| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
‘Joop, je mag honderd keer beweren, dat ik hier ben als Stütze, of weet ik wat, maar ik zeg je, dat daar geen lor van waar is. Ik ben hier nu al ruim twee weken, en ik heb nog geen slag uitgevoerd.’
‘Ja, kan ik het helpen, dat mijn beide G's plotseling zoo actief geworden zijn?’
‘Onzin Joop, die waren altijd actief. Ik ben net Zoo goed logé als Jog en je schoonvader of weet ik wie.’
‘Tob nu niet Connie,’ ik boog me even naar haar over, ‘wat komt het er op aan in welke hoedanigheid je hier bent. We hebben je allebei heel graag, Leo en ik.’ Ik duwde de theemuts dieper over de trekpot. We zaten buiten. Leo en Jog maakten een wandeling over de hei, en ik had Connie voorspeld, dat het een avond werd van maanlicht en nachtegalenzang. Opeens zag ik, hoe stil langs Connie's afgewend gezicht de tranen neerdrupten. ‘Connie, huil je daarom? Heb ik iets onaardigs gezegd Con?’ Connie stak een hand naar me uit. ‘Nee Joost, hoe kom je erbij? Laat me maar even. Het is zoo goed om eens even uit te huilen.’
Ik greep naar een van de vele tijdschriften, die naast ons op een tafeltje lagen, en bladerde er wat in rond, tot Connie haar gezicht afveegde, en met een triest glimlachje zei: ‘Nu is het wel over Joop.’
‘Voel jij je dan zoo ongelukkig, Con?’
‘Nee, nu niet. Nu ik bij jou ben niet, Joost. Het is nog de reactie, geloof ik. Toen jouw brief kwam, was ik de radeloosheid nabij. Je weet niet, wat toen
| |
| |
jouw brief voor mij geweest is. Je vraagt me nergens naar Joop. En ik kan zoo moeilijk over mezelf spreken. Dat is wel heel anders dan vroeger hè? Toen wist de gansche club altijd al mijn geheimen, weet je nog wel?’
‘En of! We leefden altijd erg met je mee.’
Nu lachte Connie.
‘Dat jok je Joop. Jullie vonden mijn Schwärmereien alleen maar lastig, geloof ik. Weet je nog, welke vreeselijke dingen Kit altijd over mijn aanbidders debiteerde?’
‘Maar, we hebben je ook wel eens geholpen!’ Connie staarde even peinzend voor zich uit.
‘Ja, dat is zoo,’ zei ze dan. ‘Kom, laat ik eens voor je inschenken, dan doe ik toch wat.’
‘Connie, denk je nog wel eens aan de zwarte man over het water?’ Vol keek Connie me aan. Ze was mager en bruin geworden, en ze leek heelemaal niet meer op de dolle Connie, die lachte om alles en alles!
‘Neen Joop,’ zei ze dan. ‘Aan hem denk ik nooit meer. Die heele geschiedenis is absurd geweest, en ik voel me vernederd als ik erover spreek.’
Boven de boomen uit klom de volle maan en toonde onbekommerd haar bol oolijk gezicht.
‘De maan, die ik je beloofd had,’ wees ik Connie. ‘En het nachtegalengezang volgt. Dat wacht op de mise en scène.’
‘Joop,’ zei Connie opeens, ‘weet je, wie mij toch altijd het liefst geweest is? Je kunt het raden, want jij hebt nog je best gedaan om de relatie te bevorderen.’ Mijn gedachten sprongen jaren terug.
‘Ru Duyff,’ zei ik.
‘Ja, gek he? Ondanks alles heb ik toch aan hem altijd het meest gedacht. Nooit heb ik hem meer teruggezien, en ik weet niet eens wat er van hem geworden is. Hij kan best getrouwd zijn. En toch...’
Connie brak af. Het leek, of vlak naast ons de nachtegaal losbarstte in een schaterende jubel. Ik zag, hoe Connie haar handen klemde om de leunin- | |
| |
gen van haar stoel. We bewogen niet, en we luisterden, ademloos...
Zoo vonden Jog en Leo ons, die van hun heiwandeling terugkwamen. Het knerpen van het grint deed de nachtegaal verstommen. En wij ploften weer in het gewone leven terug.
‘Nog post van Julie?’ vroeg Jog.
‘Neen Meneer, je bent net éen dag hier. Dan had Julie haar billets d'amour met de luchtpost moeten dirigeeren.’
‘Neen, ik dacht soms...’ begon Jog, en woei met een gekleurde borstzakdoek.
‘De gedachte was loffelijk Jog. Ik plaagde je maar even. Daaraan zul je wel wennen gedurende je verblijf ten mijnen huize. Mannen, nog thee?’
‘Graag,’ zeiden de mannen en Connie lichtte met haastige vingers de theemuts van de trekpot.
‘Jullie forsche schreden hebben de nachtegaal het zwijgen opgelegd,’ klaagde ik dan.
‘Werkelijk?’ vroeg Leo en hij keek me onderzoekend aan, fluisterde dan aan mijn oor: ‘Moe? Je ziet bleek Joost.’
‘Komt van de maan,’ blies ik terug in zijn oorschelp.
‘Zal ik eens een nachtegaaltriller nabootsen?’ vroeg Jog, en hij keek wat verlegen.
‘Kun je dat Joachim? Heusch? Jog, ik ken je vanaf de schoolbanken, en dat heb je me nooit verteld.’
‘Het is niets bijzonders. Kijk me niet zoo aan Joop, dan word ik afgeleid.’
‘Ik kijk, omdat ik zulke talenten in je ontdek. Weet Julie het?’
‘Maar kind, je hebt me nog niet eens gehoord!’ weerstreefde Jog. Ik borg mijn hoofd achter Leo's arm. ‘Kom dan Jog.’
Toen floot Jog door de stille avond een zoete, lang aangehouden triller. En alsof hij daarop alleen had gewacht, antwoordde de nachtegaal jubelend,
| |
| |
juichend, rap en uitdagend klom zijn fluiten langs een octaaf van toonen, en hoog, heel hoog trillerde zijn keeltje luchtig en licht en zuiver als glas. Ik voelde hoe Leo zijn arm zacht om me heensloeg. Ik kroop wat dichter naar hem toe. En ik smeekte stil om Connie's geluk. Het was Grietje, die de betoovering verbrak.
‘Mevrouw, moet ik het fleschje nog gaan klaarmaken?’ Het was, of ik uren was weggeweest. ‘Hoe laat is het dan?’
‘Bij elven Mevrouw.’
‘Grietje, we hadden de tijd heelemaal vergeten.’
‘Kan ik je nog helpen Joop?’ vroeg Connie.
‘Ga maar mee naar boven. Dan kun jij de nachtkleertjes klaarleggen, terwijl ik Hans help. Wil je?’
Op de trap stak Connie haar arm door de mijne.
‘Zulke avonden maken me goed,’ zei ze ernstig.
En toen was er weer het feest van het wakker worden van onze jongen. Ik sloeg zacht de dekentjes weg. De kleine rosige beentjes strekten zich, en de oogleden knipperden.
‘O Joost, wat schattig. Daar kan ik uren naar kijken.’ Connie's stem klonk heesch. Opeens zoende ik haar. En terwijl ik voorzichtig, voorzichtig mijn jongen uit zijn veilige nestje nam, zei ik zacht en nadrukkelijk: ‘Jij zult ook nog eens zoo rijk en gelukkig worden, Connie.’
‘Dan zal ik me voorbereiden om dat waard te worden,’ zei Connie, en er was een plechtige klank in haar stem.
Het werd elke avond een eeredienst, gewijd aan onze jongen. Grietje kwam boven, en ging voor de lamp staan. ‘Anders schijnt het licht misschien in zijn oogjes.’
En ik boog me over de geurigheid van zijn halsje, over zijn gansche hulpelooze lijfje met de nog doellooze armen en beentjes, en aanbad hem, mijn jongen. Ook Leo en Jog stapten voorzichtig naar
| |
| |
binnen. Als een prinsje lag Hans op zijn kussen. Grietje hief de flesch. Neen, die zag hij nog niet. Maar zijn oogen sloten zich half, en het onderlipje trilde verdacht.
‘Och engel, wat plagen we je, kom maar hier mijn groote jongen.’ Nog even de weelde van zijn wangetje tegen de mijne. Toen lag hij in zijn wieg, en gretig dronk hij. Langzaam zakten de oogleden neer.
‘Hij slaapt,’ fluisterde Connie.
Voorzichtig, voorzichtig dekte ik hem toe. Grietje schoof geruischloos weg. En wij praatten in Leo's kamer nog even na.
‘Die eerste tijd met Mol staat me nu weer zoo levendig voor de geest,’ zei Jog. ‘Weet je nog wel Joop?’
‘Of ik het weet. Wat heeft die dochter van jou ons getiranniseerd.’
‘Ja,’ zuchtte Jog. ‘Jullie zoon is voorbeeldiger.’
‘Och, dat zegt nog niets. Zijn stoute hoedanigheden sluimeren natuurlijk nog.’
Toen stond Connie op. ‘Kinderen, ik ga naar bed. Ik heb een heerlijke avond gehad.’
‘Jog, heb je nog meer van die onvermoede gaven?’ informeerde ik opeens.
‘Geen enkele, tot mijn spijt.’
‘Je bent haast de rattevanger van Hameln. Die floot toch ook zoo meesleepend, dat alle ratten van de stad achter hem aanhopsten?’
‘De vergelijking is niet kwaad. Maar die Meneer floot op een fluitje, en wat ik presteer is eigen kunst. Joop, je zult me nog ijdel maken. Merk je wel, hoe theatraal ik me uitdruk?’
‘Ik geloof, dat onze Joop naar bed moet Jog,’ zei Leo. ‘Als ze dergelijke dingen gaat beweren... enfin, je kent dat nog wel van vroeger.’
‘Dag Meneer,’ zei Connie.
‘Wat?’ vroeg Jog, en deed of hij haar uitgestoken hand niet zag.
| |
| |
‘Dag Jog!’ Connie lachte even, als van ouds. ‘Wie had dat vroeger gedacht,’ zei ze, ‘toen ik altijd maar hoopte op school, dat Uw proeven zouden mislukken.’
‘Dat Uw?’ zei Jog.
‘Dat jouw proeven zouden mislukken,’ verbeterde Connie. Ze wuifde ons toe vanaf de deur. Ze liep leniger, en zag er al beter uit, dan toen ze bij ons kwam. Dankbaar was ik. Maar toen we op onze kamer kwamen, en ik nog vanaf het balcon uitkeek over de hei, die een rustige, blauwe, eindelooze zee leek, zei ik tegen Leo, die naast me kwam staan: ‘Ik voel soms, dat ik onze jongen een beetje mis, nu we niet meer samen met hem zijn. Ik bedoel, ik geniet meer van hem, wanneer wij hem 's avonds samen helpen en...’
Ik keek naar Leo op. ‘Begrijp je wel, wat ik meen? Ik klaag niet hoor. Denk dat niet Leo. Ik vind het heerlijk, dat Connie het hier zoo naar haar zin heeft, en Jog vindt het ook prettig, denk je niet?’
‘Jog is enthousiast. Hij zei het vanavond nog. Maar je bent ook een lieve gastvrouw Joost.’
Ik blies mijn wangen op. Gek, dat ik zoo gauw bewogen word de laatste tijd. ‘Zie je wel Leo, ik groei van trots.’
* * *
Juli deed zijn intrede met storm en regen. Hans Willem bleef binnen in zijn wiegje, en sliep onbekommerd door, de gansche, lange dag.
‘Je ziet, dat hij groeit van de slaap,’ zei Grietje, waarom Gijbertje het weer uitbulkte.
‘Heb je ooit zoo'n mal schaap gezien?’ vroeg G 1 me verbaasd. ‘Nee, zegt U zelf Mevrouw, is daarom nu wat te lachen?’
Ik klopte G 2 bedarend op haar schouder. ‘Dat gaat wel over met het klimmen der jaren.’
‘Nu, 't is te hopen,’ zei Grietje hartgrondig.
Connie en ik wandelden, ondanks de regen, ge- | |
| |
huld in regencapes en stormhoeden, mijlen over de hei. Soms liepen we om het hardst. Of we zongen onze oude Engelsche moppen, waar Connie een valsche, maar welgemeende tweede stem bij fantaseerde. Dan kwamen we thuis verwaaid en verwilderd, en Grietje die onze natte schoenen meenam, en de druipende jassen, schudde haar bezadigde hoofd. ‘Dat U daar nou plezier in hebt.’
‘Joost, ik geniet uitbundig,’ verklaarde Connie, en viel scheef op het pianostoeltje neer, terwijl ze opgewekt een valsche fox-trott aanhief. Ze eindigde met een daverend accoord. ‘Zou Hans daarvan wakker kunnen worden? Nee? O gelukkig. Zeg Joop, welke tooverkracht zit hier in de lucht, die alle muizenissen spoorslags verjaagt. Ik pieker haast niet meer, ik slaap uitstekend, en ik voel me weer de oude worden.’
‘O, dat komt, omdat je door de heilzame invloed van S. & M. evenwichtiger wordt. Ja, dat is mij zoo vaak voorgepreveld Con, dat ik het droomen kan.’
‘Ik krijg zelfs moed, om deze winter ons saaie huis in de stad levendiger te maken.’
‘Hiep ho!’ zei ik. ‘Maar je blijft hier zoo lang, tot dit een hartsverlangen van je geworden is. En daar komt Grietje met de koffie. Con, hebben we nog meer te begeeren?’
Het was op een van deze wilde regendagen, dat Jog na een week-end wat stil en triest weer bij ons kwam.
‘Heimwee naar vrouw en telg?’ vroeg ik schertsend, om hem op te wekken. Jog knikte afwezig. En ik wist meteen, Julie kennend, dat hier meer achter stak. Toen na den eten Leo en Connie zaten te schaken - Ma Ralandt had Connie in haar prille jeugd gedwongen om schaken te leeren, waar Connie nu de zoete vruchten van plukte - schoof ik naar Jog, die verscholen in de erker boven zijn krant uitstaarde. Ik tikte hem op zijn knie.
‘Is er iets Joachim?’
Jog schrok op.
| |
| |
‘Vertel het je zuster maar. Heb je 't niet prettig gehad in Bergen?’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Jog onhandig.
‘Helderziendheid. Wat mankeert er aan?’
‘Och met dit weer vindt Julie het zoo triest in Bergen. Daar schijnt ze onder te lijden. En ja, dat slaat op mij terug natuurlijk.’
‘Is er iets Joachim?’
‘Mol was toch goed, he?’
‘Best. 't Is alleen - Julie ziet er ook niets goed uit. Heb jij dat ook Joost, dat dit weer,’ - en Jog knikte naar buiten, waar onze laan reeds in een gezellige modderpoel herschapen lag - ‘invloed heeft op je stemming?’
‘Ik voel me inwendig als een brieschende leeuw,’ zwoer ik. ‘Maar ik kan me beheerschen.’
| |
| |
‘Nu, en dat lukt Julie niet, blijkbaar.’ Jog zuchtte. ‘Ja, en wat kan ik er aan doen? Ik heb haar al voorgesteld om een week in Noordwij k te gaan logeeren. Maar ze zegt, dat ze daar nog triester wordt. Dwaasheid natuurlijk, doch wat geeft het, dat ik al tracht haar dit aan het verstand te brengen? Julie wil niet naar rede luisteren.’ Jog zuchtte.
‘Nee, dat heb je meer met vrouwen,’ troostte ik hem. ‘Ga nooit voorgoed met Julie buiten wonen Joachim. Want dan lijdt ze een heel jaar onder de wispelturigheid der elementen.’ Ik dacht even na. ‘Zegt Julie ook niet, wat ze dan wel het liefst wil?’
‘Nee... ee,’ Jog aarzelde.
‘Jawel Jog!’
‘Nu, het liefst wil ze, dat ik probeer het huis weer te verhuren. Dan komt ze weer in de stad terug, en wil in mijn vacantie met Mol en Nurse naar Scheveningen en pension.’
‘En jij dan?’
‘Ja, ik ook natuurlijk,’ zei Jog wat lamlendig.
‘Wacht nu eerst nog een weekje, tot het weer misschien opnieuw gaat opbloeien. Dan trekt Julie wel bij. Of leer biljarten dan kun je het Julie weer leeren, en kan ze zich gedurende je afwezigheid oefenen.’
Jog glimlachte triest. ‘Je maakt er een grapje van Joost.’
‘Jongen, ik ben in bittere ernst. Ik verzin middelen om je te helpen. Heusch! Ik wou dat ik een familie wist, waaraan je het huis met winst kon overdoen. Dan zou je nog een lichtelijke huizemakelaar kunnen worden Joachim.’
‘Ik wou, dat ik het Julie niet had toegestaan om dat enorme huis te huren.’ Jog vouwde zijn krant dicht.
‘Maar lieve jongen, dan had je een andere hartewensch moeten vervullen. Zoo zijn wij nu eenmaal.’
‘Spreekt Julie wel eens intiem met je Joop?’
‘Nooit!’ zei ik.
| |
| |
‘Maar de laatste keer, dat we hier waren, heb je toch zeker ook wel gemerkt, dat Julie ontevreden was. Zoo is ze al een heele tijd. Niets schijnt haar blijvend te voldoen.’
Opeens had ik een heldere ingeving. ‘Jog, leer dansen. Leer in elk geval dansen. En tracht Julie dan lichtelijk jaloersch te maken. Ja, dat hoeft meteen niet, maar over een paar maanden bijvoorbeeld, als jij je in het mondaine leven hebt gestort. Je zult eens zien, hoe gauw Julie dan weer tevreden met jou wordt.’
‘Dus je denkt, dat ze ontevreden met mij is?’ Jog keek onthutst.
‘Och, ik zeg het misschien een beetje raar. Maar, ik bedoel het goed. En ik zal je wel helpen.’
‘Maar, moet ik Julie jaloersch maken?’ vroeg Jog weer, en hij had een ontdaan gebaar, alsof ik hem voorstelde Julie meteen een kopje kleiner te maken.
‘Ja!’ knikte ik. ‘Is dat zoo erg? Je kunt je misschien voor mij gaan interesseeren, en mijn lof zingen bijvoorbeeld.’
‘O, maar dat doe ik al,’ zei Jog blij.
‘Nu, dat geeft dan niet voldoende, omdat ik in de familie ben. Maar we zullen wel een ander uitpikken voor jou. Laat dat maar aan mij over,’ knikte ik bemoedigend.
‘Joop, je bent een gevaarlijke vrouw,’ zuchtte Jog. ‘En de ellende komt over jouw hoofd hoor.’
‘Afgesproken,’ stemde ik toe. En toen stak ik beide armen omhoog, want door de laan kwam Kit aanbaggeren, Kit met een koffertje aan de hand en een parapluie onder de armen, terwijl het water van haar schouders stroomde.
‘Ja,’ zei ze, toen ze in onze zitkamer stond, en haar ondeugende oogen tintelden, ‘ik heb een onverwacht vierdaagsch extra verlof, omdat ik mijn vacantie pas in September krijg. En ik verlangde zoo naar jullie allemaal,’ - Kit had een breed armgebaar - ‘dat ik op de eerste de beste trein ben
| |
| |
gestapt om jullie te verrassen. Vin je 't erg Joop?’
‘Kind, ik vind het heerlijk. Je kunt bij Connie in het lits-jumeaux sluimeren, je kunt voor ons zingen, en je kunt Jog leeren dansen. We hadden je bitter noodig.’
‘En, hoe vindt de heer des huizes het?’
‘Ik sluit me volkomen bij Jopie aan.’
‘Gelukkig,’ zuchtte Kit. ‘Ik wist niet, dat je al twee logé's had Joost, anders...’
‘Anders was je ook gekomen hè?’ En Kit lachte. Toen zei Connie: ‘Zou je je huis maar niet herdoopen in de “Zoete Inval” Joost?’
En Leo zei: ‘Als nu morgen de andere clubleden ook zoo onverwacht verschijnen, heeft Jog weer bijna zijn oude H.B.S.klas, compleet.’
‘Mijn liefste H.B.S.klas bedoel je,’ verbeterde Jog, en hij bloosde. En ik trapte hem tegen zijn voetzool, en fluisterde: ‘Zoo ben je op de goede weg Joachim.’
|
|