| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
We hebben onze eerste clubavond al weer achter de rug. Deze keer was hij bij juffrouw Wijers. Ze vonden allemaal, dat ik mager geworden was. De jongens zagen er om strijd patent uit. Connie is zoo bruin als een okkernoot en je ziet nu geen enkele zomersproet. Ze zegt dat ze zich in het vervolg teren gaat. Ze is nog steeds onder de indruk van Ru, want heel slachtofferig hing ze tegen de tafel, en zweeg meest. Er moet heel wat gebeuren, voordat ik me om een trouwelooze jonge man het leven zoo verbitteren zou. Pop is knapper dan ooit, en wordt ook eenigszins afwezig, natuurlijk door Kees zijn beruchte invloed. Alleen Pien, Kit en Loutje zijn als van ouds, Loutje kalm en Pien en Kit luidruchtig. Noortje werkt met Fransche uitroepen vanwege Zwitserland, en ze heeft haar haar in twee vlechten om haar hoofd. Toen we naar huis gingen, vertelde ze, dat ze in Luzern een verovering heeft gemaakt. Hij is een luitenant en ze zijn voor zichzelf verloofd. De luitenant bemint de twee vlechten en Noortje doet het nu uit piëteit. Zoo noemt ze het. Maar Noor is altijd buitensporig geweest, ze manicuurde haar nagels al, toen ze pas twaalf was.
Juffrouw Wijers zat ons met zoo'n genoeglijk gezicht aan te kijken. Ik begrijp gewoonweg niet,
| |
| |
dat ik haar ooit leelijk gevonden heb. Ik vind haar oogen zoo lief en zacht. Ze zei in de keuken tegen me, toen we samen, scheefgearmd om de nauwe gang, gingen kijken of de tweede afdeeling theewater kookte, dat ze me werkelijk gemist had in Vaals.
‘Maar volgend jaar,’ zei ik, ‘dan trouwt er niemand bij ons, en dan ga ik mee zoo vast als een huis.’
‘Er kan zooveel gebeuren in een jaar,’ zei juffrouw Wijers. En toen ik later weer in de erkerbank zat moest ik daaraan denken. Natuurlijk werd ik toen onmiddellijk triest. Dat schijnt in de erkerbank te zitten. En tot overmaat van ramp begon Loutje over de toekomst te praten. Loutje gaat door voor middelbaar Engelsch. Ze weet het al pertinent, na de 5de gaat ze een paar jaar naar Engeland, en haar ideaal is om aan het instituut van haar vader leerares te worden. Toen ze dat vertelde, zoo vol enthousiasme, heb ik haar benijd en gewenscht om te zijn, zooals zij. Pien gaat natuurlijk naar de teekenacademie, ze droomt, van schilderes te worden later en in een huis te wonen zonder gordijnen. Pop en Noortje lachen veelbeteekenend, wanneer er zoo over de toekomst geboomd wordt.
Connie zei: ‘Moeder wil, dat ik advocaat word, stel je voor, ik trouw nog liever morgen aan de dag met onze tuinman.’
Nu, dat is heel wat, want de tuinman is weduwnaar met zes kinderen en hij heeft een spraakgebrek. Gelukkig kwam Kit toen met de foto's, die ze in Vaals gemaakt had, op de proppen. Dit leidde wat af.
Kit fotografeert pas en ze heeft er geen idee van. Er was een beest met vier pooten zonder kop, dat een koe verbeelden moest, die net de andere kant uitkeek en een kiek van een boerderij waarvan je alleen de schoorsteen zag. Maar gebruld heb ik
| |
| |
om een foto, waarop juffrouw Wijers onthoofd troonde, en Pop zeker wel zes handen had. Kit steekt er zelf het hardst de draak mee. Ze wil mij eens nemen op het tennisveld.
Zoo'n avond bij juffrouw Wijers brengt je toch weer dicht bij elkaar. Toen we naar huis gingen, zwaaiden we broederlijk gearmd over straat en we hebben op een plein om Noortje heengedanst, om de luitenant - Hans heet hij - te huldigen. Noortje zelf deed nog al damesachtig, maar Kit beloofde haar te kieken, voor Hans, en toen ontdooide ze wat.
Bij nader inzien geloof ik toch, dat de mannen een groote rol in de toekomst van velen spelen. En een massa bederven. Want Pop en ik zijn lang zoo intiem niet meer als vroeger. Als ze eens een enkele keer uitweidt over Kees, kàn ik niet ook in de zevende hemel zijn. Ik ken Kees in zijn pyjama's en tierende over een boordeknoopje, dat weg is. Dan behoud je geen enkele illusie. Natuurlijk werkt dat verkoelend op Pop, en dan sluit ze zich ten slotte met Kees in zichzelf op. Maar ze kan zich toch nog wel voor eenige dingen buiten Kees om interesseeren. Zooals voor mijn dramatisch talent. Ze zei zeer lakoniek: ‘Kind, dan ga je aan het tooneel.’ Als zij zoo'n aanleg had, zou ze eerst naar een schouwburgdirecteur stappen om een engagement, en als ze een paar keer gespeeld had, zou ze het genoeglijk haar vader vertellen. Die zou zeggen: ‘Prachtig kind, prachtig. Ik kom je eens hooren.’ Of iets dergelijks.
Maar al is mijn Piepert het laatste jaar nog zoo verlicht geworden, ik geloof nooit, dat hij een van zijn spruiten aan het tooneel wenscht. En hoe meer ik over mijn toekomst denk, hoe vuriger ik de vonk in me gloeien voel. Daaraan ontkom je niet, net zoo min als aan mazelen of roode hond. Ik denk, dat
| |
| |
Ma het alleen goed zou vinden, wanneer ik direct een hoofdrol kreeg met schitterende gewaden. Ik heb meer tijd te denken, nu ik Julie's kamer alleen heb. Vroeger moest ik altijd slagvaardig zijn, want Julie had altijd wat te hannessen. Maar nu dool ik 's avonds voor ik naar bed ga, nog een tijd rond. Of ik ga in de vensterbank zitten van Julie's vroegere boudoirtje en staar in de maanlichte tuin. Dat vloeit zoo vanzelf, maar het is donkere maan, dus onwaar. Ik staar derhalve in de tuin, en af en toe zie ik een vuurvliegje. Dan voel ik me op de grens van iets geweldigs staan, en ik word bang. Gek, zoo ben ik nooit geweest. Gisteravond trachtte ik steun bij Kees te zoeken. Ik hoorde hem in zijn hok ijsberen. En ik begon met een: ‘Kees, denk jij nog wel eens aan die zalige motorboottocht van verleden jaar?’
Kees zei: ‘Kind, zwam toch niet altijd over dingen, die al eeuwen geleden zijn.’
Dan bevries je. Ik maakte meteen rechtsomkeert. Maar Kees hield me vast: ‘Joop, wat zou je er van zeggen, wanneer ik me verloofde als ik mijn candidaats heb gedaan?’
Ik zei: ‘Voor mijn part verloof jij je vanavond nog.’
‘Hartelijk,’ snauwde Kees ‘en Pop nog wel je beste vriendin.’
Ik was in een gekke bui, want anders zou ik direct wat teruggezegd hebben, maar nu zweeg ik en ik staarde over Kees heen ins blaue hinein.
‘Zeg, wat mankeert jou?’ informeerde Kees. ‘Verliefd?’
‘Ja, op jou.’
‘Bewaar me.’
‘Och,’ ik frommelde aan Homerus, natuurlijk plofte Pop toen omver, ‘'t is zoo taai in huis. Ma om de andere dag ziek. En Pa tot over zijn ooren in zaken.’
| |
| |
‘Maar maak jij het dan een beetje gezellig hier. Jij bent nu toch de persoon, waarvan we dit kunnen verwachten.’ Kees ging op de punt van de tafel zitten met Pop op zijn knie.
‘Ja, daar heb ik nog al tijd voor. Direct na den eten naar boven voor mijn lessen en na mijn lessen naar kooi.’
‘Dat is zoo,’ zei Kees en hij bekeek met aandacht zijn groenzijden sokken. ‘Maar geef die lessen er dan aan. En kom hier de huishouding doen. De boel een beetje opfleuren. Of heb je grootsche plannen voor de toekomst?’
Voor geen miljoen vertel ik Kees van mijn tooneel-aspiraties. Dus zei ik: ‘Nee. Of Pa wil eigenlijk dat ik voor middelbaar doorga.’
‘Middelbaar wat?’
‘Nu Fransch of Engelsch. Waar ik het meest puf in heb.’
‘Bewaar me,’ zei Kees, ‘en doe je dat?’
‘'k Weet nog niet.’
‘Ik zou het verdienstelijker vinden,’ zei Kees, ‘wanneer jij thuis kwam. Ik vind, dat meisjes niet moeten studeeren. Ik zeg ook tegen Pop, wanneer je de vijfde door bent, dan ga je naar de kookschool. Ik heb liever een vrouw die goed kan koken, dan die alle ouwe Grieksche heeren van buiten kent.
‘Ja, jij hebt gezonde ideeën,’ zei ik. Het was schamper bedoeld, maar Kees vatte het op als een compliment.
‘Ik zei dit gister nog tegen Leo van Dil en die was het absoluut met me eens.’
‘Wat zal Leo van Dil jou vervelend vinden,’ zei ik hartgrondig.
Daar kon Kees niet direct bij. Hij staarde me even aan, trok aan zijn snorharen en decreteerde toen: ‘Er valt met jou niet te praten, want jij hebt
| |
| |
geen logische gedachtegang, en smeer hem nou asjeblieft gauw, want je verveelt me hard.’
Op mijn kamer stond het raam nog open. Ik plofte neer in een van Julie's oud-Hollandsche stoelen. De rustbank is al weg; die staat op Jog's studeerkamer en ik denk dat deze stoelen nog wel op het meidekamertje terecht zullen komen. Julie is overal zoo aan gehecht. En in die oud-Hollandsche ongemakkelijke stoel - de kussens missen er ook uit natuurlijk - heb ik mezelf eens terdege onder handen genomen. Ik heb gezegd: ‘Joopje, zoo gaat het niet langer. Piekeren over dingen, die nog in de toekomst liggen, is onwijs. Kop op en vroolijk voorwaarts.’ Maar toen dacht ik aan Noortje met Hans en haar haar al op, en aan Loutje, die vandaag tegen Kit zei, toen die stiekum de Directrice voor de klas wilde kieken: ‘Zeg, dat kun je nu toch niet meer doen. We zitten nu toch in de vijfde.’
En mijn moed zonk in mijn oude tennisschoenen. Als ik niet oppas, word ik grijs voor mijn tijd.
* * *
Jog en Julie zijn terug. Ma is toch zieker, dan wij denken. Want ze kon niet in het nieuwe huis zijn om ze te ontvangen. En anders houdt Ma veel van zulke akkevietjes. Nu moest ik er zijn om te vertegenwoordigen. Pa kwam later. De nieuwe, door Ma en Julie gehuurde maagd, wandelde al rond in haar domein. Het leek een fierling, maar dat schrok me niet af. Dus toen ik kwam - er was nog niemand; Jogs familie dook pas later op - ging ik meteen door naar de keuken, waar ze bezig was thee te zetten.
‘Goeiendag,’ zei ik.
De maagd monsterde me en zei: ‘Dag juffrouw.’
Ik klom op het aanrecht en keek naar haar han- | |
| |
den. Groote, rooie handen, knuisten gewoon. En naar haar gezicht. Ze heeft een ontevreden mond, maar dat zegt niets.
‘Hoe heet je?’ vroeg ik, want dat was ik vergeten, hoewel Julie zeker wel honderd keer de lof van deze buitengewone maagd bezongen had.
‘Hillegonda,’ zei ‘het.’
‘O, Gonda dus, of Hiltje.’
‘Nee,’ zei ze en ze keek me fier aan. ‘Thuis noemen ze me Hillegonda en daarmee uit.’
‘'t Is een vroolijke naam. Hoe heet je meer?’
‘Hillegonda Antonia Beukers. Naar mijn grootmoeder.’
‘Dat was een knappe vrouw zeker,’ veronderstelde ik.
De maagd knikte tegen het theewater en ze zei: ‘'t Was 'n mooi mens. En 'n best mens.’
‘Dan hoop ik, dat jij op haar lijkt,’ zei ik vaderlijk.
De maagd keek me dubieus aan. Zou ze kwaad worden? Nee, ze lachte een paardelach, en hinnikte: ‘Hoor me dat eres aan.’
‘Heb je al meer gediend?’ zette ik de conversatie voort.
‘Dit is mijn vijfde dienst van dit jaar.’
‘Zoo,’ zei ik en ik dacht aan Julie's migrainedagen.
‘Dan ben je niet gemakkelijk zeker.’
‘Juffrouw,’ zei ze en ze leunde tegen het gasfornuis, ‘ik ben een lam, maar ze moeten me niet dàt’ - met een knip van duim en wijsvinger - ‘te na komen, of ik wor valsch.’
‘Ik geloof, dat wij het samen wel zouden kunnen vinden,’ veronderstelde ik.
‘Woont u hier in huis?’
‘O, lieve deugd nee. Maar ik kom nog al eens op visite of te eten. Mevrouw is mijn zuster.’
‘En is uw zuster net als u? zoo jolig?’
| |
| |
‘Stukken joliger nog.’
De maagd zwiepte het theewater van de kachel,
‘Juffrouw,’ zei ze en ze leunde tegen het gasfornuis.
morste op het gloednieuwe gasfornuis en zei: ‘'t Is een fijne boel hier. Jonge, jonge, wat is die sjalon mooi.’
Toen belde Truus. Die nam ik direct mee naar
| |
| |
de eetkamer. Er waren massa's bloemen gekomen. Truus liep dadelijk bij alle kaartjes langs.
‘O zeg Joop, deze mand is van Leo van Dil. Zie je dat? “Welkom thuis van Leo.” Vin je 't niet leuk? Zijn ze zoo intiem?’
‘Ik weet er niets van. En 't interesseert me geen bal.’
‘Zie je Leo nog wel eens?’
‘Nooit meer na de partij.’
‘Heeft hij dan geen visite gemaakt?’
‘Ja, maar toen was ik er niet.’
‘Vin je 'm niet knap?’
‘O jawel. Gaat best.’
‘Hij is bij Mia in de tennisclub. Ze zijn allemaal dol op hem. En hij doet zoo onverschillig altijd. Dat maakt hem juist zoo interessant, snap je?’
‘Yes, I snap,’ zei ik.
‘Ik ben heusch een beetje zenuwachtig,’ zei Truus. ‘Hoe zouden ze er uit zien?’
‘Verpieterd natuurlijk van de trein. Nee, als ik ooit trouw, dan wil ik geen sterveling zien, als ik van de huwelijksreis kom. Julie moet nu dadelijk maar klaar staan en pootjesgeven en ze heeft natuurlijk een reuzemaf. Ik smeer hem tenminste direct.
‘Die Joop,’ zei Truus.
Toen kwam zoo langzamerhand de hoofdafdeeling van Jog's familie. En kort daarna de auto met Julie en Jog. We groepeerden ons in de salon, alsof we op een foto moesten. Gek, ik had wel zoo naar beneden willen hollen, om ze naar boven te trèkken. Julie was erg aangedaan en ze hield me wel een minuut vast en zei: ‘O Joop, o Joop, wat heerlijk om thuis te zijn.’ Ik klopte haar maar op de rug van agitatie.
Jog was bruin geworden en hij keek zoo trotsch, alsof hij de eerste getrouwde man van de wereld was. En ik had me Jog al verlegen en onhandig
| |
| |
voorgesteld. De maagd diende thee, foutief, maar Julie merkte het niet gelukkig. Die zat, omstuwd door Jog's familie, op de canapé, en ze zei, dat ze ma zoo miste, maar dat iedereen zoo lief voor haar was.
Ze zag er schattig uit en Jog keek naar haar, alsof hij haar wel zoo te voet wilde vallen. Ik hield Hillegonda in de gaten en ving haar net op, toen ze over een zijden voetkussen zou duikelen.
‘As je me nou,’ zei ze en ik knipoogde, om de vrede, jolig tegen haar.
Jog's moeder behandelde Julie, alsof ze een baby was en ik dacht er net over maar op te stappen, toen er gebeld werd, drie keer achter mekaar, en dat was Kees met Leo van Dil nota-bene. Leo putte zich uit in verontschuldigingen, dat zij zoo onformeel geloof ik, kwam binnenvallen, maar Kees... de rest ging voor me verloren doordat Hillegonda me bij de deur geheimzinnige teekenen stond te geven. Ik schoot achter Leo om en volgde de gedienstige naar de keuken.
‘Moet ik nog es bijschenke??’ vroeg ze daar. ‘De trekpot is leeg.’
‘Natuurlijk. Doe er maar een sloot water bij en twee schepjes thee. Mensch, ik dacht minstens, dat je keuken in brand stond. Je keek zoo benauwd.’
De paardelach. En de verklaring: ‘Ja maar zoo op men eigen direct maar alles te doen - ik hou niet van astranterigheid.’
‘Dat is een groote deugd, Hillegonda,’ zei ik. ‘Blijf die betrachten.’
En ik slingerde me weer naar de kamer. Leo kwam op me toe. ‘Ik wou u net begroeten en toen was u verdwenen.’
‘Ik gaf wijze raadgevingen aan de nieuwe gedienstige.’
‘Zoo, zoo. Bewandelt u ook al huishoudelijke paden.’
| |
| |
‘Force majeure,’ zei ik. Leo lachte.
‘Kunt u 't nog al met haar vinden?’
‘We kennen mekaar pas een half uur, maar we hebben al een geweldige sympathie voor elkaar.’
‘Het is dan maar te hopen dat uw zuster...’ begon hij.
‘O, laten we er asjeblieft niet over doorzagen,’ zei ik.
Toen trok hij zijn wenkbrauwen op, alsof hij van plan was vertoornd te worden. Ik geloof wel, dat hij kwaad kan zijn. De aard van zijn Bank - Pa zal zich zeker bij hem niet verloochenen. En om hem af te leiden, zei ik: ‘Zeilt u nog steeds?’
‘Natuurlijk. Gaat u nog eens mee?’
‘Onmogelijk. Ik zit tot over mijn ooren in de lessen.’
‘Spijt me ontzettend.’
‘Begrijpelijk. U krijgt direct thee.’
‘Maar hoort u eens, Juffrouw Joop...’
‘Hè, zegt u Juffrouw Joséphine. Klinkt veel statiger.’
‘Goed, Juffrouw Joséphine dan, misschien voelt u meer voor een autotochtje? En neemt u dan uw club mee. Ik kan ze wel bergen in mijn wagen, met een beetje goede wil van de club-kant.’
‘Ik ben dol op een auto,’ zei ik. ‘Rijdt u woest?’
‘Met jongedames zeer zeker niet.’
‘Wilt u me leeren chauffeeren?’
‘'t Zal me een waar genoegen zijn.’
‘Meent u dat?’ vroeg ik.
‘Zie ik eruit, alsof ik het niet meen?’
‘Nee, dat is zoo. Nu, ik kom heel graag met de heele club. Is Zaterdagmiddag goed?’
‘Patent. Als mijn zeilboot groot genoeg was... Maar die biedt slechts plaats voor twee.’
‘Laten we het maar bij de auto houden,’ zei ik. En ik was echt voldaan over zijn houding.
Toen kwam de maagd aanwiegen met thee. Ze
| |
| |
heeft een eigenaardige gang, doordat ze op scheeve, hooge hakken loopt. En Truus verlegen-beminnelijk er achter aan met de bonbonbak.
‘Nee, dank u,’ zei hij. ‘Ik snoep nooit.’
‘Snoept u nooit?’ vroeg ik. ‘Geen kersenbonbon, geen marron glacé, geen...’
‘Nee, is 't erg? Dan word ik te dik.’
‘U? U wordt nooit dik. U bent een en al spier zoo te zien.’
Hij boog. ‘Een groot compliment,’ zei hij.
Toen draaide Truus af.
‘U tennist in de club van mijn nichtje Mia van Doorn. Die kent u wel, zeker?’
‘Mia van Doorn? Nee... e... of toch, zoo'n groot, zwart meisje?’
‘Ja’ zei Truus gretig. ‘Ze heeft me eens verteld, ze zei’ - Truus werd verlegen - ‘hebt u niet zoo'n aardige kleine zeilboot?’
‘Ja,’ zei hij, ‘die schijnt beroemd te zijn.’
‘Die heeft zoo'n leuke naam hè?’ vroeg Truus en ze werd paars.
‘Och, leuk.. My Darling heet ze.’ Dit tegen mij.
‘Kom, niet gewoon tenminste.’
‘Wat vindt u dan gewoon?’
‘Nu, zwaluw of zeemeeuw of Leo bijvoorbeeld.’
‘Ja, vooral die laatste naam is erg gewoon, dat geef ik toe.’
‘Hè,’ zei Truus.
Toen kwam Pa binnen, die, nà Julie, regelrecht op mij afstevende: ‘Joop, ga jij nu naar huis, want mama voelt zich lang niet prettig. Misschien heeft ze je noodig.’
Ik ging dus bij de heele familie langs en Julie omhelsde me teeder.
‘Ik loop zoover met u mee,’ zei Leo, toen ik bij hem kwam.
‘En ik ga ook,’ verklaarde Truus prompt.
| |
| |
Kees zou Pop ergens ontmoeten en Truus en ik elk aan een kant van Leo karden naar huis; Truus liep mee tot onze voordeur. Toen moest Leo natuurlijk nog terug met haar.
Hillegonda jubelde ons bij het weggaan, vermoedelijk boven op zolder, na: ‘O heerlijk Amsterdam, de stad waar ik op de wereld kwam...’
Arme Julie.
|
|