| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
De Novemberdagen sloomden voorbij. Van Leo kwamen lieve, innige, opgewekte brieven, die ik las, en nog eens las, en nog weer eens las, en die me troostten als ik me zoo ongelooflijk eenzaam voelde. Ik verdeelde mijn tijd tusschen Hans, de vriendinnen, Julie en thuis. Maar waren ooit het vorige jaar op S. & M. de dagen zoo lang geweest? En toch zwierf ik de heele dag rond; bij Pien, die net zoo verwilderd ronddraafde als ik gedurende mijn eerste huwelijksjaar, was ik nog haast het liefst. Pien ging niet zoo absoluut in de Bobbel op, dat ze tijdens zijn aanwezigheid andere bestaande personen genoeglijk vergat, zooals Pop en Connie het deden. Connie verontschuldigde zich nog, en kwam soms even 's middags bij me aanwippen: ‘De schaarsche kwartieren, die ik heb, zijn voor jou Joost. Heb jij ooit kunnen vermoeden, dat een verloving iemand zoo in beslag kan nemen? Ik wandel nu elke middag met Ru's Moeder. Zoo'n schat zeg Joost. En zijn vader is een dot. Ru is net zijn vader wind je ook niet?’
‘Ja precies,’ dweepte ik maar mee, en prikte mijn wijsvinger in Connie's wang, die letterlijk was opgebloeid van geluk. Dan draaide Connie rond op haar hiel, en zei: ‘Ik ga bij Ru's tante theedrinken, die is ook zoo lief, net zijn moeder. En Ru haalt me daar vandaan.’ Ze was al bij de deur, toen kwam
| |
| |
ze nog even terug. ‘En Ma is zoo aardig voor me Joost. Ze leeft heelemaal met me mee. Had je dat ooit gedacht?’
‘Ik heb het je zelfs nog voorspeld,’ knorde ik. ‘Ga nu maar gauw. Je straalt gewoonweg. De kamer wordt licht van je glans.’ En ik zag Connie met nauw bedwongen huppelstapjes door de verregende kille straat gaan. Haar deerde het trieste sombere Novemberweer niet.
Dan zuchtte ik een weinig, en schoot in mijn jas om naar Julie te gaan, die heele dagen verknoeide in haar warme boudoir, en die me amper een groet gaf, als ik binnenkwam. Maar Jogs trieste gezicht gaf me de moed om steeds weer opnieuw te trachten Julie uit haar befaamde apathie te wekken. Ik had haar verteld van Hillegonda, maar met een verveeld schoudergebaar had ze gezegd: ‘Spreek me asjeblieft niet van Hillegonda. Die heeft me zoo'n zeldzaam onaangename tijd gegeven, het interesseert me absoluut niet, in welke omstandigheden ze nu verkeert.’
‘O, wat ben jij egoist,’ zei ik. ‘Hoe kan je zoo spreken? En al interesseer jij je nu niet voor Hillegonda, er zijn duizenden vrouwen hier in de stad, die nog ellendiger leven hebben dan zij. Denk daar dan eens aan.’
Hierop verwaardigde Julie zich niet eens te antwoorden. En ik snauwde: ‘Julie, ik zou je gewoonweg kunnen slaan. Hoe kom je zoo liefdeloos? Of speel je maar een beetje comedie? Ik kan me tenminste niet voorstellen, dat je zoo'n monster van ongevoeligheid bent.’
‘Vleiend was je altijd,’ knikte Julie en gaapte achter haar hand met een blik op de klok. Ik sprong op. ‘Ik kan niet met je praten. En ik kom voorloopig ook niet meer bij je.’
‘Waarom ben je eigenlijk gekomen?’ vroeg Julie, en verlegde haar hoofd met een moe gebaar.
‘Omdat ik niet kan uitstaan, dat je Jogs leven bederft.’
| |
| |
‘Ik begrijp niet, hoe jij je het recht durft aanmatigen om zoo iets tegen me te zeggen. Ben jij dan altijd zoo'n ideale vrouw voor Leo geweest?’
‘Neen,’ zei ik eerlijk, ‘ook niet altijd. Maar juist daarom begrijp ik nu des te beter hoe jij Jog kwelt. En ik begrijp werkelijk niet, hoe je het doen kunt.’
‘Jog is toch altijd even lief voor me,’ glimlachte Julie.
‘O, hij moest je ranselen,’ zei ik en ik balde achter mijn rug mijn handen tot vuisten.
Zonder een vinger tot afscheid uit te steken, liep ik het boudoir door. Ik trilde van kwaadaardigheid. Ik had de deurknop al omgedraaid, toen riep Julie: ‘Zeg Joop, over twee weken is er een gemaskerd bal in het Paviljoen. Doe je ook mee?’
‘Ja, ik ben mal,’ snauwde ik.
Toen richtte Julie zich op. ‘Och, och, al die mooie groote woorden van je. Je wilt me helpen, zeg je elke keer, als je bij me komt. En wanneer ik je dan heel gewoon vraag om met me mee te gaan naar een gemaskerd bal, dan snauw je me af.’
‘Gaat Jog ook?’
‘Neen, die voelt er niets voor. Maar als jij nu gaat....’
‘O, je bent net een valsche poes,’ zei ik. ‘Wat slim, om er op deze manier Jog bij te sleepen.’
Julie ging weer liggen.
‘Och, je hoeft niet te gaan hoor! Als Jog niet wil, en jij wilt niet, dan ga ik alleen. Simple comme bonjour.’
‘O, ik zal wel meegaan,’ stampvoette ik haast. ‘Je moet toch je zin hebben.’
‘Bereid jij er dan Jog op voor? Dat is jou wel toevertrouwd,’ zei Julie liefjes. Ze schoof haar armbanden heen en weer, en speelde met haar ringen.
‘Zeg Jòòp!’
‘Ja?’
‘Kom eens even hier!’
| |
| |
‘Wat is er?’
‘Doe nu eens even niet zoo snauwerig. Luister eens. Ik heb vanmorgen een brief van Clementine gekregen, of ik Januari en Februari bij haar kom doorbrengen in Monte Carlo. Daar heeft ze een villa gehuurd.’
‘En?’
‘Ja, ik voel, dat dat me een wereld van goed zal doen. Nieuwe indrukken, nieuwe surroundings, dat is net, wat ik noodig heb. Maar.... ik weet niet, hoe Jog er over denkt.’
‘Nu, dat weet ik dan wel. Jog bindt je nog liever hier aan de divan met twintig touwen vast, dan dat hij jou naar Monte Carlo laat gaan. Want zal ik je eens wat zeggen? Dan kom je absoluut ongenietbaar terug.’
‘We zullen eens zien,’ Julie glimlachte raadselachtig. ‘Het is nog zoo ver niet. Maak jij nu eerst maar, dat het bal-masqué in orde komt, en spreek asjeblieft niet over Monte Carlo. Dag Joop.’
Ik keilde de deur van het boudoir achter me dicht. Misschien wekte de schok Julie uit haar apathie. Ik stoof naar beneden, zonder Jog nog even te begroeten. Mijn hart hamerde, alsof ik mijlen gehold had. En, terwijl ik door de modderige straat waadde - het had 's morgens gesneeuwd en 's middags plezierig geregend - betrapte ik er me op, dat ik steeds in mijn gedachten herhaalde: ‘O, Leo, kom toch bij me. Kom toch bij me terug. Ik kan niet meer alleen zijn. Alles is zoo moeilijk, zoo moeilijk...’
Twee bekende ruggen, gloênd aaneengesmeed, voor een winkelruit, troffen me in de verte. Het waren Pop en Kees. Ik wilde al schichtig voorbijschuiven, toen Pop zich omdraaide: ‘Hé, daar is Joost.’ Kees had me natuurlijk broederlijk laten schieten.
‘Parkieten,’ groette ik.
‘Wat zie jij er verhit uit,’ zei Kees misprijzend.
| |
| |
‘Enthousiasme. Wat zoek jullie hier zoo broederlijk samen uit. Een zilveren theeservies?’
‘Ja, zoo iets,’ zei Kees.
‘Loop jullie een eindje mee op? Anders ren ik weer weg.’
‘Kom Kees,’ drong Pop. ‘We hebben Joost in zoo Lang niet gezien.’
‘Neen, ik wil jullie 's avonds niet storen in jullie beroemde tête à têtes. Geef jullie nog altijd niet thuis?’
Kees hing scheef in Pop's arm. Zijn schouder raakte bijna haar nek.
‘Wij weten wat het beteekent gelukkig te zijn, hè Poppie?’ kweelde Kees.
‘Die slagersjongen weet het nu ook,’ zei ik en wees op een bedienaar van het vleesch, die net voorbij fietste en bij Kees' voorbeeldige woorden grijnsde.
‘Het is geen genoegen om met jou op straat te loopen.’ Kees bloosde er van. Ik duwde mijn kin dieper in mijn bontkraag.
‘Ik dacht van jou precies hetzelfde. Hier ga ik rechts af.’ Maar Pop hield me bij een mantelmouw vast. ‘Zeg Joop, Kees vertelde me vanmiddag, dat er een verbazend leuk bal-masqué in het Paviljoen zal worden gegeven. Wij hebben wel zin, om er heen te gaan. Toe, ga met ons mee.’
‘Ik ga al met Jog en Julie. Maar misschien kunnen wij combineeren.’
‘Hè ja,’ animeerde Pop. ‘Laten we er een groote club van maken. Pien en de Bobbel doen zeker mee, en Connie en Ru ook. Lijkt je dat niet leuk?’
‘Geweldig. Alleen Kees kijkt sip. Maak het maar gauw met hem in orde Pop. Dag parkieten!’
Pien, die ik de volgende dag aantrof op een stoel in haar keuken zittend, terwijl ze af en toe in een pan keek, waarin runderlapjes te sputteren lagen, was zoo enthousiast over het bal-masqué, dat de stoel kraakte. ‘Joop, ik vind het zalig. En ik zal wel een origineel pak voor je ontwerpen. Ik ga als Car- | |
| |
men met een wilde, zwarte pruik, en de Bobbel als Don José. Weet jij hoe lang runderlappen precies moeten braden?’
‘Een uur of drie geloof ik. Je moet ze eens omdraaien, en af en toe bedruipen.’
Pien prikte erin. ‘Ze zijn als zoolleer. Gek he? Ik heb ze precies volgens het kookboek behandeld. Die hit van mij weet letterlijk van toeten noch blazen. En Bob is zoo dol op runderlappen. Zouden ze te eten zijn Joop?’
Ik prikte er ook eens in: Ze weigerden alle toegang, zelfs voor de vork met scherpe punten.
‘Je kunt er mee voetballen,’ zei ik. ‘Durf je ze zoo je Heer Gemaal voor te zetten?’
‘Natuurlijk niet. Bob is dol op goed eten.’
‘Nu, dat heb je altijd geweten,’ troostte ik haar. ‘Ik zou maar gauw wat biefstuk halen, en sla morgen met de runderlapjes de hit om de ooren, als ze ongezeggelijk is. Wat een knusse keuken is dit,’ besloot ik als troost.
Pien boog zich weer over de pan met de runderlapjes, alsof ze een baby in een wieg bekeek. ‘'t Is oer-jammer. “Weggegooid geld,” zou de Bobbel zeggen. Ja, we moeten erg zuinig zijn Joost.’
‘Je vindt het natuurlijk te zot, dat ik je op biefstuk fuif, hoewel het feitelijk na dit runderlap-drama heel gewoon zou zijn. Maar - heb je al iets toegemaakt? Nee? Dan ga ik straks zoo'n taartje van Tindal voor je bestellen. En die lapkens... tracht ze morgenmiddag in een kerry-schoteltje te verwerken.’
‘O, reddende engel,’ juichte Pien. ‘Ik was heusch de wanhoop nabij, toen jij kwam. En nu zou ik kunnen dansen. Kom gauw mee, dan gaan we gezellig theedrinken, als tenminste de haard niet uit is.’
Nee, de haard was nog aan, en Pien gooide een oude schildersjas, die nu als overgooier dienst doet, af, en beijverde zich om thee te zetten.
‘'t Is hier wel klein hè?’ zei ze en keek eens spiedend door haar kamer.
| |
| |
‘Juist leuk. Zoo gemakkelijk. Je kunt zittende en liggende alles bereiken, wat je maar noodig hebt.’
Pien lachte, terwijl ze zich over de trekpot boog. ‘Je kunt het niet zoo gek verzinnen, of jij weet er nog wel iets goeds uit te halen Joop.’
‘Brr,’ blies ik, en trok Bobs reisdeken over mijn knieën.
Bij het eerste kopje thee laaide Pien veer van enthousiasme over het bal-masqué.
‘We gaan de pakjes zelf maken. Lijkt je dat niet leuk?’
‘Als je maar weet, dat ik net zooveel verstand van naaien heb als dit kopje.’
‘Hindert niets. We flodderen het wel in mekaar. Weet je wat ik leuk voor jou vind Joost? Een vlinder. Een gekleurd gazen rokje en een glinsterend lijfje met twee vleugels en sprieten van zilvergaas. En een kapje op met een trillende spriet. Hoe lijkt je dat zeg?’
‘Zoo op het gehoor wel aardig. Maar ik moet het eerst zien.’
‘Je bent niets enthousiast,’ pruilde Pien.
‘Nee, jij zou bar enthousiast zijn, als je alleen moest gaan zonder de Bobbel.’
Pien stak de punt van een vriendschapsvoet naar mijn divan uit, die ze zittende kon bereiken.
‘Arme jongen,’ zei ze. ‘'t Is zoo gek Joost, omdat je altijd zoo heel gewoon bent, denk ik er nooit aan dat het natuurlijk verdrietig voor je is dat Leo in Indië zit.’
‘Ik kan toch moeilijk de heele dag weenen. Dan zouden jullie wel bijzonder op mijn opwekkend gezelschap gesteld zijn.’
‘Weet je al, wanneer Leo terugkomt?’
‘Hij denkt, dat hij nog wel een maand of drie in Batavia zal moeten blijven. Het was er een bende gewoonweg. Schoonpapa heeft een schrijven gekregen van de nieuwe procuratiehouder. Die schreef, dat Leo dag en nacht werkte, om maar zoo gauw
| |
| |
mogelijk de boel weer op pooten te hebben. En hij voert zijn personeel natuurlijk ook tot het uiterste op.’
Pien krulde haar tongpuntje om haar grappige tanden.
‘Wat hebben wij toch een schatten van mannen,’ zei ze ongemotiveerd. ‘We zijn toch wel bevoorrecht, Joost.’ Ik klopte op Piens vriendschapsvoet. ‘Dat zijn we Pientje.’
's Avonds nog belde Jog me op.
‘Dag Joost, ik hoor daar van Julie, dat jullie naar dat bal-masqué wilt.’ Jog haperde.
‘Ga door Joachim.’
‘Ik begrijp niet, dat je daar wat voor voelt.’
‘Vrouwen zijn raadselachtig,’ stemde ik toe.
‘Neen maar Joop, meen je 't heusch? Heb je daar zin in?’
‘Dol. Ik ga als Papillon.’
‘Als wat?’
‘Als vlinder. Hoe ga jij?’
‘Ik ben niet van plan om me bespottelijk aan te stellen,’ zei Jog fier.
‘Jòòòggg!!’ riep ik, want ik was bang, dat Jog na deze ontboezeming de hoorn zou ophangen.
‘Ja, wat is er?’
‘Luister nu eens kalm naar me. Julie voelt er heel veel voor. Waarom wil je dat nu tegenwerken? Het zal haar zeker een paar weken afleiding geven. En wie weet, waar de heele Geschichte goed voor is.’
‘Nu ja, van Julie kan ik het me begrijpen,’ Jogs stem klonk norsch. ‘Maar ze zei me, dat jij ook zoo enthousiast was. Dat begrijp ik niet.’
Wanneer Julie naast me gestaan had, had ik de telefoonhoorn op haar hoofd laten nederdalen. Nu bepaalde ik me slechts tot een geheimzinnig: ‘Het is niet zoo gemakkelijk om tot de roerselen van een vrouweziel door te dringen. Maar waarom voel jij er niets voor?’
| |
| |
‘Omdat ik niet zoo'n heele avond voor pias wil spelen. Daarom.’
‘Dus, je gaat beslist niet?’
‘Och, jullie zult me wel weer zoo ver krijgen, dat ik wel ga. Maar ik vind het een schamele overwinning Joop.’
‘O, ik niet. Pien en de Bobbel gaan ook. Pien als Carmen, en de Bobbel als José. En Kit ga ik straks om elf uur nog opbellen, dan is ze thuis. Zelfs Pop en Kees gaan, Joachim, als parkieten. Dat heb ik ze aangeraden. Hoor je me wel Jog?’
‘Jawel. Dag Joop.’
‘Dag Yoghurt. Ben je boos?’
‘O, heelemaal niet.’ Koel. Jog hing de hoorn op. Ik ook. En ik keek recht in Tante Suzanna's booze oogen.
‘Waar ga jij naar toe Jo?’
‘Naar een bal-masqué, als U het tenminste goedvindt.’
‘Ik denk wel, dat je aan mijn goed- of niet goedvinden weinig waarde zult hechten,’ zei Tante Suzanna. ‘Maar ik wil je toch zeggen, dat ik het niet te pas vind komen, als een jong vrouwtje alleen naar een bal-masqué gaat.’
‘Gechaperonneerd door haar zuster en zwager, en broer en schoonzuster, en bosjes vriendinnen. Ik kan moeilijk vinden, dat ik dan alleen ga.’
‘Je begrijpt me wel nietwaar?’ zei Tante Suzanna. ‘Je bent natuurlijk vrij om te doen en te laten, wat je zelf goeddunkt, maar, eerlijk gezegd, ik hade niet gedacht, dat je daarin plezier zou hebben.’
‘Ja maar, ziet U, Julie...’ begon ik al. Doch toen dacht ik eraan, hoe ik dan alles aan Tante Suzanna zou moeten vertellen, en daarmee zou ik Jog zeker geen genoegen doen. ‘Och, het spijt me, dat U dat niet begrijpt,’ eindigde ik lamlendig. Die avond voor het eerst bleef Tante Suzanna beneden, toen ik Hans hielp. Ik waagde nog een toenaderende poging, voor ik naar boven ging.
| |
| |
‘Kom Tante Suzanna, wees vergevensgezind, moet Hans in tranen baden, omdat hij U niet ziet? Dat is wreed van U.’
‘Ik moet de portefeuille uitlezen. Die wordt morgen gehaald,’ zei Tante ijzig.
‘Denkt U dan heusch dat ik voor mijn plezier
Ik nam hem in mijn armen.
naar dat bal-masqué ga?’ waagde ik nog onhandig.
‘Nee; voor je verdriet,’ sloot Tante Suzanna zonder opkijken mijn schuchtere toenadering af.
Boven vertelde ik onze jongen, die me vanaf zijn babykussen wijsgeerig bestaarde, dat Tante Suzanna zoo boos was, zoo boos, en dat Mamma het heusch niet kon helpen. ‘Aguu, aguu, aguu,’ zei Hans.
Ik nam zijn kleine voetjes in mijn handen, en kuste de teentjes. Hans blies een triomfantelijke groote bel. Ik verstopte mijn hoofd in zijn mollige halsje, en ik ging met mijn vinger langs zijn wenkbrauwtjes, die als smalle zwarte streepjes waren boven zijn zonnige oogen.
‘Nu heb ik je eens eindelijk alleen mijn jongen,’ zuchtte ik verrukt. En wreef zacht met mijn neus over zijn klein moppertje. ‘Nu ben je heelemaal van Mamma alleen. Grijp dan naar mijn haar Hansepans. Pak Mamma dan.’ Hans schaterde. Ik gleed met mijn vinger over zijn borstje. Hij kraaide en trappelde met zijn beentjes. Ik nam hem in mijn armen. Zijn halsje rekte zich al en rechtop stond zijn kopje op
| |
| |
het mollige nekje. En ik praatte tegen hem: ‘Nu gaan we samen wandelen. Een heel eind weg. Op een groote, groote boot. Naar Pappa toe.’
Opeens dacht ik: ‘Zou dat niet kunnen, nu Hans al zoo flink is?’ Mijn hart sprong op in mijn borst. Ik knelde zijn lijfje in mijn armen. ‘Naar Pappa Hans, we gaan naar Pappa toe.’ Ik dacht aan de lange reis in de winter. Natuurlijk was het dwaasheid, wat ik daar zoo even dacht. Hans greep in mijn haar, en trok er aan. Krachtige handjes had hij. ‘Trek maar raak, trek maar raak mijn jongen,’ zei ik. ‘Een domme moeder heb jij.’
Toen hij later in zijn wiegje lag, en ik de wieg van het licht had afgekeerd, bleef ik van uit een hoekje naar hem kijken. Was er iets wondermooiers te zien dan het langzaam sluiten van de zijzachte oogleden over de pas nog zoo heldere kijkers? En dan de zachte, heel zachte adem, die het zoete mondje doorliet. Ik vouwde mijn handen. En ik kon me aan het slapende kopje van onze jongen niet verzadigen.
Toen ik beneden kwam, zei Tante Suzanna: ‘Wat ben je verschrikkelijk lang boven gebleven Jo.’ Ik antwoordde maar niet hierop. En toch had ik wel graag even met mijn vinger gedreigd en geplaagd: ‘Bent U dan zoo jaloersch Tante Suzanna? Waarom hebt U mij met Uw kleine liefste dan zoo lang alleen gelaten?...’
* * *
De dagen, die volgden, gingen in een bal-masquéwarreling voorbij. Ik kon ten slotte het woord niet meer hooren. Het werkte op me als oude gruyère. En, of het noodlot er mee speelde, elk oogenblik werd ik erover opgebeld, alsof ik de hoofdaanstichtster van dat ongelukkige bal was. Was ik even uitgeweest, dan zei Tante Suzanna met een genepen mondje: ‘Kitty heeft opgebeld, dat ze leuke maskers op de kop heeft getikt.’
Tante herhaalde de boodschap vijandig en statig
| |
| |
en had ik in gunstiger oogenblikken hierom geschaterd, nu zei ik zachtzinnig: ‘Zoo, dat is prettig voor Kit.’ En een volgend moment, als ik op mijn kamer mijn goed afdeed, kwam G 2 naar boven rennen, en hijgde: ‘Daar is Mevrouw ter Heul voor U aan de telefoon. 't Is over het bal, zei de Juffrouw.’ Dan moest ik, ten aanhoore van Tante Suzanna, door de telefoon meedwepen over Kees, die eindelijk besloten was te gaan als de Maharadja van Odipoer met, afwijkend van de heerschende zeden der Maharadja's, Pop als eenige bestaande lievelingsvrouw in zalmrose met paarlen stiksels, aan zijn zij. Of Pien telefoneerde: ‘Zeg Joost, ik bel je van bij de bakker. Kun je vanavond komen passen? Je pakje wordt schattig, Bob zegt het ook. En wist je, dat een pruik zoo duur was zeg? Ik ga nu maar met mijn eigen haardos.’
Of Julie kwijnde: ‘Jo, waar heb jij destijds dat gouddraad voor het divankussen op Leo's kamer gekocht? Ik heb net zoo iets noodig voor mijn gewaad.’
‘Dat weet ik niet,’ tierde ik. ‘Dat kussen heb ik gekregen. Ik word nog dol van dat malle bal.’
‘En je hadt er zelf zoo'n zin in,’ deed Julie verbaasd.
Toen zag ik de misdaad in het gezicht, en mijn stem begaf me bijna van razernij.
‘Julie, als je hier was, zoo waar als ik hier sta... ik sloeg je tegen de grond’ - bij deze uitbarsting was Tante Suzanna niet aanwezig - ‘wat ben jij voor een gevaarlijke intrigante. O Julie, lach niet, want ik ren naar je huis, en doe iets wanhopigs. Wie heeft er me toe overgehaald om mee te gaan doen? Jij! jij! jij! Dacht je dan soms, dat ik er een krummelig greintje zin in had? Je weet wel beter. En nu heb je Jog voorgesteld, alsof het van mij is uitgegaan. Dat is al razend min van je, maar dat je het nu ook - tegen beter weten in - rustig door de telefoon beweert, ik vind het, nee ik kan er geen woorden voor vinden.’ Ik hijgde letterlijk naar adem.
| |
| |
‘Maar als je dan geen zin hebt,’ zei Julie, ‘waarom ga je dan mee?’
‘Neen, daarin heb je gelijk.’ Ik veegde over mijn kokend voorhoofd.
‘Joo-oop zei Julie, - o, die stem kende ik nog van vroeger - ‘ik plaagde je maar een beetje. Kom, wees toch niet zoo'n kruidje-roer-me-niet. Dat veroordeel je altijd in mij, nietwaar? Toe, ik meende het heusch niet kwaad. We hebben er nu allemaal op gerekend, dat je meegaat. Je mag ons nu niet meer teleurstellen. En kom je vanavond even met Jog praten? Die wil alleen maar als domino.’
‘Gelijk heeft hij,’ zei ik.
‘Kom je nog even?’
‘Ik zal wel eens zien.’
Doodmoe voelde ik me en verslagen. O, als Julie mijn zuster niet was... de band des bloeds, waarover de Bobbel altijd hoogdravend sprak, naar aanleiding van Piens uitgebreide, verknochte familie, knelde me.
's Avonds toog ik toch nog maar even naar Jog, die wel wat was bijgedraaid, maar toch nog niet de oude warmte in stem en handdruk herkregen had.
‘Gaan Connie en Ru nog?’ begroette Julie me, die met Latest Fashions onder de lamp in onze oude huiskamer zat.
‘Ja, als Siameesche tweelingen of zoo iets,’ zei ik.
‘En gaat Kit alleen?’
‘Welnee, die sleept een van haar vele vrienden mee.’ Ik zag Julie lichtelijk glimlachen, alsof ze een klein, prettig visioentje had. Maar op dat oogenblik begreep ik het niet.
‘We gaan met een heele club. Gezellig. Zeg, Lotte gaat als de Sneeuwkoningin. Vin je 't iets voor Lotte?’
‘O, jawel. IJzig genoeg. En de wilde Her?’
‘Ik weet niet. Hij is nogal geheimzinnig. Wat
| |
| |
was jij vanmiddag opgewonden over zoo'n onnoozel gezegdetje.’
‘Ja, wat jij maar onnoozel noemt. Komt Jog haast? Ik heb niet veel tijd.’ Alsof dit het wachtwoord was voor Jog's binnenkomste, duwde hij hierop de deur open. ‘Dag Joop.’ ‘Dag Jog.’ ‘Gaat het goed?’ ‘Schitterend.’ ‘Zoon ook?’ ‘Best.’
‘Zeg manneke,’ zei Julie, ‘vind je dit geen flatteerend costuumpje?’ Tot mijn genoegen zag ik, dat Julie uit haar apathie was opgeleefd.
‘Maar ik dacht, dat je als zonnebloem ging,’ zei Jog, zonder veel oog voor het flatteerende gewaad.
‘Dat doe ik ook, maar daarom interesseer ik me nog wel voor iets anders ook.’
‘En hoe ga jij Jog?’ pakte ik de koe bij de horens.
‘Zoo. In mijn colbertje, met een domino.’
‘Dat kun je niet meenen.’
‘Waarom niet? Is er voor mij een reden om me toetetakelen, als ik er heelemaal niets voor voel?’
‘Maar jongetje, eenmaal in de feestvreugde glijdt alle vooroordeel van je af. Wanneer je allemaal ridders om je heen ziet, dan snak je ernaar, om ook een ridder te zijn.’
‘Laat dat maar aan mij over,’ verzocht Jog me koel.
Ik stond op. Wat kon het me ook eigenlijk schelen, al wilde Jog in zijn pyjama's gaan.
‘Ik ben moe, en ik heb hoofdpijn. 'k Ga naar huis.’
‘Dat was een kort genoegen,’ zei Julie liefjes.
‘Ik breng je wel even naar huis.’ Jog hield de deur voor me open, terwijl hij over me heenkeek. Op straat stak ik mijn hand door Jog's onwillige arm. ‘Weet je, wat ik op het oogenblik het liefst deed Joachim?’
‘Dansen misschien,’ veronderstelde Jog zoetsappig.
‘Nee, bulken.’ Hierop verwaardigde Jog zich niet te antwoorden. En terwijl ik naar Jogs groote,
| |
| |
weinig meelevende passen, de mijne zoo'n beetje trachtte te regelen, zei ik: ‘Je bent nog nooit zoo weinig blij met me geweest, hè Jog?’
‘Ik ben nog nooit zoo verbaasd geweest, als toen Julie me vertelde, dat jij zoo dolgraag naar dat balmasqué ging.’
‘Misschien ga ik wel niet zoo erg graag,’ opperde ik schuchter.
Jog bleef staan, midden op het trottoir.
‘Joop, verdedig je nu niet. Je bent geen klein kind meer. Als je er geen zin in hadt gehad, zou je er toch bij Julie niet op hebben aangedrongen.’
‘Neen, dat is wel zoo.’ Ik wachtte even. ‘Je moet maar zoo denken Jog, er zijn geheime machten aan het werk, waartegenover ik weerloos sta.’
Even glimlachte Jog. Toen zei hij: ‘Och, ik zal maar denken, dat je nog een jong, onervaren vrouwtje bent.’
‘Ja, asjeblieft,’ verzocht ik hem, en kneep even in zijn arm. ‘Zeg Jog, je hebt een prachtig arbeidsveld die avond.’
‘Wat is dat nu weer?’
‘Nu, je kunt dansen met haremdames en edelvrouwen en vlinders en geisha's, zonder je te blameeren. En ik zou het doen ook, als ik jou was.’
‘Neen, daarin zit voor mij geen bekoring meer,’ weerde Jog af. ‘Trouwens, al die onzin heeft nooit eenige bekoring voor mij gehad.’
‘En al mijn goede raadgevingen dan...’
‘Die heb ik aanvaard, voor wat ze waard waren,’ zei Jog raadselachtig.
‘Dus je gaat Julie niet meer een klein, klein beetje jaloersch maken?’
Jog zuchtte. ‘Och, dat spel, dat geeft toch immers niets. Dat is zoo banaal, en brengt ons niets verder. Neen Joop, ik ben eindelijk zoo ver gekomen, dat ik ben gaan inzien, dat ik Julie alleen zal kunnen genezen met geduld en liefde. Want ik heb geleerd om Julie te beschouwen als een zieke, die
| |
| |
veel meer toewijding noodig heeft dan een vrouw, die gezond is van lichaam en geest.’
‘Ja, als je er zoo over denkt,’ zei ik, ‘dan heb je natuurlijk mijn luchthartige adviezen grondig veroordeeld.’
‘Och neen,’ zei Jog en hij belde voor me aan bij Schoonpapa van Dil, omdat ik natuurlijk weer de sleutel vergeten had, ‘och neen, ik heb zelfs getracht deze op te volgen. Maar het is bij een enkele wankele poging gebleven.’
Toen ik later eenzaam in het groote lits-jumeaux lag, dacht ik nog eens na over Jogs woorden. En plotseling zag ik Julie weer voor me, zooals ze zich glimlachend voorovergebogen had, toen ik haar zei, dat Kit een van haar vele vrienden meesleepte naar het gemaskerde bal. Waarom had Julie zoo raadselachtig gekeken?
|
|