| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
Een paar weken later nam Schoonpapa me mee naar zijn kamer. Hij strekte een uitnoodigende hand uit. ‘Waar wil je zitten Joop? Op de tafel, op het bureau, in de prullemand...’
‘Het liefst op een stoel,’ zei ik. ‘En een beetje dicht bij U.’
Schoonpapa veegde een paar maal met een zijden zakdoek over zijn kruin, en zei: ‘Ik heb de informaties over de fa. Duyff & Zn. binnen gekregen. En... ze zijn prima.’
‘Wist ik wel,’ annonceerde ik onbewogen.
Schoonpapa glimlachte. ‘Het is merkwaardig Jopie, hoe alles je meeloopt, in het geval Duyff-Ralandt. Heet je vriendin zoo niet? Want gisteren is een oud-zakenvriend uit Bangkok, die ik in geen jaren ontmoet had, me komen opzoeken om bij mij te informeeren, of ik...’
‘Nee,’ viel ik Schoonpapa met open mond in de rede.
‘Ja! Of ik geen relatie in zuidvruchten voor hem wist.’
‘En wat hebt U gezegd?’
‘Het eenige, wat ik natuurlijk in dit geval kon Zeggen. Dat ik de firma Duyff & Zn. ten zeerste kon aanbevelen.’
‘Nu hebt U het toch verkeerd ingepikt,’ knorde ik. ‘U hadt Ru Duyff hierheen moeten sleepen.’
| |
| |
‘Stil nu maar. Ik heb vandaag geschreven naar Duyff & Zn. Ik heb geïnformeerd of de relatie van interesse voor hen is. En dat het me in dat geval zeer aangenaam zou zijn een der firmanten te mijnen huize, let wel Joost, te ontvangen, om hem met mijn Bangkoksche vriend in kennis te brengen.’
‘Daarvoor kom ik even op de leuning van Uw stoel zitten. Zoo. Wat een geweldige schat bent U. En als Pa Duyff nu komt?’
‘Ja, hoor eens Joost, dan treft mij geen schuld. Ik heb mijn best gedaan.’
‘U hebt meer dan Uw best gedaan. En ik heb zoo'n idee, dat de buitenlandsche Ru wel arriveeren zal. Morgen kunt U al antwoord hebben hè? En wat is die Bangkokker voor een man? Heeft hij een baard? Ja? Dacht ik wel. Hoe stelt U zich het verloop nu voor, Schoonpapa?’
‘Neen, hoe stel jij je dat voor?’ Ik dacht even na, terwijl ik Schoonpapa's manchet uithaalde.
‘Kijk, aangenomen, dat Ru komt, dan confereert U hier zeker. Zou ik dan na een tijdje binnen kunnen komen, alsof ik van de Prins geen kwaad weet? Dan kunt U mij voorstellen aan de Bangkokker.’
‘Daar ben je dan al aan voorgesteld, want die dineert hier die dag.’
‘Nog beter. Dan stelt U mij voor aan Ru. Als U dan kans ziet de Bangkokker even weg te loodsen, zoodat ik even een half uurtje met Ru alleen ben, dan moet het al heel gek loopen, als ik me niet betreffende zijn hart georienteerd heb.’
‘Het is toch hoop ik niet een buitengewoon charmant jongmensch, waarvoor je vroeger nog een H.B.S.zwak had?’ informeerde Schoonpapa eenigszins angstig.
‘Welneen Papaatje, hij had vroeger O-beenen, en ik vond hem absoluut oninteressant. Maar smaken verschillen. Zou die Bangkokker nog wat voor Tante Suzanna kunnen zijn?’
| |
| |
Hierop schudde Schoonpapa zoo, dat ik van de stoelleuning gleed.
‘Zou je dat zoo graag willen Joop?’
‘Och nee, maar ik heb zoo'n idee, dat het voor Tante Suzanna zoo goed zou zijn.’
‘En ik heb zoo'n idee, dat je besmet bent door de koppelbacil. Maar dit zeg ik je Joost, ik bemoei me na vandaag, nergens meer mee hoor. Want ik zie jou wel in staat, als op een onnaspeurlijke wijze de verbintenis Duyff-Ralandt gelukt, om echtgenooten te gaan zoeken voor alle ongehuwde jonge dames, en mij maar steeds voor de zakelijke kant te laten opkomen.’
‘Ja, U moet me maar op de goede weg zien te houden Schoonpapa, nu Leo er niet is om dat te doen.’
‘Kleine meid,’ zei Schoonpapa, ‘je houdt je flink hoor.’
Ik klom weer op de stoelleuning, en Schoonpapa sloeg zijn arm om me heen. Zoo zaten we een poosje stil, terwijl ik in de inktpot staarde. Toen zei ik: ‘Schoonpapa, zoudt U mij de sleutel kunnen geven tot Tante Suzanna's ziel?’
Weer schudde Schoonpapa, maar ik knelde me aan zijn arm vast, en bleef zitten.
‘Je moet maar wat geduld hebben met Tante Suzanna,’ bracht hij er ten slotte uit.
‘O, dat heb ik wel. Maar Tante Suzanna is zoo gauw verbitterd. Zouden we haar eens flink voeden met room en zoo, dat ze opdikt? Rondere personen zijn meestal genoeglijk.’
‘Zoo rond kan ik jou anders ook niet vinden, Jodocus.’
‘O, maar ik heb ook een vinnige aanleg. Leo heeft een veredelende invloed op me gehad. Ik stel me werkelijk erg veel van die Bangkokker voor, Schoonpapa.’
‘Joop, die man is getrouwd. Heeft zelfs al getrouwde zoons. Je wordt beslist een gevaarlijke vrouw.’
| |
| |
Ik blies mijn wangen op. ‘Ja, dat ben ik altijd geweest.’
En daarmee was ons tête-à-tête geëindigd. De volgende dag toonde Schoonpapa me samenzweerderig een brief, waarin stond dat de heer R. Duyff Jr. het genoegen zou hebben de heer van Dil, indien het convenieerde, 's avonds om acht uur te bezoeken. En ik wilde dankbaar de brief op mijn hart bergen,
.... toonde Schoonpapa me samenzweerderig een brief.
wat Schoonpapa verhinderde. De Bangkokker met de baard kwam dineeren, en ik was meteen blij, dat hij getrouwd was, want hij was heel klein en dik, en reikte Tante Suzanna tot aan haar heup. En ik houd niet van wanstaltige combinaties.
Mijn hart klopte om acht uur, alsof ik een minnaar ontvangen moest. En toen de bel door het huis weerklonk, kleurde ik zoo, dat Tante Suzanna me vroeg, of ik me bezeerd had. Betje kondigde aan: ‘Een Meneer Druif om U te spreken.’ Even kreeg ik nog een benauwdheid, dat Tante Suzanna Druif en Duyff zou combineeren, maar gelukkig niet.
‘Laat Meneer op mijn kamer,’ zei Schoonpapa en verdween toen daarna met de Bangkokker ook naar boven.
‘Een lieve man,’ zei ik tegen Tante om iets te zeggen.
‘Wie?’ vroeg natuurlijk Tante Suzanna.
‘De Bangkokker.’
‘Daar kan ik niets liefs aan vinden,’ zei Tante Suzanna fier.
| |
| |
‘O nee? Wat is eigenlijk Uw ideaal van man?’ informeerde ik, terwijl ik met mijn vruchtenmesje in de schil van mijn peer kerfde.
‘Aan zulke zotte dingen denk ik nooit.’ Tante Suzanna stond op. ‘Is het nog geen tijd voor Hans?’
‘Ja, direct. Weet U, dat Leo altijd mijn ideaal geweest is?’
‘Dat is erg prettig voor je Jo,’ zei Tante Suzanna over haar schouder.
‘Ja, dat is het ook. Had U vroeger ook geen ideaal?’
‘Nee Jo. Ik had ernstiger zaken om me mee bezig te houden. En toen ik jong was, was het niet commeil-faut om zoo ongegeneerd over mannen en idealen te spreken.’
‘Blij toe, dat ik toen niet geleefd heb,’ zuchtte ik. ‘Kom, gaat U mee naar boven naar Hans Willem?’ Ik stak mijn arm door Tante Suzanna's, en ofschoon Tante tegenstribbelde om gearmd een trap te beklimmen, wat in haar jeugd natuurlijk ook niet comme-il-faut was, ik hield stevig vast, en leidde haar zoo naar de zoon, die wakker was, en vergenoegd met zijn vuist de zilveren rammelaar, die Schoonpapa in zijn wieg had opgehangen, berammeide.
‘Dag clubkind,’ zei ik. ‘Dag schattig clubkind! Neen, dat ben je niet hè? Je bent Mama's jongen, en Tante Suzanna's jongen, en Papa's lieve, kleine baas, hè? Lach dan eens Hans Willem! Lach dan tegen Mama.’ Maar Hans keek me recht en strak aan, en bewoog geen spier.
‘Hoe vindt U dat Tante? Praat U eens tegen hem.’
‘A... dag... a... dag... a... dàg,’ kweelde die. ‘Moet hij dan komen? Komme-komme-komme-kòm dan!’ Tante strekte haar armen uit. Hans Willen fietste, kraaide en lachte tegelijk. En terwijl ik het babykussen klaarlegde, dacht ik, dat het voor Hans Willem heelemaal niet moeilijk scheen om de sleutel tot Tante Suzanna's ziel te vinden.
| |
| |
Om negen uur stond ik voor de deur van Schoonpapa's kamer, en draaide fier de kruk om. Waarom Zou ik bevreesd zijn? Ru Duyff zou nog wel O-beenen hebben, en als er niets terecht kwam van mijn schoone plannen, mijn best had ik gedaan. Zoo sprak ik mezelf moed in, terwijl ik binnentrad. Natuurlijk deinsde ik een stap terug.
‘Ik wist niet, dat U bezoek hadt, Papa. Ik kwam U een postzegel vragen.’ Ziezoo, de goede toon had ik te pakken.
‘Even voorstellen,’ zei Schoonpapa. ‘Meneer Duyff, mijn schoondochter Mevrouw van Dil.’ Ik zag aan Ru's snuit, dat ik geen enkele herinnering bij hem opwekte, en ik verkilde inwendig. Maar, terwijl ik zijn hand schudde, zei ik verrukt: ‘Bent U niet Ru Duyff? Die op het gym ging? Ik herkende U direct,’ - wat ik jokte, want behalve gelukkig de O-beenen, was Ru opgegroeid tot een zeer kranig, Engelsch uitziend jongmensch. ‘Herkent U mij niet?’
Ik zag, hoe Ru in zijn gedachten langs volksstammen meisjes vloog. ‘Nee... e... of toch...’ ik trapte achteruit naar Schoonpapa.
‘Ik geloof, dat de jongelui mekaar kennen. Zou jij Meneer Duyff even willen bezig houden Joop? Dan kan ik Meneer Optenberg even die begrooting laten zien, waar ik aan tafel van sprak. Die heb ik beneden. Bel eens om thee Joop. Misschien drinkt U ook een kopje thee mee Meneer Duyff?’
‘O, heel graag,’ prevelde Ru, en keek me nog steeds onthutst aan.
Nauwelijks was de deur achter de Bangkokker en Papa gesloten, of ik zei verbaasd: ‘Kent U me dan werkelijk niet meer? Ik was vroeger Joop ter Heul.’ Er ging een flauw lichtje op in Ru's brein. ‘Ja, die naam, die komt me wel bekend voor,’ prevelde hij.
‘Ik was een vriendin van Connie Ralandt,’ zei ik, en ging er bij zitten.
‘Och, nu ben ik er,’ jubelde Ru. ‘Maar Uw haar
| |
| |
en zoo, en Uw nieuwe naam, dat alles bracht me in de war.’
‘Zeer begrijpelijk,’ troostte ik.
‘Ja, maar nu herinner ik me U best. U was een van Connie's vele vriendinnen. U was ook lid van die beroemde club nietwaar?’
‘Juist. Een pluim voor Uw geheugen,’ prees ik.
‘En...’ zei Ru Duyff, terwijl hij naar de punten van zijn schoenen keek, ‘hoe gaat het met Connie?’
‘O, heel goed. Ze heeft deze zomer vier maanden bij mij gelogeerd. Ik woon anders buiten, ziet U, maar nu logeer ik hier, omdat mijn echtgenoot in Indië zit.’
‘Ah juist? En is Connie ook al getrouwd?’
Ziezoo, hij toonde interesse. Ik vlijde mijn beenen over mekaar.
‘Neen, nog niet. Ook niet verloofd trouwens. Ze heeft wel veel aanzoeken gehad, maar ja, Connie schijnt nog al moeilijk te zijn.’
‘Het was vroeger een alleraardigst meisje.’ Ru staarde ins Blaue hinein. Ik bekeek mijn nagels. ‘Dat is ze nog. Connie is allerliefst. En zoo vroolijk en genoegelijk.’
‘Merkwaardig, dat ik haar de laatste jaren nooit meer heb gezien,’ peinsde Ru.
‘Niets merkwaardig. Connie heeft veel gereisd, is nu eigenlijk pas sedert een paar weken weer in de stad.’
‘Och zoo.’ Ru klapte zijn O-beenen tegen elkaar. ‘Trouwens, ik ben ook pas sedert kort uit het buitenland terug.’
‘O ja?’ vroeg ik valschelijk, en verrees dan, om politiek te toonen, dat hiermede voor mij het Connieincident had afgedaan. Dit had het succes, waarom ik inwendig vurig smeekte. Want Ru zei: ‘Ik zou Connie beslist graag eens terug willen zien.’
‘Welnu, dat is toch heelemaal niet moeilijk. U wandelt haar stoep op, en belt aan.’
‘Dat kunt U niet meenen,’ zei Ru Duyff.
| |
| |
‘O, ik heb heelemaal vergeten om thee te bellen,’ Zei ik, en begaf me, inwendig krijschend van plezier, naar het belletje in de muur. ‘Wat dom van me.’ Ik belde de theebel naar beneden. En vanaf de muur draaide ik me om. Ru keek me aan, alsof hij uit mijn handen alle zegeningen der aarde verwachtte. ‘Dat kunt U niet meenen,’ herhaalde hij weer.
‘Tja,’ ik legde peinzend een vinger tegen mijn neus, ‘het zou natuurlijk verstandiger zijn, wanneer U Connie eens bij mij ontmoette. Maar - in principe moedig ik niet graag zoo iets aan,’ zei ik fier, terwijl ik ongelooflijk dankbaar was, dat Ru Duyff niet de gave der helderziendheid bezat.
‘U bent wel zeer vriendelijk Mevrouw van Dil,’ zei Ru, die zenuwachtig leek te worden, ‘ik kan het niet genoeg op prijs stellen. Heeft Connie wel eens over mij gesproken?’
‘Nooit!’ loog ik onvervaard, waarmee ik zijn mannelijke ijdelheid kwetste, en zijn belangstelling voor Connie tegelijkertijd aanwakkerde.
Toen kwam Betje binnen met de thee; terwijl ik Ru laafde, begon ik onverschillig over andere onderwerpen te kouten. Hetwelk Ru opwekte om weer tot Connie terug te keeren.
‘Ik vind het een merkwaardige samenloop van omstandigheden,’ zei hij, zijn kopje neerzettend, ‘dat ik U vanavond, nadat een voor onze firma zeer belangrijke zakenrelatie tot stand is gebracht, waarover ik natuurlijk zeer verheugd ben, ook nog ontmoet heb. Ik had niet kunnen droomen, toen ik straks naar de conferentie ging, dat deze zoo in elk opzicht belangrijk verloopen zou.’
‘Ja, maar hoort U eens,’ brak ik koel Ru's plechtige woorden af, ‘ik zei U straks, dat ik in principe niet graag meehelp tot een ontmoeting, zooals U zich nu met Connie voorstelt. Want kijk, ik mag er van overtuigd zijn, dat U zich voor Connie interesseert nietwaar?’ - Ru knikte en keek lichtelijk schaapachtig - ‘want anders zou U er dunkt me
| |
| |
geen prijs op stellen haar weer te zien. Daar staat nu tegenover, dat ik absoluut niet weet, hoe Connie over U denkt. Connie is een heel gevierd meisje, ze heeft veel van de wereld gezien, ze heeft overal veel opgang gemaakt, misschien laat het haar totaal onverschillig, om U weer te zien. U neemt het mij niet kwalijk nietwaar, dat ik zoo openhartig met U spreek? Ik heb niet graag, dat mijn weg over gebroken harten moet gaan.’
Ru voelde, dat het gebroken hart het zijne zou worden, en werd onmiddellijk nog enthousiaster.
‘U zoudt Connie misschien eens kunnen polsen.’
Ik speelde met mijn theelepeltje.
‘Ik geloof niet, dat dat verstandig zou zijn.’ Ik keek naar Ru als de Godin Minerva. ‘Neen, laat de ontmoeting impromptu wezen.’ Ik hoorde de stappen van Bangkok en Schoonpapa op de trap. En terwijl ik me naar Ru overboog, zei ik zacht en welgemeend: ‘Ik hoop natuurlijk van harte, dat het mag leiden tot Uw geluk,’ waarop Ru meteen tragisch keek, over zijn haar streek, kuchte en dan mijn hand drukte met een dankbare, krachtige druk. Hierop kwam Schoonpapa-samenzweerder binnen, en ik verdween naar mijn eigen zitkamer, waar ik me op de divan wierp, en me langdurig kronkelde van plezier. De volgende dag had ik Ru al aan de telefoon, wat ik hoopvol had vermoed.
‘Mevrouw van Dil, U neemt me hopelijk niet kwalijk, dat ik U opbel?’
Ik gilde om het deftige ‘hopelijk’ en zei ernstig: ‘O, heelemaal niet Meneer Duyff,’ terwijl ik te laat zag, dat Tante Suzanna in de serre haar ooren spitste.
‘Neen, ziet U, U hebt me gisteravond wel buitengewoon vriendelijk toegezegd, dat ik Connie eens bij U zou mogen ontmoeten, maar we hebben geen nadere afspraak gemaakt.’
Ik trapte achteruit als een jolig paard, terwijl ik dacht: ‘Nee jongetje, dat was mijn politiek. Kom jij
| |
| |
maar over de brug,’ Ik zei evenwel koel: ‘Nee Meneer.’ Ru Duyff kuchte.
‘Zoudt U misschien een dag en uur willen bepalen, waarop U dit convenieert?’
‘Tja,’ begon ik, en zweeg, wat Ru natuurlijk nerveus maakte.
‘Wat zei U?’ vroeg hij haastig.
‘Ik zei nog niets,’ zei ik beminnelijk. ‘Ik dacht even na. Ik geloof, dat morgenavond me wel zou schikken om half negen.’
‘O, dat is prachtig. Ik kan U niet genoeg zeggen, hoe ik Uw vriendelijkheid waardeer, Mevrouw van Dil.’ Ik dacht: ‘Als alles goed gaat, ben ik over een maand Joop.’ Maar ik zei vorstelijk: ‘Ik ben blij, dat ik U helpen kan Meneer Duyff,’ waarop ik de telefoon ophing. Natuurlijk was het eerste, wat Tante Suzanna vroeg: ‘Sprak je daar met een Meneer Duyff?’
‘Ja, de banketbakker,’ zei ik, terwijl ik met mijn handen losjes op mijn rug naar de serre wandelde.
‘Joop, wat heb jij met een banketbakker te telefoneeren?’ deed Tante Suzanna direct onthutst. ‘En de man belde jou op.’
‘O, iets over een taart,’ deed ik vaag, terwijl ik in de lucht staarde.
‘Iets over een taart?’ vroeg Tante Susanna. ‘En hoe verklaar je dan de woorden: “Ik ben blij, dat ik U helpen kan.” Ik kan niet helpen, dat ik dit gehoord heb.’
‘Nee, natuurlijk kunt U dat niet. U zat er levend bij. Nu, heel eenvoudig, ik help hem met de taart.’
‘Jo, spreek niet zoo'n onzin asjeblieft.’
‘Heelemaal geen onzin. Die brave banketbakker zit met een taart in zijn maag. Daar help ik hem mee.’
Tante Suzanna neep haar lip binnenwaarts, en zweeg.
Ik viel over de serretafel heen, en tastte naar Tante Suzanna's onwillige hand. ‘Zoet maar,’
| |
| |
smeekte ik, ‘het was de tenniskampioen Duyff. Weet U wel?’
‘Het interesseert me hoegenaamd niet welke Duyff het was Jo,’ zei Tante Suzanna ijzig.
‘Liefje,’ zei ik. ‘Het interesseert U wel. Maar dat is zuiver menschelijk. Nu, ik beloof U, over twee, hoogstens drie weken, zal ik U het Duivegeheim kunnen uitleggen. Ik speel er een nobele rol in.’
‘Ja, dat zal wel.’ Tante Suzanna keek me onhartelijk aan. Ik dreigde met mijn vinger. ‘Wait and see.’
's Middags maakte ik van Tante Suzanna's afternoon-dut gebruik om Connie op te bellen.
‘Con, ik reken er op, dat je morgenavond bij me komt om acht uur, En trek je allerbeste gewaad aan, want ik krijg meer visite.’
‘Leuke visite?’ vroeg Con.
‘Buitengewoon.’
‘Wie?’
‘Dat zul je wel zien. Geen onbekendheden. Maak je je mooi? Ik verschijn in gris-perle.’
Connie proestte. ‘Ik heb altijd zoo'n idee, dat je ons voor de mal houdt, als je zulke gewichtige uitdrukkingen gebruikt Joop.’
‘Ik ben doodernstig,’ zwoer ik. ‘Ik doe verschijn in gris-perle. Dat zegt Julie soms om haar woorden klem bij te zetten. Daar was Jog eerst zoo verrukt van, dat hij haar in zijn armen vouwde, als ze het zei. Nu slijt het. Nog nieuws Con?’
‘Niets. Ik typ voor Ma een brochure over het vrouwekiesrecht over.’
‘Een leerzame bezigheid jongedochter.’
‘Joop, schei uit,’ zei Con. ‘Ik kom dolgraag hoor.’
‘Dat dacht ik ook. Dag Connekie.’
‘Joost.’ In mijn eentje maakte ik een paar danspassen, terwijl ik aan mijn vinger een denkbeeldige Jog op een Meter afstand ronddraaide. Gijbertje, die me hierin natuurlijk verraste, greep een punt van het kolossale buffet vast, en grijnsde, waarop ik haar
| |
| |
bij haar schouders, die o zoo schriel en hoekig aanvoelden, even heen en weer schudde.
‘Je moet flink eten G 2. Doe je dat wel? Achtentwintig boterhammen op een dag? En tien borden pap? G 2, wat is er?’
‘'t Is zoo fijn, dat ik hier ben,’ ademde G 2, en verdween struikelend weer over de drempel.
De volgende avond om acht uur - voor die gelegenheid had ik het clubkind wat vroeger geholpen, ofschoon èn Schoonpapa-samenzweerder, èn Tante Susanna protesteerden - zat ik in gris-perle gehuld in mijn eigen zitkamer, en wachtte met kloppend hart Connie's bel. Dat heb ik meer, dat ik op critieke momenten terug deins, en wel graag als een konijn in een holletje zou willen wegkruipen. Prompt acht uur luidde Connie en G 2 leidde haar naar boven. Ze had een wit en zwart gestreept japonnetje aan, dat haar jolig stond, en ze maakte een diepe reverence.
‘Zoo naar Uw zin Hoogheid?’
‘Een plaatje ben je,’ zei ik. Connie bloosde.
‘Ik had zoo'n taaie dag vandaag, maar nu ik weer hier ben... Dag Joost!’
‘Con, ga zitten. Somewhere. Op die poef bijvoorbeeld. Dat flatteert. Dan zal ik je wat vertellen, als je mij maar belooft, dat je niet krijschen zult.’
Connie vouwde haar handen om haar knieën. ‘Ik zal het probeeren. Wie komen er nog meer?’
‘Zit je nog al stevig, Con? Ja? Nu dan, aanstonds, om half negen, komt hier Ru Duyff.’
Al het bloed trok weg uit Connie's wangen.... Ze zat stil en bleek als een verslagen poppetje. ‘Nee,’ zei ze zacht, terwijl ze rilde.
‘Ja. Heusch. Ik kan je nu niet alles uitleggen. Dat komt later wel. Maar je moet weten, om zelfvertrouwen te krijgen, dat Ru zich nog voor je interesseert, en dat hij me gevraagd heeft om je hier te ontmoeten, Connie, huil asjeblieft niet,’ smeekte ik. ‘Je bent toch niet boos?’
| |
| |
‘Boos!’ herhaalde Connie en wreef haar hoofd tegen mijn gris-perleknie.
‘Kom Connekie, droog je tranen en luister naar me. Ik heb Ru verteld, dat je een gevierd meisje bent
Ze zat stil en bleek als een verslagen poppetje.
met vele aanzoeken, daar moet je naar opleven.’
Connie bette haar oogen. ‘Maar Joop, waar heb jij Ru gesproken?’
‘Lieve kind, dat leg ik je allemaal later wel uit. Nu houden wij ons even bij de feiten, die van belang
| |
| |
zijn. Ik heb Ru gezegd, dat ik heelemaal niet wist, hoe jij over hem dacht, dat je nooit over hem sprak en dat je frivool door het leven dartelt.’
‘O Joop.’ Connie kreeg een zenuwachtige schater te verwerken.
‘Ziezoo, dat is beter,’ knikte ik. ‘Als hij nu aanstonds komt, ook met kloppend hart, en bevende beenen, laat dat je een troost zijn, dan doe je fier en koel en verstrooid. Ik zal wel converseeren. En rol weer bevallig op dat kussen neer, want daarop kom je voordeelig uit.’
‘Hoe ziet hij eruit Joost?’ Nu straalden Connie's oogen, en haar smalle gezichtje was bijna mooi.
‘O, heel leuk en flink en Engelsch. En hij heeft ook nog O-beenen.’
‘Dat had hij nooit,’ zei Connie verontwaardigd.
‘Gelukkig, nu leef je heelemaal. Ik zei het maar om je te plagen. Daar heb je zijn bel. Hoor je hoe hij bibbert? Connie, blijf fier en op een afstand en zeg maar niet te veel. Ik kout wel.’
Een klamkoud handje legde Connie op mijn pols. ‘O Joost.’
‘Here the conquering Hero comes,’ declameerde ik en Connie moest nog gauw even proesten op haar bestreepte knie.
En daar ging de deur open, en op de drempel stond Ru Duyff. Langs mij vlogen zijn blikken naar Connie, die vlug en losjes opsprong.
‘Mevrouw van Dil.’ Hij keek langs me. Al mijn jonkvrouwelijke ijdelheid geraakt in de loop der jaren verstikt.
‘Meneer Duyff. Herkent U mijn vriendin nog? Connie Ralandt?’
‘Dag... dag... Connie,’ zei Ru Duyff en zijn stem haperde.
‘Dag Ru,’ zei Connie, en haar stem was vast en koel.
‘Wilt U plaats nemen?’ Ik wees Ru een diepe stoel met onbeperkt gezicht op Connie en de poef.
| |
| |
Ik schonk thee en converseerde en gaf af en toe onder de poef een onzichtbaar bemoedigend schopje. Connie was vroolijk en charmant en een beetje coquet en soms wat uit de hoogte. Ik zag Ru nu en dan van kleur verschieten, en zijn oogen straalden haar tegen.
Om half tien sprong Connie op.
‘Joost, ik moet nu gaan. Ik heb Ma beloofd niet te laat thuis te komen. Het was heel erg gezellig.’ We keken mekaar recht in de oogen, en vast kneep Connie mijn hand. Natuurlijk verhief Ru zich en zwiepte in zijn haast bijna het bonbonmandje van een kleine tafel.
‘Je vindt het zeker wel goed, dat ik je even thuis breng... Connie?’
Even uitdagend gooide Connie haar hoofd achterover. Dan zei ze: ‘Als het je niet te veel ophoudt... Ru!’
Ik drukte mijn neus zoo plat tegen de ramen, dat hij aan de achterkant van mijn hoofd haast te voorschijn kwam. Daar gingen ze: Connie liep flink en rechtop, en een beetje zwaaiend en wat struikelend, door dat hij steeds op zij naar haar keek, liep Ru...
Een week later stortte Connie op een avond bij me binnen, terwijl ik net alleen op de divan in mijn zitkamer lag. Ze viel op een punt neer. ‘Joost, hij heeft me gevraagd. O Jopie, je kunt je niet indenken, hoe gelukkig ik ben. Jòòp!’
‘Con, van harte hoor!’ zei ik, en omhelsde haar voor deze feestelijke gelegenheid twee keer.
‘Je bent een toovergodin Joop. En nu weet ik nog niet, hoe je het voor elkaar hebt gebokst. Ru heeft me iets van Bangkok verteld. Maar ik begrijp er niets van. Ik ben vèèl te gelukkig om iets te begrijpen.’
‘Ik zal het je dan ook niet trachten uit te leggen. Veel te prozaisch. Vertel jij maar van je geluk.’
‘Het is te groot om er veel van te vertellen. Het is onbeschrijfelijk en wonderbaarlijk, en er is nog
| |
| |
nooit, nog nooit een meisje zoo gelukkig geweest als ik.’
‘Nee, dat gevoel ken ik.’ Ik knikte wijs, en keek naar Connie's blijde gezichtje. ‘En Ru zweeft natuurlijk ook boven de wolken.’
Connie bloosde. ‘We zijn als kinderen Joop. We kunnen het beiden niet bevatten. O Joost, het rijke leven, dat ik tegemoet ga. En nog geen half jaar geleden...’
‘Daar mag je nu niet meer aan denken,’ viel ik haar in de rede. ‘Nu je oog op het Heden en de Toekomst gericht. Hoe zeg ik dat? O, ik zie jullie best in staat om Pop en Kees later nog in Parkieterigheid te overtreffen.’
Connie lachte, maar met een veraffe blik in haar oogen.
‘Nu moet ik naar huis. Ze voorbereiden op Ru's aanzoek. Dat wordt nog een bibberdag Joop!’
‘Ik voorspel, dat je Ma van aandoening ettelijke tranen zal plengen. Die ziet jou ook het liefst gelukkig.’ Connie strekte haar armen uit. ‘De heele wereld zou ik aan mijn hart kunnen drukken. Kan ik niets voor jou doen Joop?’
‘No Sir, niets. Je straalt nu al van je geluk op mij af. Kom, ik zal er je even uitgooien.’
Met dansende pasjes liep Connie over straat. Ze wuifde tegen me, en nog eens en nog eens. Ik liep naar Schoonpapa's kamer, die gehuld lag in een waas van rook.
‘Papaatje, U bent de eerste, die weet, dat de combinatie Duyff-Ralandt tot stand gekomen is.’
‘Wel allemenschen. Nu al?’ vroeg Schoonpapa verbaasd.
‘Ja, wij moderne menschen leven vlug. Wat zegt U er van?’
‘Nu, ik hoop, dat die vriendin je niet over een paar jaar het aandeel, dat jij in deze geschiedenis gehad hebt, verwijt.’
‘Nu bent U niet hartelijk,’ zei ik en klom op zijn bureau.
| |
| |
Toen lachte Schoonpapa. Zijn kin schudde. Ontelbare rimpeltjes groefden zich naast zijn oogen.
‘O ja, apropos, ik heb vandaag een schrijven gehad dat de firma Duyff & Zn. in het vervolg de financieele kant van haar zaken wenscht behandeld te zien door onze Bank. Wat zeg je daarvan Joop?’
‘Dat ik hoop, dat U zichzelf niet over een paar jaar het aandeel, dat U in deze geschiedenis hebt gehad, verwijt!’ zei ik met klem.
‘Neen, daar is geen kans op,’ schudde Schoonpapa.
‘Nu, zoo denk ik er precies over,’ triomfeerde ik en kamde Schoonpapa's Amerikaansche snor met een penhouder uit.
|
|