| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
De volgende morgen, toen ik tegenover Tante Suzanna in de tuin zat te lezen - onder de kastanjeboom stond Hans Willem in zijn wagen, af en toe zagen wij de equipage schudden, zoo trappelde onze zoon - zei ik opeens: ‘Tante, kent U hier in de stad ook een familie Duyff?’
‘Duyff?’ vroeg Tante Suzanna.
‘Ja, met een ypsilon en twee ff's.’
Tante Suzanna liet de ondertaille rusten, en vlijde een breipen langs haar neus.
‘Onze banketbakker heet Duyff,’ zei ze dan. ‘Christiaan Duyff.’
‘Nee, die bedoel ik niet,’ verklaarde ik waarschijnlijk iets te haastig, want Tante keek me achterdochtig aan, en vroeg: ‘Waarom interesseert die familie je zoo Jo?’
‘Och, jaren geleden was er een Ru Duyff tennis-kampioen van Holland,’ fantaseerde ik onbekommerd. ‘Daarom.’
‘Zoo. Neen, ik ken de familie niet.’ Daarmee was voor Tante Suzanna het gesprek afgedaan. Maar niet voor mij. Ru Duyff vervolgde me in mijn droomen, na Connie's ontboezeming. Ik verzon de gekste meest romantische gebeurlijkheden, om ze samen te brengen, wat natuurlijk in normale omstandigheden ondoenlijk leek. En toch wilde ik Connie helpen. Telefoneeren kon ik in elk geval. Ja, maar dat had
| |
| |
ik me ook wel twintig keer voorgenomen zonder op het critieke moment de moed te hebben. Toen stond ik resoluut op.
‘Even Pop telefoneeren,’ zei ik. ‘Let U een beetje op Hans, dat hij er niet uitrolt? Ziet U hoe de wagen schudt? Er lijkt wel een motor in te zitten.’
Tante Suzanna knikte, en ik liep naar de eetkamet, waar de telefoon stond. Een half oog hield ik op Tante Suzanna gericht, die wel in staat was om me plotseling te overvallen. Ik bladerde gauw in het telefoonboek. Ja, dat was het nummer van kantoor. R. Duyff & Zoon (dat leek hoopvol), in zuidvruchten, en daaronder het privénummer: Emmalaan 25. Opeens kreeg ik een ingeving. Ik zou het huis opbellen, en vragen naar Mevrouw Duyff, optimistisch aannemend, dat die bestond. Tante Suzanna zat nog op dezelfde plaats met haar hoofd naar de wagen gericht. Kom, moedig voorwaarts! De Ru Duyven rolden je maar niet zoo, zonder eenige moeite, in je schoot. Ik dacht nog even aan Julie, hoe die deze uitdrukking vinden zou, en vroeg het nummer aan.
‘Hallo! U spreekt met het meisje van Mevrouw Duyff.’
Ik zuchtte verlicht. Het begin leek hoopvol. Er was een Mevrouw Duyff.
‘Zou ik Mevrouw even kunnen spreken? U spreekt met Mevrouw van den Berg.’ Dit vond ik een neutrale achternaam.
‘Wacht U een oogenblikje?’
‘Zeker Juffrouw.’
Nu had ik me al zoo veel onwaarschijnlijke telefoongesprekken voorgesteld om op de hoogte te komen van de levenswandel van Ru Duyff, dat ik ze maar gewoonweg voor het uitkiezen had. Ik besloot tot de minst onwaarschijnlijke. Een lieve vrouwestem: ‘Hallo, met wie spreek ik?’
Ik, zeer voorkomend: ‘U spreekt met Mevrouw van den Berg,’ ik drukte lichtelijk, voor het fatsoen op Mevrouw, om alle dubbelzinnigheden aan mijn
| |
| |
volgende vraag te ontnemen. ‘En ik zou U graag iets omtrent Uw zoon willen vragen.’ Terwijl ik het zei, sloegen de vlammen me uit, want ik zag Tante Suzanna zich verheffen, en vreesde een oogenblik voor een overval. Maar Tante Suzanna schreed naar Hans Willem toe, en ik voegde er verlicht achter:
‘U spreekt met Mevrouw van den Berg.’
‘Omtrent Uw zoon Ru.’
‘Ja Mevrouw?’ Met een afwachtende intonatie.
‘Ik heb jaren geleden, toen ik nog op de H.B.S. was, met Uw zoon getennist,’ - ik hoopte vurig, dat ik geen flater sloeg, want ik had geen flauw vermoeden of Ru Duyff wel tenniste - ‘en, omdat we nu een nieuwe club hebben opgericht, en we leden te kort komen, zou ik Uw zoon willen vragen om zich ook bij ons aan te sluiten.’
‘Ik spreek toch met Mevrouw van den Berg nietwaar?’ vroeg de lieve stem achterdochtig.
‘Ja Mevrouw, kunt U mij het adres van Uw zoon geven?’
‘Zeker kan ik dat, hoewel ik niet geloof, dat Uw vraag succes zal hebben. De tijd van mijn zoon is zeer bezet. Maar U kunt het probeeren.’
‘Ja, natuurlijk Mevrouw,’ ijverde ik. ‘En zijn adres?’
‘O, dat is hier. Emmalaan 25. Mijn zoon is sedert een maand van zijn buitenlandsche reizen teruggekeerd, en woont nu weer bij ons.’
‘O, dank U wel Mevrouw. Dan zal ik hem schrij- | |
| |
ven. Maar... mag ik U nog iets vragen. Is Uw zoon misschien verloofd, zoodat ik mijn uitnoodiging om lid te worden ook tot zijn verloofde moet uitstrekken?’
‘Nee Mevrouw, mijn zoon is niet verloofd. Hij is nog al een teruggetrokken jongmensch.’
‘Ja Mevrouw, dat weet ik nog wel van vroeger. Mag ik U vriendelijk bedanken voor Uw inlichtingen? Dag Mevrouw.’
‘Dag Mevrouw.’ Ik hoorde, hoe de aansluiting verbroken werd, en op dat moment wandelde Tante Suzanna de serre binnen, zoodat ik nog gauw even als overtuigend bewijs gilde: ‘Ja Pop, goed hoor. Dag Pop.’
Maar dit was mijn ijver te ver gedreven, want nauwelijks waren die lichtzinnige woorden mijn lippen ontvloden, of Gijbertje annonceerde: ‘Mevrouw ter Heul.’ En in de deuropening stond Pop als een plaatje van Boileau, hoewel ik daar op het moment geen oog voor had.
‘Daag,’ zei Pop. ‘Ik kom je zoon bekijken. Dat hadden we gisteravond toch afgesproken niet waar?’
Ik hing de telefoon op. Mijn haren prikten. Tante Suzanna hield voor de tafel halt. ‘Ik dacht, dat ik je zoo pas met Pop hoorde telefoneeren Jo.’
‘Ja, dat dacht ik ook. Nee, ik bedoel, ik dacht wel dat U dat dacht.’ Pops viooltjesoogen scholen weg. Ik zag aan haar gezicht, dat ze onraad snoof.
‘Jo, verklaar je asjeblieft nader.’
De gansche situatie begon comisch te worden. Het was me, alsof ik nog op de H.B.S. toefde en met Pop voor de Directrice te verschijnen had. Ik trok met mijn teen het patroon van het tapijt na. Pops schouders beefden. Toen zei ik moedig: ‘U zult me wel niet gelooven Tante Suzanna, maar ik telefoneerde met Kees. Die noem ik ook wel eens Pop. Zoo maar, uit affectie.’
Pop schaterde. En Tante Suzanna zei: ‘Ik hoop niet, dat je het me kwalijk neemt Jo, als ik beweer, dat ik aan je woorden twijfel.’
| |
| |
‘O nee, dat neem ik U heelemaal niet kwalijk,’ zei ik goedgunstig. ‘Wilt U Pop onze stamhouder toonen, en hem in de serre rijden? Dan ga ik zijn schoone bullen van boven halen.’
‘Laat Gijbertje dat doen,’ beval Tante Suzanna. Maar ik was de kamer al uit, en naar boven gevlogen. Tante Suzanna moest van het Pop-onderwerp worden afgeleid, en wie kon dat beter doen dan Hans Willem met zijn cordaat gefiets, en zijn zonnige kijkers? Ik viel natuurlijk over de poef, en ging er toen voor 't gemak maar even op zitten. Leo zou Zeggen, als hij het hoorde: ‘Joost, in welk wespenest heb jij je nu weer gestoken?’ Ik legde mijn hoofd op mijn knieën. Toen kwam er een klop op de deur, en de stem van G 2: ‘Bent U hier Mevrouw?’
‘Nee,’ zei ik. G 2 vlijde zich tegen de deurpost en schudde. Maar ze vermande zich. ‘De Juffrouw heeft naar U gevraagd.’
Ja, toen moest ik wel afdalen naar de Engel met het Vlammende Zwaard. Beneden vond ik Pop met Hans in haar armen, en haar verrukking uitkweelend boven zijn zwarte kopje, terwijl Tante Suzanna misprijzend het babykussen in de serre gladstreek. Het onderwerp Pop werd niet meer aangeroerd, maar na de koffietafel, toen Schoonpapa al weer verdwenen was na een kneepje in mijn wang, zei ik: ‘Luistert U eens Tante Suzanna, dat telefoongesprek van vanmiddag kan ik U nog niet ophelderen. Misschien later. Als het kon, dan zou ik het doen, dat gelooft U wel nietwaar?’
‘Ik hoop, dat jij je over niets te schamen hebt Jo.’
‘Nee heelemaal niet. Rein als de sneeuw,’ declameerde ik met pathos. ‘Wat dacht U dan?’
‘Neen, ik denk niets,’ zei Tante Suzanna fier.
‘Later zal ik me kunnen schoonwasschen. Figuurlijk natuurlijk,’ verklaarde ik uitleggend.
‘Ja, dat begrijp ik wel,’ snibde Tante Suzanna lichtelijk.
En toen kwam Connie gelukkig, en koersten we
| |
| |
naar de Ivyshop om bloemen voor Julie. En daarna met de sleutel naar Julie's huis, om de bloemen kwistiglijk over de appartementen te verstrooien. Ik stak Pops sleutel in onze oude huisdeur, en trachtte het slot om te draaien wat niet gemakkelijk ging.
‘Vroeger nooit last mee gehad,’ mompelde ik ongeduldig.
‘Je hebt de sleutel er te ver ingestoken,’ zei Connie. ‘Geef hem mij eens over.’
‘Welnee. Ik kan toch zeker een deur, die ik een-en-twintig jaar heb gekend, wel openkrijgen.’
‘Nu, 't lijkt er veel op van niet,’ plaagde Connie.
‘Voila.’ De deur was open, en ik legde mijn bloemen even in de vestibule op de bank. We gingen practisch te werk, sleepten alle vazen naar de keuken, en completeerden de hulde met bloemen uit Julie's tuin. Ook in het kamertje van Nurse zette ik een paar rozen neer. We bliezen in de salon op het vieux-rose even uit, en waren beiden zeer voldaan over het feestelijke resultaat. Een vlaggetje van Mol zette ik in een lusje van Jogs jas, die aan de kapstok hing, hopende dat dit een welkomstgroet zou wuiven bij het opengaan der deur. Later op straat moest ik me steeds bedwingen om over Ru Duyff te gaan boomen, omdat ik niet de finale (ik wist wel absoluut niet, hoe ik de verbintenis Duyff-Ralandt tot stand moest brengen) wilde forceeren, en ik kwam blijmoediger thuis, dan ik was vertrokken. Maar om half zes, toen ik net Hans geholpen had, en even doelloos voor het raam stond uit te kijken, zag ik een atax beladen met ettelijke koffers op het imperiaal onze straat inzwenken.
Voor onze huisdeur hield deze atax stil. Ik zag de chauffeur het portier openmaken, en wachtte de komst van deze onverwachte gasten met een zekere opgewektheid af. Maar de eerste, die op de grond daalde, was Jog, en de tweede die er uitsprong was Julie. Een Julie met een vlammend gezicht en onbeheerschte gebaren. Mijn verwondering steeg ten top,
| |
| |
en met een razende snelheid bedacht ik, of ik de deur bij ons weggaan misschien had laten openstaan, zoodat gansch Huize Smidt leeggeroofd kon zijn. Neen, ik had de deur wel gesloten. Ik hoorde nog de bons van het dichtvallen van het slot. Wat kon er dan gebeurd zijn? Ik legde mijn handen op mijn rug, toen de deur letterlijk open woei, en Julie hem reeds dichtgooide, terwijl Jog ternauwernood over de drempel getreden was.
‘Kalm nu vrouwtje, houd je nu kalm,’ smeekte Jog.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik bijna ontdaan, terwijl de eene onwaarschijnlijkheid zich in mijn hersens op de andere stapelde.
‘Dat zul jij niet weten,’ snauwde Julie.
‘Geen idee, werkelijk niet.’
‘Het is zoo dom van je, kindje, om je zoo op te winden.’
‘O, maar ik kan zoo iets niet uitstaan,’ stampvoette Julie.
‘Maar, wat is er dan gebeurd? Tracht jij het mij te vertellen Jog.’
‘Neen, ik zal het je zeggen. Waarom heb jij het slot van onze huisdeur verknoeid?’
‘Zeg, je bent stapel,’ zei ik.
Julie viel op een stoel neer, sloeg de handen voor haar gezicht en weende. ‘Zoo word ik begroet,’ snikte ze.
‘Nee, je begroet mij buitengewoon vriendelijk,’ snauwde ik.
‘Kom, je moet even naar rede luisteren,’ smeekte Jog.
‘Neen,’ zei Julie, en veegde haar gezicht af. ‘Dit is nu mijn thuiskomst. Doodmoe ben ik van de reis, en als ik dan thuiskom, kan onze huisdeur niet open.’
‘Kan ik dat helpen? Ik ben toch niet de hoeder van jullie huisdeur,’ zei ik.
‘Joop, ik zou je kunnen slaan,’ zei Julie. ‘Ben
| |
| |
jij niet vandaag met de sleutel van Pop in ons huis geweest?’
‘Ja natuurlijk.’
‘O, je weet toch immers best, dat jij het slot hebt kapotgemaakt. Uit onvoorzichtigheid, of ruwheid, of ja, weet ik wat. Jij kunt mij tenminste niet wijs maken, dat jij het slot van onze deur niet kent. En in de auto zit de Barones. O, ik weet me geen raad, wat voor figuur sla ik.’
‘In de auto zit de Barones?’ herhaalde ik wezenloos. ‘O, de Bergensche Barones. Wat doet die daar?’
‘Jog, praat jij asjeblieft met haar. Ik kan niet meer,’ weende Julie.
‘Ik heb toch niets anders gewild vrouwtjelief. Jij bent direct zoo van streek. En er is toch immers nog niets gebeurd?’
Julie stampvoette zwijgend.
‘Joop, welke sleutel heb jij van Pop gekregen?’
‘Van jullie huisdeur,’ zei ik met klem. ‘Hier is hij,’ en ik vischte hem uit mijn tasch, die over een eetkamerstoel bungelde.
‘Ja, maar dat is de sleutel niet van onze huisdeur,’ zei Jog.
‘Zie je wel?’ riep Julie. ‘Heb ik het niet gezegd? Zooiets kun je van Joop verwachten.’
‘Wat kun je nu van Joop verwachten?’ Ik ging er bij zitten.
‘Dat je natuurlijk met een glad verkeerde sleutel ons slot hebt kapotgemaakt.’
‘Maar lieve deugd, dat kan ik toch niet helpen. Die sleutel hebben Pop en Kees me in overgroote liefdesverstrooidheid gegeven gisteravond. En bovendien, wat zanik je toch van een kapot slot of een huisdeur, die niet open wil. Er zijn toch zeker smeden op de wereld om sloten open te breken.’
‘Zie je nu wel vrouwtje, nu heb je al die drukte gemaakt voor niets,’ zei Jog. ‘Lena is al naar een smid. Over een half uur kunnen we in ons huis, en dan is alle leed geleden.’
| |
| |
‘Ja, en dan moeten we nog dineeren,’ huilde Julie. ‘O, ik kan nog furieus worden, als ik denk aan het figuur, wat jij daar voor de deur sloeg.’
‘Maar waarom hebben jullie die Barones direct meegesleept?’ zei ik nuchter. Hierop verwaardigde Julie niet eens te antwoorden. Ik had evenwel medelijden met Jogs ongelukkige gezicht, en ik zei: ‘Weet je wat? Visch die Barones nu maar gauw uit de tax, en, wie zitten er nog meer in? Nurse en Mol ook? Dan zal ik jullie verfrisschen. Kijk, daar komt Tante Suzanna ook al aanstappen, die vindt het vast goed. Dan blijyen jullie hier, tot het Juweel en de smid en de hit het diner klaar hebben, en dan tax je naar huis. Opknappen kun jij je hier ook. Hoe lijkt je dat?’ Ik vroeg het Julie, maar ik keek naar Jog.
‘Laten we dat dan maar doen,’ zuchtte Julie. ‘Haal jij de Barones even Jog?’
‘Staat ze erop, dat ik Barones zeg?’ vroeg ik. ‘Ik doe het met plezier hoor.’
‘Zeg asjeblieft Mevrouw,’ snauwde Julie. ‘Ik Zeg Clementine.’
‘O aangenaam. Als ik me maar niet vergis. Nee, dat meen ik niet. Ik zal je niet nerveuser maken, dan je al bent. Wacht jij hier op Clementine, om je dan samen boven te gaan opknappen? Dan ontferm ik me wel over Nurse en Mol. En nu zal ik U de situatie uitleggen Tante Suzanna.’
‘Me dunkt dat het tijd wordt,’ zei die ferm.
In korte trekken deelde ik de geschiedenis van de huisdeur mee, en toen kwam Jog binnen met Clementine, en daarachter Nurse met Mol. Julie stelde ons voor aan Baronesse Graadt van der Putte, en de Barones boog haar volle hals. Ze was heel blond en zeer statig, en het leek me onder alle omstandigheden moeilijk haar Clementine te noemen. Ze noemde Julie ‘m'n lieve kind’. Jog bungelde echt achter die twee vrouwen aan, en ik kon me zonder veel moeite zijn ideale vacantie voorstellen. Clementine nam Julie's arm, en samen togen ze naar boven.
| |
| |
Toen kon ik me wijden aan Mol, die met peinzende oogen naar haar vlammende Moeder gestaard had. Mol was opgegroeid tot een sluik, zeer zelfstandig allerleukst kind, dat de vreeselijkste dingen kon zeggen. Er bestond een groote sympathie tusschen Mol en mezelf.
‘Tante Joop, waarom huilt Mama?’ zei Mol vanaf mijn knie.
‘Mama heeft zich een beetje pijn gedaan,’ zei ik.
‘Waar heeft Mama zich pijn gedaan?’ met het schattigste zangstemmetje van de wereld.
‘Aan haar hoofdje. Mama heeft hoofdpijn. Zul je lief en gehoorzaam zijn?’ Dit beloofde Mol niets te grif en Nurse zei: ‘Kan ik nu Baby misschien ook wat gaan wasschen?’
‘Ik zal U mijn kamer wijzen. Kom maar.’ Met Mols kleine handje in mijn hand stegen we naar mijn appartementen.
‘Ze was een beetje lastig in de trein,’ zei Nurse. ‘Daardoor had ze Mevrouw al van streek gebracht.’
‘En hoe is 't met U?’ vroeg ik in de veiligheid van mijn kamer.
‘O heel goed. Dank U wel.’ Nurse bloosde. ‘Ik heb een heele goede tijd gehad in Bergen.’
‘Gelukkig maar.’ En ik knikte hartelijk tegen Nurse.
Beneden vond ik Jog in gesprek met de chauffeur, die nog steeds met de koffers voor de deur stond, en elke seconde berekende, terwijl Tante Suzanna orders gaf voor versche thee. Toen de Barones en Julie beneden kwamen, was er, dank zij de uitgebreidheid van ons personeel, reeds warme toast en frissche sandwiches en een door Betje pas gebakken cake, die oorspronkelijk voor 's avonds bestemd was. En Julie, die het gesloten huis opbelde, kreeg gelukkig het Juweel aan de telefoon, dat al bezig was de instructies uit te voeren, welke Julie natuurlijk reeds dagen van te voren gegeven had.
‘Gelukkig, nu is alles in orde,’ zuchtte Julie.
| |
| |
‘Je hadt je heusch niet zoo van streek moeten maken lieve kind,’ zei de Barones uit de diepte harer keel.
‘Nee, dat zei ik ook al,’ ijverde ik meelevend, waarop Julie me een blik toewierp, die duidelijker dan woorden te kennen gaf, of ik asjeblieft mijn mond wilde houden. Gelukkig kwam hierop Mol binnen, die jubelde: ‘Tante Joop, waar is Hans?’
‘Och Nurse, gaat U met haar in de tuin?’ kwijnde Julie.
‘Ja maar, daar staat onze jongen,’ weerstreefde ik.
‘Hebt U een zoon?’ vroeg de Barones, alsof ze me daartoe niet in staat achtte. Ik had bijna gezegd: ‘Ja, wel twee.’ Toen lachte ik valschelijk: ‘Ja Mevrouw. Kom maar Mol, ga met Tante mee in de serre plaatjes kijken.’ Nurse volgde ons ook, en ik ijlde trouweloos al weer terug om Tante Suzanna met theeschenken te helpen. Hierop kwam Jog ook weer binnen, die weer naar buiten ging om de chauffeur orders te geven de koffers naar het geopende huis te rijden. En ik draafde wederom naar de serre, om Mol te helpen bezighouden. Nurse vroeg: ‘Het gaat uitstekend met Uw jongen, hè Mevrouw?’ ‘Heerlijk.’
‘Toe Tante Joop, mag ik nu Hans zien?’
‘Nu, kom dan maar mee. Maar zachtjes hoor. Stelt U ook belang in mijn zoon Nurse?’
‘Mevrouw, hoe kunt U dat vragen?’
We liepen voorzichtig tot aan de wagen. Van verre zei ik al: ‘Hij slaapt. Want anders schudt zijn rijtuig heen en weer. Zoo trappelt hij.’ En Hans sliep werkelijk, zijn wangetjes rood van de slaap, en zijn eene knuistje tegen zijn neus. Nurse was natuurlijk verrukt. Maar Mol zei: ‘Wat een klein kindje. Mag ik hem dragen Tante Joop?’
‘Ja, een volgend keer, als hij wakker is.’
‘En wat heeft hij een gekke, kleine neus,’ kamde Mol mijn zoon af.
‘O maar die groeit wel,’ beloofde ik Mol. ‘Weet
| |
| |
je wat, je komt eens op een morgen met Nurse om tien uur. Dan baadt Tante Joop kleine Hans. En dan mag je Hans in zijn badje zien.’
‘Dat vind ik niks leuk,’ zei Mol onverschillig.
En ik hief haar in de hoogte. ‘O kind, wat een schat ben jij.’
Eindelijk reed de tax voor, die de familie Smidt naar het bereide diner zou brengen, en ik zuchtte haast van verlichting in het gezicht van de Barones. En 's avonds na den eten belde Jog op.
‘Zeg Joop, wat aardig, dat je overal bloemen hebt neergezet. Buitengewoon aardig hoor.’
‘Ja bijzonder. Hing de vlag nog in je jas?’
‘Ja, maar die is op het hoofd van de Barones neergekomen.’ Ik brulde.
‘O eenig. Hoe lang blijft die adellijke dame bij jullie?’
‘Ik weet niet. Een dag of vier denk ik.’
‘Nu, dan kom ik daarna wel eens aanwaaien. Hoe is het nu met Julie?’
‘Al weer aardig gekalmeerd gelukkig. Je neemt haar dat van vanmiddag wel niet kwalijk he Joop?’
‘Natuurlijk niet. Ik ken Julie beter dan jij. Zulke stormen deren mij niet.’
‘Gelukkig maar. Voel je je eenzaam, nu Leo weg is, Joost? Ik wou het je vanmiddag niet vragen, waar ze allemaal bij waren.’
‘Groot gelijk. Natuurlijk voel ik me eenzaam. Maar ik zal er me wel doorslaan. Vooral nu jij weer in de stad bent Jog.’
‘Joost, ik bloos ervan.’
‘Ja, daarom zei ik het ook Jog. Ik wou dat ik je zag Joachim.’
‘Nu, kom dan nog even aanstonds.’
‘Ik zou je danken. Bovendien wordt er gebeld. Het is net een visitebel. Dag Yoghurt.’
‘Dag Jopie.’
Het waren Pien en Kit. In de gang riep Pien al: ‘We gaan huizen kijken Joost, en jij moet zeggen
| |
| |
hoe je ze vindt.’ En Kit zei: ‘Trouweloos exemplaar, waarom zie ik je nooit?’
Ik trachtte ze elk aan een hand naar binnen te trekken. ‘Wees nu asjeblieft even lief tegen Tante Suzanna, anders ga ik niet mee.’
‘Alleen op voorwaarde, dat ik ons clubkind zie,’ zei Kit. ‘Weet je, dat ik hem zoo gedoopt heb Joost? Hij is het eerste kind van de club, en hij behoort aan ons allemaal.’
‘O, dat denk je maar.’
‘Hè toe Joop, laten wij nu even naar boven gaan.’
‘Maar het is zoo slecht voor zijn gemoedsrust,’ weerstreefde ik.
‘Och eventjes! En dan zal ik engelachtig tegen Tante Suzanna zijn. Heusch.’ Toen Kit het clubkind, zooals ze hem volhardend noemde, geadoreerd had, zei ze: ‘Nu ga ik alvast naar beneden. Tante Suzanna mag me nog al. Dan kan Pien je inmiddels van haar aanstaande stulp vertellen, want die geschiedenis kan ik wel droomen.’
Pien en ik vlijden ons elk in een immense stoel. ‘Is dit nu jouw speciale zitkamer Joop?’
‘Ja, enorm hè?’
‘Zit je er wel?’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar Schoonpapa en Leo hebben het zoo geregeld. O, heel verstandig hoor. Hier kan ik mijn visite ontvangen en mijn brieven schrijven en meer van die gezellige dingen doen.’
‘Joop, je ziet bleek,’ zei Pien.
‘Smart,’ zei ik.
‘Kind, ben je er zoo ellendig van, dat Leo weg is?’
‘Hoe zou jij het vinden, als de Bobbel naar Indië moest?’
‘Niet om te dragen.’
‘Nu, zoo voel ik het ook,’
‘Arme jongen,’ zei Pien. ‘Als we getrouwd zijn, moet je maar vaak bij ons komen. Bob wekt je nog al op hè?’
‘Ja geweldig. Vertel nu van je huis Pientje?’
| |
| |
‘Nu ik sta in dubio tusschen een alleraardigste étage met een zolder, waar ik een atelier kan maken, en een schattig benedenhuis met een tuin en een prieel. Ik ben idolaat van het prieel.’
‘Ja, begrijpelijk. Wat zegt de Bobbel?’
‘Die zegt, dat hij het aan mij overlaat. Want dan draagt hij niet de verantwoordelijkheid als ik over drie maanden tot de conclusie kom, dat ik het verkeerde huis gekozen heb.’
‘'n Verstandige man heb jij,’ prees ik.
Pien glimlachte. ‘Maar o Joost, het is zoo moeilijk om te kiezen.’
‘Het is net, of je tusschen twee mannen een keuze moet maken,’ leefde ik mee. ‘Stel je voor Pien, de eene dag denk je: “Ik houd van Piet,” en de andere dag: “Nee ik bemin Jaap.” En dan eindelijk trouw je Piet, en na een maand ontdek je, dat het toch Jaap had moeten zijn. Maar dan kun je zoo gemakkelijk niet meer veranderen.’
‘Nee, maar de Bobbel zegt, dat hij hecht aan een huis, en aan zijn stoel en aan zijn plaatsje bij de haard. Dus die wil beslist niet verhuizen als ik het verkeerde pied à terre kies.’
‘Nu, dan kom ik hem wel bewerken. Zoo ongezien denk ik dat het de benedenwoning wordt met het prieel. Is daar ruimte voor een atelier?’
‘Ja, er is een gezellige uitbouw in de tuin. Maar ik geloof niet, dat het licht daar zoo goed zal zijn.’
‘Enfin, laat ons gaan kijken.’ Ik stond op.
‘'n Gezellige poef is dit,’ zei Pien, die er ook over struikelde.
Beneden deed Kit aan Tante Suzanna een duizeligmakend effectenverhaal, dat wij gelukkig bij de grootste onwaarschijnlijkheid kwamen onderbreken. Op straat zei Kit: ‘Je bent erg chic Joop. Feitelijk veel te deftig voor ons.’
‘Och, wat een onzin,’ ik werd meteen wrevelig ‘dit simpele shantungpakje?’
Kit klopte me op mijn arm. ‘Kom domme meid,
| |
| |
word je daar boos om? Ik mag je toch wel even plagen. Hè, hè, die deftigheid bij je Schoonpapa benauwt me. Gelukkig, dat we op straat staan.’
‘Laten we Con ook nog halen,’ stelde ik voor.
‘Zijn we al geweest. Maar Con was naar het Concertgebouw met haar Ma. En Pop en Kees waren ook uit. Daar zijn we eerst heengerend.’
Ik gilde om het uitzijn van Pop en Kees. Innig gearmd belandden we bij de étage, die een donkere trap had en een griezelig uitzicht van achteren, maar prachtige groote kamers. Vandaar tramden we naar het benedenhuis, dat zoo uit een bouwdoos leek weggewandeld te zijn. Poppige kamers, een serretje, dat slechts twee stoelen en een tafel bevatten kon, en een eenige kinderkamerkeuken. Maar de tuin was allerliefst. Alleen leek het prieel erg verwilderd, daar het begroeid was met wingerd, die zijn loten loodrecht naar de hemel stak.
‘Maar dat snoeien we wel,’ zei Pien en ging op de rustieke bank zitten. Ook was er een vaststaande tafel in.
‘Een prieelameublement behoef je tenminste al niet te koopen. Scheelt al weer zooveel,’ zei Kit practisch.
‘En hoe vin jullie de tuin?’ dweepte Pien.
‘Ja, erg aardig. En zoo rustig. Heelemaal geen stadsgewoel. En die sloot, die zoo vredig langs je domein kabbelt, doet ook erg aan buiten denken,’ dweepte ik mee.
‘En er zwemmen eendjes in,’ zei Pien. ‘O schattig. Die kan ik elke morgen voeren. Nu jongens, wat zeggen jullie ervan?’
‘Waarom heb je eigenlijk nog getwijfeld?’ informeerde ik.
‘Omdat die andere kamers veel grooter zijn. En om het atelier. Maar als ik nu voor atelier die uitbouw neem... Bob vond de kamers klein.’
‘Net knus,’ zei Kit.
‘Nu, dan ben ik meteen gedecideerd.’ Pien sprong
| |
| |
op. ‘Ik ga nog even de sleutels naar de huisbaas terugbrengen. Ga jullie mee? Maar eerst nog eventjes de kamers zien.’
‘Het behang is goed,’ keurde Kit. ‘En als je nu niet al te forsche meubelen aanschaft Pien, dan kan het wat genoeglijk worden. Ik zie de Bobbel al aan het hoofd van de tafel zitten. Waar zet je de divan?’
‘O, daar in die hoek dunkt me. En de theetafel hier. Daar het buffet. O jongens, 't zal zoo leuk worden.’ Pien draaide eerst met mij, dan met Kit in het rond.
De badkamer is wel erg petieterig,’ zei Kit. ‘Als de Bobbel uit het bad stapt, tenminste als je een eenigszins florissante kuip koopt, dan is de kamer gevuld. Dan kan er geen scheerspiegel meer bij.’
‘Hoeft ook niet,’ hielp ik Pien weer opleven. ‘De Bobbel kan zich in de slaapkamer scheren. En die verbindingsdeur naar de slaapkamer is erg gemakkelijk.’
‘O, die haal ik er uit.’ Pien werd opnieuw enthousiast, ‘daar hang ik een gordijn voor. O jongens, jullie zult eens zien, hoe eenig het wordt. En de aanleg voor stroomend water is ook practisch hè?’
Ik moest verrukte Pien even in haar wang knijpen. ‘Ik voel me in staat tot een speech. Alleen ik barst in weenen uit, zoo aangedaan voel ik me in je toekomstige Home. En nu ga ik Schoonpapa van de Bank halen.’
‘Ga je niet even mee ergens neerstrijken?’ vroeg Kit teleurgesteld.
‘Ik kan heusch niet. Werkelijk niet. Ik moet trouwens om half elf weer thuis zijn voor het clubkind.’
‘Dat is een reden, waarvoor ik zwicht,’ zei Kit. ‘Ons clubkind moet goed verzorgd worden he Pien? En Pien beaamde het uit de volheid van haar gemoed.
Bij Schoonpapa werd ik door de nachtportier binnengelaten. En Schoonpapa keek me zoo verbaasd aan, toen ik het Heiligdom binnenschreed, dat ik zei:
| |
| |
‘U schijnt heelemaal niet blij te zijn, dat U me ziet.’
‘Wat kom je hier doen?’
‘U halen. Maar als U zoo kijkt, maak ik rechtsomkeert.’
‘Neen, ik dacht eerst werkelijk, dat er iets met Hans was.’ Schoonpapa schoof zijn papieren bij elkaar.
‘Met die beer is gelukkig nooit iets. En dan zou ik U getelefoneerd hebben Papaatje.’
‘Och ja, natuurlijk.’
‘Weet U, dat Kit Uw naamgenoot het clubkind heeft gedoopt?’
‘Heel aardig, heel aardig,’ zei Schoonpapa.
‘U bent er met Uw gedachten niet bij,’ dreigde ik hem, en ging in Leo's stoel zitten voor zijn gesloten bureau. Wat maakte me dat triest. Niet aan toegeven. Schoonpapa duwde lijsten in laden, en begon zijn bureau af te sluiten.
‘Ik geloof, dat ik U maar weer helpen moet 's avonds,’ begon ik en meende het.
‘Er komt volgende week een tijdelijke werkkracht. Maar ik vind het erg lief van je Joop.’
‘Zeg Papaatje,’ zei ik opeens, de koe bij de horens vattend, ‘kent U een firma Duyff & Zn. in zuidvruchten?
‘Duyff & Zn.?’ herhaalde Schoonpapa. ‘Die naam komt me niet onbekend voor. Wat wou je daarmee Joop? Wou je ook in zuidvruchten gaan handelen?’
‘Neen, ik wil iets veel ergers. En U moet me helpen. Ik zal U iets in groot vertrouwen vertellen. En U mag niet schrikken.’
‘Ik schrik niet zoo erg gauw van je Jopie.’
‘Prachtig. Nu dan...’ En ik vertelde Schoonpapa van Connie en Ru Duyff, toen ze nog op de H.B.S. waren, terwijl ik de latere jaren doorvloog om bij de tegenwoordige Connie en de hedendaagsche Ru Duyff te belanden. Ik vertelde ook van het telefoongesprek, waarom Schoonpapa grinnikte.
| |
| |
‘Alleen zie ik nog niet in, wat ik hiermee te maken heb.’
‘Wilt U het geluk van twee menschen bevorderen?’ vroeg ik plechtig.
‘Graag,’ zei Schoonpapa. ‘Ik ben alleen bang,
En U mag niet schrikken.
dat het anders verloopt, dan jij je nu in je grenzeloos optimisme voorstelt. Bovendien weet ik nog altijd niet, wat ik moet doen.’
‘U moet U met de Firma Duyff in verbinding stellen. Zou hij niet een klant van U zijn? En als dat zoo is, kunt U dan zijn crediet niet verhoogen?’
| |
| |
Nu schaterde Schoonpapa het uit. ‘Ja, dat doe ik onmiddellijk.’
‘Papaatje, luister nu eens naar me. U hebt massa's Indische vrienden. Is er geen enkele, die in zuidvruchten doet? Kunt U niet een nieuwe relatie voor de firma Duyff tot stand brengen? Dan komt U toch immers met de firma in contact. Als U 't maar zoover hebt, kan ik U duizend middelen aan de hand doen, om Ru Duyff eens bij U thuis te laten komen. En dan is het oogenblik gekomen, dat ik voor het voetlicht treed.’
Schoonpapa wreef zijn handen. ‘Ik kan niet direct zeggen, dat de rol van huwelijksmakelaar me aanlokt. Maar, ik zal wel eens zien, hoe het loopt. In elk geval zal ik beginnen met eens grondig naar de firma Duyff & Zoon te laten informeeren. Jij bent wel iemand, om me een zeer wankele zakenrelatie aan de hand te doen.’
En Schoonpapa sloeg me schertsend op mijn schouder.
|
|