| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
Kerstmis is voorbij. In Noordwijk ben ik geweest en van mijn vaststaand toekomstbesluit heb ik daar geen woord gerept. De heele club vond me een uil. Natuurlijk. Dat vond ik zelf ook. Maar ik kòn niet gewoonweg. Een middag heb ik met Pa een lange strandwandeling gemaakt. Het was net weer om over het tooneel te spreken, stormig met een wilde lucht. Ik had een pet van Kees op en mijn dikke jas aan en ik vond het zalig. We liepen samen cordaat in de pas, en ik dacht: ‘Als we bij die visscher zijn, zeg ik het.’ Maar lang voor dien had Pa al gezegd: ‘De dagen vliegen, nu jij hier bent Joop.’
Ik drukte zijn arm en ik zei: ‘Zeer vereerd Papa.’
En toen begon Pa, als vaststaand feit, wat ik al vermoed had, over Engelsch M.O. te spreken. Dat ik niet in betrekking behoefde later als ik er geen zin in had. En dat ik dan nog alle kanten uit kon. Ik zag als in een visioen vele griezelige toekomsten zich naar alle kanten uitstrekken. En ik zweeg.
‘Of heb je misschien een ander plan?’ vroeg Pa. Daar was hèt moment. Toen had ik het moeten zeggen. Er was een macht, sterker dan ik zelf, die mijn tong dwong tot ‘nee’.
‘Je hebt natuurlijk nog alle tijd,’ zei Pa. ‘Zorg vooral voor een goed diploma.’
| |
| |
‘Ja Pa,’ zei ik. Pa keek me eens van op zij aan. Ik merkte het best, niettegenstaande de klep van
.... heb ik met Pa een lange strandwandeling gemaakt.
Kees zijn pet mijn oogen bedekte. Hij vond me zeker te veel lam. Tenminste hij zei: ‘Als je misschien
| |
| |
aan Fransch of Duitsch de voorkeur geeft, Joopje, zeg het gerust hoor!’
En ik antwoordde schapig: ‘O nee, heelemaal niet.’ Ik had mezelf kunnen afmaken, toen we thuiskwamen. Maar het was gebeurd. En als ik niet oppas en niet al mijn tegenwoordigheid van geest bij elkaar raap, zeil ik ongemerkt Engelsch M.O. in. De Kerstvacantie was overigens erg gezellig. Ma heeft een allerleukste verpleegster, die natuurlijk trouwen gaat over vier maanden. Ma gaat goed vooruit en ze zegt, dat ze niet naar de stad terugverlangt. De zenuwhoofdpijnen zijn al veel beter geworden, maar Ma is verschrikkelijk veeleischend. Zuster holt de heele dag voor alle mogelijke nonsensdingen, en ze blijft even blijmoedig en zegt: Mevrouwtje. Soms dreigt ze Ma met de vinger, dat heb ik nooit gedaan en Julie zei met Nieuwjaar, dat het feitelijk maar een geluk was dat Kees met Pop ging, hoewel zij het kinderwerk vond, niettegenstaande het diner, omdat hij anders zeker op zuster verliefd geworden zou zijn. Maar deze hatelijkheid vloeide voort uit een bemerking van Jog, dat hij zuster net zoo'n echte vrouw vond als juffrouw Wijers. Waarop Julie vroeg: ‘Ben ik dan soms geen echte vrouw?’ Jog sloot haar als antwoord compleet in zijn armen, maar hij zei niets. - Ma en Julie hadden veel samen te praten, zòò, dat Pa zich genoodzaakt voelde om Julie uit Ma's kamer te sleepen. Figuurlijk. Ze spreken natuurlijk over de kleine mol. Een mannelijke kleine mol heet Joachim Marinus en een vrouwelijke zal naar Ma heeten: Louise Gabrielle. Julie heeft de lange jurk met de Brusselsche kant, waar wij alle drie - Kees ook, hoewel hij het ontkent - in geparadeerd hebben als zuigeling, al van Ma gekregen. De mouwtjes zijn om te gappen zoo klein in verhouding tot de abnormale lengte. Ik zei tegen Julie, dat ik er al
| |
| |
poppige handjes zag uitsteken, en toen lachte ze verrukt tegen me. De kleine mol wordt vast een openbaring.
Na rijp beraad, in overleg met de club, heb ik Pa na mijn thuiskomst getelefoneerd. Ik beefde gewoon toen ik aansluiting kreeg en via diverse menschen Pa's stem hoorde.
‘Ja kindje, wat is er? Iets niet goed met Julie?’
‘O ja, best,’ zei ik. Toen moest ik wel verder. ‘Maar ik wou u iets zeggen.’
‘Ja?’ Pa wordt altijd kortaf, zakelijk per telefoon, hetwelk ook niet aanmoedigt, hoewel het toch nog naarder is om onverkwikkelijke dingen van aanschijn tot aanschijn te debiteeren.
‘Het is over mijn toekomst.’
‘Ja?’
‘Ik wil tòch liever niet voor Engelsch doorgaan,’ zei ik zoo benepen, dat Pa me niet verstond.
‘Wat zeg je van Engelsch?’
‘Dat ik er liever niet voor wil doorgaan.’ Ik telefoneerde bij Pop thuis in een onbewaakt oogenblik en Pop en Kit zaten er allebei bij op de hallbank.
‘Wat is dat nu?’ vroeg Pa.
‘Ja,’ zei ik, ‘zoo is het.’
‘Maar wat wil je dan?’
Daar was hèt moment. Kit, die iets vermoedde, gaf me een pomp.
‘Aan het tooneel,’ hijgde ik. Natuurlijk verstond Pa dit ook niet en hij zei, een weinig verstoord: ‘Van wie heb je geleend?’
Dit werkte op mijn lachspieren en daarna zei Pa: ‘Hoor eens Joop, ik heb geen tijd voor nonsenstelefoongesprekken, ik eet vandaag bij Julie, dan vertel je het me daarna maar.’
O groote grutten, daar zat ik. Ik plofte neer op
| |
| |
de hall-bank en Pop en Kit porden me: ‘Wat zei hij? Wat zei hij?’ Hij, zeer oneerbiedig voor Pa.
‘Pa denkt, dat ik geld geleend heb.’ Pop en Kit lachten natuurlijk en Pop zei: ‘Je sprak ook erg onduidelijk. Je stem was zoo dik.’
‘Van agitatie,’ bekende ik.
Toen ik uit school kwam, was Pa er nog niet, en dus zocht ik afleiding bij Hillegonda in de keuken. Die zat te zilverpoetsen en verzuchtte, terwijl ze op de zilveruitstalling wees: ‘'t Lijkt hier temet een winkel. En wij lui benne al rijk met twaalf zilveren theelepeltjes.’ Hillegonda is bolsjewiek, maar ik voed dit bolsjewisme nooit. Daarom zei ik: ‘Daar zou ik òòk blij mee zijn. Spaart onderhoud.’
‘O ja, maar u. U hebt ook heelemaal geen ares,’ zei Hillegonda. Ik vermoed dat ze airs bedoelt, en ik lachte gevleid.
‘Mijn vader komt aanstonds eten.’
‘Weet ik,’ zei Hillegonda en wees op twee mystieke blikjes. ‘Doppertjes en ananas voor de vla.’
Hillegonda poetste verwoed. Ik peinsde.
‘Ik zou met uw Pa niet getrouwd willen zijn,’ zei Hillegonda opeens.
‘Hoeft ook niet. Pa is al getrouwd.’
‘Nou ja, u weet best wat ik bedoel. Uw Pa, daar heb ik respek voor.’
‘Kom,’ zei ik en ik peuterde met de blikopener in het busje doppertjes, ‘dat wil héél wat zeggen Hillegonda. Dan mag je wel extra lekker koken.’
‘Pas maar op uw vingers.’
‘Denk je, dat ik geen blikje open kan maken?’
‘Nou, het heb er veel van.’
‘Ik heb er op het oogenblik geen hoofd voor. Ik sta voor gewichtige dingen.’
Hillegonda snoof veelbeteekenend.
‘Waarom snuif je?’
| |
| |
‘Nee, ik dacht an wat. Ziet u die meneer nog vaak?’
‘Welke meneer?’
‘Met dat zwarte haar en de scheiding.’
‘Nooit meer Hillegonda.’
‘Maak mijn wat wijs.’ Ik zweeg.
‘Ik dacht heusch,’ zei Hillegonda vertrouwelijk, ‘dat u een oogje op 'm had.’
Een oogje! Ik dacht aan Julies ontzetting, indien ze dit Hillegonda zou hebben hooren beweren.
‘Ik heb je al meer verteld,’ zei ik streng, ‘dat die meneer verloofd is.’
‘Daarom kon u wel een oogje op 'm hebben.’
‘Schei toch uit met je oogje,’ zei ik kwaad. ‘Daar wordt gebeld. Maak Pa maar open.’
Mijn voeten bibberden bij het aanrecht neer.
‘Ik gooi de heele boel aanstonds tegen de vlakte,’ tierde Hillegonda plotseling vertoornd en ze grabbelde in Julie's zilver met een ontwijde hand.
Ik ging maar mee naar de gang en riep vroolijk voor het oog: ‘Zal ik u trekken Piepert?’
Maar de Papa, recht en streng, het trof me hoè recht en hoè streng, zei: ‘Dank je wel Joop. Ik kan nog wel alleen.’ Op zulke momenten is hij ook absoluut ongevoelig voor scherts. Julie en Jog kwamen direct voor het voetlicht en ik was al weer dankbaar voor elke minuut uitstel.
Gelukkig duurde de maaltijd lang. Pa en Jog boomden ernstig samen en Jog maakte Julie zoo'n opgewonden compliment over haar doppertjes, alsof zij ze dien eigen dag geplukt, gedopt en gekookt had.
Maar na den eten bedankte Pa voor Jog's sigaar, waarop ik ook nog gehoopt had. Gek, want het was slechts uitstel van executie. Hij zei: ‘Ik heb met Joop iets te bespreken. Ik mag zeker wel over jouw studeerkamer beschikken Joachim?’ Pa noemt Jog
| |
| |
nog steeds Joachim en de Piepert voelt zich het sterkst in een studeerkamer. Jog, vreeselijk actief, knipte het licht voor ons op, en deed wanhopige pogingen om de haard nog wat leven in te blazen.
‘Laat maar,’ zei Pa. ‘We komen direct weer binnen.’
Toen deed Jog de deur zacht achter ons dicht en daar stond ik. Pa zat. We zijn zeer vertrouwelijk geworden samen, vooral het laatste jaar. Maar nu was het mij alsof er een onoverkomelijke kloof tusschen ons gaapte.
‘Wat had je me te vertellen, Joop?’
‘Alleen maar, dat ik aan het tooneel wil, Vader,’ zei ik vlug.
‘Dat je aan het tooneel wilt?’
‘Ja Paps.’
Toen lachte Pa. Als hij boos was geworden en op de tafel geslagen had, of wanneer hij zijn lorgnet had afgenomen om dit af te vegen, allemaal teekenen van emotie, dan had ik het kunnen begrijpen. Maar dit...
‘Lacht u daarom?’ vroeg ik, moedig, nu het hooge woord maar eenmaal gezegd was.
‘Ja natuurlijk,’ zei Pa, ‘het is al te dwaas.’
Toen ging ik er ook bij zitten, toevallig op een stoel en ik liet me, wat echt dom was, door mijn drift meeslepen.
‘Vindt u dat dwaas? Maar wanneer ik tegen mijn zin voor middelbaar Engelsch was doorgegaan, dan zou u dat heel gewoon hebben gevonden. En heelemaal niet dwaas. U zou het heerlijk hebben gevonden, wanneer u me later met een pak boeken en een bril en een zuur gezicht door de stad had zien wandelen.’
Nu lachte ik verbitterd. ‘Leerares aan een meisjesschool. Voor spot staan tegenover een klas met malle wichten. Ik weet niet, wat ik liever deed.’
| |
| |
‘Ik wel,’ zei Pa. ‘Je gaat liever aan het tooneel bijvoorbeeld. Maar je begrijpt toch zeker wel, dat ik daarvoor nooit mijn toestemming geef.’
‘Nee, dat begrijp ik niet. Waarom bent u er zoo op tegen? 't Is toch geen schande? Georgien Francken is aan de opera gegaan en Pa Francken vond het direct best. Het zou hem niet kunnen schelen, al ging de heele familie aan de opera.’
‘Ja, maar je vergeet, dat Georgien een uitgesproken talent is.’
‘O, en ik niet zeker,’ zei ik verwoed.
‘Voor zoover ik er over kan oordeelen neen. Zeer zeker niet.’
‘Herinnert u zich nog,’ begon ik kalm, want nu het op talent aankwam, werd ik kalm, ‘hoe ik flauwviel op die fuif, voor Julie's trouwen? Hoe ècht ik flauw viel? Iedereen riep er over en mijnheer Swaan, die grijze pa met zijn sik, zei, dat het talentvol was.’
Nu lachte Pa weer.
‘Kind,’ zei hij, ‘dat was een vleiend woord, gesproken in een jolige stemming.’
‘Nee, dat was het niet. Er waren massa's menschen, die me een compliment hebben gemaakt. En ettelijke zuurpruimen.’
‘Wat niet wegneemt,’ zei Pa en hij streek over zijn snor, ‘dat ik aan je talent niet zoo grif gelooven kan Joopje, al viel je nog zoo natuurlijk flauw.’
Ik begreep direct, dat Pa de heele geschiedenis als een grap ging opvatten, om dan langzaam, langs wegen van geleidelijkheid weer op de acte M.O. terecht te komen. En ik ging schrap staan.
‘Als ik u overtuigen kan van mijn talent?’
‘Dan zal ik er nòg op tegen zijn.’
‘En u zult me dan nòg tegenhouden?’
Pa voelde zich in de knel gedreven.
‘Daarop kan ik direct geen antwoord geven.
| |
| |
Daarover zou ik nog eens rijpelijk moeten nadenken. Maar ik geloof niet, dat we daar nu al over behoeven te spreken. Er bestaan oogenblikkelijk ernstiger belangen voor jou.’
‘Mijn diploma,’ zei ik sarcastisch.
‘Juist,’ zei Pa. Hij proefde mijn sarcasme niet. En streek over mijn haar. Och, toen was ik al weer een lam. Alles zou ook werkelijk nog rustig verloopen zijn en niet absoluut negatief, wanneer Pa niet in jolige overmoed - ik kan het niet anders noemen - terug in de vieux-rose salon gezegd had:
‘Onze Joop heeft maar grootsche plannen.’
‘Wat wil ze?’ vroeg Julie, direct nieuwsgierig.
‘Aan het tooneel,’ zei Pa.
‘Wat?!!! Aan het tooneel?!’
‘Jà.’ En Pa knipoogde tegen me. Wat voor mij het meest duidelijke bewijs was, hoe lichtvaardig hij over mijn plannen dacht.
‘Krankzinnig,’ lachte Julie. ‘Zooiets kan alleen Joop bedenken.’ En ze nam direct al de waardigheid van een jonggehuwde vrouw aan.
Toen werd ik ziedend.
‘Zóo,’ zei ik. ‘Kan alleen ik zoo iets bedenken? Zou jij, als jij Jog niet intijds ontmoet had, voor M.O. hebben willen doorgaan?’
‘Natuurlijk wel.’
‘O, het toppunt!’ Ik lachte van overspannen zenuwen. Ten slotte kan Leo me eigenlijk best rangschikken onder de door hem verfoeide categorie. ‘Je zou het niet eens hebben gekund. Je hadt altijd hoopen fouten in je thema's.’
‘Maar Joop,’ zei Jog en nu lachte hij onbedaarlijk, ‘wat draaf je door. Je doet net, alsof Julie morgen aan de dag examen moet doen.’
‘Nee, maar ik kan het niet uitstaan gewoonweg. Nu zij maar eenmaal rustig getrouwd is, komt het er voor Joop niet meer op aan. Die kan wel leerares
| |
| |
worden met een bril en dan moet ze nog dankbaar zijn bovendien.’
‘Maar Joop,’ kalmeerde Jog, ‘ik geloof niet, dat wij een van allen wat op je eventueele huwelijk zouden tegenhebben, nietwaar Papa? Als Joop eenmaal oud genoeg is...’
‘Toen ik zoo oud was als Joop,’ begon Julie weer.
‘Ja, dat weten we nu al lang,’ snauwde ik, ‘toen was je al haast verloofd. En wanneer je niet oppast verloof ik me morgen aan de dag met de tuinman. Net als Connie.’
‘Wat zeg je van Connie?’ vroeg Julie, die nooit snapt, wanneer je ernst of verdichtsel spreekt.
‘Die moet advocaat worden. En als haar moeder doorzet trouwt ze de tuinman.’
‘Heeft die haar dan gevraagd?’
‘Nee, zij hem.’
‘Fi donc,’ zei Julie.
Pa beet op zijn snor.
‘We spreken mekaar nog wel eens, Joopje,’ zei hij.
Toen drong het tot Julie door, dat we van het tooneel waren afgedwaald, en ze vond die kwestie toch te interessant om zoo voorbij te gaan. Daarom begon ze opnieuw:
‘Maar hoe komt Joop aan die absurde plannen? De club stijft er je in natuurlijk.’
‘Natuurlijk,’ zei ik hoog.
‘Je hebt nu echt een malle leeftijd, waarop je niet weet wat je wilt.’
‘Juist. Op zoo'n leeftijd heb jij je verloofd. Je ziet, dat je dan nog wel heldere oogenblikken kunt hebben.’
‘Dat bespottelijke kind van Berkels, die met dat pagehaar, is aan het tooneel,’ ontdekte Julie.
‘Ik knip mijn haar ook kort,’ zei ik. ‘Makkelijk voor pruiken.’
| |
| |
‘Kom Joop,’ zei Pa. ‘Nu niet zoo dwaas doordraven. Doe nu voorloopig maar flink je best, dat is alles, wat ik van je verlang. En dan zal ik eens met juffrouw Wijers gaan spreken. Misschien is ze nu thuis?’
Pa keek mij aan, maar ik vermoedde al samenzweringen tusschen Pa en juffrouw Wijers en ik zei: ‘Ik geloof, dat ze naar een vergadering is.’
‘We kunnen er toch even heenwandelen,’ besloot Pa, mijn al te gereede fantasie kennend, ‘loop je zoo ver mee, Joachim?’
Dies bleef ik met Julie alleen over. Die meierde, tot Pa en Jog terugkwamen, dat ze me zoo ridicuul vond, en wat de menschen wel zouden zeggen en dat iedereen die me kende, me negeeren zou, en dat zij er op zou worden aangezien. Ten slotte raasde ik:
‘En nu moet je ophouden, want anders doe ik iets ontzettends.’
Natuurlijk werd Julie toen ongenaakbaar en ik ging opstandig - met ongeleerde lessen - naar bed.
Alles is nu even vervelend. Ik word beslist van alle kanten tegengewerkt. En om mijn hart lucht te geven heb ik me eindelijk maar eens uitgestort tegenover Nettie, die ik maanden verwaarloosd had. Ik heb haar geschreven:
Dear girl,
Neem me niet kwalijk, dat ik je zoo ongeveer een half jaar zonder levensteeken heb gelaten, behalve de briefkaart toen ik bij Jog en Julie in huis kwam. Je zult wel denken: ‘Nu is er natuurlijk iets bijzonders. Anders hield ze zich nog wel koest.’ Ja Net, er is wat bijzonders. Er wordt over mijn toekomst gepraat en gezaagd, dat je er dol van wordt. Soms benijd ik jou met Jaap en Pop, en
| |
| |
Noor die sedert de zomervacantie een luitenant bemint en weder-bemind wordt. Hoewel ik op andere momenten weer twijfel. Ik was nl. van plan aan het tooneel te gaan. En dat schijnt, in mijn familie althans, net zoo erg te zijn als een mesalliance of pokken. Juffrouw Wijers, je weet wel, is er ook fanatiek op tegen. Pa heeft zich met haar in verbinding gesteld en het resultaat is nu definitief, dat ik die ‘rommel’, zoo spreekt Pa er nu over, hoewel hij er eerst om gelachen heeft, maar uit mijn hoofd moet zetten. Anders ga ik nà de vijfjarige naar de Engelsche kostschool, waar Julie ook geweest is, en die ik altijd beschouwd heb als het summum van akeligheid. Ik zou natuurlijk kunnen wegloopen, maar ik ben geen weglooperig type, daarvoor ben ik, after all, toch te aanhankelijk. En zoodoende lig ik nu met iedereen overhoop. Met Jog, die me ‘kindje’ noemt, om vooral te laten hooren hoe onmondig ik ben. Hoewel Julie hierom woest wordt. Met Julie, die vindt, dat ik, alleen door het plan te opperen, al toon geen Ter Heulbloed in mijn aderen te hebben. Zij wàs nooit zòo. Ik snap alleen niet, welk bloed ik dan in me meedraag.
Voorts met de Piepert, wat erg naar is, omdat ik hem voor geen geld verdriet doe. En nu heeft hij weer de rimpel tusschen de wenkbrauwen van de tijd dat ik niet werkte voor de 4de klas, en als ik hem spreek is hij statig en bevriezend.
Voorts - ja we zijn er nog niet - heb ik me zelf vervreemd van juffrouw Wijers. Toen de Piepert opeens zoo pertinent sprak van nooit en van de Engelsche kostschool, ben ik naar juffrouw Wijers gerend en heb haar verweten dat ze Papa beïnvloed heeft. O, ik heb massa's nare dingen gezegd, zoo erg, dat juffrouw Greet de kamer uitging, en ik geloof haast, in de keuken huilde en dat juffrouw
| |
| |
Wijers tegen me zei: ‘Ik heb graag Joop, dat je nu weggaat en terugkomt als je kalmer geworden bent.’ Toen heb ik gezegd: ‘Ik kom niet terug. Vàst niet.’
Je herinnert je zeker nog wel van vroeger, àls ik een tierbui had, was er geen land met me te bezeilen. En die avond was ik dòl. Ik ben langs de straten gerend in een gietbui en kwam stroomend thuis. Julie's maagd zei, dat ik een verzopen kat leek en ze heeft me letterlijk uitgewrongen. Maar daar zit ik nu. De club zegt, behalve Loutje, dat ik moet wachten tot ik meerderjarig ben, maar in stille oogenblikken, en vooral thans, nu ik me veel op de logeerkamer ophoud met een petroleumkachel, weet ik pertinent, dat ik me nooit, nooit zoo van de Piepert kan losmaken. 't Is net zoo goed als geestelijk wegloopen. Voor mezelf ben ik dus al lang besloten het tooneel op te geven. Ik durf het alleen de club niet te zeggen. Ze zullen me zoo oer-flauw vinden. Aan jou, die er heelemaal buiten staat kan ik me beter openbaren. Maar - ja, er is een maar. Ik ben zoo bang, als ik zoetsappig bij Pa kom en ook verder alle gemoederen verteederd heb, dat ik dan niet ontkom aan Engelsch M.O. Want dat is Pa zijn toekomstdroom voor mij. Uit een soort boetedoening, zie je. En werkelijk daartoe zie ik geen kans. Kun je je voorstellen, dat een Vader, die je toch zeventien jaar meegemaakt heeft, je zoo weinig kent, dat hij werkelijk plannen maakt om een studiemensch van je te maken? Je weet niet, hoe blij ik zal zijn, als ik met kunst- en vliegwerk de 5de door ben. Voor mijn part komt me dan nooit meer een leerboek onder oogen.
Kees is de eenige van de familie, die niets vermoedt, omdat hij nu op kamers woont en studentikoos af en toe even aan komt wippen, liefst 's avonds tegen elven. Dan zegt hij tegen Jog: ‘Zeg heb je
| |
| |
'n drink voor me?’ Dit is evenwel allemaal eerstejaarsche aanstellerij van Kees en gaat wel weer over. Want hij is dol op Pop en na zijn eerste-jaars komt het er door.
Je vroeg me in je laatste brief, of er voor mij nog geen Herrlichste von Allen is opgestaan. Nee hoor. Kees zegt, mijn armen zijn te lang, en Julie zegt, dat ik geen teint heb, hoewel ik op haar lijk. Twee schijnbaar onoverkomelijke bezwaren voor Herrlichen. Ik vind het best. Mijn eenig streven is op het oogenblik om zonder kleerscheuren uit dit warnet van onrust te komen.
Ziezoo, ik ben toch door deze brief opgeknapt en zoodra ik de moed heb, ga ik alle vertoornde partijen bij langs, en verneder me.
As ever,
JOOP.
|
|