| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
‘U bent zoo sjaggerijnig, as ik weet niet wat,’ zei Hillegonda tegen me. ‘Het is net, alsof u een hoofd vol zorgen heb.’
‘Heb ik ook.’
‘Waar loopt u toch over te prakkizeeren? Hier gaat alles best.’ Even stilte. Dan:
‘Nou ja, 't kind schreeuwt d'r eigen een breukje. Maar daar kan 't schaap niets aan doen. U verwent haar te hard.’
Ik zat aan een eenzaam ontbijt. Jog was nog boven, die had dien morgen geen les, en Hillegonda leunde tegen een stoel.
‘Wat bedoel je toch met sjaggerijn?’ vroeg ik, om iets te zeggen.
‘U bent zoo stil en dat benne we niet van u gewend anders. En gisteravond was u nog laat op. Toen ik naar bed ging scheen er nog licht onder uw deur door.’
‘Je was ook een uur over je tijd. Schandelijk om tegen twaalven thuis te komen.’
‘En me moeder was jarig!’
‘Die is dit jaar al zes keer jarig geweest.’
Hillegonda hinnikte.
‘Da's weer wat voor u.’
‘We zitten voor ons eindexamen van school Hillegonda. En dat zijn benarde dagen.’
| |
| |
‘Maar u piekert nog over wat anders. Ik ken u veels te goed.’
‘Ja, ik pieker over de koude thee, die jij me schenkt.’
‘Ik had me vanmorgen haast verslapen,’ bekende Hillegonda. ‘Ik schrok me een aap. Ik heb de heele wekker niet gehoord.’
‘Heb jij Pakje vannacht hooren huilen?’
‘Ik? Welnee.’
‘Vin je d'r niet een schat?’
‘Nou leeft u een beetje op. Ja, 't is een lekker dier.’
‘Hillegonda, nog een kopje thee. En dan warmer.’
‘Tot uw orders,’ zei Hillegonda.
Ik bekeek een boterham, waarvan ik niet wist, hoe ik hem naar binnen moest werken.
‘Ik heb die meneer gezien, u weet wel, die van de auto, met een meisje.’
Ik schrok, morste op het ontbijtlaken.
‘Kan niet,’ zei ik, ‘die zit in Spanje.’
‘U schrok ervan!’ gierde Hillegonda. ‘Ziet u wel? Nou, wees maar zoet, 't was maar een grapje.’
‘Hillegonda, verdwijn asjeblieft.’
‘Ja, dat kan u nou gemakkelijk zegge.’
‘Mensch, hoe krijg ik je weg?’
Hillegonda hinnikte door.
‘Ik lach me een stuip, as u zoo kwaad kijkt. Dat heb ik liever dan dat sjaggerijnige gezicht.’
‘Ik eet die boterham niet op.’ Ik schoof mijn bordje weg.
‘Kruimel hem maar voor de vogeltjes.’
‘U bent vast verliefd.’
‘Ja, op jou.’
‘U kon 't minder treffen,’ zei Hillegonda, met ijzige zelfkennis.
| |
| |
‘Papa wordt oud.’ Ik kon die woorden van Jog niet van me afzetten. De Piepert - oud! Ik dacht weer aan de ongezclligheid in het groote Noordwijksche huis, als juftrouw Greet weg zal zijn. En net nu - nu ik dacht, dat mijn toekomst klaar en recht zich voor me uitstrekte. Ik had er met Julie al over gesproken en Julie vond het een schitterende oplossing.
Pop, Noor en Connie gaan nà de vijfde naar de kookschool.
‘'t Is er een gezellige pan,’ wist Connie te vertellen. ‘Je leert er van alles en er moeten leuke meisjes zijn. Pa heeft eens van zijn leven zijn zin voor me doorgedreven, en ik heb hem bijna doodgezoend.’
Na de kookschool gaat Connie een jaar reizen met haar Ouders, maar dat vindt ze nog te ver in de toekomst, om er zich nu al bezorgd over te maken. ‘Ik kan best voor die tijd getrouwd zijn,’ zegt ze optimistisch.
Toen ik dat alles hoorde, vond ik de kookschool een gemakkelijke oplossing. Je kon er net zoo veel leeren als je zelf wilde - èn - ik zou bij Pakje kunnen blijven in ons eigen, oude huis. Want Pa en Ma blijven voor goed in Noordwijk wonen, en Jog en Julie komen in ons voormalige huis, waar de kinderwagen kan staan en de tuinmeubels van Broere en waar een aparte kamer voor Pakje is en een zandbak onder de kastanjeboom.
Natuurlijk vindt Julie het wel genoegelijk, dat ik een van de overtollige kamers bewonen ga, ook al, omdat ik nogal handig met Pakje ben. En ik? Ik kan haast niet meer buiten de mol. Als ik die handjes zie, en die snuitige, kleine voetjes, ben ik weg. Ik weet zeker, dat ik nooit een goede opvoedster worden zal. Eén beweging van zoo'n mollig fijn teentje, en ik vergeet mijn rechtvaardige toorn over onge- | |
| |
oorloofd gekrijsch, en ik huppel met Pakje de kamer door.
Maar nu... ‘Papa wordt oud, Joop.’ Toen Jog dit zei, wist ik eigenlijk al, wat ik graag en liefdevol direct zou moeten doen. Maar toch heb ik daarna nog de jolige kookschoolplannen gemaakt met Connie, Pop en Noor. En Kit zei: ‘Ik geloof, dat ik mijn effectebaas er maar aan geven ga, en ook meedoen. Je zult zien, we krijgen onze oude, jolige H.B.S.-tijd weer terug. Geen zorgen meer voor griezelige eind-examens.’
‘Dan zit ik wel zielig in Engeland,’ zei Loutje toen.
‘We schrijven je elke week,’ beloofde Pop. En je mag later bij ons elk om de beurt eten.’
‘En ik verorber wel jullie misbaksels,’ zei Pien. Want die geeft haar schildersideaal niet op voor nog een paar jolige jaren.
Maar nu... ik kan die woorden van Jog niet meer van me afzetten. Ik denk er steeds aan. Ik slaap 's nachts slecht; ik kan ze werkelijk niet meer vergeten!
‘Is meneer op kantoor?’ vroeg ik aan dezelfde bediende van altijd, die me als altijd fluisterend meedeelde, dat meneer niet gestoord wenschte te worden.
‘O, maar door mij wel.’
Voor de deur riep ik: ‘Hier is Joop. Mag ik binnenkomen?’
De Piepert deed me zelf open. Ik wilde toen voor het eerst zien, hoe oud hij leek, met moeë oogen en zijn rug gebogen.
‘U ziet er niet te best uit Papaatje. Is er wat?’
‘Nee kind. Mama maakt het zelfs heel goed. Ze tobt er alleen over, dat er weer een tijd komt,
| |
| |
dat Juffrouw Greet niet meer bij ons zal zijn.’
‘En ik geloof, dat u daar ook over tobt.’
‘Och welnee Joost, hoe kom je er bij?’
‘Welja Papaatje, ik zie het aan u.’
‘Is het goed met mijn kleindochter? En haar ouders?’
‘Buitengewoon welvarend. Pakje heeft nu gedecideerd gelachen. Hoewel Jog dit drie weken geleden al beweerde.’
‘Julie vindt het zeker heerlijk, dat ze ruimer komt te wonen?’
‘O ja, ook gezonder voor Pakje, zegt ze. Volgende maand komt ze met de mol naar Noordwijk.’
‘Zoo, dat zal Mama prettig vinden. Dan moet Juffrouw Greet er maar voor zorgen, dat de pref een beetje gelijkmatig verdeeld wordt.’
‘Ze is zeker uitstekend voor mama?’
‘O, buitengewoon.’
‘En hebt u al moeite gedaan voor een ander?’
‘Nee, och nee.’ Papa zuchtte.
‘U hoeft ook geen moeite te doen,’ zei ik en speelde met een vouwbeen.
‘Hoezoo dan? Weet jij misschien een geschikt iemand?’
‘Ja, dat weet ik.’ Ik bekeek het vouwbeen aandachtig.
‘Wie dan? toch niet een jong verpleegstertje, hoop ik.’
‘Ja, jong is ze wel. Maar ze is vol goede wil.’
‘Ken ik haar?’
‘O ja. Maar ik weet niet, of u haar zoo geschikt vindt. Toch zal ze wel meevallen, dunkt me.’
‘Maar wie is het dan, Joop?’
‘O, lieve, goeie, domme Piepert,’ zei ik en ik. rolde hem om den hals. ‘Ik ben het. Ik zelf.’
‘Jij?’
‘Ja, ik.’
| |
| |
‘En Julie vertelde me, dat je naar de kookschool wilde. En dat je bij haar zou blijven.’
‘Hè, dat had Julie niet moeten vertellen. Dat waren slechts plannen. Net als die tooneelbevlieging.’
‘Maar Julie zal je ongaarne missen.’
‘Julie kan een Juffrouw bij het Pakje nemen, die honderd keer beter is dan ik.’
‘Maar Jog zei onlangs nog, dat jij zoo'n groote gezelligheid geeft.’
‘Hè Piepert, wat bent u naar. U doet net, alsof u het heelemaal niet leuk vindt, dat ik thuiskom.’
Toen sloeg de Piepert zijn arm om me heen en zei hij: ‘Kind, weet wèl wat je doet. Het is een saai leven wat we je zullen geven in Noordwijk. Mama is veeleischend en je vader - hij wordt een oude, eenzelvige man.’
Ik kneep mijn handen tot vuisten.
‘Ik mag niet van je verlangen Joop, dat jij je heerlijke jeugd bij ons gaat begraven.’
‘Als u nog één woord zegt,’ zei ik, ‘dan bulder ik het heele kantoor bij elkaar. Wilt u me hebben, ja of nee?’
‘Ja Joop.’
‘Al had u nee gezegd, gekomen was ik toch,’ zei ik, en ik boende een traan, die wou vallen, weg.
Maar ik liep later op lichte voeten en met de zon in mijn hart naar huis.
Natuurlijk kreeg ik nog een zware strijd met Julie te strijden. Ik vertelde het maar meteen.
‘Maar kind, dat is toch niets voor jou.’
‘Ik zou niet weten waarom niet?’
‘Veel te saai. Je houdt juist zoo van de stad en van vroolijkheid. En je weet hoe Ma is. Ze kan je geen dag missen.’
Jog kwam hierop binnen.
| |
| |
‘Wie kan Joop geen dag missen?’
‘Ma. Je kunt nooit raden wat ze van plan is.’
‘Joop? Van plan? Kookschool dacht ik. Onze magen en het Pakje bederven.’
‘Nee, Joop is weer eens een keertje van idee veranderd. Nu wil ze voor goed naar Noordwijk gaan. Mama verplegen.’
‘Vin je dat zoo dwaas?’ vroeg Jog.
‘Natuurlijk. Ze houdt het er geen veertien dagen uit. Joop, die zoo levenslustig is. Bespottelijk.’
Julie wond zich op. Ik keek schuldig naar mijn witte schoenen, waarvan de riempjes gingen slijten.
‘Toe Jog, zeg eens wat, hoe vind je het?’
‘Mag ik eerlijk zijn? Ja? Maar niet nog boozer worden hoor! Ik vind dat het Joop's plicht is om te handelen zooals ze nu van plan is te doen.’
‘Bespottelijk,’ zei Julie nog eens, ‘nu trouwt ze nooit, dat zul je zien. Wie komt daar in Noordwijk? Geen sterveling. Als je bij ons gebleven was Joop, dan had ik aardige jongelui geïntroduceerd, dan zou je best kans hebben gehad. Je ziet er werkelijk niet onknap uit. Als je je blouses maar goed instopt en geen gezichten trekt. Maar nu... over een half jaar geef je geen lor meer om je kleeren, dat zul je zien. En daarbij, ik weet zeker, dat je Ma irriteeren zult.’
‘Kom, kom vrouwtje, wat draaf je door. Toe, je bent een beetje overspannen. Ga nog wat rusten voor we eten gaan.’
En Jog knikte tegen mij. Maar 's avonds toen we samen zaten, zei hij:
‘Ik zal je kolossaal missen, Joost. Waarom kijk je zoo somber?’
‘Denk jij ook, dat ik Ma irriteeren zal?’
‘Welnee. Hoe kom je er bij? Je bent vol goede wil en ik vind, dat je er slag van hebt om met zieken om te gaan. Toen ik eens hoofdpijn had, weet je nog...’
| |
| |
‘Nee toe Jog, niet flauw worden. Denk je, dat ik het bolwerken zal?’
‘Wel natuurlijk, dom, dwaas kindje. Als ik daarvan niet overtuigd was geweest, zou ik niet getracht hebben om je op het idee te brengen.’
‘Jij mij?’
‘Ja, herinner je je niet die avond, toen ik je zei, dat ik vond dat Papa oud werd? Natuurlijk vond ik dat ook, maar ik zei het toen zoo uitdrukkelijk, om jou heelemaal wakker te schudden.’
‘Was ik dan al een beetje wakker?’
‘Ja zeker. Na de dood van Juffrouw Wijers dacht ik stellig: ‘Joop zal de goede weg gaan.’ Je werd zoo - ik weet niet - zoo teeder en ik heb eens gezien, hoe jij je vader aankeek. Enfin, je begrijpt me wel. Toen dacht ik: ‘Joop leert haar toekomst kennen.’
‘Er is wel wat van waar. Natuurlijk, ik dacht er wel eens zoo af en toe over, maar ik verwierp het direct weer. Het leek me te moeilijk. Maar als we dan samen zaten, voordat de kleine mol geboren werd, dan kwam het soms onweerstaanbaar bij me op.’ ‘Zie je wel?’
‘Toen werd Pakje geboren en dat nam me heelemaal in beslag.’
‘Ja, dat is zoo. Ik voèlde, dat je anders ging denken.’
‘Wat ken je me goed, Jog.’
‘Ik heb je niet voor niets al die jaren op de H.B.S. meegemaakt Josephine. Ik zie je nog voor me met die ondeugende vlechten en die lachoogen van je. Ik dacht altijd: ‘Wat zou ze nu weer in haar schild voeren, die kleine heks.’
‘Ja, die tijd is voorbij,’ zuchtte ik. ‘Wat dacht je wel, toen je van mijn kookschoolplannen hoorde?’
| |
| |
‘Toen begon ik te twijfelen. Ik begreep best dat het verleidelijk voor je was, om nog een paar jaar echt jong en jolig te zijn, aan alles weer te kunnen meedoen, wat je dit laatste jaar hebt moeten verwaarloozen, als tennissen en roeien en dansen. Ja, kijk maar niet zoo ondeugend. En soms dacht ik: ‘Joop zal toch de gemakkelijke weg kiezen.’
‘Maar wanneer Julie over onze plannen sprak en dat ik mijn oude kamer weer kreeg in ons oude huis, en al die dingen meer, dan was je enthousiast.’
‘Lieve meid, ik ben een geweldige egoïst, ik zou het ook prettig hebben gevonden, wanneer je bij ons gebleven was.’
‘En Pakje! Wat zal ik het lieve, kleine Pakketje missen.’
‘Zoo, mij niet?’
‘Ja, jou ook en Julie ook natuurlijk. Maar Pàkje!’
‘Kind, je gaat de wereld niet uit. Als Mama je voorloopig niet missen wil, dan brengen we Pakje bij jou. Mag je haar leeren visschen.’
‘Niet onaardig.’
‘Wanneer denk je nu te gaan?’
‘Kijk, Juffrouw Greet blijft tot half Augustus. We dachten de laatste helft van Juli met de heele club een huisje te huren in Laren - Kit en Pien gaan er Zondag op af - dan ga ik van daar direct naar huis, dan kan Juffrouw Greet me nog een beetje inwerken.’
‘Dat is een heel goed idee, werkelijk. Weet Papa er al van?’
‘Ik heb het de Piepert vanmiddag verteld. Wat is Pakje rustig, hè?’
‘De jongedame begrijpt natuurlijk, dat we op het oogenblik niet gestoord kunnen worden,’ zei Jog. Hij zei het schertsend, maar hij keek trotsch.
| |
| |
‘Wat gek toch Jog, nu heb ik heelemaal niets aan mijn diploma.’
‘Papa zal het toch prettig vinden, dat weet je.’
‘De Piepert moet het maar omlijsten en in zijn studeerkamer hangen. Boven de laatste kiek van Pakje.’
‘Nu hoor ik haar,’ zei Jog.
‘We hadden mekaar ook niets meer te zeggen,’ zei ik.
En ik bleef zitten soezen, tot er gebeld werd. Het was bij negenen - Julie ging nog altijd vroeg naar bed - en ik dacht, dat het Kees wel kon zijn of een familielid van Jog. Ik bleef dus lijdend in een stoel hangen, want ik was doodlam na die emotievolle dag, en ik keek ternauwernood op, toen Hillegonda iemand met haar gewone onbevallige armbeweging binnenliet.
Het was Leo van Dil, bruiner dan ooit, en met een wil, die je van zijn gezicht kon schrapen. Ik spròng op en ik werd vuurrood van schrik.
‘Hoe kom je hier?’ zei ik onnoozel.
‘Slechts met de tram. Dàg Joop.’
‘Dàg Leo. Wat zie je er goed uit.’
‘Ik kan je niet een wederkeerig compliment maken. Jij ziet er slecht uit, zeg. Ben je ziek geweest?’
‘Nee, zorgen. Maar die zijn nu voorbij. Nu ga ik opbloeien. Maar ga zitten, asjeblieft. Hier, op Jog zijn stoel. Die is even naar boven. Je weet toch zeker, dat we een kind hebben?’
‘Ja, dat heb ik gehoord van Kees. Is alles goed hier?’
‘O prachtig, en 't kind, Pakje heet ze, is toch zoo'n schat. Hou je van kinderen?’
‘Als ze zoo heel klein zijn, niet zoo bar. Dan is er nog niet zoo veel aan, hè? Maar wanneer ze gaan loopen en met je vechten gaan, dan vind ik het lollige kerels.’
| |
| |
‘Ons kind is een meisje. Maar ze heeft een jongensstem. Hoor je haar wel?’
‘En hoe zei je dat ze heette?’
‘O, ze heet Louise Gabrielle. Maar we noemen haar Pakje.’
‘Zoo. Ja dat kan,’ zei Leo en keek me aan.
‘Hoe was het in Madrid? Dank je nog wel voor je ansichten zeg. Je dacht dat ik ze spaarde?’
‘Welnee. Hoe kom je dàarbij?’
‘O, dat veronderstelde Julie.’
‘Ik mag jou toch zeker wel ansichten sturen zonder een dergelijke kinderachtige bijbedoeling?’
‘Natuurlijk wel. Ik ben je erg dankbaar. Ze waren vreeselijk mooi. Hillegonda - dat is het meisje hier - was elke keer blij, wanneer ik er een kreeg.’
‘Wat had die er mee te maken?’
‘O, zij zelf, niets! Maar ze noemt jou de meneer van de auto. En daarom ben je in haar oogen buitengewoon interessant.’
‘Je hebt het natuurlijk niet de moeite waard gevonden om me terug te schrijven.’
‘Ik heb geen seconde tijd gehad. We hebben het verschrikkelijk druk met Pakje. Fleschjes klaarmaken en speenen uitkoken en wasschen als Hillegonda naar zang moet.’
‘Wasschen als...’
‘Ja, luiers en zoo. Hillegonda zegt, dat wasschen op haar stem werkt. Dan kan ze niet zingen, begrijp je? En Julie vindt het vreeselijk, wanneer er zoo'n bende blijft staan. Dan doen Jog en ik het samen. 't Is wel lollig, maar ik heb mijn vingers al doorgeboend.’
‘Laat eens kijken. Geef hier.’ Hij strekte zijn hand uit.
‘Welnee. Er is niets meer van te zien. Wil je nog thee? Maar ze is ondrinkbaar. Hier, een sigaret
| |
| |
van Jog. Als hij aanstonds beneden komt, zal hij je wel een drink offreeren. Waarom kijk je me toch
‘Waarom kijk je me toch zoo aan?’
zoo aan? Ik word direct verschrikkelijk verlegen.’
‘Je bent anders dan toen ik wegging. Ouder, dunkt me.’
| |
| |
‘O, maar je weet nog niets van mijn plan voor de toekomst hè? Ik ga naar Noordwijk. Mama een beetje oppassen en de Piepert gezelligheid geven en zoo.’
‘Ga je hier vandaan?’
‘Nu ja, alleen naar Noordwijk.’
‘Maar voorgoed?’
‘Wel natuurlijk.’
‘Ja, maar ik bedoel, is dat al vast?’
‘Ik heb net vanmiddag alles met Pa besproken. Hij vindt het erg prettig. Die laatste verpleegster was zoo naar. Nu is de zuster van Juffrouw Wijers er tijdelijk. Weet je, dat Juffrouw Wijers gestorven is?’
‘Ja ook. Je hebt dunkt me een nare tijd gehad Joop.’
‘Ja. Dat heb ik zeker. Als Pakje toen niet geboren was, zou het nog veel erger voor me geweest zijn.’
‘Ik wist niet, dat je zoo dol op kinderen was.’
‘Ik ook niet. Maar dat blijkt nu.’
Leo rookte en ik dacht: ‘Wat ratel ik door, en wat bonst mijn hoofd. Kwam Jog nu maar.’
‘Dus dat Noordwijksche plan gaat vast door?’
‘Wat dacht je dan? Natuurlijk gaat dat door. En daarmee verdwijn ik uit het gezelschapsleven. Enfin, daaraan is niets verbeurd. Ik zou toch nooit een salonfiguur geworden zijn, zegt Julie.’
‘Hoor eens Joop?’
‘Ja?’ Wanneer ben je eigenlijk teruggekomen?’
‘Vanmorgen pas. En ik was erg bezet vandaag. Daarom ben ik zoo laat. Maar ik wou toch Jog en mevrouw even gelukwenschen en...’
‘Je snakt er natuurlijk naar om Pakje te zien.’
‘Zooals je wilt.’
‘Wat wou je straks zeggen, je begon met ‘hoor eens Joop.’
‘Ik wou je vragen - heb je nog lust om eens
| |
| |
een avond mee te gaan zeilen? Wanneer je in Noordwijk zit...’
‘Ja, dat is zoo,’ zei ik. ‘Ik ben wel erg bezet, maar ik zou nog wel een avond kunnen. Je weet, we zitten pal voor ons eindexamen.’
‘Wanneer kun je dan?’
Ik rekende uit. ‘Vandaag over een week?’
‘Duurt dat nog niet erg lang?’
‘Ja, maar dan schikt het me toch het best.’
‘Nu goed dan.’
Toen kwam als een bliksemstraal Milly Santwijck door mijn hersens flitsen. En ik dacht aan het decorum en het comme-il-faut zijn, waar Julie altijd, en ik maar eens zoo te hooi en te gras over denk.
‘Zeil je met veel meisjes?’ vroeg ik diplomatiek.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik bedoel. Heb je al veel met meisjes gezeild?’
‘Nee Joop.’
‘Nee? O, ik dacht soms...’ Ik durfde hem toch maar niet zoo pardoes met Milly en de koeienoogen aan te vallen, daarvoor zag hij er te formidabel uit. Daarom zei ik: ‘De meeste meisjes houden niet van zeilen, zie je.’
‘Ja, dat zul jij wel het beste weten.’
Toen kwam Jog binnen, gelukkig, want Leo's kin werd vierkant.
‘Hé Leo, beste kerel,’ zei Jog. ‘Dat is aardig van je. Weer in 't land?’
‘Zooals je ziet. Sedert van morgen; gelukgewenscht hoor met je nieuwe waardigheid.’
‘Leo sterft van dorst,’ zei ik, want ik wist, dat Jog over Pakje zou gaan uitweiden. ‘En de thee is ondrinkbaar. Zorg jij dus voor lafenis?’
‘Wat zal het zijn?’ vroeg Jog en hij occupeerde zich met flesschen.
‘Waarom huilde Pakje?’
| |
| |
‘Ze had haar lakentje weggetrapt. En die wollen deken beviel haar zeker niet. Nu ligt ze stil rond te kijken. Denk je nog om het fleschje voor elf uur Joop?’
‘Ja natuurlijk. Hé Jog, mag ik haar even hier halen? Leo snakt er naar om je dochter te zien.’
‘Zou ze geen kou vatten op de trap? Pak je haar goed in?’
‘Ja natuurlijk.’
‘Ik kom je dochter halen,’ zei ik boven tegen Julie. ‘Er heeft zich al een pretendent opgedaan.’
‘Wie is beneden?’
‘Leo van Dil.’
‘Och kom, en wil die de baby zien?’
‘Hij wilde niets anders.’ Julie lachte gevleid. Ik rolde Pakje in een cape en daalde behoedzaam af.
‘Hoe vin je haar?’ zei ik en ik toonde haar trotsch.
Leo stak een vinger tusschen de vingertjes van Pakje, die er zich direct om heen klemden.
‘Zeg Joop, ze lijkt op jou.’
‘Ja, daarom is het zoo'n schat. Vin je ook niet?’
‘Je brengt me in een moeilijk parket. Mag ik jou een schat noemen?’
Ik boog me diep over Pakje.
‘Och, ik ben het stilzwijgend, nietwaar Jog?’
‘'t Is een leuk kind,’ zei Leo. ‘Ze is niet zoo roodachtig dunkt me als andere babies.’
‘Ze is heerlijk opgeblankt,’ zei ik. ‘En ze heeft een kuiltje in haar wang, als ze lacht.’
‘Heeft ze dat ook van jou?’
Ik zoog mijn wangen in. ‘Ja, zie je wel?’
‘Frappant,’ zei Leo.
‘Joop, zou je het kind nu niet weer wegbrengen? Anders wordt Julie ongerust.’
‘Ja, ze kan bang zijn, dat Leo haar schaakt. Kom kleuter, geef Oom Leo maar een handje. Zoò. Ze mag wel Oom zeggen hè?’
| |
| |
‘Gerust hoor!’
‘Heeft ze zich niet behoorlijk gedragen?’
‘Prachtig.’
‘Zoo'n zoete baby ben jij nooit geweest.’
‘Daarvan ben ik overtuigd.’
Voor Leo wegging, zei hij: ‘Ik neem Joop volgende week een avond mee te zeilen. Vertrouw je haar aan mij toe?’
‘Absoluut kerel,’ lachte Jog en hij klopte Leo op de rug.
Waarmee ik tot mijn geruststelling ontdekte, dat Jog het, ondanks Milly, toch wel comme-il-faut vond.
|
|