen. Och nee, dat kan ik beter voor Michiel de Ruyter bewaren als die weer komt opdagen.’
Het gesprek met de Sultan taande. En ik vond het heel verstandig om op te merken: ‘Zullen we het niet te lang maken? Ik kan het niet zoo erg goed meer volhouden.’ De Sultan vergiste zich voortdurend van afgrijzen, en leidde me dan naar mijn plaats, waar Jog nog steeds alleen troonde.
| |
| |
‘Ben je daar al terug Joop?’
‘Ik heb de Sultan voor de heele verdere avond afgeschrikt.’
‘En hoe heb je dat gedaan?’
‘Ik heb hem gezegd, dat Kees mijn zoon is. En alle verdere pretendenten zal ik iets dergelijks gaan opdisschen.’
‘Dan mag jij je masker wel de heele avond voorhouden,’ ried Jog me en hij schudde.
‘Tegen het démasqué zijn ze me allang vergeten,’ blagueerde ik. ‘Wat zullen Schoonpapa en Leo genieten, als ze dit hooren.’
‘Julie schijnt ook van geen ophouden te weten,’ zei Jog.
‘Daar komen ze net aan. Julie loopt, alsof ze hem aan ons gaat voorstellen.’ Mijn intuïtie bedroog me niet. Want, bij ons gekomen, zei Julie - haar stem trilde van bedwongen opwinding - ‘mag ik even voorstellen: Baron Graadt van de Putte, een broer van Clementine.’
Ik voelde, dat Jog onnoozel keek. Ik was heel blij, dat hij een masker voor had. We bogen. En de raadpensionaris beweerde, dat het een zeer geanimeerd bal was, en, alweer buigend: ‘Mevrouw, mag ik het genoegen nebben?’ Weg danste Julie. Verstomd bleven Jog en ik zitten.
‘Hoe hebben die twee mekaar hier gevonden?’ vroeg Jog, en hij prikte een vinger onder zijn masker. Ik had medelijden met zijn onhandige bewegingen. ‘Toeval natuurlijk,’ zei ik.
Maar ik klemde mijn handen om mijn knieën. Ik wist opeens, dat Julie geweten had, dat de broer van Clementine er zou zijn. En dat hij wist van haar zonnebloemgewaad.
‘Had je die broer al eens ontmoet?’ vroeg ik Jog. ‘Hij is niet zoo omvangrijk als zijn zuster.’
‘Neen, ik kende hem niet,’ zei Jog. En dan, na even zwijgen: ‘Die correspondentie met de Barones is me ook veel te druk.’
| |
| |
Ik dacht: ‘Je moest eens weten van Julie's Monte
Door zijn masker bekeek de Sultan me ongeloovig.
Carlo-plan.’ Ik trok Jog aan de mouw van zijn do- | |
| |
mino. ‘Kom, kom, niet zoo'n sombere toon op dit geanimeerde bal. Daar komt de Ruyter aanstappen. Wedden, dat ik binnen de vijf minuten weer hier ben?’
Maar de Ruyter stelde zich niet voor, en hief meteen een lofzang aan over mijn ‘allercharmantst’ gewaad. En hij zaagde er zoo aan een adem over door, dat ik er geen woord tusschen kon krijgen. Toen hij eindelijk prevelde: ‘Weet U, wat ik zoo verbazend origineel vind aan Uw costuum? Die vleugels. Het is, of ze leven.’
‘Ja, dat zei mijn kleindochtertje ook vanavond,’ knikte ik. ‘Ze zei het natuurlijk minder poëtisch, want ze is pas acht jaar, maar ze bedoelde hetzelfde.’ De Ruyter verkilde, en leverde me na drie minuten weer bij Jog af.
‘Ik heb bezoek gehad van het apachenpaar, en van Carmen en José. Maar ze zijn al weer verdwenen.’
‘Opgenomen in de mallemolen van het leven,’ zei ik. ‘Vind je dat hier niet toepasselijk? Ik ben al tot Grootmoeder bevorderd.’ Jog zweeg. Ik dacht: ‘Daarom wilde Julie dat ik mee zou gaan. Ze wist natuurlijk, dat hij er zijn zou, en Jopie moest als bliksemafleider dienen. Om Jog bezig te houden.’
Jog zei: ‘Ik heb wat hoofdpijn Joop. Zullen we even in de foyer gaan zitten? Daar is het koeler. Dan kùn je meteen iets gebruiken.’
‘En Julie... O, daar komt de IJskoningin aan. Die kan Julie bij ons sturen.’ Maar ik wist wel, dat Julie niet komen zou.
In de foyer zaten we lang, Jog en ik. Ik vertelde hem van Hans, van G 2. Verzon maar wat, om hem af te leiden. Opeens greep Jog over de tafel heen naar mijn hand. ‘Joop, is dit bal van jou uitgegaan? Zooals Julie het voorgesteld heeft?’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Merk je niet, hoe ik me amuseer.’
‘Joop, wees even ernstig.’
| |
| |
‘Maar dat ben ik Jog.’
‘Heeft Julie er niet bij jou op aangedrongen, dat jij mee zou gaan, omdat zij het zoo graag wilde?’
‘Welneen Jog. Jij weet toch wel, dat ik niet iemand ben, die me gauw laat meesleepen.’
Jog stond opeens op. ‘Ik ga naar huis. Er gebeuren hier dingen, die ik niet begrijp. Hoe kun je 't zeggen Joop, dat het toeval is, dat Julie hier die Graadt van de Putte ontmoet heeft? Of wist jij er van Joop?’
‘Hoe kun je dat vragen?’
Jog rukte zijn masker weg. ‘Ik stik hier.’
‘Ik heb je nooit zoo gezien Jog.’
Hij nam zijn hoofd in zijn handen. ‘Ik begrijp niets meer. Ik weet niets meer. Alles gaat me ontzinken Joop.’
Vanuit de zaal klonken nog de tonen van de muziek flauw door. Ik legde mijn hand op Jogs schouder. ‘Jog, beheersch je. Laten de anderen je zoo niet zien. Doe niet zoo tragisch over een onnoozel huppelpartijtje van Julie en de Baron. Ik ken je niet meer Jog.’
‘Je weet toch ook, hoe Julie geweest is al die maanden. Als éen het weet, dan ben jij het wel, hoe ik met haar getobd heb, en haar heb ontzien. Heb je straks haar stem gehoord Joop? Zoo heeft die stem van haar in maanden niet geklonken. Julie is niet meer tevreden met mij Joop, dat is het.’
‘Jog, wat een onzin. Je overdrijft schromelijk. Zoo was Julie vroeger ook. Apatisch en lusteloos. Dat gaat weer voorbij. Heusch. Je zult zien na dit bal-masqué is ze weer maanden vroolijk en genoeglijk. Jog, daar komen menschen. Bestel maar iets. Champagne voor mijn part. Dat zal je opwekken.’
En zoo bleven we daar samen zitten, en hoe lang het wel duurde, ik wist het niet. Julie zagen we niet. En ik praatte maar tegen Jog, ik ratelde maar door om hem af te leiden. Eindelijk stond hij op. ‘Laten we in de zaal teruggaan, Joop.’
‘Ben je weer kalm Jog?’
| |
| |
Toen nam hij mijn hand in de zijne met de oude hartelijke greep.
‘Ja Joost, dank je wel.’
De rest van de avond was als een droom. Nog even zagen we Julie. Ze riep van de arm van de Raadpensionaris: ‘Ik heb jullie overal gezocht.’ Ze dreigde ons met de vinger. ‘Waar waren jullie?’ En zonder ons antwoord af te wachten: ‘Ik ga soupeeren met Baron Graadt van de Putte, Jog, ontferm jij je over Joop?’
Om ons heen barstte de muziek weer los in nieuwe schetterende klanken. En ik lachte maar mee met Kitty, die aan mijn oor fluisterde: ‘Na het démasqué wordt het pas genoeglijk. Dan mag Kees Pop wel aan zijn mouw vastlijmen. Anders raakt hij haar zeker kwijt.’
Ik bleef bij Jog na het démasqué. Ik soupeerde met Jog. Julie zagen we niet. Jog spande zich in, om nog opgewekt te zijn. We lachten om het verbouwereerde gezicht van Kees' collega, die me passeerde met een snoezig herderinnetje. Hij lachte ook... daverend.
Om vier uur stonden we in de Hall. Kit zei: ‘Joop, wat zie jij er verpieterd uit.’ En de Bobbel, met een breed armgebaar betoogde: ‘Ja, fuiven kan niet iedereen.’
Ik dacht: ‘Leo, als jij er geweest was, ik had een dag en een nacht kunnen doordansen.’ Toen keek ik naar Julie, die door de Raadpensionaris beavondmanteld werd. Ze lachte zoo blij, alsof ze nooit geestelijk onbevredigd geweest was... En ik stak mijn hand door Jogs arm, en ik zei hard en uitdagend: ‘Kom Julie, ik ga met jullie in de tax mee naar huis.’
|
|