| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Een paar dagen daarna belde Julie me 's middags op, toen ik net te rusten lag. Gijbertje kwam ademloos boven hollen, hijgde voor mijn sleutelgat: ‘Mevrouw, de telefoon.’
Als de telefoon gaat, denk ik altijd, dat het Leo is, dus ik vloog in een simpel saut-de-lit naar beneden. Maar het was Julie's stem, die zei: ‘Hallo Joop, ben je daar? Ik heb al een heele poos gewacht.’
‘Ja, ik rustte,’ annonceerde ik, en ging er bij zitten.
‘Wat deed je?’ vroeg Julie, en haar stem klonk verbaasd.
‘Rusten. Slapen. Om mijn dagelijksch schoon te bevorderen.’
‘O,’ zei Julie. ‘Zeg Joop, kunnen Jog en ik morgen bij je komen dineeren? Ik moet je iets heel dringends vragen.’
‘Kun je dat niet door de telefoon doen?’ vroeg ik. ‘Ik bedoel, je kunt natuurlijk komen eten, maar dan lig ik de halve nacht wakker om te bedenken, wat die dringende vraag kan zijn.’
‘Ach nee, 't is te lang om het je allemaal uit te leggen. Maar het is niet ernstig.’
‘Iets grappigs?’
‘Ook niet direct. Enfin, je hoort het morgen wel. We komen tegen een uur of zes.’
‘Dan kan Leo jullie in de auto meepikken,’ ontdekte ik. ‘Heb je 't druk?’
| |
| |
‘Mijn hoofd loopt om. En Baby is zoo lastig de laatste dagen.’
‘Neem ze mee. Misschien heeft Hans een goede invloed op haar.’
‘Nee,’ zuchtte Julie. ‘Ze blijft bij Nurse. Ik ben veel te blij, dat ik er eens even alleen uit ben. Ik sta heusch voor een nervous breakdown.’
‘Voor een wat?’ vroeg ik, want ik wist niet, dat Julie in Engelsch oversloeg.
‘Voor een zenuwuitputting,’ vertaalde Julie vrij.
‘Nu in Bergen bloei je wel weer op,’ troostte ik haar. ‘Tot morgen. Ik zal Leo wel de noodige instructies geven.’
‘O graag. Want het duurt zoo lang, voor ik Leo aan de telefoon heb.’
‘Ja, dank zij de omvang der Bank.’
‘Dag Joop. Kus je jongen,’ zei Julie. Julie doet altijd melodramatisch over Hans.
‘Dank je wel,’ zei ik. ‘Tot morgen.’
Ik hing de hoorn op, en terwijl ik weer naar boven liep, piekerde ik toch over Julie's zending. Het kon niets te maken hebben met Pa en Ma in Noordwijk, want ik had pas nog een opgewekte brief van Juffrouw Greet gekregen. Misschien iets met Mol. Och nee, wat een dwaasheid. Het Juweel kon wellicht een menschelijke fout gedemonstreerd hebben, die Julie onder onze aandacht wilde brengen. Uit de kinderkamer kwam een klein geluidje... Ik vergat Julie onmiddellijk geheel en al en keek voorzichtig om de hoek van de deur. Net kon ik het rose wiegje zien, en de fiere pluim haar. Het was niets dan een slaapgeluidje geweest - twee gebalde miniatuurvuistjes lagen op de sprei. Ik zuchtte van verrukking en bleef even voor mijn plezier nog in de open balcondeuren staan. De tuin was zoo lief en zoo stil. De rozen bloeiden. Over de hei in de verte lag een blauwig waas. Grietje maakte achter in de tuin de theetafel al in orde. Nog een half uurtje maar, en dan hield ik mijn kleine jongen weer even in mijn armen.
| |
| |
De volgende middag om zes uur, toen ik net Gijbertje verrast had, dubbelgevouwen over de keukentafel, omdat er aan Grietje's onberispelijke coiffure een onwaarschijnlijk piekje was ontsnapt, dat dartel onder Grietjes tullen muts vandaan hing, kwam de auto met het bekende hoorngeschal onze laan inzwenken, en achter Leo's rug prijkten Jog en Julie. Ik maakte een diepe buiging met loodrecht naar achter gestrekte armen, en Julie keek me even misprijzend aan, toen ze een teen op de treeplank zette. Jog, die zich wilde haasten om haar te helpen, struikelde over een steen in de laan, en plofte als een bok, die stooten ging, tegen Julies arm op. Julie wankelde, greep het portier vast, en siste iets. Jog veegde zijn voorhoofd af, en ik juichte: ‘Ik heb altijd plezier, als jullie er zijn.’
‘Dag Joop,’ zei Julie. ‘Neen Jog, je hebt me geen pijn gedaan. Neen, ik ben ook heelemaal niet boos.’
Toen klopten Jog en ik mekaars schouders, en volgden Julie, die voor ons uitschreed, terwijl Leo de auto de garage inreed.
‘En hoe is de boy?’ vroeg Julie, toen we op het terras aanlandden, waar Grietje de lafenis had klaargezet.
‘Schitterend. Groeit als kool. En wordt bruin.’
‘Je bedoelt toch zeker niet, dat hij daar nog in die wagen ligt?’ vroeg Julie en wees met een vinger naar de équipage van Hans van Dil.
‘Dacht je dan dat ik die wagen tusschen de Laddies tentoonstelde?’
‘Ligt de boy daar in?’ Onthutst.
‘Ja, wie anders? Of dacht je, dat ik er nog een reservekind op nahoud?’
‘Joop, een kind van vijfeneenhalve week in de Avondlucht!’ kreet Julie. ‘'t Is zes uur.’
‘'t Is vijf uur. Zomertijd.’ Ik knikte haar opgeruimd toe. ‘En je kunt op het dak zitten, zoo warm is het. Je lijkt Papa van Dil wel.’
‘Mag ik even kijken?’ vroeg Jog.
| |
| |
‘Eventjes maar. We zijn hier stipter, dan jij destijds met het Pakje was, Joachim.’
‘Was ik dan soms niet stipt?’ Jog keek verschrikt.
‘Kom, kom, je vischte Mol bij het minste geluid uit de wieg.’ Jog knipte met zijn oogen en Julie zei over haar schouder: ‘Daarom is ze nu misschien zoo lastig.’
Ik stak mijn hand door Jogs arm, en kneep hem eens even.
‘Stil maar Jog, je was een ideale Vader en Mol is een schat. Hier is mijn zoon. Je mag geluidloos om het hoekje kijken.’
Julie verklaarde, na de blik om de hoek: ‘Hij ziet er werkelijk goed uit Joop. Alleen, ligt hij niet te laag met zijn hoofdje?’
‘Neen geliefde, hij ligt net goed. Zoo heb jij vroeger ook gelegen.’
‘En is hij wel behoorlijk toegedekt? Neen Joop, lach niet. Zoo'n kind heeft nog absoluut geen weerstandsvermogen.’
‘O, maar dit kind wel,’ zei ik.
Hierop kwam Leo door de tuin aangeloopen, en riep al van verre: ‘En, hoe is de zoon geweest Joop?’
Ik voerde Jog, die steeds nog eens en nog eens wilde kijken, hardhandig mee naar het terras. Daar zei Jog: ‘Wat zijn ze toch lief hè, die kleuters. Elke leeftijd is even aardig. Mol ook, die kan nu zulke geestige dingen zeggen, ik geniet er van.’
Leo keek Jog aan met een haast teedere blik. En Julie vlijde haar zeer kleine voeten naar de terrastreden toe, en zuchtte: ‘Ja, Baby is een geestig kindje. Maar zoo tiranniek.’
‘Ja, daar kan ze niets aan doen,’ - ik schoof een bankje onder haar beenen - ‘die vrouwelijke aanleg heeft ze van jou.’
‘O, denk je...’ begon Julie en zweeg dan. Lachte zelfs liefjes. Toen wist ik meteen, dat ze me iets te vragen had. En na tafel, toen we nog buiten in de
| |
| |
tuin zaten, met de staande lamp achter onze stoelen, en de oneindige rust van een zomeravond om ons, zei Julie: ‘Ja Joop, je zult wel denken, wat er is?...’
Julie haperde. ‘Ga door,’ moedigde ik aan.
Ik voerde Jog mee naar het terras.
‘Nu kijk,’ Julie bekeek haar spitsgeknipte nagels - ‘je weet, dat ik volgende week naar Bergen ga.’ Ik smoorde een ‘O ja?’ - Julie had aan tafel vruchtbaar gekout over de villa met de twee salons, de billartkamer, en wat dies meer zij -
| |
| |
‘en in dat groote huis moet ik Lena meenemen.’
‘Nu, daarmee doe je Jog ongetwijfeld plezier,’ zei ik. ‘Die leek er me heelemaal niet gecharmeerd van om met het Juweel achter te blijven.’
‘Kom, dat is wat te ver gezocht,’ vond Julie. ‘Lena is een meisje, dat zich voor ons uitslooft.’
‘Ja, dat kan wel, maar ze is zoo onaantastbaar.’
Hierop gooide Leo zijn hoofd achterover en schaterde. En Jog verstopte zijn neus in een zakdoek. Leo legde zijn hand op mijn hand op de stoelleuning. ‘Ga door Joop.’
‘Nee, Julie moet doorgaan.’
Julie keek kippig naar de pose onzer handen, en ik lichtte ze demonstratief even op.
‘Ja, en nu zit ik met Jog!’ besloot Julie eenigszins tam. ‘Want...’
‘Hè vrouwtje, dat klinkt heelemaal niet aardig,’ zuchtte Jog en stak zijn zakdoek weg.
‘Nu ja, 't is toch zoo. Als je Ma of Else in de stad waren, zou je daar kunnen logeeren.’
‘Maar Jog kan toch hier komen,’ zei ik. ‘Niet waar Leo? Jij neemt hem 's avonds en 's morgens mee en ik voed hem.’
‘Maar natuurlijk kerel,’ Leo drukte mijn hand. ‘Natuurlijk kan dat. Dat lijkt me een prachtoplossing. Je kunt ons lichte wenken geven, de opvoeding van onze zoon betreffend.’
‘En ik corrigeer je schriften wel voor je.’
‘Vooral dit laatste lokt me erg aan.’ Jog keek dankbaar naar me.
‘'k Vind het buitengewoon aardig van jullie,’ zei Julie. ‘Kijk, het is wel lang twee maanden een logé te hebben, maar Jog komt de week-ends in Bergen.’
‘Ja, dat denk je maar,’ zei Jog moedig, ‘als ik het erg naar mijn zin heb Juliette...’
‘En dan kan ik altijd nog voor een paar weken bij Pop en Kees belet vragen,’ vulde Julie kalm haar zin aan.
Jog trok even een gezicht, dat hij dadelijk weer
| |
| |
rechtzette, maar ik vertolkte fier zijn onuitgesproken gedachten: ‘Dat zou ik maar niet doen Julie. Pop en Kees zijn nog in een periode, dat ze niemand zien dan mekaar. Die zouden gewoonweg vergeten, om Jog 's morgens te wekken of 's avonds de deur op het nachtslot doen als Jog nog lustig door de stad zwierde.’
‘Maar zoo laat komt Jog 's avonds niet thuis!’ kreet Julie. ‘Jog behoeft heelemaal niet uit te gaan trouwens.’
‘Hmmmm, in de stad!’ Ik keek bedenkelijk. ‘Hij kan toch best eens naar een bioscoop gaan, of naar een cabaret. Ja, dat kan toch!’
‘Natuurlijk!’ zei Jog.
‘Jog!’ kreet Julie.
‘Nu ja vrouwtje, als jij mij zoo lang alleen laat.’
‘Jog, doe niet zoo dwaas. Dat is een noodzaak. Voor Mol! Ja, en voor mezelf ook.’
‘Nu, hier is hij best bewaard,’ troostte ik Julie. ‘We hebben hier geen mondaine genoegens. Hij mag hier 's avonds naar de nachtegalen luisteren en ik zal wel zorgen, dat hij niet te veel rookt.’
‘Ik vind wel,’ sprong Julie tactvol op een ander onderwerp over, ‘dat Kees heel erg met zichzelf is ingenomen tegenwoordig.’
‘O ja?’ vroeg ik onschuldig.
‘Ja, vind jij dat soms niet?’
‘Gaat nogal. Vergeet niet, dat hij pas een half jaar getrouwd is.’
‘Nu ja’ - Julie trok een minachtend mondje. ‘Alsof dat een reden is.’
‘O, voor Kees wel.’ Leo kneep in mijn hand. Hij schudde lichtelijk. Hij dacht natuurlijk ook aan de waanzinnige woorden, die Kees sprak, zijn bezittingen betreffend, als de auto van Pops vader hem naar S & M had gevoerd.
‘Ik vind het zelfs een weinig vulgair, dat Kees alles zoo roemt...’ begon Julie en haperde.
‘Wat des Keezen is,’ vulde ik prompt aan. ‘Och,
| |
| |
laat hem. Ik heb er wel plezier in. Soms. Nee, Jog kan beter bij ons logeeren. Leo en ik zijn over dat vulgaire roemen al jaren heen.’
‘Ik vind het buitengewoon aardig,’ herhaalde Julie. ‘Ik zal nu echt kunnen genieten buiten. En Jog vindt het ook zoo prettig.’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Om bij jullie te logeeren.’
‘Ja Jog was altijd dol op mij,’ zuchtte ik. ‘Nietwaar Yoghurt?’
Jog keek theatraal, en bloosde dan over die onverwachte moed. Julie schopte een voetebankje om en snauwde lichtelijk: ‘Als Jog niet zoo abnormaal conservatief was, had hij al lang een auto gekocht. Dan had hij nu een paar maal in de week bij me kunnen komen, behalve de week-ends.’
‘Nee, dat denk je maar,’ zei Jog. ‘Als ik een auto had, zou ik rustig halfweg Alkmaar blijven staan met een panne of iets dergelijks. Nee vrouwtje, ik geloof dat je me dan nog minder te zien zou krijgen.’
‘En hoeveel vrouwen chauffeeren er niet,’ viel Julie uit. ‘Die krijgen toch ook niet allemaal pannen.’
‘Pannes,’ verbeterde Jog. ‘Schat!’
‘Joop chauffeert toch ook. En Leo dan. Leo, die elke dag op en neer gaat. Heb jij ooit iets met je auto gehad Leo?’
‘Neen Julie, ik niet gelukkig. Maar je kunt met een auto voor zotte gevallen komen te staan.’
‘Ik weet van een kennis,’ zei Jog. ‘Nee Julie, jij kent hem niet. Die heeft pas leeren chauffeeren. En de eerste keer, dat hij uitging - hij reed zoo langzaam, dat alles op den weg hem voorbijstoof, tot voetgangers toe - zag hij toch nog kans om met zijn Ford middenin een Rolls Royce terecht te komen. Die tocht kostte hem een paarhonderd gulden. Ja vrouwtje, dat kan mij toch ook gebeuren. En dan zou jij geen huis kunnen huren met centrale verwarming en een biljartkamer.’
| |
| |
‘Her de Wilde rijdt paard,’ zei Julie opeens onlogisch en keek ons allen uitdagend aan.
Ik legde mijn hoofd op Leo's schouder en weende.
‘O Julie, weet je 't zeker? Heb je hem al eens op een paard gezien? Zou hij ook heen en weer wiegen als bij zijn gezang?’
‘Kom Joop, doe niet zoo dwaas. Hij heeft een uitstekend figuur te paard. Ik ben met Lotte meegeweest naar de manège, en ik vond het zoo aardig. Lotte gaat het ook leeren, 't is een buitengewoon gezonde sport.’
Jog keek afwachtend naar Julie. ‘Moet ik er ook aan gelooven vrouwtje?’
‘Neen, jij gaat deze winter danslessen nemen,’ zei Julie en ze begon forsch, om tam te eindigen: ‘Nietwaar manneke? Je kunt al zoo aardig walsen, en ik weet zeker, dat je het zoo prettig zult vinden, als je de moderne dansen kent.’
‘Daarvan zou ik maar niet al te zeker zijn,’ weerstreefde Jog.
‘Als we in Noordwijk zijn, nooit kunnen we 's avonds eens naar een dancing gaan. Altijd moet ik maar zitten toekijken, en ik ben veel te jong, om nu al...’
Jog streelde Julie over haar schouder. ‘Kom vrouwtje, wat draaf je door.’
‘Weet je wat?’ ontdekte ik, ‘ik zal Jog de edele beginselen van de fox-trott en de blues wel bijbrengen als hij hier logeert. En als hij goed onderlegd is, dan stort ik je in het volle leven Joachim.’
Julie lachte zoetjes: ‘O, dat is niet direct noodig Joop.’ Ik keek eens naar Julie, zooals ze achterovergeleund lag in de diepe stoel. Ze zag er wat moe uit en ze had een ontevreden trekje om haar mond. En Jog was wat magerder en jongensachtiger geworden. Zijn beenen, vanaf zijn knie, slingerden hem soms zoo uitgelaten na. Ik dacht: ‘Jog, ik zal je een leuke tijd geven, als je bij ons logeert.’
Leo bracht ze samen in de auto naar de trein.
| |
| |
Ik bleef thuis om Hans Willem te helpen. Ik kreeg weer het breede, doellooze lachje, toen hij de flesch met zoo'n zichtbaar welbehagen leeggedronken had. Ik had hem net weer in zijn wiegje gelegd, en de oogleden langzaam zien neerzakken over de zwarte oogjes, toen Leo thuiskwam. Stil ruimde ik op, legde de kam en de poppeschuier in de blauwzijden doos.
‘Scheelt er iets aan Joost?’ vroeg Leo. ‘Je kijkt zoo nadenkend.’
‘Vin jij 't erg, dat Jog hier komt logeeren?’
‘Welneen kindje, hoe kom je er bij? Ik vind het prettig, dat we hem dat plezier kunnen doen. Was je daar bang voor Joost? Domme kleine meid.’
‘Nee, eigenlijk niet. Maar weet je, waar ik over dacht?’ Ik plukte aan de mouw van het poppige truitje van Hans.
‘Nu? Vertel het maar.’
‘Kijk, ik heb aldoor wel geweten, dat Jog het vervelend vond bij dat nare Juweel thuis te blijven. En ik heb er nooit een moment aan gedacht om hem hier te vragen. Dat is toch erg zelfzuchtig van me geweest, Leo.’
‘En dacht je daarover zoo ernstig, mijn kleine meid?’
‘Ja, omdat ik het zoo onaardig van mezelf vind. Nu moest Julie er mij nog om vragen. Ik had het gul moeten aanbieden. Zoo zijn er misschien zooveel dingen, die ik maar egoïst voorbij zie, omdat ik zoo opga in Hans en...’
‘En?’
‘En in jou.’
Het was even stil tusschen ons. Toen zei Leo: ‘Lief ben je. O Joop, je weet niet, hoe lief je bent.’
‘Welnee jongen, ik ben nog vaak een zelfzuchtig exemplaar. Dat weet ik veel te goed. Maar ik zal trachten...’ De rest fluisterde ik in Leo's oor. Lang zaten we daarna nog samen buiten bij de
| |
| |
schemerlamp, en spraken haast niet. Een vleermuis vloog laag langs de lamp en in de struiken ritselde een late vogel. En ik keek naar boven naar de ramen, waarvoor nu de gordijnen gesloten waren.
‘O Joop, je weet niet, hoe lief je bent.’
Daar lag onze jongen in zijn rose wiegje en sliep met zijn kleine handjes tot vuisten gebald.
De volgende morgen kwam er een brief van Connie voor mij. Connie schreef: ‘Lieve Joost. Lang heb ik het willen en kunnen volhouden, maar
| |
| |
nu is het met mijn lijdzaamheid gedaan. Joop, ik word dol, als ik hier nog langer moet blijven. Juf is heel lief en goed, maar ik heb niets meer met haar te praten, en de dagen zijn zoo lang, en de avonden zijn zoo gruwbaar. Ik sterf van verlangen naar leven en vroolijkheid. Ik heb het Ma al ettelijke keeren geschreven, maar Ma antwoordt, dat het voor mijn gezondheid zoo goed is, dat ik hier blijf. Als ik geld had, dan stapte ik op de eerste de beste trein, die dit monsterlijke dorp passeert. Maar Juf is de schatbewaarder en van mijn toegemeten zakgeld kan ik net tot een volgend gruwbaar dorp komen, en me dan misschien nog te buiten gaan aan een glas karnemelk. Ik moet me eens tegen jou alleen uitspreken Joop. Ik weet wel, dat de anderen ook met me meevoelen, maar misschien omdat jij me - jaren geleden - met mijn eerste excursie op het pad der liefde geholpen hebt (herinner jij je nog dat telefoongesprek met Ru Duyff) is het me net, alsof jij me nu van allen het allerbeste begrijpen zult. Ik weet wel, dat ik onwijs gedaan heb over Mijnheer Lafaille, die Ma zoo hoonend de weduwnaar met de huwbare dochters noemt. Maar Meneer Lafaille interesseerde zich voor me, lachte met me, vond me aardig. En in het begin wist ik niet, dat hij werkelijk huwbare dochters had. Voor ik dat wist, was ik hem al gaan beschouwen als de zwarte man van over het water. Gek Joop, ik heb er haast niet met je over kunnen spreken, toen ik bij je was, voor ik naar deze uithoek werd geëxpediëerd. Misschien omdat ik me bij al het geluk, wat jij bezit, schaamde over het surrogaat, wat ik me als de echte ware liefde had gedacht. Toen zag ik wel in, dat het werkelijk een surrogaat was. En Ma had me heusch niet hierheen behoeven te sturen, om kalm en evenwichtig te worden, dat was ik onder andere, minder radicale omstandigheden ook wel geworden.
En nu ben ik als een vogel, die met zijn vleugels tegen de tralies slaat, en zijn vleugels breekt in de
| |
| |
hardnekkige pogingen, om zijn gevangenschap te verbreken. Joop, de eindelooze dagen hier en de eindelooze nachten, en altijd hetzelfde nietszeggende gezicht van Juf tegenover me. En haar baardje is een stevige baard geworden. Nu zie ik je glimlachen. Jij kunt om al die dingen lachen, omdat je niets hebt, waarom je huilen moet.
Ik zie heelemaal geen uitweg Joop. O, ik wensch soms, dat er iemand komt, die me helpt. Die zich over me ontfermt, is haast beter gezegd. Want stel, dat mijn verbanning wordt opgeheven, dan moet ik naar huis. Je weet, hoe mijn huis is. Ma, rechtop en statig met haar lorgnet zoo stevig op haar neus, en Pa, die zich nu alleen nog maar interesseert voor philosofische werken, en niet meer de vruchtelooze moed heeft om tegen Ma op te staan. En Broer met zijn allures van toekomstig student en zijn daverende stappen op de trap. Van Broer kan Ma alles dulden. Wil je wel gelooven, dat ik me alle mogelijke toekomsten voorstel. Soms denk ik er aan verpleegster te worden. Maar ik val flauw bij het zien van bloed. Dan wil ik de huishouding gaan waarnemen in een gezin, waarvan de Moeder ziek is, en de kinderen zoo heel veel missen. Koken kan ik tenminste. Maar denk je dat Ma dat ooit goed zou vinden? Neen, advocaat had ik moeten worden, zoodat Ma had kunnen spreken over haar dochter Mr. Connie Ralandt. Nee Joop, dat meen ik niet. Ma wil me toch ook wel het liefst gelukkig zien. Alleen, ze heeft zoo'n vreemde beschouwing over geluk. Deze brief moet je maar niet aan de club laten lezen, die is alleen voor jou, Joop. Is het nog goed met je? En groeit de kleine troonopvolger naar wensch? Kit schreef laatst heet opgetogen over hem. Stel je voor Joop, en nu heb ik je zoon nog niet eens gezien. Ik kan me jou zelfs niet eens voorstellen in deze nieuwe, groote waardigheid. Misschien komt mijn brief als een douche op je blijheid. Maar dat heb ik niet gewild hoor Joost. Ik heb me alleen maar eens even willen uitspreken.
| |
| |
Schrijf me, als je kunt gauw terug, en vertel me alles, alles. Zelfs de onbenulligste aanleiding tot Gijbertjes lach interesseert me. Dag Joop.
Je eenzame Connie.
Langzaam vouwde ik de brief dicht en stopte hem weer in de enveloppe. Toen dacht ik er opeens aan, hoe Pien en ik om Connie hadden gelachen. En ik schaamde mij.
|
|