| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Ziezoo, die trouwerij is achter de rug gelukkig, en Jog en Julie zitten veilig in Parijs. Ik begin langzaam aan bij te komen. De laatste dagen van de vacantie benut ik om te slapen. Ik ben zeker zoo'n zestig uur slaap in het achter met al die fuiven en intieme dinertjes en nog intiemer soupertjes en repetities. Hoewel de repetities nog wel genoegelijk waren. Ze hebben een tooneelspeelsteraanleg in me ontdekt. Ik had zelf een stuk in mekaar geflanst, het was een drama, ik ben dól op drama's. En daarin had ik de hoofdrol, en iedereen zei, dat ik zoo natuurlijk flauw viel, net echt. Ik deed heelemaal niet te dik. 't Is wel fijn hoor om voor zoo'n zaal met menschen je gaven te ontplooien. Er waren ouwe heeren bij, die me als zuigeling nog op de knie hebben gehad, en die waren allemaal eenparig in hun lof. En Truus zei, dat ik aan het tooneel moest gaan, terwijl Truus heelemaal geen frivool meisje is, zegt Ma. Dus dat geeft wel te denken, zou ik zoo zeggen.
De trouwdag zelf was allernaarst. Julie was, voordat Jog kwam, al een bezwijming nabij van de zenuwen en ze geurde naar Hoffman. Toch zag ze eruit als achttien, toen ze heelemaal klaar was met sluier en oranjebloesem. En ik leek bij de veertig, want de zwarte door Ma uitgezochte hoed stond
| |
| |
me monsterlijk. Nee, we waren een raar stel bruidsmeisjes. Truus haar neus staat scheef, niet gewoon scheef, want dat is wel leuk. Dan ziet je profiel er links heel anders uit dan rechts, en dan ben je voor vreemde menschen steeds een verrassing. Maar de neus van Truus neemt eerst een draai naar rechts en zwaait dan om naar links, wat niet meer comisch is. En natuurlijk brak mijn jarretelle, toen we statig de trappen van het stadhuis afdaalden. Maar ik had er op gerekend en een extra kouseband omgedaan. Alleen voelde ik me erg scheef en afzakkerig.
Het was net of Jog een corset aanhad, zoo stijf liep hij en hij keek niet op of om. Trouwens een lange zwarte jas staat Jog niet. Ik zie hem het liefst in een grijs colbertje. Ik heb tegen Pa gezegd, dat hij later voor mij zoo'n soesah niet hoeft te maken, dat ik wel gewoon in een jurk en een hoed naar het stadhuis wandel met mijn bruigom in een gummijasje als het regent. Maar Pa glimlachte en zei: ‘Zoover zijn we nog niet.’ O nee, eerst de middelbare acte, en dan... nee, laat ik het dàn maar met een sluier bedekken.
Leo van Dil was bij de avondfuif voor het trouwen. Jog kent hem ook goed en Julie zegt, dat Jog hem (Leo) apprecieert. Waarom weet ik niet. Hij is wel een geschikte baas om te zien (nog altijd Leo). Donker, met behoorlijk gescheiden haar en doordringende zwarte oogen in een bruin gezicht. Toen we aan elkaar werden voorgesteld was het me direct alsof hij me letterlijk doorzag. Ik voelde mijn onderjurk gapen van achteren en het bescheiden gaatje in mijn rechterhiel. Hij schudde me mannelijk de hand en ik zei:
‘Bent u niet de meneer, die bij storm zeilt?’
‘Ja,’ zei hij en hij lachte. Hij heeft mooie tanden. ‘Bent u eens van de partij?’
Ik wou al zeggen: ‘Dòl,’ maar toen dacht ik
| |
| |
aan mijn opvoeding en onze een-minuutsche kennismaking en ik zei zedig: ‘Ik zou direct over boord slaan en pardoes verdrinken en dan zat u er maar mee.’
‘Maar ik zou u redden,’ zei hij.
‘Ik weeg honderveertig pond droog,’ begon ik net - dat is niet waar - toen Kees op ons toekwam en dadelijk zei: ‘Kom Leo, old boy, mijn zwager heeft je wat te vragen,’ en fier met hem wegwandelde. Maar hij had toch nog gelegenheid te zeggen: ‘Het was me een waar genoegen kennis met u te maken. En over het verdrinken spreken we nog wel eens.’
Later toen er gedanst werd, stond hij eerst in een hoek te kijken en ik geloof, dat hij sardonisch glimlachte, toen ik hem met een neef van Jog, een kalf in smoking, voorbijwalste. De tweede dans was een step en ik dacht net, als het kalf me weer vraagt zeg ik dat ik mijn teen heb verstuikt, toen Leo dwars door de zaal op me afstevende. We hadden geen balboekjes, want het was zoo maar een ‘sauterie impromptue’ zegt Julie.
Hij boog meters te diep voor me en een drukkertje op mijn rug knapte. We stepten. Ik ben dol op steppen. Ik doe het liever dan slapen of ijseten of wat ook. Hij is een hoofd grooter dan ik ben en Ma keek naar ons door haar lorgnon. Het eenige wat aan mijn zaligheid - stepzaligheid altijd - ontbrak, was het drukkertje op mijn rug.
‘U houdt zeker veel van dansen,’ zei hij.
Ik klikte met mijn tong, had hem toen kunnen afbijten en zei ter verduidelijking: ‘Dòl.’
‘Dat kan men aan uw heele houding zien.’
‘Daarom stond u me zeker straks uit te lachen.’
‘Ik ben me niet bewust...’
‘Straks in die hoek bij de palm, toen ik met het kalf walste.’
| |
| |
Hij beet op zijn onderlip.
‘O toen. Nee, het gezicht van uw partner stond een weinig-e-ontzet en ik dacht zoo bij mezelf, welke ijselijkheden u aan het debiteeren kon zijn.’
‘Ik zei alleen, dat zijn boord op apegapen lag en dat ik links om wou walsen. Maar dat kon hij niet. Kunt u linksom walsen?’
‘Nèe,’ zei hij en hij lachte. We waren net in de lorgnon-zone gekomen en ik zag hoe Ma haar wenkbrauwen optrok en iets zei tegen Jog, die tegen me knikte. Jog stept niet.
‘Kom,’ zei ik ongeloovig op zijn ‘nee.’
‘Nu, jà dan natuurlijk.’
Ik wou hem al gemoedelijk inviteeren voor de volgende wals maar bedacht me gelukkig nog intijds. En zweeg wijselijk heelemaal.
‘Kees heeft me wel eens het een en ander van u verteld,’ begon hij weer.
Ik had Kees kunnen wurgen.
‘Dat zal dan wel niet veel goeds geweest zijn,’ zei ik berustend.
‘Och, het ging voornamelijk over de club, die u hebt, en waarvan u presidente bent niet waar?’
‘Zoo iets,’ zei ik. ‘En dan kwam Kees zeker met een omweg bij Pop terecht of weet u 't nog niet van Pop?’
‘Ik heb zelfs de eer gehad aan haar voorgesteld te worden in Bergen.’
‘Vindt u haar niet knap?’ vroeg ik direct.
‘Ja. Ja zeker. Heel aardig. Zijn al de leden van uw club zoo aardig?’
Toen kwam ik in mijn element.
‘Kit Francken is eenig. En Pien Greve is ook erg leuk. Artistiekerig. Ze teekent erg mooi en draagt harmonieerende kleuren.’
| |
| |
Hij knikte begrijpend.
‘En Loutje de Poll van het instituut de Poll, weet u wel? dat is een schat. Zoo eenvoudig en braaf, maar niet naar-zoetelijk-braaf.’
‘Nee, net als u bijvoorbeeld.’
‘Precies,’ zei ik.
Toen lachten we allebei.
‘Die drie zijn op 't oogenblik met juffrouw Wijers en haar zuster in Vaals. Daar had ik ook gezeten, als Julie niet in de zomervacantie was gaan trouwen.’
‘Dat is jammer voor Vaals,’ zei hij en ik kreeg een idee, dat hij me voor de mal hield. Ik wou al verstijven, maar toen vroeg hij gauw:
‘Heeft die juffrouw Wijers u destijds niet klaargemaakt voor de vierde klas? Ik herinner me, dat Kees me zooiets heeft verteld, toen we haar eens ontmoetten.’
‘Kees is een ouwe zeur,’ zei ik hartgrondig. ‘Maar 't is waar. Ik ben een geweldige eend. Voor de vijfde heeft ze me lichtelijk geassisteerd en nu dit laatste jaar wordt ze mijn repetitor.’
‘Dat klinkt studentikoos. Gaat u studeeren later?’
‘Denkelijk niet,’ zei ik en de middelbare acte rees voor mijn geestesoog op. ‘Of misschien ook wel.’
‘We dwalen van de club af,’ zei hij begrijpend.
‘Wie zijn er nog meer? Of zijn we er al?’
‘Nee, dan is er nog Noor van Ginkel, dat is een eenig kind, die zwerft nu met haar Pa en Ma door Zwitserland. En Connie Ralandt; die heeft zomersproeten. Kent u Ru Duyff?’
‘Niet de eer. Ook een clublid?’
‘Welnee. Maar daar heeft Connie een heele tijd mee geschwärmt verleden jaar. Maar nu is 't uit.’
| |
| |
‘Misschien prefereerde hij de zomersproeten toch niet ten slotte.’
‘Zou u het een bezwaar vinden?’
‘Engageert u mij misschien als de opvolger van Ru Duyff?’
‘Nee, want u houdt niet van meisjes, heeft Kees me verteld.’
‘Tenminste niet van de tegenwoordige modepoppen met overspannen zenuwen en hersenlooze hoofden.’
‘O, die hàat ik,’ zei ik. ‘De denken alleen aan corsetten en of ze hun haar zullen afknippen of niet.’ En toen bloosde ik, want het was net of ik me opdrong. En hij lachte, met zijn hoofd achterover, en àl zijn witte tanden bloot.
We stepten goddelijk samen. Het was een lange step, want een zuster van Jog speelde, en als die één keer voor de piano zit, weet ze niet meer van ophouden.
‘Dat was toch wel een treurige geschiedenis voor uw vriendin Connie zeker.’
‘Ja, natuurlijk. Ze was bijna levensmoe. En het gekste is, zij heeft het mòeten uitmaken gewoon. Ru begon zoo onwijs te doen. Hij vergat bijvoorbeeld om haar te halen, als ze hadden afgesproken bij de derde rond-point. Dan stond ze daar een uur te wachten voor niets.’
‘Dat zou u niet doen zeker.’
‘Ik zou nooit afspreken,’ zei ik. En ik keek erg fier.
‘Dus u bent een mannehaatster?’
‘Ik ben pas zeventien,’ zei ik. ‘En voorloopig denk ik slechts aan mijn studie.’
Toen was net de step uit en zoo moet ik ten slotte toch nog een goed figuur hebben gemaakt.
Hij wilde nog wat zeggen, maar Truus slingerde zich door de kamer naar me toe. Ik moest
| |
| |
haar toen wel voorstellen, en hij ging al buigende weg.
‘Wat zei hij?’ zei Truus haast ademloos.
‘Wat doe jij raar,’ zei ik.
‘Weet je wel, wie Leo van Dil is?’ hijgde Truus weer.
‘Natuurlijk wel.’
‘Hij is steenrijk zeg.’ Truus noemt iedereen, die iets rijker is dan een ander steenrijk. Dat maakt haar neus ook niet mooier. ‘En hij gaat de auto koopen van de Van Harens, die weer naar Indië gaan. Je weet wel, die groote wagen.’
‘Laat me steenkoud,’ zei ik en ik trachtte mijn drukkertje vast te maken met een acrobatische armbeweging.
‘Ik wou, dat hij mij vroeg te dansen,’ en ze keek bespottelijk-aanmoedigend naar Leo, die met Julie te praten stond.
‘Vraag jij hem,’ stelde ik haar voor. ‘Dan heb je zekerheid.’
‘Dat is weer wat voor jou,’ zei Truus en ze wandelde beleedigd weg. Truus is gauw beleedigd.
Daarna kwam er nog een wals en daarbij ben ik ternauwernood aan het Kalf ontkomen. Ik ben in de serre gevlucht met een ijs en heb daar zalig zitten genieten. Op het allerlaatst kwamen Kees en Leo de serre inwandelen, Kees vreeselijk onverschillig met beide handen in zijn zak en een groc-stem van belang. Ik zat achter de bak, waarin de palm.
‘Niet veel belles op het bal vanavond,’ zei Kees. En hij lachte zoo hatelijk, dat ik hem weer had kunnen afmaken.
‘Och, 't is maar een intiem fuifje.’
‘Ja en dan kun je niet meer verwachten,’ zei Kees.
En hij lachte alweer. De idioot.
‘Die zuster van je...’ begon Leo.
‘Welke?’ vroeg Kees.
| |
| |
‘De jongste.’
‘O, Joost.’
‘Ja, dat is...’ Mijn handen werden klam van ontzetting.
Hij ging natuurlijk een akeligheid over me debiteeren, en dat wou ik niet hooren.
Daarom hoestte ik heviglijk en sprong achter de palmbak vandaan.
‘Hier ben ik,’ zei ik, als wijlen Jan van Schaffelaar.
Kees sprong een meter achteruit, maar Leo stond onwrikbaar.
‘Ik geloof, dat ik net over u sprak.’
‘Ja, en ik wilde uw figuur redden.’
‘Maar u weet niet, wat ik van plan was te zeggen.’
‘Wel zoo ongeveer,’ zei ik. ‘De liefelijke bemerkingen van Kees in aanmerking genomen.’
‘Maar Kees sprak in 't algemeen. En ik zou in 't bijzonder hebben gesproken.’
‘Maar ik heb een idee, dat het niet veel verschil zou hebben gemaakt.’
‘Ja, Joop is niet op haar mondje gevallen,’ zei Kees en hij leunde in een bestudeerd achtelooze houding tegen de serretafel. ‘En ze is altijd beminnelijk geweest.’ Toen kwam Pa binnen en hij zei: ‘Wel, wel, mijn dochter omringd door twee heeren.’
‘Drie op het oogenblik,’ zei ik. ‘Waaronder een Vader en een broer. Onschuldiger kan het niet. Kom Piepert, brengt u mij eens naar de balzaal terug.’
‘Uw dochter heeft er straks aan getwijfeld, mijnheer ter Heul,’ zei Leo, ‘of ik haar wel redden zou wanneer ze eens in het water viel.’ - Flauw zijn die groote mannen toch. - ‘En nu zoo pas twijfelt ze weer aan mijn nog niet uitgesproken woorden.’
‘Beter dat ik twijfel, dan dat ik te graag geloof,’
| |
| |
zei ik en met een ‘o zoo’ beweging van mijn neus wandelde ik aan Pa's arm weg.
‘Ja, Joop is niet op haar mondje gevallen.’
Pa keek over zijn schouder naar Leo en hij zei: ‘Knoop dat in je ooren, van Dil.’
| |
| |
Ik kneep hem van louter sympathie in zijn arm.
O, de Piepert en ik begrijpen elkaar toch zoo goed.
Julie heeft de laatste avond, dat we op onze slaapkamer waren, nog gedebiteerd, dat ik nooit een salonfiguur zou worden. Vanwege het losse drukkertje. En om dat idee heb ik het uitgeschaterd. Ik een salonfiguur.
Wat is het eigenaardig, dat de kamer, die ik zooveel jaar onder zooveel gejammer met Julie heb gedeeld, nu eindelijk voor mij alleen is. Hij ziet er nog wat ontredderd uit, omdat Julie een massa dingen heeft weggesleept. En zij had een zilveren toilet-garnituur, terwijl ik alleen een losloopende spiegel en haarborstel heb. En verder niets. Wel heb ik nog een blauwzijden doos met inhoud, maar die staat in mijn kast. Anders kan ik daar niet mijn heele verdere leven mee doen, en onder diè speech heb ik hem van Ma op mijn zeventiende verjaardag gekregen. Benauwend, zulke dure cadeaux.
Trouwens het heele huis is ontredderd, nu Julie weg is. Je went aan mekaars eigenaardigheden. We hebben een brief van haar gehad vol van de Fransche charme. En dat Jog zoo'n schat is. Maar dat weet ik nu al, sedert ze verloofd is. Ook droeg ze daarin Ma op, om nog eens naar het huis te gaan, want ergens is nog een zielige witter bezig. Maar Ma lijdt aan zenuwhoofdpijnen en dus ben ik er maar heen gesjouwd met al de sleutels van de diverse kamers aan een ring, waar Julie ze nog aan gedaan had. De witter was weg, toen ik kwam, want het was na vijven. Er ligt om hem nog geen looper op de trap. Boven ontstak ik met mijn sleutels de eene deur na de andere en behoedzaam wandelde ik overal binnen. In de vieux-rose salon heb ik op alle stoelen gezeten, een angstige kleur vind ik het. En in de eetkamer heb ik heerlijk op de divan gelegen. Vanaf de
| |
| |
divan zie je net in een duivetil, die achter op een land staat. Wel poëtisch. Ik heb natuurlijk alle lichten opgedraaid en ze toen allemaal weer uitgeknipt, op de schemerlamp na.
Beneden en boven was alles keurig in orde, trouwens toen ik in het boudoirtje zat, schoot het plotseling door me heen, dat het ook wel idioot zou zijn, als er iets niet in orde was. Alles zit op slot, dus de witter kan nergens bij. Voor de securiteit ben ik toch nog naar de zolder geklommen, waar een eenzame muur er bestreept uitzag, alsof hij daarmee bezig was. En dus toog ik voldaan weer naar beneden. Maar toen ik 's nachts in bed lag, wist ik opeens, dat ik vergeten had de deuren weer op slot te doen. Ik kreeg nachtmerries gewoon. Ik zag de witter met zijn getatoueerde schoenen in de vieux-rose salon zitten of op het lits-jumeaux liggen. En ik dacht aan de sprei met echte kant en ik bibberde. Tegen den morgen ben ik eindelijk in slaap gevallen en ik werd pas tegen elf uur wakker. Zonder ontbijt rende ik weg op mijn fiets. Bij het huis van Julie ontdekte ik, dat ik alle sleutels vergeten had. Ik weer terug. Kees kwam me gapend op de trap tegen.
‘Ben je op hol?’ vroeg hij.
‘Ja, en dòl,’ zei ik. ‘Gevaarlijk.’
Met de sleutels duikelde ik naar beneden. Kees stond voor de spiegel in de gang zijn tong te bekijken.
‘Ik ben melig,’ zei hij.
‘'n Wonder.’
‘Gisteravond laat geworden met een paar lui.’
‘Zoo. Sta me niet in de weg.’ Want hij ging voor de spiegel gymnastische bewegingen maken. ‘En doe je heilgymnastiek op je kamer.’
‘Wat is ze weer schattig vanmorgen,’ zei Kees en hij schudde zijn hoofd.
Ik zei: ‘Kuiken.’
| |
| |
Met de sleutels gewoonweg weer naar het huis geijld, behoedzaam de deur geopend en naar boven geklommen.
In de vieux-rose salon was niets. Ook niet in Jog's studeerkamer. Maar in de eetkamer op de divan lag de witter. En hij sliep. Ik dankte al mijn beschermengelen, dat hij niet op het lits-jumeaux lag met de sprei. Eerst ben ik op een stoel gaan zitten om naar hem te kijken. Het was een onbekoorlijke witter, met een pluk haar over zijn voorhoofd en een open mond. Hij snurkte. Ik vond het eenigszins critiek om hem wakker te maken. Sommige menschen kunnen wild wakker worden. Ik trommelde eens op de tafel, maar hij snurkte door. Toen schopte ik tegen zijn schoen, eerst bescheiden, toen harder. De witter bewoog, ik schopte nog eens en hij deed zijn oogen open en staarde me aan.
‘Hè,’ zei hij ‘waar bin ik?’
‘Niet waar je wezen moet,’ zei ik streng.
Hij ging overeind zitten en betastte het fluweel van het divankleed.
‘Da's maar fijn spul.’
‘Ik zal eens bij je baas een boekje over je opendoen.’ Ik wist heelemaal niet, of hij wel een baas had.
‘Och juffrouw,’ zei de witter, ‘ik had zoo'n koppijn en 't was zoo smoorheet boven, en deze deur sting an. Ik dacht: “Effen 'n tukkie.” En 't heeft me goed gedaan, waarachtig.’
Nu, wat moet je met zoo'n trouwhartige witter beginnen? Ik schommelde dus met mijn beenen en zei: ‘Gelukkig maar, dan kun je nu tenminste de muur afmaken. Kom je vandaag klaar?’
‘Nou, d'r gaan nog wel 'n paar daagies mee heen.’ Hij slingerde zijn voeten van de divan en beaaide zijn lok. Ik trachtte hooghartig te kijken.
| |
| |
‘Nou, dan gaon ik moar,’ zei hij, alsof hij van mij nog een invitatie tot blijven had verwacht.
‘Bonjour,’ zei ik vanaf mijn hoogte.
‘Besjoer,’ zei hij.
Toen ik hem op zolder hoorde, heb ik alle deuren
Nu, wat moet je met zoo'n trouwhartige witter beginnen?
afgesloten en eerst nog gekeken of er meerdere witters in clubsessels zaten. Het divankleed heb ik met mijn onderjurk opgewreven.
| |
| |
Toen ik thuiskwam, prevelde Kees: ‘Heb je een afspraakje gehad? Je ziet er zoo verhit uit.’
‘Ja. En 't gaat je niets aan met wie.’
Kees hief theatraal zijn armen omhoog.
‘En dat is mijn zuster!’
Volgende week is gelukkig de heele club weer in stad.
|
|