| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
De zomer vloog voorbij. We hadden een lange wisselende reeks logé's, die allen Hans Willem aanbaden. We leerden Jog dansen, Connie en ik - Julie was toch in Bergen gebleven, waar ze gelukkig kennis gemaakt had met een Barones - en ik smaakte paradijsvreugden, als ik met Jog over de parketvloer van de Hall hopste, en Jog een angstige vinger in mijn rug prikte en een meter van me af een fox-trot danste van eigen vinding. Leo op de Halltafel gezeten gaf luide instructies en Connie trachtte piano te spelen en tegelijk naar ons te kijken, wat een onwelluidend resultaat had.
‘Jog, je moet me beter vasthouden,’ smeekte ik. ‘Nee, ik dring me niet op. Maar je doet net, of ik je partner niet ben. Zoo zullen wij nooit in de moderne dancings kunnen optreden.’
Jog veegde over zijn voorhoofd. ‘Joost, ik leer het nooit.’
‘O, toch wel. Dat zijstapje doe je al heel aardig.’
‘Ik verfoei het zijstapje,’ tierde Jog lichtelijk. ‘Ben ik erg ondankbaar Joop?’
‘Heelemaal niet. Je bent slechts eerlijk. Leo, laaf ons asjeblieft.’
Maar, na zoo'n dolle avond slipte ik soms uit mijn bed naar de wieg van Hans. En dan ging ik in het donker bij zijn bedje zitten, en luisterde naar zijn ademhaling, die zacht en regelmatig was. Een avond
| |
| |
vond Leo me daar. Hij was beslist ontdaan de lieve engel.
‘Joop, wat beteekent dat? Kindje, wat is er?’
Ik trok mijn kimono dichter om me heen. ‘Er is niets. Ik keer alleen maar tot mezelf in.’
‘Maar wat zoek je daar een rare tijd voor uit.’
‘Ja, overdag is er geen gelegenheid tot zelfinkeer,’ zuchtte ik.
‘Joost, kom nu eerst eens mee naar onze kamer. Dan praten wij wel verder.’
‘Jongetje, er is niets meer te praten.’
‘Toch wel.’
‘Ja maar niet op dit misdadige uur.’ Want, ik dacht er gelukkig aan, hoe druk Leo het overdag had.
‘Als je me dan belooft onmiddellijk te gaan slapen.’
‘Als een os,’ zei ik grif.
De volgende avond zei Leo: ‘Ik kan zeer waarschijnlijk de heele Septembermaand vacantie nemen Joost. Hoe zou je het vinden om dan nog eens samen een buitenlandsche reis te maken?’
‘En onze kroonprins?’
‘Daar kunnen wij een verpleegster bij nemen.’
Ik heesch me op Leo's knie. ‘Dat kun je niet meenen.’
‘Wil je dan niet graag met mij naar buiten?’
‘Zou je onze stamhouder wel achter willen laten?’
‘Het zal zoo goed voor je rust zijn, kleine meid.’
‘Leo, ik zal middenin de nacht weer naar huis reizen, om hem even te zien lachen.’
‘Ik geloof, dat dat dan een vergeefsche reis zou zijn,’ plaagde Leo.
‘Bovendien, ik kan toch Connie ook maar niet zoo weer aan haar lot overlaten. Ze knapt zoo prachtig op.’
‘Ik ben zoo bang, dat deze drukke tijd zich aan je wreken zal.’
‘Welneen, daarvoor ben ik veel te gelukkig.’
‘Zeg dat nog eens Jopie.’ En ik herhaalde het graag en onmiddellijk.
Hans was nu ruim drie maanden, en lachte wel- | |
| |
bewust, en greep naar mijn lokkepracht, als ik me over hem heenboog. Hij greep naar mijn neus en klemde zoo vast mijn wijsvinger tusschen zijn stevige handje, alsof hij me nooit weer wilde loslaten. Grietje zei, dat de domme drie maanden voorbij waren, en ik kon niet genoeg naar zijn glanzende zwarte kijkers staren, die me volgden als hij wakker op het babykussen lag. En wanneer Connie de flesch hief, trappelden zijn kleine pootjes, alsof hij van het kussen wilde afdansen. Grietje noemde dat fietsen. Om dit woord dook Gijbertje haast onder de tafel.
Het leek, of de lange rij zomerdagen in een onafgebroken vroolijke reeks zou worden afgewerkt, toen een middag - Pa en Ma logeerden net bij ons - Leo thuiskwam, en ik dadelijk aan zijn gezicht zag, dat hem iets hinderde. Ik onderschepte zijn gaan naar de badkamer, en fluisterde op het tuinpad: ‘Leo, is er iets?’
‘Hoe zie je dat zoo gauw?’
‘Ik lees jouw gezicht als een open boek.’ Maar mijn hart klopte in mijn keel, terwijl ik dit zei.
‘Het is niet ernstig Joost. Kijk niet direct zoo bezorgd. Ik zal het je vanavond vertellen, als we samen zijn.’
‘Is het heusch niet akelig?’
‘Zou ik er dan zoo over spreken Joop?’
‘De Bank staat toch niet op springen?’
‘Neen, safer dan ooit. Maar het is wel iets de Bank betreffende.’
‘O gelukkig,’ zuchtte ik. ‘Als die safe is, kan het nooit zoo erg naar zijn. Ga je maar gauw wat opknappen. Ik schort mijn geduld wel op tot hedenavond. Dat kan ik nu wel!’
Toch leek de avond me lang! Connie speelde wat voor ons, en de Piepert - wat grijzer, wat meer gerimpeld, maar nog even vief en rechtop als altijd - sloeg de maat van Connie's vreemde wijzen met zijn lorgnet op de knie mee. Ma - even koel, even hoog, zooals ik Ma immer had gekend, maar met een roe- | |
| |
rende teederheid voor Hans, die van rechtswege mijn deel had moeten zijn - zei: ‘Joop, ik hoor jou nooit meer studeeren. Houd jij je pianolessen niet bij? Zooals Julie doet?’
‘O, toch wel Ma. Zoo te hooi en te gras. Als ik gedisponeerd ben. Dat doen alle groote geesten.’
‘Joost lijdt heelemaal niet aan zelfoverschatting Mama,’ zei Leo. En Ma beweerde boud: ‘Wat Julie kan, moet jij toch ook kunnen Jo.’
Ik zuchtte maar eens hartbrekend, en ik strekte mijn hand uit naar Leo. Hij knikte me bemoedigend toe. Maar mijn gedachten waren zoo vreemd en zoo somber. Zelfs Hans, die later plotseling voor Ma de breedste glimlach had, die hij ooit had vertoond, oefende niet zijn gewone zonnige invloed op me uit. Ik knuffelde hem, en hij blies een belletje pal in mijn gezicht. Connie slingerde, in haar slaapkamerdeur staand, mijn armen heen en weer. ‘Josie, wat scheelt er aan?’
‘'n Beetje putterig. That's all.’ En, omdat ik meteen bang was, dat Connie in haar overgroote gevoeligheid denken zou, dat het te druk voor me was of iets dergelijks, liet ik er maar gauw op volgen: ‘Gelukkig, dat ik jou heb, om me weer uit de put te halen. Wat zie je er goed uit, Con.’
‘Elke dag word ik beter Joop. Rustiger, sterker. Joop, ik ben je zoo dankbaar.’
‘Geef me voor deze gelegenheid dan maar gauw een nachtzoen,’ zei ik. ‘Dat leidt me af. Want ik voel me, alsof ik in een minium van tijd in tranen verdrinken zal.’
‘Is er dan iets naars?’
‘Welnee. Dat doe ik een paar maal in 't jaar. Voor plezier. Nacht Con.’
Ma kwam statig de gang over. ‘Joop, ik heb het dekentje van Hans nog wat ingestopt. Hij had het al weer weggetrapt.’
‘Die rebel,’ zei ik. ‘Nacht Grootmama.’ Ik voelde Ma's genadige kus op mijn voorhoofd. Toen
| |
| |
ijlde ik naar de rookkamer, waar Leo net de Piepert sigaren en sigaretten toeschoof. Ik bleef in de deuropening staan.
‘Kijk die ontstelde oogen eens Papa.’ Leo stond op en kwam naar me toe. ‘Kom nu eens rustig bij ons zitten, dan zullen we een moeilijk probleem voor je ontvouwen. Hier op de divan naast mij. Behooren die slippen ook nog bij jou?’
‘Yes Sir,’ zei ik. ‘Piepert kijk niet zoo ernstig. Als U zoo kijkt, dan staat mijn H.B.S.tijd weer levendig voor me. Ik behoef toch, hoop ik, geen examen meer te doen?’
De Piepert schudde zijn grijze hoofd. Maar hij glimlachte. Ik vouwde mijn beenen onder me als een Boeddhabeeldje. ‘Steek van wal asjeblieft.’
‘Joost, ik heb je verteld...’, begon Leo.
‘Nietwaar,’ interrumpeerde ik. Want Leo vertelt me bijkans nooit iets. De Piepert fronste zijn wenkbrauwen. Dus voelde ik me geroepen mijn interruptie op te helderen.
‘Joost, ik heb je verteld,’ herbegon Leo genoeglijk, ‘dat de Directeur van onze bijbank in Batavia gestorven is, nietwaar?’
‘Ja, twee maanden geleden.’
‘Je weet ook, dat er een waarnemend Directeur is benoemd.’
‘Ja, maar dat heeft Schoonpapa me verteld. Anders zou ik dat niet geweten hebben. Ga door.’
‘Je weet dus vermoedelijk niet, dat het daar op het moment een groote warboel is.’ Ik schudde mijn hoofd.
‘We hebben deze week al twee telegrammen gekregen, dringende telegrammen, dat de overkomst van Papa of mij hoogst noodzakelijk is. Daarom keek ik straks ernstig Joost, toen ik thuiskwam.’
Ik knoopte mezelf uit mijn Boeddha-houding.
‘En gaat Schoonpapa nu naar Indië?’ vroeg ik.
Toen zei Leo ernstig: ‘De beslissing is aan jou Joop. Papa heeft dadelijk voorgesteld om zelf te
| |
| |
gaan, omdat hij begrijpt, dat het ellendig voor jou en voor mij is, als ik een half jaar - misschien langer, daarvan is nu nog niets te zeggen - weg zal zijn. Maar daar staat tegenover, dat ik Papa niet meer veerkrachtig genoeg vind om die groote reis te ondernemen, temeer daar Papa in Batavia weken, misschien maanden, ingespannen bezig zal moeten zijn om de zaken daar weer in het reine te brengen. En toch Joop, als ik er aan denk, dat ik zoo lang weg zal zijn van jou en Hans, dan... neen, dan weet ik werkelijk niet, wat het zwaarste weegt.’
‘Ik moet er even over nadenken,’ zei ik zacht. Ik gleed van de divan. ‘Ik moet er alleen even over nadenken.’
Ik sloeg de gordijnen weg, en ging op het balcon staan. In de kamer achter me wist ik de Piepert en Leo. Ik klemde mijn handen om de balconrand. Wat was daar zoo opeens in mijn leven gekomen, dat alles veranderde? Ik dacht: ‘Ik kan Leo zoo lang niet missen. Ik kan het niet. Ik zal ziek worden van eenzaamheid, als Leo weg is. En Schoonpapa is nog zoo flink en nog krachtig. Schoonpapa wil toch immers zelf ook gaan. Schoonpapa wil niet eens, dat Leo me alleen laat.’ Ik zuchtte. Een bevrijdende zucht was het. Mijn borst zette zich uit: Ik kon Leo niet missen. Ik strekte mijn hand al uit om de gordijnen terug te slaan, toen dacht ik: ‘En als Schoonpapa ziek wordt op reis? Als dat groote werk in Batavia te zwaar blijkt? Dan zou ik mezelf altijd, altijd moeten verwijten...’
Ik klemde mijn onderlip tusschen mijn tanden. Dan liep ik de kamer weer binnen. Nu vroolijk zijn, dacht ik. Niets laten merken. Ik plofte op de divan neer. De Piepert keek me aan. Leo keek me aan. Ik vertrok mijn mond op de manier, zooals Hans lachte.
‘Natuurlijk moet jij gaan Leo,’ zei ik. De Piepert knikte een paar maal. ‘Flink zoo.’ Hij legde zijn sigaar neer. ‘Ik had niets anders van jou verwacht Joop.’
| |
| |
‘O, maar ik ga mee,’ zei ik. ‘Ik vind Indië wel een akelig mystiek land, maar in zoo'n korte spanne tijds zal ik wel niet door een slang worden gebeten, of door een inboorling worden vermoord. Denkt U ook niet Piepert?’
Leo nam mijn hand tusschen zijn beide handen. ‘En Hans dan?’ vroeg hij zacht.
‘O Hans!’ Mijn onderlip wilde trillen. ‘Die kan bij zijn diverse grootouders worden ondergebracht.’
‘Meen je dat Joop?’
‘Ja, ja, ja!’
Toen zei de Piepert: ‘Ik vind je beslist heel ferm en heel loffelijk Joop. Maar wees nu in alle opzichten flink. Je kunt niet mee Joop. Vooreerst zou je Leo in zijn werk te veel belemmeren. Ja, lieve meid, onwillekeurig, al denk je van niet. Je zit moederziel alleen op Batavia. Je voelt je daar eenzaam. Je mist je jongen, - je ziet, dat ik mezelf nog heel bescheiden uitschakel Jopie - en dat werkt op Leo terug. Hij zal jou zijn tijd moeten geven, die hij zoo hard noodig heeft. Vin je 't zelf wel verstandig, dat je met hem mee zou gaan Joop?’
‘En zouden we Hans dan ook niet mee kunnen nemen?’
‘Wat is je eigen antwoord op die vraag?’ vroeg de Piepert.
‘Neen,’ zei ik zacht.
‘En wie hoort bij haar eigen jongen te blijven?’
‘U hebt gelijk Piepert. U hebt nog net als altijd vroeger, gelijk!’
Toen stond de Piepert op. Hij duwde zijn half-opgerookte sigaar in de aschbak. ‘Praat jullie er samen nog maar eens over. Nacht jongen.’ Hij gaf Leo een van zijn bekende, ferme handdrukken. ‘Jopie.’ Ik liep mee naar de deur. Ik streek over zijn grijze kuif, die nog zoo uitdagend omhoog kan staan. ‘Nacht wreede, verstandige Piepert.’
Zacht liep Papa over de gang, om Hans. Heel zacht sloot hij de deur, om Hans. Met een paar spron- | |
| |
gen was ik bij Leo. En als een kind sloeg ik mijn armen om hem heen, en drukte mijn hoofd tegen zijn schouder. De tranen drupten in mijn hals. Lang zaten we zoo samen zwijgend. Toen streelde Leo's hand mijn wang. ‘Liefste,’ zei hij. Anders niet. En voorzichtig en teeder veegde hij met zijn zakdoek mijn tranen weg.
Het was me, alsof ik droomend door de dagen ging, die volgden. Ma vond een reis naar Indië een heel gewoon uitstapje. Pa zei philosophisch: ‘Ja Joost, nu moet je maar het beste maken van je eenzame tijd. Je komt natuurlijk met onze kleinzoon in Noordwijk, nietwaar Mama?’
Connie liep met me over de hei, en somde alle lieve eigenschappen op van onze erfprins, en voorspelde me, dat de maanden zouden vliegen, omdat Hans me elke dag weer een nieuwe vreugde zou geven, ‘en’ zei ze ‘je komt natuurlijk bij ons logeeren Joost. Dan kan ik je iets teruggeven van alles...’
‘O stil toch Connie,’ smeekte ik.
‘Dan gaan we 's morgens samen Hans baden Joop. En we wandelen samen. En we drinken afternoon-tea by Pop, en eten bij Pien, als ze getrouwd is. Dan kook ik voor Pien, en 's avonds zal ik voor je zingen. Hoe lijkt je dat Joost? Ma is zoo verrukt van je jongen, als Ma in staat is om verrukt te zijn. Ze zal het prachtig vinden, als je komt.’
We gingen zitten in de warme heide. De hemel was als een koepel boven onze hoofden. Een leeuwerik schoot vlak bij ons jubelend omhoog. Toen zei ik, en ik boorde mijn hiel in de grond: ‘Twee jaar geleden was ik nog ontevreden en rusteloos Con. Toen deed ik dolle dingen uit baloorigheid. En Leo, die zoo geduldig met me was. Nooit heb ik dat genoeg gewaardeerd.’
‘Maar nu toch...’ begon Connie.
‘O ja, nu wel. Alleen... o Connie, ik durf er
| |
| |
niet aan te denken, dat Leo over een week al weg zal zijn.’
‘Joop, als ik zulke dingen zou beweren, zou je zeggen: ‘Kom, kop op, doe niet zoo tragisch.’
Ik sprong overeind. ‘Je hebt gelijk. Het is maar goed, dat Leo niet half benadert, hoe verschrikkelijk ik het vind.’
‘En besef jij wel, hoe ellendig Leo het vindt?’
Ik keek Connie verbaasd aan. Ze knikte wat verlegen. Dan zei ik, en mijn eigen stem klonk me vreemd: ‘O Con, wat heb ik nog veel te leeren.’
‘En waar ga je nu het liefst logeeren?’ vroeg Con afleidend.
‘Het allerliefst bleef ik hier.’
‘Maar Joost, denk aan de lange winter.’
‘Ja gek, die heeft niets afschrikwekkends voor me. Ik geloof, dat mijn aanleg uit gaat naar kluizenares. Je weet Con, ik verviel altijd in uitersten.’ Connie lachte zacht:
‘Kom jij nu maar bij ons Joost.’
‘Ja, dan zou je Pop hooren. De parkieten zijn wel absoluut ongevoelig voor de buitenwereld, maar Pop heeft nog eenige menschelijke eigenschappen. Die zou zich gepasseerd gevoelen.’
‘Maar, wat wil je dan Joost?’
‘Ik heb er al met de Pipa over gesproken, en die vond het ook de beste oplossing: ik ga naar Schoonpapa van Dil. Die zal eenzaam zijn, als Leo weg is. Dan kan Hans als vergoeding fungeeren.’
‘Maar de zure Tante Suzanna,’ jammerde Con. ‘Joop, dat hou je nooit uit. Je vondt het altijd al naar, wanneer je er een paar dagen was.’
Ik zuchtte. ‘Ja, daar heb jij weer gelijk in. Maar in elk geval zal ik probeeren, er het beste van te maken. En ik vind jullie toch allemaal in de stad om me op te beuren, als Tante Suzanna eens erg moeilijk is. Bovendien krijg ik boven mijn eigen appartementen, waar ik in mijn eentje kan uitrazen. Nee, 't zal best losloopen Con.’
| |
| |
‘Leo vindt het natuurlijk een prachtplan.’
‘Ja natuurlijk.’ Ik glimlachte, toen ik aan zijn verrukking dacht. Die verrukking had me zelfs de lichtzinnige moed gegeven om te beweren, dat ik Tante Suzanna wel genoeglijk vond!
‘Ja, 't is misschien wel het beste,’ beaamde Connie na een oogenblik. ‘Het is alleen zoo ellendig, dat wat het beste is, zoo vaak het moeilijkst blijkt.’
‘Dat steel je van mijn ziel,’ gaf ik grif toe. ‘Con, als wij nog lang samen zijn, worden wij ook twee parkieten gelijk Pop en Kees. Die denken en zeggen en doen ook altijd hetzelfde.’
Connie schaterde het uit, een van haar oude, onbedwingbare lachbuien. ‘O Joop, ik zit Pop en Kees samen op een tak zitten met de kopjes naar mekaar toe.’
‘Ja, maar dat doen ze ook. Ze zitten gearmd aan het ontbijt en dineeren geloof ik op elkaars knie. Als ze samen in een paar schoenen konden, zouden Ze het niet nalaten. En ze hebben gelijke nachtzakken en gelijke pyjamastreepen, en dezelfde badmantels. Als Kees een kanten nachtmutsje kon dragen voor zijn fatsoen, zette hij er beslist een op met een lila lint er door net als Pop. Ik word er wee van, en ik moet ze plagen. Maar zelfs dat hooren ze aan met onwezenlijke gezichten.’
‘Zouden Pien en de Bobbel ook zoo parkieterig worden?’
‘Welnee. Ik hoop het niet tenminste. Die gaan nog al fier met elkaar om. Ik vind de Bobbel wel iemand om Pien na een week Vrouw te noemen of Moeder.’
‘En Kaki en Loutje?’
‘O, Kaki is ook wel zoo aanbiddend. Jij hebt hem nooit zoo meegemaakt als ik. Ik ben gewoon doortrokken van liefde. Ik zou er een boek over kunnen schrijven. Maar Loutje is nogal verstandig gelukkig.’
‘Ja maar dat dachten we van Pop ook.’
| |
| |
‘Pop is te laconiek om verstandig te zijn. Die laat zich alles maar aanleunen.’
‘Waar zitten Kaki en Loutje nu?’
‘Met Pa de Poll in de Schotsche Hooglanden. Kaki zal wel op de doedelzak kunnen blazen, wanneer ze in September weer in de stad komen.’
‘En hij heeft vast een Hooglanderscostuum.’
‘O vàst,’ beaamde ik, en duwde het hek van S. & M. open. Grietje stond al in de deur, en zei met haar breede, trouwe glimlach: ‘Hij heeft wel een uur zoet liggen kijken Mevrouw. Nu slaapt hij.’
‘Heb je een post bij zijn wagen gezet G 1?’
‘Ik heb af en toe eens effetjes gekeken. Maar op een distantie,’ zei Grietje eerlijk.
‘Ik zal je met de stofzuiger boeien, voor ik uitga,’ beloofde ik.
‘Stil is het hè, nu je Pa en Ma in Bergen zitten.’ Connie draaide behaaglijk rond in onze ruime, koele Hall. ‘Wat een zalig huis is dit Joop. Ik kijk altijd met zoo'n genoegen rond. Je hebt eigenlijk allemaal mooie dingen.’
‘Ja, die eer komt Leo toe. Ik heb een griezelsmaak. Ik zet heel genoeglijk een vogelkooi op een Perzisch tapijtje, bij wijze van spreken.’ Ik ging even zitten in een van de diepe stoelen in de Hall. Connie liep de trap op, ze neuriede zachtjes. Er kwam door het gekleurde glas in lood zoo'n geheimzinnig licht naar binnen gezweefd. Ik kreeg opeens het gevoel of ik in een kerk zat - de stilte, de rust, het plechtig halfduister. Ik vouwde mijn handen om mijn knieën. Sterk zou ik zijn. Flink wilde ik wezen, als Leo wegging. En het allerbeste maken van een moeilijke tijd.
De laatste avond, dat we samen waren, Leo en ik - Connie was vroeg naar haar kamer gegaan - zaten we nog heel lang op het terras. Ik had de twee G's naar bed gestuurd, deze avond was Hans voor ons beiden alleen.
We hadden onze stoelen dicht bij elkaar gescho- | |
| |
ven, en naar mijn keel klom een knobbel, die ik tot elke prijs wilde weren.
‘Leo, weet je waar ik zoo blij om ben,’ zei ik opeens.
‘Ja, dat wil ik wel heel graag weten.’ Hij glimlachte flauw.
‘Dat je zoo prettig aan me denken kunt al die tijd, dat je weg bent. Dat ik zoo heelemaal niets geks heb uitgespookt dit laatste jaar. Herinner jij je nog het drama van mijn korte haar, en het Kaki-schandaal? 't Lijkt wel een film, zoo op het gehoor.’
‘Ja, ik lach er nog wel eens om. Ik ben ook een veel te strenge echtgenoot voor je geweest Joost. Ik moest ook nog leeren.’
‘O Leo, zeg dat asjeblieft niet.’ Ik legde mijn hand op zijn mond. ‘Als we zoo doorgaan, zullen we nog volmaakt worden. Mag ik nu even op je knie? Ik geloof wel, dat Grietje in zoete rust is, en ons niet meer overrompelen zal.’
‘Kon je maar met me meegaan vrouwtje.’
Ik duwde mijn haar onder zijn kin. ‘Och, ik zou misschien wegspoelen, door de patrijspoort, of je in Batavia kwijtraken. Wees maar liever blij, dat ik onder de veilige hoede van Tante Suzanna achterblijf.’
‘Ik zal je zoo missen. Je weet niet, wat je voor me bent; lieve, dappere vrouw.’
‘Ja vooral dapper,’ snikte ik onder zijn kin. ‘En het zal voor mij wel weer op de een of andere manier goed zijn. Ik moet door afgronden waden om tot iets groots te geraken.’
‘Is Tante Suzanna soms de afgrond?’ schertste Leo.
Ik boende mijn gezicht met de revers van zijn jas. ‘Dat zal wel blijken. Gelukkig, dat Tante Suzanna een goede invloed heeft op Schoonpapa. Anders zou ik Hans moeten isoleeren.’
‘Treed jij maar ferm op hoor. Papa verbeeldt zich, zie je, dat hij Hans zal opvoeden tijdens mijn afwezigheid.’
| |
| |
‘Ik zal een lijst van bezoekuren boven Schoonpapa's bureau hangen. Al zegt hij dan smadelijk, dat Hans wel audientie lijkt te houden op gezette tijden, daarboven ben ik verheven.’
Leo lachte zacht. Dan was het even stil tusschen ons. Ik keek uit in de tuin, die geheimzinnig leek. De struiken stonden roerloos, alleen ritselden af en toe de bladeren van de seringeboom naast de serre, en over de hei in de verte kwamen hemel en aarde samen. Toen zei Leo: ‘Wat een mooie tijd ligt achter ons Joop.’
‘Ja,’ zei ik zacht. Ik dacht aan de volmaakte dagen, toen Hans geboren moest worden, aan onze innige gesprekken, aan de goddelijke rust van onze avonden, samen bij de schemerlamp met een boek. Een enkel woord, een enkele handdruk, een nieuw Engelsch of Fransch liedje, dat Leo voor me meebracht, en dat ik probeerde te spelen, een antiek beeldje, dat hij pas had gekocht en voor zich op tafel zette en met innige aandacht bekeek, een zoete naam, een vluchtige glimlach, en het weten, dat dat àlles deel was van ons mooie groote geluk.
Toen hief ik mijn hoofd. ‘Hoor je Hans huilen?’ Ik sprong op de grond. ‘De engel. Ontaarde ouders heeft hij. Die hebben hem maar laten wachten op zijn lafenis. Ik maak het fleschje gauw klaar. Wil jij hem dan opnemen Leo?’
‘Niets liever dan dat.’ Ik hoorde, hoe Leo met groote sprongen de trap op rende. Ik vischte de melk uit de kelder, liet het water uit een van de schoone fleschjes loopen. Wat zorgde G 1 goed voor alles. Hans was al stil. Ik klom op het aanrecht, terwijl ik wachtte op het warmworden van de flesch.
En opeens kon ik me niet voorstellen, dat ik de gezellige, frissche keuken van de twee G's in zoo'n lange tijd niet zou zien. Daar stond het theeblaadje van de twee dames keurig gedekt. En de oude, bekende stoof van G 1 stond onder de tafel, en keek me onbenullig met zijn vijf oogen aan. De keuken- | |
| |
klok had zoo'n trouwhartige tik en het koperwerk
‘Leo, hij is net een miniatuurtje van jou.’
glansde. Toen zag ik, dat het water ging
| |
| |
stoomen en ik greep naar de flesch. Ja, die was goed.
Boven liep Leo met Hans heen en weer. Het ronde, donkere kopje lag rustig in zijn arm, en hij keek bewust in Leo's oogen. Hij lachte niet, daarvoor was de tijd te slecht gekozen. Ik hield de flesch achter mijn rug. ‘Leo, hij is net een miniatuurtje van jou. Zie je zelf wel, dat hij op jou lijkt?’
‘Ik verbeeldde me juist, dat hij op jou lijkt Joost.’
‘Jongen, ontneem me toch niet die illusie. Hij heeft jouw haar en jouw oogen en zelfs jouw kin. Zie je wel, hoe nijdig hij kijkt? Hij raast inwendig om zijn flesch.’
Ik boog me over hem heen, streelde zijn kinnetje. ‘Trouwelooze moeder,’ zeiden de zwarte oogen. En Hans Willem legde steviger zijn hoofd in Leo's armholte, en krijschte!!
‘Kom maar hier, ik zal je gauw helpen. Ben je dan zoo boos op me?’ Ik legde hem neer op het kussen. Hij gooide zijn beenen uit met driftige bewegingen. ‘Direct komt Grietje in nachtgewaad te voorschijn,’ voorspelde ik. ‘Hans, heb medelijden met ons. Ja, je bent dadelijk klaar. En dan ga je in je schoone mandje, en dan komt de flesch.’ Ik zong er een wijsje op. Hans sloot zijn mond, en keek me aan.
‘Papa heeft me wel eens verteld, dat hij vroeger de Lorelei voor me zong, als ik ondeugend was,’ zei Leo. ‘Dan was ik direct getemd. Maar de Lorelei is nu wel wat verouderd.’
‘Probeer eens: “When the lovelight in your eyes is shining.“ Dat is tenminste up to date. Dan maak ik in die tijd zijn wiegje in orde.’
En Leo zong: ‘When the lovelight in your eyes is shining, shining in your eyes so blue...’ Later zei ik: ‘Wie zou dat gedacht hebben, dat we jouw laatste avond nog zouden eindigen met muziek en zang?’ Maar Leo stond over het wiegje van Hans Willem gebogen, en bekeek zijn voldane gezichtje, alsof hij elke nog onbestemde trek in zich wilde op- | |
| |
nemen. Hij hoorde niet, wat ik gezegd had, en opeens vond ik het bijna profaan om de woorden te herhalen. Ik liep met het leege fleschje naar beneden, spoelde het lang en nauwkeurig om. En dan stopte ik onberedeneerd mijn hoofd in een witte schort van Gijbertje, die aan een spijker hing achter de deur, en brulde gauw even wat van mijn overdadige tranen weg.
|
|