| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
De heele club geeft me gloeiend gelijk. Kit zei, als zij een roeping had, zou ze die beslist volgen. Maar Kit heeft makkelijk praten; ze heeft geen roeping, behalve dan dat ze aardig zingt. En toen de Directrice haar eens vroeg, wat haar plannen waren na de H.B.S., zei ze: ‘O, gewoon als krullejongen op een kantoor.’ Connie heeft net thuis een reuze-gezanik gehad. Haar moeder zei na den eten zeer pertinent: ‘Als je je Staatsexamen gedaan hebt, kun je studeeren met Marie Verburg. Dan is die het gymnasium door.’
Marie Verburg is een sluik kind met peenhaar. We haten haar al op het gezicht alleen. Eerst zei Connie niets en moeder Connie draafde door: ‘Als je nu eenmaal klaar bent, kun je je misschien associeeren met neef Arnold.’
Gelukkig hadden ze vanillepudding met rumsaus gegeten en daaruit had Connie kracht geput, want toen barstte ze los: ‘Ik trouw nog liever morgen aan de dag met onze tuinman.’
‘Met wie zeg je?’ vroeg mevrouw Ralandt, want ze dacht, dat ze het niet goed verstaan had.
‘Met onze tuinman,’ zei Connie. ‘Met Broekhuis.’
‘Je schijnt niet te weten, wat je daar beweert,’ zei mevrouw ijzig.
| |
| |
‘Of ik het weet,’ streed Connie moedig door. ‘Hij heeft zes kinderen en een spraakgebrek en hij wascht zich nooit, geloof ik. En toch trouw ik hem liever dan advocaat te worden.’
‘En als ik er nu op sta.’
‘Dan loop ik weg, als de tuinman me niet hebben wil tenminste,’ sprak de rumsaus.
Toen werd Connie naar haar kamer gestuurd. Maar ze zegt: ‘Ik sta pal. En ik heb Pa op mijn hand. Die vindt, dat een vrouw maar goed moet leeren koken.’
‘Net als Kees,’ zei Pop en ze bloosde.
‘Wanneer komt het er bij jullie door?’ vroeg Pien.
‘Ik weet nog niet...’
‘Ik wel,’ zei ik. ‘Als hij zijn candidaats heeft gedaan.’
‘Praat Kees daar met jou over?’ vroeg Pop. En haar oogen werden blauwe kolen.
‘Hij praat altijd over jou,’ zei ik. ‘En dat moest je op prijs stellen.’
‘Hans denkt er net zoo over als Kees. Ten minste hij zegt, een vrouw moet huishoudelijk goed onderlegd zijn, anders kan ze nooit haar personeel goed bestieren.’
Noortje zwaaide met haar Coty-zakdoek. ‘Dus ik kom thuis bij ma, als ik mijn diploma heb. Of ik ga naar de kookschool.’
‘Misschien kun je tegen de tijd, dat jij trouwt, wel heelemaal geen personeel meer krijgen,’ profeteerde ik somber. ‘Gezien de tegenwoordige malaise.’
‘Maar Joop, wat weet jij dat goed,’ brulde de club.
‘Ik zit er dagelijks in. Bij Julie.’
‘Ik vind,’ beweerde Kit, ‘dat we ten slotte allemaal gelijk worden. Wanneer er een man in
| |
| |
het spel komt, worden we om strijd even vervelend.’
‘Dank je,’ zei Pop. Noor keek afwezig. Die peinsde misschien over een personeellooze toekomst.
‘Ja, is 't waar of niet? Toen jij pas met Kees ging bleef je even genoegelijk. Maar nu nadert de tijd van de verloving en de rings on your fingers, en nu pieker je over theedoeken, en monogrammen borduren en al die nonsens.’
‘Schei uit,’ zei Pop, ‘zoo idioot ben ik niet.’
‘Nu dan denk je alleen aan Kees. Maar een feit is, je bent lang zoo jolig niet meer als vroeger.’
‘Natuurlijk krijgen we andere belangen. Dat is nogal logisch. Dat zul je zelf ook ondervinden. Maar daarom interesseer je je nog wel voor alles.’
‘Natuurlijk,’ echode Noor, die bijkwam.
‘Ik heb een idee,’ zei Loutje, ‘dat ik nooit trouwen zal.’
‘Dat denken alle onverloofde menschen,’ zei ik wijs.
Pien klom op de tafel.
‘We dwalen van ons chapiter af,’ riep ze. ‘We hadden het over Joops tooneelaanleg. Je moet doorzetten Joost, er net zoo lang op hameren tot je vader toegeeft.’
‘Als ik je helpen kan,’ bood Kit aan, ‘dan wil ik wel een roeping simuleeren. Sedert Georgien aan de Opera is, vindt mijn vader alles goed. Wanneer we maar niet zaniken. Zullen we samen met een roeping naar je Papa tijgen? Dan trek ik me, als jij het goed vindt, op het laatste nippertje wel terug.’
Ik vond dit zeer onbaatzuchtig, maar niet fair tegenover den Piepert. Dus zei ik, dat ik het alleen wel zou opknappen. En nu zit ik er mee in onbewaakte oogenblikken. Het bezwaart me.
Gelukkig, dat Hillegonda me handen vol werk
| |
| |
geeft. Haar laatste eisch is: Donderdagsmiddags vanaf twee uur vrij!! Julie is hier fanatiek op tegen, omdat ze dan zelf koken moet. Wij hebben één Zondag, toen ze uit was, van de kok gegeten, maar dat was miserabel. Julie beweert, dat ze niet in staat is om zelf te kokkerellen. Dat is natuurlijk vreeselijk overdreven, want het zou juist erg goed voor Julie zijn, als ze eens wat deed. Ze zit of ligt nu altijd maar over zichzelf te piekeren, en als ze bij Lotte is, boomen ze natuurlijk altijd over hetzelfde. Julie gaat er beslist slecht van uitzien. Soms wil ik nog wel eens graag uit mijn slof schieten, maar het is of er een soort magnetisme bestaat tusschen Jog en mij. Tenminste, wanneer ik net beginnen zal, kijkt hij me aan, en dan smeekt hij me met zijn oogen om koest te zijn. Dan bèn ik koest. Maar met dat al wordt Julie schromelijk verwend. Ik voel me soms tien jaar ouder als zij, hoewel ze me nog tot voor kort als onmondig, hersenloos kind behandeld heeft. Nu zitten we met Hillegonda haar vrije Donderdagmiddag. De schutter heeft er niet om gevraagd, o nee, ze heeft fier afgekondigd, dat ze een middag vrij mòet om met haar moeder te naaien.
Ik heb nog willen voorstellen om een vierde avond per week vrij te geven. Op de kleine mol pas ik dan wel, als Jog en Julie uit willen. Maar hiervoor is Julie ook niet te vinden.
Gister, toen ik thuis uit school kwam, waren de gemoederen zeer verhit. Tenminste Hillegonda zag woest en zei slechts ‘hmm,’ toen ik bovenkwam.
Julie huilde in de eenzaamheid haars kamers. Julie zwemt om de haverklap in tranen. Vroeger huilde ze nooit, dan dacht ze direct aan haar neus en haar teint, maar het schijnt, dat het er nu niet meer op aankomt. Jog zweeg in een stoel. Natuurlijk wordt het Jog ook wel eens te bar.
‘Mijn hemel, wat is er nu weer?’
| |
| |
‘Natuurlijk dat creatuur,’ zei Jog uit zijn stoel.
‘Heeft ze wat gebroken?’
‘Nee, ze heeft Julie beleedigd.’
‘Ze beleedigt mij dagelijks,’ zei ik. ‘Ze zegt schaap tegen me, en dat ik op haar zussie lijk. Daar trek ik me absoluut niets van aan. Wàt heeft ze tegen Julie gezegd?’
‘Dat het geen kunst is, om de heele dag op een divan te liggen.’
‘Is 't anders niet? Je hadt direct moeten zeggen: ‘Dan moet je zien, dat je een rijke man trouwt, dan kun je dat òòk.’
‘Ik kan me met haar niet encanailleeren,’ snikte Julie van achter haar zakdoek.
‘Maar ik vind, dat het nu maar eens uit moet zijn,’ zei Jog en hij stond op. ‘De heele stemming hier in huis wordt door dat meubel bedorven. Julie huilt maar en huilt maar en ze weet zelf, hoe slecht het voor haar is.’
Jog bleef pal voor mij staan. ‘Denk je, dat het voor mij zoo prettig is, om, als ik uit school kom, direct met tranen overstelpt te worden? Ik zie ook liever een opgewekte vrouw.’
Ik hoorde voor het eerst een uitvaartoon in Jog zijn stem. Daarom zei ik: ‘Zoet nu maar. Je hebt gelijk. Maar Julie kan er op het oogenblik ook niets aan doen. Jullie moet elkaar maar wat toegeven.’
Ik voelde me een oude tante met pijpekrullen, terwijl ik deze wijze woorden sprak.
‘En heusch,’ ging ik door, ‘je moet haar die middag maar vrij geven, tot zoolang is ze toch niet te genieten. Weet je wat, dan eten we vroeg op z'n Engelsch, en 's avonds soupeeren we uit blik. Daarvoor zorg ik wel.’
Hierop droogde Julie haar tranen en zoo is deze zaak in der minne geschikt.
Maar nu vandaag heeft Julie weer wat anders.
| |
| |
Ze wil verhuizen. De trap enerveert haar. Ze voorspelt somber, dat ze al heel gauw de trap niet meer af zal komen, en ze weet niet, waar de kinderwagen moet staan.
‘Die stallen we wel,’ voorspelde Jog hoopvol. ‘Bij de drogist op de hoek.’
‘En wie haalt de wagen dan, als ik uit wil?’
‘Wel, Hillegonda natuurlijk.’
‘Ik zie haar gezicht al, wanneer ik daar mee aankom.’
Nu, dàt zag ik ook in mijn gedachten. Dus zei ik: ‘Die haal ik wel, zoolang ik hier nog in huis ben. En dan neem je later een kindermeisje.’
‘Ik stal geen fonkelnieuwe kinderwagen bij een drogist,’ zei Julie. ‘Ik denk er niet aan gewoonweg. Iedereen komt er aan natuurlijk met vieze, vette vingers. Ik zou geen rust hebben.’
Als op een film zag ik troepen menschen bij de drogist binnenwandelen, om speciaal Julie's kinderwagen met vieze, vette vingers te betasten. En ik grinnikte in mezelf.
‘Onzin vrouwtje, wat je daar zegt,’ zei Jog.
‘Nee, géén onzin. En ik doe het niet. En je weet dat ik nooit op een bovenhuis heb gewild. Dat heb jij doorgedreven. Ik heb altijd gezegd, dat ik niet op een bovenhuis zou kunnen wennen.’
Ik zag dat Jog's neusvleugels gingen trillen, maar hij vroeg nog kalm:
‘Wat heb je dan nu in je hoofd?’
‘Ik weet van Lotte dat er een leuk huis in de Regentesselaan leegkomt. Een snoezig huisje. Heelemaal vrij.’
‘Is Lotte hier vanmiddag geweest?’
‘Ja. Hoezoo?’
‘Nee, dat verklaart veel.’
‘Hè, wat onaardig Jog,’ pruilde Julie. ‘Je moet niet denken, dat Lotte stookt.’
| |
| |
‘O, dat denk ik heelemaal niet,’ zei Jog sarcastisch. Ik pookte onderwijl in de haard. Ik lag er voor het gemak op mijn buik bij.
‘Joop, maak niet zoo'n leven.’
‘Nee, maar als je niet oppast, is dit ding over tien minuten uit.’
‘Hillegonda kàn de haard niet goed verzorgen.’
Julie trappelde met haar voet op de divan.
‘Wat zeg jij van dat huisje Jog?’
‘Ja, hoor eens, ik ben er natuurlijk in principe op tegen. We zitten hier betrekkelijk pas. Het is een goed huis. En ruim. Meer kun je tegenwoordig niet verlangen.’
‘Maar ik kan toch licht gaan kijken. Dat verplicht toch tot niets.’
‘Voor mijn part ga je kijken.’
‘Toe Jog, kijk niet zoo onlief.’
‘Ik kijk heelemaal niet ònlief. Maar ik heb nog te werken. Blijf jij beneden Joop.’
‘O, ik sleep al mijn geleerdheid wel voor de haard. Dan let ik daar meteen op.’
Julie bleef pruilend op de divan liggen. Ik verdiepte me in de monsterlijke Duitsche grammaire. Eén hand aan mijn hoofd. In de andere de pook.
Julie zuchtte zwaar, maar ik deed, of ik het niet hoorde. Toen zuchtte ze nog eens erbarmelijk. Ik draaide me op mijn elleboog naar haar toe.
‘Waarom maak jij je leven toch zoo moeilijk?’ vroeg ik.
‘Dat doe ik niet. Het is moeilijk voor mij op het oogenblik.’
Ik ging overeind zitten.
‘Julie,’ zei ik, ‘je weet, hoe je gekwijnd hebt, voor Jog je vroeg. Toen je eenmaal verloofd was, zeurde je elke avond aan mijn hoofd, dat je zoo verlangde naar een eigen home, een schattig eigen huisje, waarin elk voorwerp tot je spreken zou. Nu
| |
| |
heb je 't gekregen. Allemaal. En nu huil je elke dag.’
‘Maar ik voel me ook zoo vervelend.’
‘Je maakt je zelf vervelend, bedoel je.’
‘Wat ben jij toch preekerig geworden de laatste tijd,’ zei Julie. ‘Als je niet oppast, word je nog leelijk.’
‘Ik verdiepte me in de monsterlijke Duitsche grammaire.’
‘O, ik dacht, dat ik al leelijk was.’
‘Absoluut niet. Je lijkt op mij.’
‘'n Heele eer.’
‘Je moet alleen je haar eens wat netter doen. Niet altijd die pieken bij je ooren.’
‘Ja, goed, als ik mijn diploma heb.’
‘Maar je steekt toch eerder je haar op, hoop ik.’
‘Ja, dat zal wel moeten. Met Kerstmis, misschien volgende maand.’
‘Je zou best een ui kunnen maken, Joop.’
‘Dank je wel,’ zei ik. ‘Zoo'n flodder-ui. Véél te onveilig.’
‘Enfin, ik zal er je wel mee helpen.’
| |
| |
‘Graag. Maar aan mijn haar geen friseertang, denk er aan.’
‘Zeg Joop,’ - Julie kan schattig vleien, ik snap best, dat Jog daar nog niet tegen bestand is, daarvoor moet je mijn zeventienjarige routine hebben - ‘zeg Joop, ga jij morgen mee naar dat huisje kijken? Lotte kan niet. En ik wil zoo graag morgen gaan. Anders is het te laat misschien.’
Ik had hoopen huiswerk; ik moest naar juffrouw Wijers repeteeren, en ik had afgesproken om misschien met Kit naar de tandarts te gaan. Die schoot er zeker bij in.
‘Direct na schooltijd dan?’
‘Goed, dan kom ik je halen.’
Julie vindt het wel interessant om mij te halen, en om met mij te flaneeren als de vrouw van Dr. J.M. Smidt. Op dit moment woei Hillegonda binnen, zonder kloppen, om de tafel te dekken. Julie keek afkeurend naar Hillegonda's schort, waaraan de banden vastgespeld zaten. Maar ze zei niets. Ik ook niet - hoewel Julie dit van mij verwachtte - omdat ik me veiligheidsspelden kan indenken. Ik werk er zelf ook mee.
Hillegonda klaterde met de borden, legde de messen verkeerd, een decimeter boven de messelegger uit, en bonsde ettelijke keeren zoo hard tegen de tafel, dat de glazen rinkelden. Ik zag aan Julie, hoe ze zich groen ergerde.
‘Kan ik opdoen?’ Hillegonda spreekt Julie altijd zoo kernachtig mogelijk aan. En Julie antwoordt zoo mogelijk nog korter. Nu zei ze:
‘Ja. En roep mijnheer.’
Ik ging overeind zitten, en ik knikte eens tegen Hillegonda.
‘Dag jongedame.’ Hillegonda's gezicht verbreedde.
‘Soo.’
| |
| |
‘Als ik niet op die haard van jou gelet had, was hij weer uit geweest.’
‘Die haard van mijn!’
‘Ja, moet jij er niet voor zorgen, alsof het een kind van je is? Hillegonda, kom hier, dan zal ik je de constructie nog eens uitleggen.’
‘Maar m'n eten.’
‘Dat loopt niet weg. Eventjes maar.’
Ik legde uit. Hillegonda luisterde. 't Slot was dat ze zei: ‘'t Is mijn te geleerd.’
‘Zul je er dan geregeld naar kijken?’
‘Als ik er an denk.’
‘Maar daar mòèt je aan denken Hillegonda. Als ik jouw mevrouw was, dan sleepte ik er je aan je ui heen.’
Hillegonda hinnikte en beende de kamer uit.
‘Je doet idioot tegen haar,’ zei Julie. ‘Maar ze kan van jou alles verdragen.’
‘Nu ja, je weet: Seelensympathie!’
Jog was eerst nog stil aan tafel, maar Julie zette haar beste beentje voor.
‘Manneke, nog een bordje soep?’
Haar opgeheven arm, waarin de soeplepel, kwam bekoorlijk te voorschijn uit de mouw van de soepjurk. Thans een zachtgroene.
‘Nee, dank je.’
‘Hoofdpijn?’
‘O, nee.’
‘Kom je aanstonds gezellig bij me zitten? Jij gaat zeker studeeren, hè Joop?’
‘Als Jog hier zit, verdwijn ik in mijn studeerkamer. En dan kom ik de heele avond niet meer boven water.’
‘Ik heb nog wat te corrigeeren.’
‘Doe het hier manneke. Dan kom ik bij je zitten. Aan je voeten.’
‘Hè ja,’ animeerde ik.
| |
| |
Jog streed met zijn fierheid.
‘Als ik nu klaar ben met corrigeeren...’ ‘Hè, maar dan is het zoo laat geworden. Dan is onze heele mooie avond haast voorbij.’
‘Maar je hebt toch niets aan me, als ik te werken zit. Je kunt niet eens met me praten.’
‘Maar ik heb jou toch dicht bij me, darling.’
Van zoo iets werd ik vroeger wee. Nu kan ik er al tamelijk goed tegen. Het slot was natuurlijk, dat Jog na tafel bleef. Ik wachtte niet eens meer, tot Hillegonda afgeruimd had, maar verdween in de studeerkamer, waar deze geliefde me later een kop thee bracht. Toen ik haar hoorde aankomen, stopte ik de vingers in mijn ooren anders is ze niet weg te slaan. En toen ik goedennacht kwam zeggen, viel ik al weer midden in de idylle met de schemerlamp. Julie wou toen meteen een sandwich, en ik maakte sandwiches klaar. At er zelf drie terwijl ik op een voetkussen ging zitten. Zoo maar midden op den grond, en niet aan Jog zijn dierbare voeten. Want dat kan Julie niet uitstaan.
***
Het huis hebben we gezien. Ik zag er verpieterd uit. Mijn eene hak was wat scheef à la Hillegonda en mijn haar was met gym. losgegaan. Toen had ik het op het gevoel maar zoo'n beetje opgemaakt. In een winkelruit zag ik me wat armoeiïg naast mijn zeer mondaine zuster in bontmantel voortbewegen. Mijn rok hing van achteren eenigszins tuiterig. We kwamen op weg naar het huis Leo van Dil tegen. Hij groette van de overkant van de straat, diep maar koel. Ik voelde me inwendig rillen. Hij scheen op zoo'n onmetelijke afstand van mij te staan, dat ik niet snapte, hoe ik dat ooit van die pose had durven beweren.
| |
| |
‘Leo schijnt gepresseerd te zijn,’ zei Julie.
‘Bank,’ beweerde ik laconiek.
‘Ik vind het een buitengewoon interessant jongmensch,’ zei Julie.’
‘Ik ook.’
‘Ken jij dat freuletje Santwyck?’
‘Ja, dat kind met die koeieoogen.’
‘Hè, hoe kom je er bij? Ze heeft juist zulke sprekende oogen.’
‘Nu, wat is daarmee?’
‘Ik heb hooren fluisteren, dat dat wel een engagement zal worden.’
‘Ik vind haar een naar wicht,’ zei ik hartgrondig. ‘Ze stelt zich altijd aan.’
‘Ja, ze heeft wel airs. Dat is zoo. Maar ze is van oude adel.’
‘Prr,’ zei ik.
‘Leo zal haar wel komen voorstellen, wanneer het erdoor is.’
‘Ik vind Leo heelemaal geen man voor haar. Hij lijkt me veel te flink.’
‘Jij tutoyeert hem maar, hè?’
‘De heele club jij en jout hem.’
‘Toch eigenlijk bespottelijk,’ vond Julie. ‘Temeer, omdat hij nu heelemaal geen notitie van je neemt. Nee, zeg zelf, hij kijkt je ternauwernood aan.’
‘O, maar tutoyeeren sluit geen aankijken in.’
‘Ik ben erg benieuwd,’ peinsde Julie verder, ‘wanneer het er door komt met Milly Santwyck. Als je zelf gelukkig getrouwd bent, dan wil je iedereen graag gelukkig zien. Gek hè?’ ‘Ja,’ zei ik. ‘Erg gek.’
‘En ik vind Leo echt iemand om een vrouw gelukkig te maken.’
‘Ja, dat vind ik ook. Met zijn bank, en zijn auto, en zijn zeilboot,’ beaamde ik.
| |
| |
‘Voornamelijk om zijn persoon, Joop,’ snauwde Julie boos.
‘O, pardon,’ zei ik.
Toen stonden we voor het huis. Het was begroeid met wilde wingerd, die hier en daar nog gloedrood gekleurd was.
‘Vin je 't niet schattig? Zoo heelemaal begroeid?’
‘Het zal vochtig zijn,’ voorspelde ik. ‘En er zijn vast spinnen.’
‘Word asjeblieft niet vervelend.’
‘Ik demp je enthousiasme wat. Als we daar een maand zitten, wil je er misschien vandaan om de motten of om langpooten. Ik heb een vooruitziende blik.’
Julie wandelde statig voor me uit het hekje binnen. Het was een lief huis, wit, en het heette: ‘La maisonnette.’
We hebben het van onder tot boven bekeken. Een lieftallige mevrouw, die overdadig aanprees, leidde ons rond.
Toen we weer in het halletje stonden, zei ik: ‘Zijn er ook spinnen? 't Is zoo begroeid.’
Mevrouw keek me aan, alsof ze nog nooit van een spin had gehoord.
‘Spinnen, beèsten,’ zei ik ter verduidelijking.
‘O, nee, hoe komt u daarbij? Wij hebben nooit last van een enkel insect.’
‘Dat is dan in orde.’
Mevrouw staarde naar me, alsof ze me onwijs vond. Daarom vroeg ik ook nog: ‘En is het heelemaal niet vochtig?’
‘Absoluut niet. Alles is kurkdroog. En de ramen sluiten perfect.’
‘U zult het dan wel jammer vinden, om hier vandaan te gaan,’ zei ik begrijpend. Waarop mevrouw, mij negeerend, zich tot Julie wendde.
Die was op de heele terugweg in de tram in extase.
| |
| |
‘Hoe vond je de voorkamer met de erker? Daar zou ons vieux-rose ameublement goed in uitkomen. Denk je ook niet? En die serre was snoezig, vin je niet?’
Ik zei op alles maar ja. Ik voelde me instorten. Maar toen Julie aan tafel heviglijk doorsloeg over het huis en er 's avonds nog Jog wilde heenhebben, ontdekte ik opeens nuchter, dat er geen badkamer was, en dat er nooit een vertrek voor de kleine mol over zou zijn, of Hillegonda zou in de goot moeten slapen.
Julie stortte van een duizelingwekkende hoogte.
‘Je hebt gelijk,’ zei ze. ‘Dat is zoo. Hè, wat vervelend.’
Ze wou opeens niet meer eten. Ze was doodmoe. En ze kon niets meer zeggen.
‘Je hebt je te veel vermoeid vanmiddag, vrouwtjelief. Je moet zulke buitensporigheden ook niet doen,’ zei Jog. Ik wou wat kerelachtigs zeggen, maar gelukkig werkte ik het met een hapje pudding weer naar binnen.
's Avonds was Julie volmaakt lusteloos. En Jog was wanhopig en wilde naar de dokter. Toen dacht ik aan vroeger, en hoe je Julie met een bal in de toekomst van hoofdpijn genas. Met mijn Engelsche literatuur onder de arm kwam ik nog weer binnen.
‘Ik heb een lumineus idee,’ zei ik. ‘Waarom geven jullie geen soirée? Of een dinertje voor mijn part. Dan heeft Julie iets, wat haar afleidt.’
Julie ging meteen overeind zitten. Ze zag zich al als gastvrouwe aan het hoofd van de tafel natuurlijk.
‘Veel te vermoeiend,’ decreteerde Jog.
‘Het leidt haar wat af,’ hield ik vol. ‘En de vermoeienis nemen wij wel voor onze rekening.’
‘Hè ja mannie,’ zei Julie. ‘'t Is heusch een goed idee van Joop. We kunnen best weer een dinertje
| |
| |
geven. Dan vraag ik Lotte en Her de Wilde, en wat aardige jongelui. En dan maken we later wat muziek.’
‘Maar 't zal je te veel vermoeien,’ hield Jog vol.
Plotseling versomberde Julie.
‘Hillegonda,’ zei ze.
Ik zag Hillegonda achter stapels vaatwerk staan. Ik dacht aan haar mond en haar hakken. En hoe ze uit baloorigheid de soepterrien breken zou. Maar mijn plotseling abnormaal-heldere geest wist al weer de oplossing.
‘Dan leen je er een meid bij. Van Lotte. Of van Jogs moeder. Dat kan best. Dan kan Hillegonda genoeglijk kwaadspreken. En dan is ze wel in haar hummetje.’
Ik gooide mijn potpourri van Engelsche schrijvers omhoog en ving ze behendig weer op.
‘Joop kàn wel eens een goede inval hebben,’ zei Julie.
Maar Jog zuchtte.
|
|