| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
‘Oh, de misere van het!’ Dit is woordelijk uit het Engelsch vertaald. Julie zegt het. Dan neemt ze een pose aan: Ze slingert luchtig haar handen ineen, doet haar oogen half dicht, schudt haar hoofd, en opera-achtig jammert ze: ‘Oh, the misery of it.’ Zij zegt het, wanneer haar bont, dat voor echt doorgaat, plotseling aan het verharen slaat, zoodat Jog met een behaarde rechterschouder naast haar voorthuppelt; of wanneer een geplisseerde rok door een onverwachte gietbui uit zijn vouwen is geslingerd. Ik heb Jog eens hooren beweren, toen ze weer zoo iets misèrerigs bekreet: ‘Kindje, wat ben je aanbiddelijk in die houding.’ Stel je voor, ik moest zoo iets eens doen. Ze zouden meteen denken, dat ik half gaar was. En ik heb er anders reden genoeg voor. Want mijn heele, mooie, goddelijke vacantie zit ik thuis. Nou ja, vijf dagen ben ik naar Pop in Bergen geweest. Natuurlijk heeft het al die dagen gestroomd. Ik kwam heelemaal verpieterd weer in stad.
't Is echt iets voor Julie om in de zomervacantie te willen trouwen. Ik heb haar gesoebat, om ter wille van mij zoo halfweg een woeste repetitie te huwen. Maar: ‘Nee zeg, dan kan Jog toch niet gemist worden in school. En dan kunnen we toch geen behoorlijke huwelijksreis maken. En ik wil ook,
| |
| |
dat mijn huis eerst heelemaal in orde is.’ Wat zou mij dat nu kunnen schelen, of er de eerste week van je trouwen een schilder of een behanger bij je rondwandelt. Ik geloof zelfs, dat ik het wel gezellig zou vinden. Je hebt nog wat afleiding. Ik zou vast bij hem op de ladder gaan zitten. Maar 'k geloof, dat dit abnormaal is, want Pop kleurde, toen ik het haar zei en prevelde: ‘Hè, wat onwijs.’ Alleen Kit en Pien konden met me meevoelen. Kit beweerde zelfs, dat ze met plezier zoo'n jongeman een handje zou helpen. En Pien vond, dat zij er dan het artistieke cachet aan geven kon. Niet zoo echter mijn dierbare zuster. Die trouwt in Augustus, wanneer de musschen dood van het dak vallen vanwege de hitte. Julie zegt hètte. Overal slaan de vlammen je uit. Het liefst spiebelde ik de heele dag rond in mijn batisten nachtjapon, een aflegger van Julie. En omdat Ma, om de een of andere diepzinnige reden, het noodzakelijk vindt, dat we, dank zij de trouwerij, de heele vacantie in stad blijven - behalve dan de vijf dagen in Bergen - eet ik me op van sjagrijn. Dat zegt Laura, onze keukenvasal.
Kees is ook vertoornd. Maar zijn toorn heeft een andere oorzaak.
‘Vacàntie,’ met een pluk aan zijn bovenlip, waar weer een snorretje opduikt, ‘kind, ik heb altijd vacantie. Als je student bent, kun je het leven zoo gemakkelijk opvatten, als je zelf wilt.’
‘Genoeglijk voor Pop,’ snauwde ik toen. Want ik kan het niet uitstaan, dat hij airs aanneemt, nu hij pas jur. stud. is.
‘Nu ja, dat schoolmeisjesachtige geleuter van jou ook,’ zei Kees beminnelijk.
Och, feitelijk komt alles door de hitte en door het ongezellige gehannes in huis. Pa zwerft in Scandinavië voor zaken rond. En Ma heeft thuis nooit een grein behagelijkheid kunnen geven. Julie is
| |
| |
natuurlijk nerveus, en ook Jog is, als hij komt, lichtelijk geagiteerd. Ik tracht zonder kleerscheuren tusschen al die partijen door te zeilen, maar 't is haast ondoenlijk.
Gisteravond pikte Kees me op, toen ik net uit zou, en hij sleurde me mee naar zijn hok. Zoo heet zijn kamer, nu hij student is.
‘Zeg Joost,’ zei hij en hij streek over zijn scheiding, die hij nu als jur. stud. naar het midden verlegd heeft. Zijn hoofd glimt van de brillantine en toch staan z'n haren nog als poesesnorren overeind. ‘Zeg Joost, toe, doe nog 'es een goed woordje bij Julie. Als je 't nu een beetje handig inpikt, dan krijg je 't er wel door.’
‘Doe het dan zelf,’ zei ik natuurlijk.
‘Maar ik kan toch niet vragen, of Pop bruidsmeisje worden mag. Dan denkt ze dadelijk wonderwat.’
‘Dat doet ze toch.’
‘Hè Joop, met 'n beetje diplomatie krijg je het wel gedaan.’
Toen zei ik, wat waar is: ‘Jog heeft volksstammen nichtjes. Die gaan allemaal voor. Als ze twintig bruidsmeisjes nam, zouden we nog in Jog's familie rondzwerven. En daarbij, Julie kan Pop heelemaal niet uitstaan. Die is haar veel te knap.’
‘Ja, 't is een dot,’ zei Kees en hij greep naar Pop's portret, dat in veilige oogenblikken tegen Homerus aanleunt.
‘Nou dan,’ zei ik. Maar Kees zeurde door.
‘Je kunt het toch licht probeeren Joop. Verzin maar 'n idiote reden, dat is jou wel toevertrouwd.’
‘Dank je,’ zei ik.
‘Pop zou zoo'n snoezig bruidsmeisje zijn.’
‘Dat zou ze ook. Veel te snoezig, naar Julie's zin. Snap dat dan toch, uil.’
‘Als 't je lukt Joost,’ zei Kees, ‘dan mag je
| |
| |
morgen in de zijspan van de motor van Leo van Dil zitten, als ik hem loskrijg tenminste. En dan tuf ik je naar Bergen.’
‘Aangenaam. Maar het kan niet. Want ik moet mijn japon passen.’
‘Och, dat geleuter. Overmorgen dan.’
‘Moet ik met Truus dat stukje repeteeren voor de ondertrouwfuif.’
Toen zuchtte Kees: ‘Als die nichtjes van Jog maar niet allemaal zoo monsterlijk leelijk waren. Er is geen een leuke bij.’
‘Maar goed ook. Voor Pop.’
‘O Pò-òp!’ zei Kees en hij tuurde met zoo'n zalige uitdrukking op zijn gezicht naar het portret, dat ik maar wijzelijk zweeg. Dan schudde hij zijn hoofd. ‘Brr, wat zijn dit intens-lamme dagen. Eerst die receptie en dat te koop staan en al dat gefuif, waar Pop niet bij is.’
‘Als ik trouw, dan zal geen sterveling er displezier van hebben. Dat zul je zien.’
‘O, maar jij trouwt niet,’ zei Kees. ‘O, ik vergis me. Je trouwt wel natuurlijk. Volgend jaar al misschien. En je krijgt 'n reuze-cadeau van me, als je nou maar opschiet.’
Ik vond het heele geval (Kees zegt, nu hij student is, cheval) toch wel zielig voor Kees, ofschoon hij om den anderen dag in Bergen zit, en dus zei ik: ‘Nu ik zal 't probeeren, maar de gevolgen komen over jouw bebrillantiende hoofd. Je moet 's nachts je hoed ophouden, dan plakt het beter.’
‘Toe nou maar,’ zei Kees en hij zette me aan mijn arm buiten de deur.
Dies zette ik, vol diplomatieke plannen, koers naar Julie's appartement. Ik roffelde een marsch op de deur en Julie's stem zei met een vermoeide uithaal: ‘Jaa, wat is er nu weer Joop?’ Ze kende me aan mijn fanfare.
| |
| |
‘May I come in?’ Ik dacht, ik val haar maar in 't Engelsch aan, en ik stapte meteen over een koffer, die openstond en waarin wat vloeipapier en portretten lagen, het heiligdom binnen.
‘Wat wou je?’ zei Julie. ‘Ik ben doodop.’
‘Maak toch niet altijd zoo'n lawaai,’ verzocht Julie, die op de divan lag.
Ik heesch me in de vensterbank.
‘Ja,’ zei ik, ‘sedert ik jou eens in een tête-à-tête
| |
| |
met Jog verrast heb, kondig ik graag mijn komst hoorbaar aan. Je ziet moe, zeg. Een beetje. 't Staat je wel.’ - Begin van de diplomatie.
‘Wat wou je?’ zei Julie. ‘Ik ben doodop.’
‘Kan ik helpen pakken?’
‘Wat 'n liefde. Hoe kom je op eens zoo?’
‘Ik hèb nobele neigingen. Alleen - niemand haalt ze naar boven. Maar nu ik jou daar zoo lijdend zie...’
‘O, maar 't zijn ook zulke anstrengende dagen tegenwoordig.’
‘Ja, dat kan ik me best voorstellen,’ beaamde ik lustig, en ik keek vol sympathie vanaf de vensterbank.
‘Ik ben de heele morgen bij de schilders geweest. Ik ben er maar gewoon bij blijven zitten. Ze zijn nu op de logeerkamer bezig. En als je weggaat, voeren ze niets uit. En ik wil het heele huis in orde hebben, voor ik trouw.’ - Dit hoorde ik zeker voor de vijfentwintigste keer, maar ik zei:
‘Ja, dat kan ik me best voorstellen. Zoo zou ik ook zijn.’
Julie draaide zich wantrouwend naar me om. Maar ik leunde tegen het raam, en ik keek schapigonschuldig.
‘Wat ben je aan 't pakken?’ vroeg ik, om af te leiden.
‘O, portretten en zoo. Voor mijn boudoirtje. 't Wordt zoo snoezig. Heelemaal zacht groen met roomwit. En een ivoor biesje langs het behang. Rose en blauw is zoo gewoon, vin je ook niet?’
‘O jé ja, ik zou ook niet rose of blauw moeten hebben,’ fantaseerde ik, ‘zoo algemeen. Je moet je altijd in crème gewaden hullen in die groene omgeving. Of-e-champagne-kleur, of-e-enfin, hoe vindt Jog het?’
‘'t Is Jog zijn smaak, dat weet je toch? Jog heeft
| |
| |
zoo'n gevoel voor kleuren. En hij is zoo veelzijdig ontwikkeld.’
‘Ja, en dat voor een natuurkundeman hè?’ zei ik.
‘Als ik trouw, laat ik Jog mijn meubels uitzoeken. En de kleeden en de gordijnen - en ik neem ook zoo'n ondertrouwjapon, als jij hebt.’
‘En je hebt hem niet eens gezien.’
‘Welwaar, op je bed. Zal je beeldig staan zeg.’ Ik gooide mijn eene been over het andere. ‘Denk je, dat ik aanleg heb voor diplomaat?’
‘Wat spring je toch altijd vervelend van de hak op de tak,’ zei Julie.
‘Ja, dat is een zwak van me,’ bekende ik. ‘Ik kan mijn gedachten niet beheerschen. Gek hè?’
Julie ging er niet op in. Ze staarde droomerig voor zich uit.
‘Ik vind het vervelend,’ zei ze, ‘dat we nu toch een bovenhuis krijgen. Ik had me zoo vaak voorgesteld een aardige, eigen tuin en een zitje tusschen de rozen.’
‘Hè ja,’ zei ik vol vuur.
‘Zeg, heb jij bij Broere die snoezige tuinmeubeltjes nog opgelet? Nee? O, doddig in één woord. Ik ben er zoo gecharmeerd van.’
Julie zuchtte.
‘Ja, da's lam voor je,’ zei ik en ik zuchtte van de weeromstuit. Maar toen kreeg ik een schitterende inval. ‘Zeg, weet je wat je doet? Er is natuurlijk een plat dak. Dan sleep je daar varens heen en palmen en de tuinmeubels van Broere. Dan maken we daar de hangende tuinen van Salomé van. Of hoe heette ze ook weer? En achter de schoorsteen zetten we een verborgen strijkje. Leuk zeg. Ik zie Jog al door het zolderraam kruipen met het theeblad.’
‘Doe niet zoo absurd,’ zei Julie.
| |
| |
Ik kwam met een plof weer op de grond terug.
‘Hè,’ zei ik ontnuchterd.
‘Er is tòch gèen plàt dàk,’ zei Julie met stemverheffing. ‘Jij met je bespottelijke fantasie.’
‘Ja dan,’ berustte ik, ‘zie ik ook geen middel om je aan tuinmeubels te helpen op een bovenhuis. Of misschien in Jog z'n kamer.’
‘Bespottelijk,’ zei Julie. ‘Je doet altijd mal. Ik snap gewoonweg niet dat je niet verandert. Je bent vorige week toch ook al zeventien geworden. Toen ik zeventien was, was ik al haast verloofd met Jog.’
‘Ja, maar jij was altijd aanminnig.’ Ik dong weer naar Julie's gunst. ‘En bovendien, ik ben nog op school. Als ik nu de vijfde door ben, stort ik me misschien ook regelrecht in de armen van een man.’
‘Ik vind,’ zei Julie, en ze kneep haar oogen half dicht, ‘ik vind, dat jij heelemaal geen charme hebt.’
‘Ja,’ zei ik moedeloos, ‘dat zeg je nu al jaren tegen me. 't Is gek, dat ik niet verander met jouw charme voor oogen. Maar àls ik trouw’ - en ik veerde gewoon overeind, ‘dan neem ik leuke bruidsmeisjes, dàt weet ik wel.’
Ziezoo, ik was waar ik zijn moest. In het vuur van mijn betoog ging ik bij Julie op de divan zitten, en klopte op haar pantoffel.
‘Weet je wel,’ zei ik, ‘dat de entourage, noem je 't zoo niet, er veel toe doet? Zeg, ik zie Pop al met die groote, zwarte hoed, die ma voor ons heeft uitgezocht. Ik vind Pop echt iemand, om jouw bekoorlijkheden naar voren te halen. Heusch. Terwijl nu... wie wordt het, Truus of Mia?’
‘Truus. Ze is het oudste nichtje. Ik kan haar niet passeeren. Hoewel Mia aardiger is.’
‘Maar niet te vergelijken bij Pop,’ riep ik enthousiast. ‘Toe, je bent anders zoo verlicht. Breek
| |
| |
jij nu eens met de sleur. En Jog vindt alles goed. Als jij zegt, dat je een gek figuur slaat, als Truus en ik achter je aan hopsen, dan is hij beslist ontdaan. Dan wil hij Truus al niet meer. Heusch, Pop zou mijn positie ook nog 'n beetje redden, denk je niet?’
‘En Pop is de stad uit.’
‘Alsof dàt een bezwaar is. Ze kan hier toch logeeren.’
‘Merci bien. Ik zou geen rust hebben met Pop en jou hier samen in huis. Dat nooit. Never, never.’
Toen werd ik kribbig natuurlijk. Al mijn gehannes voor niets. En ik zei fier: ‘Je beoordeelt ons absoluut verkeerd. Ik zal je wat anders vertellen. Met Truus ben ik tot alles in staat. Die werkt op me als champagne. Ik weet zeker, dat mijn jarretelle zal springen of ik haak in je sluier, of ik rol van alle trappen van het stadhuis naar beneden. Dat zal gezellig voor je zijn.’
Julie ging overeind zitten.
‘Wordt daar niet gebeld? Het kan Jog zijn. Die zou nog even aankomen.’
Ze was meteen weer een geknakte spriet. ‘Toe, ga jij nu weg Joop.’
‘O, ik bleef voor geen miljoen,’ zei ik en ik zwaaide de deur open, en ik maakte een prachtréverence voor Jog, die de gang over kwam.
‘Edele zwager.’ Jog's oogen knipten.
‘Schoone zuster.’
‘Hè ja,’ zei ik. ‘Vin je me mooi?’ Ik stak mijn gezicht vooruit, tot bijna onder zijn kin. ‘Dit overhemd flatteert me hè? En je moest me eens zien als bruidsmeisje. 'n Sprookje, Julie zegt het ook. Zoo pas nog. En ik mag ook in jullie boudoir zitten. Leuk hè?’
Jog lachte. Hij lacht altijd om de onzin die ik zeg. Hij is een absoluut mensch geworden. Maar Julie werd vinnig.
| |
| |
‘Jog, doe de deur dicht.’
‘Hoe dicht?’ zei ik onschuldig. ‘Jog en ik in de gang? Of Jog en ik in je kamer? Of Jog alleen in je kamer? Nou ik zal zoet zijn.’ En ik gaf Jog een duwtje in zijn rug.
‘Ga nu maar gauw. Want ze is zoo jaloersch, die zuster van mij. Dag kinders.’
Julie heeft toen natuurlijk een uur gezeurd, dat ze heelemaal niet jaloersch is. Toch wel lam voor Jog, hij is altijd even geduldig en Julie zanikt zoo door over iets.
Kees schoot als een haas uit zijn kamer, toen hij me de trap hoorde afkomen.
‘En?’ zei hij.
‘Mijn geheime zending is mislukt.’
‘Dan heb je het natuurlijk verkeerd ingepikt.’
‘Ja natuurlijk.’
‘Nu zit ik met die lamme Truus opgescheept. Ze heeft een scheeve neus. En ze giechelt aldoor.’
‘Maar jij bent ook zoo geweldig geestig.’
‘Nou enfin,’ zei Kees, ‘ik ga er maar even uit. Waar wou jij heen?’
‘Even de planten van Juffrouw Wijers water geven. En dan nog wat rondfietsen.’
‘Nou goed, dan ga ik zoover mee. Misschien is Leo thuis. Dan vraag ik toch maar zijn motor voor morgen.’
Kees fietst ook al als een jur. stud., zoo'n beetje onverschillig - wijdbeensch. Af en toe trekt hij een rimpel tusschen zijn wenkbrauwen.
‘Die Leo is zoo'n echte fideele kerel,’ zei hij. ‘Als ik het hem vraag, neemt hij je wel eens mee te zeilen.’
‘Dank je stichtelijk. Ik heb die Leo van jou niet noodig. Hoe kom je opeens aan die bevlieging?’
Kees was meteen beleedigd. ‘Bevlieging, bevlieging... As je Leo kende. Zeg, je moet zien,
| |
| |
hoe hij cricket. Daar ben ik een prulvent bij, zeg. En hij zeilt het liefst, wanneer het een orkaan waait.’
‘Gevaarlijk,’ zei ik.
‘Hij ziet nergens gevaar in, zeg. En hij is altijd dezelfde. Hoe lang ken ik hem nou? 's Kijken. 'n Half jaar ruim, denk ik. Vanaf, dat ik cricket. Hij is bij elke sport vooraan.’
‘Ik hou wel van een sporttype,’ zei ik. ‘Meer dan van zoo'n water-en-melk jog.’
‘Ze waren allemaal bang voor hem op de Handelsschool,’ zei Kees vol trots. ‘Nu is hij bij zijn vader op de Bank. Hij begint gewoon van onderen af, zeg.’
‘Nou ja, hij kan toch niet dadelijk directeur worden,’ zei ik practisch.
‘Zijn vader, dat is een reuze-woesteling, zeg. Je moest hem kennen Joop. Een type voor jou. Heelemaal kaal al, met zoo'n paar haartjes bij zijn ooren.’
‘Spaart schuieren.’
‘Ja. En de heele Bank siddert voor hem. Ze zitten al in hun piepzak, wanneer ze zijn stem maar hooren.’
‘'n Gezellige Pa.’
‘O, maar Leo krijgt alles van hem gedaan. Alleen op 't werk, zie je, daar is hij reusachtig op. Leo zegt, hij heeft de heele Bank in zijn hoofd zitten.’
‘Kom,’ zei ik, ‘dan is hij daarom kaal zeker.’ Kees trapte, trapte. Ik geloof warempel, dat hij zijn zadel lager gezet heeft, om maar goed opvallend op zijn fiets te zitten.
Draagt Leo zijn haar in het midden gescheiden?’ vroeg ik onschuldig.
‘Ja,’ zei Kees. ‘Hoezoo?’
‘Nee, ik vraag 't maar zoo.’
‘'t Is een leuke vent om te zien. Maar hij geeft geen laars om meisjes. Hij zou bijvoorbeeld niks aan jou vinden.’
| |
| |
‘Ik ben nièts benieuwd naar hem,’ zei ik.
We waren bij het huis van juffrouw Wijers. Ik stapte af. Kees tikte even aan zijn hoed. Nu hij student is, tikt hij aan zijn hoed voor me, als hij me tegenkomt. En hij zegt vermoedelijk, als hij met een andere student wandelend, me groet - dan neemt hij heelemaal zijn hoed af - ‘Tja dat is een kennisje van me.’ Ik geloof, dat hij voor geen geld zou vertellen, dat ik zijn zuster ben.
Ik heesch mijn fiets bij juffrouw Wijers de trappen op. Hijgend als een sleeperspaard kwam ik boven. 't Is zoo griezelig in een verlaten huis. Ik trok dadelijk de gordijnen in de voorkamer open, uit het erkertje zag ik nog net Kees aan het eind van de straat.
Ik kreeg natuurlijk puf om even uit het raam te hangen en tegen Kees te schreeuwen, maar zulke jubel-ouvertures vindt hij nu ook niet meer goed. Dus ging ik maar even op de bank in de erker zitten om uit te blazen. En opeens kwam er zoo'n akelig, triest, verlaten gevoel over me. 't Was gek natuurlijk. Niets voor Joop, zou de vriendinneschaar Kit, Con, Noor en Pien zeggen. Misschien dat Pop het een beetje zou kunnen snappen vanwege onze zuigelingenvriendschap en toekomstig schoonzusterschap. Loutje is geloof ik de eenige, die mij wel tot dergelijke sentimentaliteit in staat acht. Maar Loutje is zelf ook zoo sensitief, zegt Julie.
Toen ik daar zoo zat op de erkerbank met mijn hakken o schande, op 'n laag stoeltje en mijn kin op mijn knieën, groeide het medelijden om mezelf gewoon boven mijn bekoorlijk gebogen houding uit. Pop zit zalig in Bergen, heb ik al ettelijke keeren beweerd. Noor doolt als eenig kind met haar Pa en Ma door Zwitserland en Connie, ja, dat is eigenlijk ook een stumper, zit met Juf en Broer opgesloten op een boerderij midden op de Veluwe om
| |
| |
rooie wangen te krijgen, en milliarden zomersproeten.
Maar Kit, Pien en Loutje, de gelukkigen, wonen met juffrouw Wijers en haar zuster in een gemeubileerd huisje in Vaals. Dit lijkt me het summum (Kees) van zaligheid. Ze doen met z'n allen de huishouding, of liever die zwabberen ze en bloc een beetje af, en na den eten gaan ze heerlijke tochten maken. Ik krijg groeten per ansicht en bij elke nieuwe groet voel ik me op een ander werelddeel wonen.
Nee, dan verleden jaar, toen we met ons allen die motorboottocht hebben gemaakt, de heele bende, en bovendien Nettie, nog een zuigelingenvriendin van me, maar thans wonende in een andere stad - mooie tusschenzin - en Pa en Kees. Als Indianen kwamen we terug. Mijn neus hing in flarden gewoonweg, omdat ik steeds de vaseline van Noortje versmaad had. Ik heb al tegen Pa gezegd, dat hij zijn motorboot wel aan een inrichting verkoopen kan. Alleen Kees en de man, die hem schoonhoudt, zitten er nog in. Pa is haast altijd buitenslands, en als Kees gaat ‘yachten,’ dan hangen troepen studenten over boord met grocstemmen en gekleurde sokken. Of lui van de cricketclub, waaronder vooraan Leo van Dil natuurlijk.
Ik weet zeker, hoewel Kees zegt, dat het niet zoo is, dat ze met wijn morsen op onze parketvloer, en dat meerdere idioten in de mast klimmen en onze clubvlag bespotten, die nog fier de lucht inwappert. En er is altijd wel een halfgare met een mandoline bij waarop ze een heele middag het Io Vivat en Oh Mr. Rubinstein en alle soorten Dixies tingelen. Dat zegt mijn onderbewustzijn me.
Ik dwaal af. Toen ik in de erkerbank zat, kwam bovenop al mijn triestheid de last van mijn toekomst me drukken. Ik geloof werkelijk, dat ik niet geschikt
| |
| |
ben om twintig jaar te zijn met schoenen, waar je 's avonds papierproppen in moet douwen voor de vorm, en een corset, dat je onder ma's oogen wordt aangemeten. Ik houd van woest door de stad te karren, zoodat een slagersjongen ‘modjo’ tegen je roept en juffrouwen met kapothoeden, waarop trillende veertjes, in trams versteenen. En ik ben dol op fluiten tusschen mijn tanden, maaien met mijn armen, kanjers van strikken in mijn haar - Julie vindt dit (de strikken) niet rijmen met mijn overig toilet - en gezondheidslijfjes. Maar nu ben ik pas zeventien. Doch volgend jaar, ja, werkelijk volgend jaar al, ben ik fatsoenshalve verplicht mijn haar op te steken, niet meer op afgedankte tennisschoenen te loopen, behalve dan op je slaapkamer, en je te hullen in de gewaden, die ma voor je koopt; en die ze eerst van dichtbij en dan op een afstand door een lorgnon bekijkt. Ja, en dit alles moet ik toch onder de oogen zien. Doch is het wonder, dat de last der toekomst me drukt? Want heeft Pa niet gezegd, nog geen maand geleden: ‘Dit is nu je laatste H.B.S. jaar Joopje. Heb je al eens over je toekomst nagedacht?’
Ik, met een visioen van schildpadden achterspelden en een baljurk met een halve rug, zuchtte: ‘O, massa's Paps.’
‘Zoo, dat doet me genoegen,’ zei Pa. ‘Heb je je keus al op het een of ander bepaald?’ Toen kwam ik bij, zooals Kees zegt, en ik schudde diepzinnig mijn hoofd en zei: ‘Nee Pappert.’ Maar nu weet ik, wat ik toen nog niet vermoedde, dat Pa een middelbare acte zoo verdienstelijk vindt, en als ik me daar heelemaal goed in geef, krijg ik gewoon zelfmoordplannen. Stel je voor, ik voor de klas als Zuurtje bij ons, met een stapel schriften onder mijn eene arm en een liniaal onder de andere. En natuurlijk draag ik dan een lorgnet. Dat voèl ik. Speciaal in
| |
| |
die verlaten kamer van juffrouw Wijers kwam dit beeld me aangrijnzen. Maar toen slingerde ik mezelf resoluut uit de erker, ging de planten begieten en later de slootjes onder de potten opdweilen. Daar knapte ik danig van op. En terwijl ik met een kopjesdoek op den grond lag en het water tappelings van de clivia op mijn beoverhemde rug droop - dat spaarde het zeil nog een beetje - nam ik me stellig voor: Nog één jaar dol doen, nog één jaar met zwaaiende beenen tegen een tram opfietsen en verkeersagenten omrijden - en dan: Het Leven!
|
|