| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
's Avonds liet ik Leo de brief van Connie lezen.
‘Nu, Connie schijnt niet bepaald een vroolijke tijd te hebben,’ zei Leo, toen hij de brief gelezen had.
‘Neen, en daarom...’
‘Ga door Joost,’ moedigde Leo me aan.
‘Hoe zou jij het vinden, als ze hier eens een tijdje kwam?’ Ik vroeg het bepaald schuchter.
‘Hoe denk je dat aan te leggen Jopie?’ wedervroeg Leo. ‘Wou je haar in onze auto ontvoeren, nadat je eerst Juf verslagen hebt?’
‘Neen, ik wilde gewoon naar Ma Ralandt trekken, en dan diplomatiek te werk gaan. Enfin, dat zal ik nog wel zien.’
‘Dus je hebt het heele plan al in mekaar gezet?’
‘Ja, maar alleen als jij het goed vindt.’ Ik schopte een kiezelsteentje weg.
‘Weet je wel, dat, nog niet eens zoo heel lang geleden, Connie hier al in deze stoel zou hebben gezeten, zonder dat ik iets van haar brief zou hebben afgeweten?’
‘Je rijmt Leo,’ prees ik. ‘Ja, dat is zoo.’
Toen boog Leo zich over mijn stoel heen. ‘Kind, ik wil je niet plagen. Doe jij maar, wat je goeddunkt hoor. Als je het maar niet te druk krijgt. Want vergeet niet, dat Jog ook komt.’
‘Ik voel me in staat om een weeshuis te bestieren, dus...’
| |
| |
‘Nu, dat klinkt nog al hoopvol. En ik zal je wel helpen hoor!’
‘Ik moet twee voedingen van Hans aan Grietje overlaten,’ peinsde ik. ‘Wanneer ik tegen elf uur bij Ma Ralandt binnen val, kan ik die tot de koffie bewerken. Ga dan gauw even bij Pop en Kees koffiedrinken, en ben om drie uur weer thuis.’
Leo hield me in mijn stoel gevangen. ‘Mag ik ook bij Pop en Kees komen?’
‘Als Kees met zijn gehannes maar niet maakt, dat een groote bankspeculatie mislukt, dan grààg! Of heb je liever, dat ik me aan Tante Suzanna vertoon?’
‘Och nee, dat kan een volgende keer wel. Hoewel Tante Suzanna altijd heel belangstellend naar je vraagt.’
‘Vergeet niet, ik ben nu de moeder van de stamhouder der van Dils. Ik ben in waarde gestegen.’
‘Toch is ze zielig die Tante Suzanna,’ peinsde Leo. ‘Ze gaat zoo eenzaam en dor door het leven. Nu die vriendin van haar gestorven is, heeft ze feitelijk niemand meer, waarmee ze vertrouwelijk omgaat.’
Ik heesch me uit mijn stoel, dook onder Leo's armen door.
‘Ze moet hier ook maar eens komen logeeren, Leo. Zou je S & M niet kunnen uitbreiden met bijgebouwen?’
Toen schaterde Leo, en ik sprong weg.
Grietje en Gijbertje zaten in de keuken. Grietje met een breiwerk, dat ze geheimzinnig wegmoffelde, toen ik binnenkwam. Ik vermoedde direct een surprise-kleedingstuk voor Hans van Dil op deze pennen. En Gijbertje las met twee vingers in haar ooren. Ik tikte Gijbertje op haar kruin.
‘Is het mooi, G 2?’
Gijbertje schoot overeind. ‘Ja prachtig, maar erg treurig.’
‘Een grappig boek mag ze van mij niet lezen,’ decreteerde G 1. ‘Dan zit ze maar te giechelen, en te
| |
| |
draaien op haar stoel. Ik kan er tureluursch van worden.’
‘Foei, wat ben je streng. Laat dat kind toch lachen Grietje. Dat is de Jeugd!’
‘Och wat Jeugd!’ knorde Grietje verachtelijk.
‘Ja, als je zoo baloorig bent, durf ik je morgen mijn zoon niet toe te vertrouwen,’ zuchtte ik. ‘Stel je voor, als hij eens bij ongeluk lacht. Je zou best in staat zijn om hem voor straf zijn fleschje te onthouden.’
Gijbertje hief haar schouders en kronkelde zich. Grietje knikte me verheerlijkt toe.
‘Gaat U morgen uit, Mevrouw?’
‘Dat schijnt je erg veel plezier te doen,’ zei ik tragisch.
‘En moet ik dan Hans helpen? Och, die kleine schat, hebt U wel gezien, hoe zijn haar uitvalt?’
‘Nee,’ kreet ik ontdaan.
‘Op zijn wagenkussentje liggen allemaal kleine zwarte haartjes. Ik zag het vanavond, toen ik de wagen wegreed.’
‘Misschien wordt hij blond na deze uitval,’ voorspelde ik. ‘Grietje, om elf uur en om twee uur moet hij geholpen worden. Kijk niet zoo verontwaardigd G. 1. Ik weet wel, dat jij dit wel weet. Ik zeg het je alleen voor mijn eigen genoegen. Je kunt alles wel vinden hè? En denk je eraan hem goed te poeieren?’
‘U kunt het mij gerust overlaten,’ zei Grietje met pathos. ‘Gerust Mevrouw. Ik heb toch vaak genoeg gezien, hoe U het doet.’
Toen ik de keuken uitliep, hoorde ik Gijbertje zeggen: ‘Mag ik er bij kijken, als je hem helpt?’
‘Nee,’ zei Grietje fier. ‘Dat mag je niet. Het is heelemaal niet goed om over zoo'n jong kind heen te hangen. Je kunt veel beter aan je werk blijven en...’ De rest ging voor me verloren. Arme G 2. Ik besloot direct haar de volgende morgen te roepen, wanneer ik Hans in het bad had. En ze zou Hans eventjes mogen vasthouden, wanneer ik zijn fleschje
| |
| |
ging halen. Zingend liep ik naar boven...? maar waarom ik opeens zoo innig blij was, dat wist ik niet...
De volgende dag om half twaalf stond ik bij Huize Ralandt op de stoep. Het was een warme zonnige dag, en de jalouzieën waren voor alle ramen neergelaten. Het gaf het huis een echt Ma Ralandt aanzien. Ik klemde mijn taschje onder mijn arm, en zakte in mijn linkerheup over. Achter me reed een wagen door de stille, deftige straat. Ik gaapte verstolen, en probeerde dan vanaf de stoep de jalouzie van het rechtsche raam wat op te tillen om naar binnen te kijken. Acrobatisch helde ik over en had net een hoek van de salon met een stijve canapé in het vizier, toen de deur werd opengedaan, en een mij onbekende dienstbode met rossig haar me wantrouwig bekeek. Ik bracht mezelf met moeite weer in evenwicht en zei: ‘Ik zou graag Mevrouw Ralandt even willen spreken.’
‘Wie kan ik zeggen, dat er is?’ vroeg de maagd.
‘Mevrouw ter Heul,’ zei ik afwezig. ‘O nee, van Dil.’
De maagd hield de deur op een kier en leek niet met me ingenomen. Maar ik duwde de deur open, en wandelde vastberaden naar binnen. Op de vestibulebank ging ik zitten. Misschien bracht de onberispelijke coupe van mijn mantelpak - met Julie gekocht op aandrang van Ma, en wat me erg benauwde - de maagd tot nobeler gedachten. In elk geval ze wendde zich, en vroeg nog vriendelijk: ‘Kan ik ook zeggen, waarvoor U komt?’
‘Neen,’ zei ik fier.
Ik hoorde hoe de maagd om de hoek van een deur prevelde: ‘Hier is een dame, die zegt dat ze Mevrouw van Til is en die U spreken wil, Mevrouw.’
‘Mevrouw van Til?’ herhaalde de afgemeten stem van Connie's moeder. ‘Die ken ik niet. Waarvoor komt die dame?’
‘Ja, dat wil de dame niet zeggen,’ zei de maagd blij.
| |
| |
Ik genoot hevig op mijn bank.
‘Cato, je weet eens en voor al,’ klonk weer de afgemeten stem, ‘dat ik geen dames ontvang, die ik niet ken, als ik niet weet, waarvoor ze komen.’
‘Dat heb ik al gezegd Mevrouw.’
‘Nu, zeg het dan nog eens Cato.’
Maar ik was al opgestaan, en wandelde voorbij de ontdane maagd, en ik klopte hoorbaar aan. De maagd stond pal achter me en ademde in mijn hals. Ze had nu een houding, alsof ze Ma Ralandt wel graag overrompeld en uitgemoord zag worden.
‘Ja,’ klonk de stem.
Ik duwde de deur open. ‘Dag Mevrouw,’ zei ik vriendelijk. ‘Ik ben het.’ Mevrouw Ralandt, die voor een bureau in de hoek zat, draaide zich ontstemd om en keek me onderzoekend aan. Dan stond ze op.
‘O ben jij het Jo? Het meisje sprak van een Mevrouw van Til.’
‘Ja, dat was een dichterlijke vrijheid. Hoe maakt U het?’
Achter me werd de deur teleurgesteld gesloten.
‘Dat gaat wel. En hoe gaat het met jou?’
‘Bloeiend,’ zei ik, en dan, aan mijn diplomatieke zending denkend, ‘tenminste dat gaat nog al.’
‘Thuis ook alles goed? Je hebt een zoon hè?’ Ma bekeek me eenigszins afkeurend.
‘Ja,’ knikte ik, en keek eens even om me heen.
Er was geen grein vroolijkheid in de kamer. De groote, deftige meubels stonden zoo stijf en recht tegen de muur, en zelfs de serre zag er, ondanks een paar fiere palmen, koud en ongezellig uit. Ik dacht aan Connie met haar groote, liefderijke hart, Connie, die hunkerde naar zonnigheid, vertrouwelijkheid, liefde. En ik ging rechterop zitten.
‘Mevrouw Ralandt, ik kom U een heele groote dienst vragen.’
‘Zoo Jo.’ Het klonk niet aanmoedigend.
‘Ja, U weet, dat ik buiten woon hè? Nogal eenzaam,’ - dit was diplomatiek - ‘maar heel ge- | |
| |
noeglijk. Ik krijg deze zomer veel logé's, mijn ouders, mijn zwager, U kent hem wel, Dr. Smidt, mijn zuster zit de heele zomer in Bergen ziet U, dan de tante van mijn echtgenoot en mijn schoonvader, en mijn
Mevrouw Ralandt draaide zich ontstemd om.
broer en zijn vrouw’ - ik somde al deze zeer degelijke logé's met pathos op - ‘en nu zie ik er tegen op, omdat ik behalve het toezicht op de huishouding (ik verbleekte niet) ook nog de zorg voor mijn jongen heb, zoo héél alleen al deze gasten te ontvangen.’
Mevrouw knikte een paar maal statig. Dit gaf
| |
| |
me moed om de sprong in de politieke wateren te wagen. ‘En daarom wilde ik U vragen, of U mij Connie misschien dezen zomer zoudt willen afstaan, om mij in mijn gastvrouwelijke plichten te assisteeren.’ Ik bedwong een vergenoegde zucht.
Mevrouw nam haar lorgnet af, en tikte daarmee tegen haar neus. ‘Je weet natuurlijk, dat Connie nog in Limburg is met Juf?’
‘Ik wist het niet zeker,’ loog ik onvervaard. ‘Ik heb in heel lang niets van haar gehoord.’
‘Wij hadden er over gedacht Jo, om haar volgende maand te laten thuiskomen. Maar hier is weinig voor Connie te doen. Ik heb uitstekend geschoold personeel.’
‘Ja, en ik niet zoo bar,’ viel ik valschelijk mijn beide trouwe G's af. Mevrouw knikte een paar maal peinzend.
‘Kijk Jo, als Connie zich bij jou nuttig kan maken, dan is er dunkt me geen bezwaar, dat ze dezen zomer bij jou gaat doorbrengen. Hoe lang denk je, dat ze jou van dienst zal kunnen zijn?’
‘O toch zeker wel een maand of vier,’ zei ik, iets te gretig misschien, want Mevrouw keek me eenigszins achterdochtig aan.
‘Gaat dit ook met instemming van je man, Jo?’
‘Ja natuurlijk Mevrouw. We hebben er samen lang en breed over gesproken. En nu moet ik ook even de teere salariskwestie met U behandelen...?’ Mevrouw hief een welverzorgde blanke hand.
‘Neen Jo, daarover geen woord.’
‘Maar Mevrouw, Connie krijgt veel bij me te doen. En ik kan toch Connie's diensten maar niet Zoo klakkeloos aannemen.’
‘Dat kun je wel Jo,’ zei Ma. ‘Connie is heel lang je vriendin geweest, en ik ben veel te blij, dat ze zich dezen Zomer nuttig kan maken. Wij kunnen gelukkig onze dochter financieel wel geven, wat ze noodig heeft.’
‘O, daaraan twijfel ik niet. Maar ik dacht, dat het voor Connie een aanmoediging zou zijn. Enfin, ik
| |
| |
weet niet... e...’ ik eindigde hulpeloos en keek naar mijn schoenen.
‘En wanneer zou je Connie het liefst willen hebben?’
‘O graag, zoo gauw mogelijk Mevrouw. Als U het tenminste goedvindt.’
‘Zeker kind, zeker,’ zei Mevrouw genadig. ‘Ik ben blij, dat ik je hiermee van dienst kan zijn.’
Opeens kreeg ik een innerlijke gilbui, maar ik bedwong die manhaftig.
‘Mag ik Connie's adres Mevrouw, dat ben ik kwijtgeraakt, en mag ik het haar dan vandaag nog schrijven?’
‘Zeker Jo.’ Mevrouw trok een keurig laadje van haar bureau open, en gaf mij Connie's maar al te bekende adres.
‘Dank U wel.’ Ik stond op. ‘Misschien mag ik het genoegen hebben U en Meneer dezen zomer ook eens bij ons te zien?’
‘Als het je niet te druk wordt, Jo...’
‘Nu ik Connie tot Stütze krijg, zie ik nergens tegen op,’ kondigde ik moedig aan. ‘Ik ben U erg dankbaar Mevrouw.’
‘Wil je niet blijven koffiedrinken?’
‘Neen, dank U wel. Ik ga koffiedrinken bij mijn broer. Een volgend keer heel graag.’
‘Goed, doe dat Jo. Daar doe je me werkelijk plezier mee.’
Ik keek eenigszins verbaasd naar Ma Ralandt, die nooit zulke lichtzinnigheden prevelt zonder ze te meenen. Ze knikte me zelfs vriendelijk toe, en ik lachte onmiddellijk opgewekt terug.
‘Prettig, dat het goed gaat met je zoon,’ zei Ma nog.
‘Ik heb een kiek van hem. Wilt U 't eens zien?’ Ik rommelde in mijn tasch en diepte Hans Willem op, liggende op het babykussen, verzadigd na een extra groote, tegen alle doktersvoorschriften indruischende flesch. ‘Hier was hij net een maand.’
| |
| |
‘Och wat een lieve baby. Donker hè? Lijkt hij op je man? Ja? Ik hoop werkelijk dezen zomer met je zoon te komen kennismaken.’
‘Ik zal het echt genoeglijk vinden, Mevrouw. Doet U de groeten aan Meneer? En aan Broer?’
Mevrouw liet me zelf uit, en ik bedwong een danspas, die in mijn beenen kriebelde. Liep recht en statig, zooals het iemand met een toekomstige Stütze betaamt, de stille deftige straat uit. Eenmaal de hoek om, kronkelde ik me in een paar vroolijke bochten, en zette dan in stralende stemming koers naar de stulp van Pop en Kees.
Daar aangeland - ze wonen nog al dicht bij in een stille straat met zeven landhuisachtige huizen op een rijtje - belde ik overdadig en koerste direct naar de eetkamer, waar Pop en Kees reeds naast elkaar hand in hand zaten te koffiedrinken.
‘Zoo Parkieten,’ jubelde ik. ‘Zit jullie altijd zoo op 'n kluitje? Wat benauwd. Heb jullie nog wat voor me te eten?’
‘Natuurlijk,’ zei Pop laconiek. ‘Lotte kan een paar eieren bakken.’
‘Hoe kom jij zoo onverwacht hier?’ informeerde Kees onbroederlijk, en liet ongaarne Pops vingers los.
‘Heeft mijn echtgenoot mijn komst dan niet telefonisch aangekondigd? O, dan heeft hij 't vergeten. Hij komt aanstonds ook.’
Ik knikte Kees, die naar me staarde, aanminnig toe en mikte mijn jas op de divan. Kees stond op en gaf mijn mantel plus hoed ostentatief aan de Duitsche Lotte, die de orders voor de gebakken eieren in ontvangst kwam nemen.
‘Je moet niet altijd alles zoo laten slingeren Jo,’ zei Kees misprijzend.
‘Je lijkt Julie wel,’ - ik knikte Kees, die al weer Pops wijsvinger in zijn hand knelde, zusterlijk toe - ‘jij liet vroeger ook altijd alles slingeren. Weet je dat nog wel? Dit illustere voorbeeld heeft op mij een slechte invloed gehad.’
| |
| |
‘Je bent niet wijs,’ zei Kees kernachtig.
‘Wil je je even verfrisschen Joop?’ vroeg Pop.
‘Dolgraag.’ Ik wipte handig het vingerdoekringetje van Kees over den grond, zoodat Kees Pops wijsvinger noodgedwongen moest loslaten.
Pop leidde me naar boven over den Looper, zooals er - volgens Kees - in heel Europa geen tweede bestaat. In de badkamer trof me de reinheid van twee nieuwe badmatten en van een nieuwe scheerspiegel.
‘Hier is een schoone handdoek,’ zei Pop. ‘Vang.’
‘Gelukkig, het Huwelijk heeft jou nog menschelijk gelaten Pop,’ zuchtte ik. ‘Ik ben erg blij, dat Kees niet aangetrouwd is.’
Pops viooltjesoogen scholen weg onder de lange wimpers.
‘Och, hij verandert wel. Hij is nu nog zoo kinderlijk met alles ingenomen. Ik vind het heusch wel moppig.’
Ik boende mijn gezicht. ‘Nu, als jij het moppig vindt, hindert het niet. Jij moet Kees dag en nacht meemaken. Ik zie hem maar zoo eens te hooi en te gras.’
‘Ik vind het wel verkwikkelijk hoe jij met hem vecht,’ glimlachte Pop.
‘O gelukkig maar. Want, als het je maar een krummeltje hinderde, zou ik mijn tong wel beteugelen hoor. En rustig met de lofliederen van Kees instemmen.’
‘Zot kind,’ zei Pop, en liet de waschbak leegloopen.
Toen kwam de stem van de Duitsche Lotte voor het sleutelgat: ‘Telefon für Mevrouw von Til.’
Ik roetste over de looper naar beneden. Daar mag je anders slechts met heilige teenspitsen overheen zweven.
‘Leo voor jou,’ kondigde Kees laconiek aan.
‘Zeg Joost, ik had heelemaal vergeten om Pop op te bellen. Ik heb tegen Kees mijn excuses al gemaakt.’
| |
| |
‘Nu, hij kijkt me geen grein minzamer aan.’
‘Je bent niet boos hè vrouwtje?’
‘Welneen, schattige boy. Je komt toch aanstonds ook?’
‘Neen, het spijt me heel erg. Maar het is zoo druk Papa en ik drinken op kantoor koffie. Ik vind het heel jammer Joop.’
‘Ik ook. Maar Kees vergoedt me gelukkig veel.’
‘Ja, dat denk ik wel. Hoe was de zoon vanmorgen?’
‘Schattiger dan ooit.’
‘En de diplomatieke zending?’
‘Gelukt!’ juichte ik.
‘Als we eens een moeilijk probleem hebben op te lossen,’ lachte Leo, ‘zullen wij jouw hulp inroepen Joost.’
‘Ja graag. Ik ben sterk in problemen. Nu jongetje, ik ruik de eieren al, die voor mij gebakken zijn. Tol vanavond. Groet Schoonpapa.’
‘Dag Joosje,’ zei Leo. Ik draaide me zelfbewust om, en schaarde me aan de eetkamertafel.
Pop en Kees zaten al weer dicht naast elkaar, en ik verdacht er ze direct van, dat ze, als ik er niet was, samen van éen cadetje aten.
‘Waar is je zoon nu?’ vroeg Kees.
‘In mijn tasch,’ zei ik rap.
‘Geestig ben je,’ knikte Kees. ‘Kom Poppie, laat ik nu een boterhammetje voor je smeren.’
Ik wipte een gebakken ei op mijn bord, en verklaarde nader: ‘Een kiek van mijn zoon zit in mijn tasch, uil!’
‘Laat eens zien,’ drong Pop. ‘Heeft hij nog van die schattige dikke wangetjes Joop?’
‘Oui.’ Ik blies mijn wangen op. ‘Net zijn Moeder. Wat wou je zeggen Kees?’
‘Heb je onze badmatten gezien?’
‘Och jongetje,’ zei Pop, ‘denk je, dat Joop daarop let? Ze zijn voor ons zoo bijzonder, omdat wij ze gekocht hebben van mijn overgespaarde huishoudgeld.’
| |
| |
‘Spaar jij...?’ begon ik en, strooide kwistiglijk peper over mijn ei, ‘nee Pop.’
‘Ja heusch. Het is heelemaal niet moeilijk.’
‘Pop heeft overleg,’ zei Kees. ‘Dat heeft niet iedere vrouw.’
‘Een waarheid als een koe,’ knikte ik. ‘Ik zie jullie nog in een korte spanne tijds deze heele straat afhuren, of een renstal aanleggen of zoo iets.’
‘Toe nu maar,’ snauwde Kees.
‘Je hebt ook een nieuwe scheerspiegel he?’ informeerde ik onschuldig.
‘En hoe vin je 'm?’ Pop knipoogde tegen mij.
‘Nog nooit eerder zoo'n scheerspiegel gezien,’ zwoer ik.
‘Ja, hij is wel aardig. Pop, heb jij Joop nog mijn nieuwe pyjamazak laten zien?’
Pop grinnikte: ‘Welnee, dwaze jongen.’
‘Die heeft Pop gemaakt en geborduurd in de kleuren van onze slaapkamer.’
‘Pop had er een parkiet op moeten werken in rose en groen,’ ontdekte ik. ‘En dan op Pops nachtzak ook een parkiet. Dat zou toepasselijk zijn. Weet je wat, als mijn tijd het me toelaat, krijgen jullie dergelijke reservezakken van mij.’
‘Kees, vertel dat kind toch niets,’ smeekte Pop.
‘Juist wel. Ik vind het zoo ontzaglijk keurig! Leo's pyjama's hangen de heele dag aan een spijker in de badkamer.’
Kees keek me eenigszins onthutst aan, en vlijde dan zijn wang tegen Pops wang.
‘Kunnen jullie zoo kauwen?’ informeerde ik belangstellend. ‘Kinderen, wat leer ik toch veel van jullie.’
‘Jij weet niet, wat liefhebben is,’ zei Kees.
‘Neen, dat kan wel. Pop, ik neem nog een boterham.’
‘Joop, laat nu asjeblieft die kiek van Hans zien.’
‘O ja.’ Ik vlijde Hans van Dil tusschen het schaaltje met ham en de eieren neer.
| |
| |
‘Kees, vin je 'm geen dot?’ vroeg Pop enthousiast.
Kees verwaardigde Hans met een korte, koele blik.
‘Och ja, wel een aardig kind. Voor mij hebben baby's van luttele weken nog niet direct bekoring!’
‘Hè, je bent naar,’ zei Pop. ‘Het is een snoezig kereltje.’
‘Ben ik naar?’ vroeg Kees, en stoeide met Pops oor. Ik at onafgeleid verder.
‘Breken jullie wel eens iets aan tafel?’ Ik keek onschuldig naar Kees en redde Hans van Dil.
‘Nee, hoe kom je daarbij?’
‘Ik vind jullie nogal gevaarlijk samen. Daarom! Pien en de Bobbel gaan trouwen. Ze waren deze week-end bij ons. Ik kan er me nu al op verheugen. Ik vind jonggetrouwde menschen zoo interessant.’
‘Jij hebt zelf ook al zooveel moeilijke jaren achter de rug,’ schertste Pop.
‘Ik zal tegen Pientje zeggen, dat jij haar wel met de inrichting van haar huis wilt helpen, Pop. Hoe vind je de serre geworden Joop, met die nieuwe schemerlamp?’
‘Adorabel. Maar Pops luxieuse smaak zal Pien wel niet van nut zijn. Ze gaan zich heel bescheiden inrichten. En Pien is artistiek genoeg om het toch heel aardig voor mekaar te boksen.’
‘Och natuurlijk,’ zei Pop. ‘Kees denkt maar, dat het nergens idealer is dan bij ons.’
‘Dat is het ook niet. Vrouwtje gauw, doe boete. Mag jij zoo brutaal worden? Heb je dan geen mooi huis, en geen verdraagzaam mannetje en geen...’
‘Wil ik ook in de serre afeten?’ interrumpeerde ik Kees, terwijl ik dacht aan de lijdensdagen, die Jog bij hem zou hebben doorgebracht, wanneer S. & M. haar poorten niet voor hem zou hebben geopend.
‘Welneen Joop. Kees is een beetje baldadig. Kom, neem eens wat van mijn eigengemaakte aardbeienjam.’ Kees keek met een veldheersblik door de enorme suite. ‘Mooi is dat tapijt in de voorkamer. Zeldzaam mooi zijn die kleuren, vin je ook niet
| |
| |
Joop? En ze blijven zoo levend, die helle kleuren.’
‘Het ligt ook al vijfentwintig jaar,’ beaamde ik gretig. ‘Moet je niet naar kantoor? Vindt de Wilde Her dat goed, dat je 's middags zoo'n paar uur met Pop in tête à tête doorbrengt?’
Kees haalde zijn horloge uit de zak, en vergeleek dat met de bronzen klok op de schoorsteenmantel.
‘Natuurlijk, ik ben toch mijn eigen baas. We krijgen al een heel aardige practijk, Joop.’
‘Gelukkig. Nu, als ik eens wettelijke geschillen heb uit te vechten, dan kom ik ook bij jullie hoor,’ beloofde ik grif.
‘Wil je eens zien, hoe de schemerlamp in de serre brandt?’ vroeg Kees. ‘Dan moet ik even de gordijnen dichttrekken.’
‘Daar heb ik aldoor gewoonweg naar zitten hunkeren.’
‘Een kleine jongen is hij,’ zei Pop zacht en lachte teeder.
Toen ik later op straat liep (ik had nog een visitie gesimuleerd, omdat Pop me anders naar de trein had willen brengen, en ik Kees niet van zijn after-lunch sigaar met Pop in éen stoel wilde berooven) gnoof ik nog van Kees' uitbundigheid bij het rose stralen van de rieten schemerlamp.
Thuis vond ik Hans en de twee G's in de grootste eensgezindheid en de twee G's vol lof over de voorbeeldigheid van mijn zoon. Ik kladde nog dezelfde middag aan Connie:
‘Liebes Kind, Als je een brief van je Ma krijgt, waarin ze je meedeelt, dat je deze zomer mijn Stütze wordt, dan ben je voorbereid, want het is zoo. Ik krijg een klimmende reeks logé's, en ben vanmorgen naar je Ma getogen om te vragen, of jij me helpen wilt, om die aangenaam bezig te houden, alsof ik weinig van je afwist, en zelfs gejokt, dat ik je adres niet meer had. Je Ma is zoo pienter, en ze behoeft niet te weten, dat je me net een wijde blik in je tragische dagen hadt gegund. Dus Connie, je balling- | |
| |
schap zal spoedig geëindigd zijn. En wie weet welke wonderen de vier maanden onder het dak van S & M doorgebracht, aan jou zullen verrichten. Ingesloten een kiekje van mijn zoon, die je nu spoedig in levende lijve zult zien. Schrijf me even, wanneer je komt. De vlag staat op de nok van het dak om jouw blijde binnenkomste te vieren. Dag Con.
Joop.
P.S. Het zou misschien wel aanbeveling verdienen, als je in de trein nog een paar oude wis- en natuurkundevraagstukken doornam. Want Jog is mijn eerste logé, omdat Julie met al haar dienstboden en Mol naar Bergen vertrekt de 15de. Laat dit je evenwel niet afschrikken. Jog is heel genoeglijk en je Ma vond Doctor J.M. Smidt - ik gaf hem zijn volle titel - een heel degelijke aanvang. In elk geval is hij stukken beter dan Juf met de Baard. Alzoo resumeerend: zet je op de eerste de beste trein en maak ons allen gelukkig!
|
|