| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XI
Mol is weer in haar ouderlijke woning teruggekeerd en in de plaats van haar ronde, bloote beentjes, schrijden Tante Suzanna's groote, platte voeten door onze tuin. Ze is nog steeds bij ons en het noodlot heeft gewild dat Tante Suzanna het dinertje ook met haar tegenwoordigheid heeft opgeluisterd.
Ach, dat diner!!!! Ik heb het vier keer uitgesteld, wat me een massa hoofdbrekens heeft gekost met telefoontjes en diplomatieke briefjes. Want ik wilde Tante Suzanna er natuurlijk liever niet bij. Doch toen schoonpapa Van Dil ons in een gemoedelijke brief schreef, dat hij op een bergtocht bij een nachtelijke overwintering in een hut rheumatiek in zijn rechterbeen had opgeloopen, waarvoor hij nog de heele maand September in warme baden zou moeten liggen, begreep ik, dat het Noodlot de aanwezigheid van Tante Suzanna noodzakelijk achtte temidden van onze jeugdige overmoed, en ik berustte. Wijders heb ik er nog een twistgesprek met Julie over moeten voeren. Want die was hoogelijk beleedigd, dat zij niet tot de geïnviteerden behoorde. Ze ontving me ijzig, toen ik, een week na hun terugkeer, onbewust van alles op een middag haar woning binnenschreed, om me van Mols welzijn te overtuigen. Het was een lichtelijk slippertje, waar Leo niets van afwist.
Tante Suzanna was dien eigen morgen zoo criant vervelend geweest, en had zoo gemeierd over het stof, dat op de bovenrand van de spiegel in de logeerkamer lag, dat ik het heele gedicht ‘Excelsior’ gedurende de tirade in mijn gedachten had opgezegd.
| |
| |
En daar ik voelde, dat dit nog niet voldoende op mijn zelfbeheersching werkte, prevelde ik vagelijk, dat ik de timmerlui op Heyendaal moest gaan controleeren, en voor de koffie niet thuis zou zijn.
‘En waar drink jij dan koffie?’ vroeg Tante Suzanna natuurlijk direct.
‘O met Noortje. Die zal er ook zijn,’ fantaseerde ik verder. ‘We doen het gezamenlijk. De contrôle, bedoel ik.’
‘Dan kunnen jullie toch veel beter hier komen koffiedrinken,’ vond Tante Suzanna.
‘Nee, dat kan niet,’ glimlachte ik vriendelijk, ‘want Noortje heeft een speciale lunchbasket voor deze gelegenheid meegenomen.’ Eigelijk was ik wel een beetje verstomd, dat deze woorden me maar zoo, zonder nadenken, uit de mond vloeiden. ‘Amuseert u zich maar.’ En ik karde weg op mijn fiets om nog de trein van 11.35 te halen. Want ik voelde, dat alleen zoo'n slippertje me voor onheil kon behoeden. En, zooals gezegd, schreed ik, na bij Pop om half twee te hebben koffiegedronken, onbewust van eenige wandaad bij Julie binnen, die in haar boudoir - hetzelfde uit haar prille jeugd, maar nu wit met oud-goud, op de divan lag, waarvoor een tijger. En ik zei vriendelijk:
‘Hallo. Mafte je?’
‘Wat kom je hier doen?’
‘Informeeren, hoe Mol het deze week heeft gemaakt. Is ze er geen stuk op vooruitgegaan, wat opvoeding betreft?’
‘Ja dank je.’
Ik plaatste me op een pouf en maakte de stormband van mijn hoed los.
‘Ik hèb al koffiegedronken. Maar ik snàk naar thee. Mag ik aanstonds het Juweel bellen? En zullen we dan in deze bonbonnière tea-en? Ja? Zeg, ik heb geen bloemen voor je meegebracht, want dit is geen echt bezoek, dit is only a slipper.’
Julie, die nog altijd nà de Engelsche kostschool,
| |
| |
beweert in het Engelsch te denken en te droomen, vertaalde natuurlijk direct ‘slipper’ met pantoffel, keek eerst naar mijn voeten, alsof ze verwachtte, dat ik de reis op pantoffels had volbracht, toen naar haar eigen goudleeren muiltjes, toen naar het beschilderde plafond, en toen zuchtte ze diep.
‘Ik wou wel, dat je niet altijd wartaal sprak, Joop.’
‘Maar dit is geen wartaal.’ Ik plaatste mijn hoed achter de pouf. Dit is klinkklaar Hollandsch. Slipper-slippertje. Jij hebt toch vroeger ook wel eens een slippertje gemaakt met Jog. Als je bijvoorbeeld zei, dat je een visite ging maken bij Lotte, en je ging dan in stede daarvan stiekem met de trein naar Den Haag.’
Julie vleide twee kussens beter onder haar hoofd. Ze sloot haar oogen, en ze zei: ‘Ja, 't is goed.’
‘Is er iets?’ vroeg ik bij al deze kwijnende bewegingen. ‘Is er wat bijzonders? Je doet zoo tragisch. Ruzie gehad met Jog? Of met je schoonfamilie?’
‘Ik maak noòit ruzie. Dat vind ik veel te vulgair.’
‘Ja, dat is ook een standpunt. En wel een gezond bovendien. Kind, je wordt haast bovenaardsch. Waar is Mol?’
‘Slaapt.’
‘O ja natuurlijk. Wordt ze nog altijd om vier uur wakker?’
‘Ja.’
‘Mag ik haar straks uit haar bed visschen?’
‘Dat zal Nurse wel doen.’
‘Zeg, er is iets met jou,’ zei ik somber. ‘Je kunt het mij gerust vertellen. Ik ben toch after all je zuster.’
‘O, daar merk ik anders niet veel van.’
‘Hoe dat zoo?’
Toen verhief Julie zich energisch. En ze keek me uitdagend aan. En ze zei: ‘Dus jij wilt beweren, dat
| |
| |
‘En dan Jog en mij niet eens te inviteeren.’
| |
| |
het zusterlijk van je is, om een diner te geven, en dan Jog en mij niet eens te inviteeren.’
‘Maar schaap,’ schrok ik, ‘daar heb ik nooit aan gedacht.’
‘Nee, natuurlijk, aan zulke dingen denk jij niet.’ Verachtelijk.
‘Het is niets voor jullie,’ ijverde ik. ‘Heusch niet. Jullie zou de eenige gehuwden zijn tusschen al die jongelui.’
‘Ja, dat is waar ook. Jij bent niet getrouwd,’ smaalde Julie.
‘O, maar ik geef het diner. Dat is heel wat anders. Dat zou ik toch als losloopend jong meisje niet kunnen doen.’
‘Ach, schei toch uit,’ snauwde Julie.
‘Nu, maar wat wil je dan? Je kunt om mij gerust komen. Dat is het niet. Maar je hebt er niets aan. Vooreerst wordt je van Jog gescheiden, dan is jullie beider avond al meteen naar de maan nietwaar? En bovendien moet Jog dan zijn beste krachten wijden aan Kit of Pien of Noortje - stel je voor Noortje met haar gedistingueerd gezichtje, dat heb jezelf beweerd - zou je dat zoo leuk vinden? Kind je wordt grauw van jalouzie.’
‘Je hadt er mij tenminste eerst over kunnen spreken! Ik zal me nu wel onthouden van goede wenken en raadgevingen, daar kun je van op aan.’ Julie's stem werd lichtelijk tierend.
‘Ik dacht, dat jij ruzie maken vulgair vond.’
‘O, noem je dat ruzie maken?’
‘'t Heeft er wel iets van,’ prevelde ik. ‘Nee, luister eens Julie, en draai niet je gezicht naar de pauw op de muur, stapel jij nu gloeiende kolen op mijn hoofd, en vraag tante Suzanna voor de dag en de nacht van mijn diner te logeeren. Want die zit als een klit aan ons vast. Schoonpapa Van Dil blijft nog een maand weg, die heeft een rheumatisch rechterbeen.’
‘Dus gaan jullie nièt met vacantie?’
| |
| |
‘Nee-ee,’ zei ik tragisch om Julie te verteederen. ‘Ontferm jij je nu over Tante Suzanna.’
‘Ik denk er niet aan. Die irriteert me te veel, hoor!’
‘We gaan met Kerstmis naar Engeland,’ triomfeerde ik toen. ‘Zalig, volle drie weken. En we pikken Loutje daar voor een heele week op. Dat is gisteravond besloten. En we gaan in de duurste hotels logeeren. En ik krijg een bontmantel. En ik laat nieuwe japonnen uit Parijs komen, en ik koop ondergoed bij Livingstone in Londen. En ik krijg een diamanten horloge-armband en een snoer parelen en een gouden band in mijn haar. En nòg een auto voor mij alleen!!!!!!!’
Julie's oogen verwijdden zich. Ze werd witjes om haar neus, en haar wenkbrauwen trilden van afgunst.
‘Het is zeldzaam banaal, om daarvan zoó op tegeven Joop. Je vertelt het natuurlijk aan iedereen.’
‘Aan geen stèrveling. Jij bent mijn eenige vertrouwde! Bovendien, dat van de auto en de diamaten horloge-armband en de gouden band in mijn haar is bezijden de waarheid. Ik geloof, dat ik Mol hoor.’
‘Nonsens. Die kun je hier niet hooren. Krijg je werkelijk parelen Joop?’
‘Ja. Een snoer. Dan kan ik zingen van: “O parelen, tot een snoer gerijd,” of hoe is het precies.’
‘Ik weet wel, dat jij op je dertigste jaar al blasée zult zijn,’ voorspelde Julie tragisch.
‘Denk je? Wat akelig. De geblaseerde Joop. Hoe zou ik dan zijn? Ook kwijnend, zooals jij? Of de gansche wereld verachtend? Ik zal het Leo eens vertellen zeg.’
‘Nee, dàt zal ik wel doen. Ik ken jou beter dan Leo.’
‘Dat heb ik ook altijd tegen Jog gezegd.’
‘Wat?’
‘Dat ik jou beter kende, dan hij.’
| |
| |
‘En wat zei Jog dan?’
‘Dan zuchtte hij en keek me moedeloos aan.’
Julie zette een voet op de tijger, ‘Ga je heusch je ondergoed bij Livingstone koopen?’
‘Yes. Ze moeten verrukkelijke dingen hebben, waar jij zelfs geen Ahnung van hebt.’
‘Doe niet zoo ridicuul,’ verzocht Julie me bits. ‘En als ik jou was, lièt ik mijn japonnen niet uit Parijs komen, want jij hebt geen figuur en geen gezicht om die ultra-moderne robes aan te trekken.’
‘Denk je? Enfin, als ze mij niet staan, doe ik ze met een grootsch gebaar aan jou over! Heb je je nog bedacht ten opzichte van de lieftallige tante Suzanna? Ja? Doe je 't niet? Dan inviteer ik je hierbij plechtiglijk om mijn diner, hetwelk zal plaats hebben volgende week Woensdagavond, met je illustere tegenwoordigheid op te luisteren. Dan zet ik Jog naast tante Suzanna en voor jou vraag ik er nog wel een cricketman bij. Afgesproken?’
‘Je behoeft op ons niet te rekenen Joop. Je moet niet denken, dat ik er boos om ben...’ - ‘O, dat denk ik heelemaal niet,’ viel ik haar zoetsappig in de rede - ‘maar ik wensch niet op een dergelijk, nonchalante wijze geïnviteerd te worden.’
‘Nu, dan niet. Mocht je nog van meening veranderen, dan schrijf je het me wel twee dagen voor de roemrijke dag nietwaar? Ik ga nog even naar Mol, en dan piep ik hem. Ik ga met de trein terug.’
Nurse ontving me met een stralende blik, en Mol stopte haar hoofdje weer in het kussen en zei schuin naar me opkijkend: ‘Tanni To? Lelo? Tanni To? Lelo weg?’ - Er kwam direct een gansch andere stemming over me, die me de heele terugreis bijbleef en me zelfs Tante Suzanna uitbundig deed begroeten. Maar die zei ijzig:
‘Het heeft wel heel veel tijd gekost om de timmerlieden van Heyendaal te controleeren, Josephine.’
‘Tjaà,’ aarzelde ik. Ik wilde al ruiterlijk mijn slipper bekennen, toen tante Suzanna me de pas afsneed.
| |
| |
‘Ik ben er nog voorbijgewandeld, en ik vermeende, dat ik jou en Nora in de torenkamer zag zitten. Ik kan het me verbeeld hebben...’
‘O, dat hebt u zich stellig verbeeld,’ zei ik ijverig.
‘Maar in elk geval voerden de timmerlieden niets uit. Twee stonden op het grasveld voor het huis te praten en éen zat op een ladder te rooken.’
‘Maar 't is niet gemakkelijk, om zooveel groote mannen aan het werk te houden,’ zuchtte ik.
‘Ik was nog haast van plan, om jullie even op te zoeken. Maar ik dring me niet graag in’ - Tante Suzanna keek fier - ‘en dus ben ik maar doorgeloopen.’
‘Nu, dat was heel loffelijk van u.’
‘Loffelijk, dat ik doorliep?’
‘Nee, dat u zich niet opdringt. Ik ga me even wat opknappen.’
‘Goed. Maar wacht even Joop, er is iets met de stofzuiger.’
‘Hoe komt dat?’
‘Ja, hoor eens, ik verkies niet in een kamer te slapen, waar het stof duimen dik op de spiegels en op het ledikant ligt. En daarom heb ik vanmorgen zèlf de logeerkamer schoongemaakt. En nu is er iets met de geleiding geloof ik. Want ik krijg een schok, wanneer ik het instrument hanteer.’
‘O jakkes, u hadt wel met electriciteit geladen kunnen worden! Past u maar op. Kom er maar niet weer aan, voordat Leo het in orde heeft gemaakt.’
En Grietje, die ik op de trap ontmoette, triomfeerde: ‘Hij is al kapot! En de juffrouw was zoó bang. 't Is me een drukte met die logeerkamer.’
‘Blaas asjeblieft het stof overal af,’ smeekte ik Grietje op de overloop. ‘Toe, doe me éen plezier en klim ook op de linnenkast en denk aan alle richels.’
‘Ja maar gister - u weet, hoe het woei, en de ramen maar de heele dag open - toen is het stof weer naar binnen gewaaid. Daar kan geen mensch
| |
| |
voor. Ik heb wel wat anders te doen, dan 's avonds de logeerkamer nog een beurt te geven.’
Ik schudde Grietje lichtelijk heen en weer. ‘Het staat je niets, als je zoo moppert. Zwiep dan 's avonds als je de sprei van het bed neemt, nog even met de plumeau over alle uitstekende voorwerpen, en koel al je woede op de bovenkant van de spiegel.’ Grietje lachte al weer.
‘Dan zullen we dat maar doen. - En Mevrouw, ik sprak vandaag de vrouw van de tuinman, die was vroeger keukenmeid op Heyendaal, en die wil me wel helpen met het koken voor het diner. Hoe vindt u dat?’
‘Schitterend. Als ik er maar geen gezanik mee heb. Want ik verknoei alles.’ Nu straalde Grietje van moederlijk plezier en ik jubelde in de badkamer: ‘I am the pretty little girl from nowhere, nowhere at all!’
* * *
Zoò, na lichtelijke beroeringen, door Tante Suzanna teweeggebracht - Leo was àl die dagen in een stralend humeur, omdat hij natuurlijk voelde, dat hij door zijn neefschap eenigszins verantwoordelijk is voor tante Suzanna's opmerkingen - kwam de dag van het Diner. En een stralende dag was het, om mee te beginnen.
's Morgens kwamen, als op Sinterklaasavond, alle mogelijke pakketten, die bleken te bevatten bestellingen, door mij in de stad gedaan en Grietje pakte ze met mij uit met een animo, een betere zaak waardig!
‘Maak je maar niet te moe,’ verzocht ik haar. ‘Anders lig je vanavond misschien op apegapen.’
‘Ik lig noòit op apegapen,’ glimlachte Grietje. ‘Zie ik er zoò uit?’
Ik bekeek haar welgedane rondheid. ‘Nee,’ moest ik toegeven. ‘Je bent te bloeiend. Het is eigenlijk jammer, dat je niet getrouwd bent.’
| |
| |
‘Ik heb het zoo veèl te best hoor,’ zei Grietje.
Om vier uur, toen Leo, die voor de gelegenheid vroeg was thuis gekomen, al in feestgewaad doodnuchter in zijn kamer zat te lezen, klom ik naar boven om me te kleeden. In de eerste de beste zijden kous, die ik aantrok, viel een groote ladder van mijn knie tot mijn enkel. Ik vond dit een slecht voorteeken en zuchtte. Maar de rest liep vlot van stapel en de blauw-charmeuse pracht met de afgeknotte staart stond wel genoegelijk. Tenminste Leo wilde me omhelzen, maar ik hield hem op een armlengte van me af.
‘Als je me maar niet knoeit.’
‘Knoei ik je ooit?’
Hierop gaf ik maar geen antwoord en ik stevende nog even naar de eetkamer, om frissche bloemen te zetten in de pul op de schoorsteenmantel. Daar waarde Tante Suzanna al rond in paarse zij.
‘Je ziet er goed uit Jo,’ prees ze aanminnig.
En omdat ik haar toen ook graag een plezier wilde doen, vroeg ik: ‘Bent u wel eens verliefd geweest in uw Jeugd?’
In stilte hoopte ik op een ontroerende ontboezeming, die mij misschien de weg zou kunnen wijzen naar de verborgen teedere geheimen van tante Suzanna's ziel. Maar: ‘Nee, noòit,’ zei Tante Suzanna fier. ‘Er is wel eens iemand geweest, die werk van me maakte, maar die loenschte.’
‘We krijgen hier straks ook iemand, die loenscht,’ beloofde ik haar vroolijk. ‘Leuk hè? Misschien wekt hij nog herinneringen bij u op.’
‘Ik zei je toch, dat die man mij niet interesseerde. Ik vind een man, die loenscht, afstootelijk.’
‘O vindt u? Dan zal ik u maar niet in de nabijheid van Staalduinen zetten - dat is de bewuste - want anders amuseert u zich misschien niet eens. Ik had gedacht, ù aan het hoofd van de tafel. En misschien wilt u alle honneurs waarnemen, dan kan ik onverdeeld genieten.’
| |
| |
‘Maar het is jouw diner...’ aarzelde Tante Suzanna.
‘Och dwaasheid. U bent mijn tante.’ En werkelijk zwichtte tante Suzanna voor deze logica. Misschien ook omdat zij in alle huishoudelijke feiten des levens wel graag een hoofdrol speelt. ‘Dan zet ik aan de eene kant van u de Bobbel, dat is Johan Breed met Pien, en aan uw groene zijde het van Rhijnjog, - kent u die? Piet van Rhijn - met Noortje. Hoe lijkt u dat?’
‘Wanneer ze maar geen afschuwelijke dingen gaan zeggen bij de wijn,’ zei tante Suzanna.
‘O, geen kwestie van. Ze zullen zich gedragen, alsof ze nog op kostschool zijn, en U de Directrice,’ beloofde ik grif.
Maar Tante Suzanna trok een mondje en zei: ‘Nu, we zullen zien.’
De eerste, die kwam, was Noortje, in de toekomstige auto van haar vader, die net proefreed, en nu maar zijn proefrit tot onze woning had uitgestrekt. Mijnheer Van Ginkel, die bij de chauffeur op de voorbank had gezeten, kwam even amechtig binnen en drukte de handen van Tante Suzanna en mij, alsof de terugreis met de proefrit-auto op leven en dood zou gaan.
‘Hoe komt Nora vanavond weer thuis?’ vroeg hij mij, alsof ik voor haar welzijn verantwoordelijk was.
‘Kunt u haar niet weer komen halen? Ze kan hier ook slapen natuurlijk.’
‘Nee, nee, met de auto terughalen, daar is geen sprake van. Blijf dan maar hier logeeren kind.’
‘En hoe gaan de anderen terug?’ vroeg Noortje.
‘Met de vehikelen, waarin ze komen natuurlijk.’
‘En hoe komen ze dan?’
‘Pop en Kees, en Kit en Pien, en Loutje en Van Rhijn komen per Pop's vaders auto. En de drie overige jongemannen, arriveeren op twee motorfietsen, Bobbel en Staal samen op èen, en Kaki op zijn eigen.’
| |
| |
‘Nee, ik ga liever met de anderen terug. Veel leuker. Ik kan toch best bij Pop en de anderen in de auto.’
‘Je kunt misschien wel bij Kaki op de duo,’ animeerde ik.
‘Wie is dat? Kaki?’ vroeg Pa van Ginkel, en hij keek een beetje viezig, alsof hij de naam ordinair vond, en hij zwaaide zijn motorjas, waarin van binnen bont, open.
‘O, een keùrig jongmensch. Medisch student. Van uitstekende familie. Oom, die dokter is in Zeeland, vriend van mijn vader, enzoovoort, enzoovoort,’ prees ik aan.
‘Ja, maar ik heb toch niet graag, dat Nora op de duo van zoo'n onbekend jongmensch door de nacht naar huis gaat. Nee Noortje’ - hij hief zijn hand, toen Nora natuurlijk wilde protesteeren, want ze gloeide al bij het vooruitzicht van deze nachtelijke aanminnige rit - ‘daar komt nièts van in. Kom jij maar met de auto van Pop thuis hoor, als je er dan persé op staat in gezelschap van de anderen naar huis te gaan.’
‘Wilt u niet wat drinken?’ vroeg ik. ‘Een glaasje port of sherry? Dan zal ik even Leo waarschuwen.’
Maar mijnheer Van Ginkel knoopte zijn motorjas met fiere bewegingen weer dicht, bij elke knoop bleef zijn hand even rusten, alsof hij het jammerlijk vond de bonten pracht weer aan onze oogen te onttrekken, en hij zei: ‘Nee dank u, ik moet noodzakelijk onmiddellijk vertrekken, om nog voór donker thuis te zijn. En hij boog voor Tante Suzanna en mij en omhelsde Noortje en wuifde nog demonstratief vanuit de auto naar ons, die dan met een scherpe zwaai, waardoor mijnheer Van Ginkel even liefderijk op de schouder van de chauffeur kwam te leunen, de laan uitreed.
Ik nam Noortje mee naar mijn kamer, omdat ze de golf uit haar hairen had getuft. En Noortje draaide zich met een nooit gebruikte friseertang
| |
| |
van mij voor de spiegel om en om, en trok haar taille af en schroeide een zijlok en zei: ‘Joop, ik ga natuurlijk tòch op de duo van Kaki terug.’
‘Ja, maar wacht eens even,’ - ik voelde me, de wijze vermaningen van Leo gedachtig, verplicht op Noortjes enthousiasme een domper te zetten - ‘ja, maar wacht eens even, Kaki kan best Kit aanbieden om op zijn duo te zitten. Dat kun je niet forceeren.’
‘O, laat dat maar gerust aan mij over, nietwaar?’ Noortje keek over haar schouder heen fier naar mij.
‘Je komt ook niet naast hem aan tafel te zitten,’ zei ik kribbig. ‘Dat vond Leo niet goed.’ En toen Noortje me eigenaardig aanblikte, vervolgde ik: ‘Het leek hem te opzettelijk. En hij was bang, dat het misschien op een teleurstelling kon uitloopen, zieleleed en zoo. Ik, als gastvrouw, kan dat niet aanmoedigen, begrijp je?’
‘Ik begrijp er geen syllabe van,’ loog Noortje en liet de friseertang zakken.
‘Hè, wat vermoeiend. Ik kan 't je ook niet beter uitleggen. Je komt tusschen Kees en het Van Rhijnjog te zitten, en Kaki zet ik schuin tegenover je, dan heeft hij een goed view op je profiel. En verder moet je 't zelf maar klaarspelen hoor!’
‘Mag ik binnenkomen?’ riep Leo, en tikte aan de deur.
‘Neè!’ gilde Noortje, direct aanstellerig.
‘Maak wat voort hoor,’ zei Leo. ‘Ik hoor in de verte zoo'n afgrijselijk getoeter, het zullen ongetwijfeld de gasten zijn.’
‘Wanneer ze je Vader maar niet hebben aangereden,’ ontdekte ik plezierig. Noortje werd zenuwachtig. Ze schroeide nog haar oor en kreeg ook een ladder in haar kous bij de knie van agitiatie. Toen drong een wild geclaxon tot ons door en ik danste van vreugde om mijn toilettafel heen.
‘Toch wel zalig zoo'n fuif, vin je niet?’
‘Zie ik er goed uit? O zeg, je hebt je haar afgeknipt, dat ontdek ik nu pas. Van voren zie je er niets
| |
| |
van. 't Staat wel aardig, nogal jongensachtig. Toe, Joop, zie ik er goed uit?’
‘Schattig. Kom nu mee, dan ontvangen we de bende in de hall. Hoor, Leo gaat al nach unten.’
En gezamenlijk, Noortje struikelde nog in de gauwigheid over een traproe, liepen we naar beneden. Grietje stond al bij de deur geposteerd, en schudde haar hoofd met een verrukte lach.
‘Waar is mijnheer?’
‘Die maakt de garage open Mevrouw.’
‘Zullen we even om een hoekje kijken?’
Maar dat vond Noortje natuurlijk niet commeil-faut en toen Grietje de deur met een uitnoodigend gebaar opensloot en een gejuich van stemmen zich naar binnen stortte, stonden wij braaf en waardig in de hall en ik meende Noortjes hart te hooren kloppen.
Doch Kit riep: ‘O, kijk eens. De plechtige binnencomste. Wat kijk jij statig Nora van Ginkel. Dag Joop. Zalig, dat we er zijn.’
Toen liet ik mijn waardigheid van me afglijden, en ik drukte handen en schudde met mijn blauwe staart en voelde me onmetelijk in mijn schik.
‘We hebben eerst dit jongemensch onderweg achterhaald,’ zei Kit en ze sloeg Kaki op zijn schouder. ‘En toen Staal en de Bobbel. De onderlinge voorstellingen zijn al tuffende geschied. Zeldzaam genoegelijk. En de lui, die nog u tegen mekaar zeiden, zeggen nu allemaal je. Dus dat belooft wat voor vanavond.’
Ik stelde Noortje voor, die boog en kwijnende handdrukken leek te geven. En Leo schudde even, over het kogelronde hoofd van de Bobbel heen, zijn hoofd tegen mij, omdat ik voorstelde 's avonds in de hall te gaan dansen, waarop iedereen direct enthousiast inging en de Bobbel zei:
‘Dan sla ik zoo'n beest’ - en hij wees op de verspreide dieren - ‘om mijn teere schouders, en dans als Indiaan. Vindt mijn gastvrouwe dat goed?’
| |
| |
‘Ik vind alles best,’ antwoordde ik, nadat ik me van Leo's blik had bevrijd.
In de zitkamer wachtte ons Tante Suzanna, en ik hoorde, dat Staal tegen de Bobbel fluisterde: ‘Bewaar me, wat doen ze met die ouwe dame hier?’ Maar ik stelde tante Suzanna voor als de ceremoniemeesteres, en we verspreidden ons meteen in de diverse hoekjes van de kamer. Ik trok me heel braaf met Loutje en Pien bij een venster terug - want Kees zat bij Pop natuurlijk, en Kit bleef midden in de kamer staan, met haar handen op de rug, en nam met haar jolige, overmoedige stem in éen adem Kaki, het van Rhijnjog en Staal in beslag. Noortje keek van uit Leo's buurt monsterend naar Kaki, en de Bobbel, die klein is, trachtte Leo op zijn schouder te kloppen en balanceerde met zijn thee, die Grietje diende. Tot het diner verliep alles genoegelijk, alleen brak de Bobbel een likeurglaasje, wat voor Tante Suzanna aanleiding was, om door haar lorgnet aandachtig de plaats des onheils, waar de likeur neergedropen was, te bekijken. Ten slotte schaarden we ons in de eetkamer om de tafel. Staal, die mijn tafelheer was, geleidde mij al loenschend, en het van Rhijnjog met Noor aan zijn arm, draaide zich naar me om, en stelde voor: ‘Zullen we eerst even een polonaise door het huis gaan dansen? Weet je nog wel Joop, die polonaise van jaren geleden?’
‘Ik heb met jou noóit in een polonaise gedanst,’ snauwde ik. ‘Ik wou, dat je niet insinueerde Pietje.’
‘Die zit,’ lachte Staal.
En Kit, die achter me liep, blies me even in mijn nek.
‘Wat staat het haar leuk hè?’ zei ze tegen Leo en leidde daardoor zijn vermoedelijke gedachten van Pietjes insinuatie af.
Aan tafel troonde reeds Tante Suzanna, en daar ontdekte de Bobbel, dat we met zijn dertienen waren, en wilde toen meteen naar huis. Hij verborg zijn gezicht in zijn servet en deed of hij snikte.
‘Je wist toch,’ zei hij tegen Leo, en hij leunde
| |
| |
met zijn hoofd tegen Pien's schouder - ik was blij, dat hij niet bij vergissing zijn hoofd op Tante Suzanna's schoudergewricht rusten liet - ‘je wist toch, hoe bijgeloovig ik ben. Ik voel, dat ik dit niet overleef. Nee,’ schokte hij opeens overeind, en hij keek Pien pal aan, ‘ik ben niet gezond, dat wist je misschien niet, ik heb een...’ en hij fluisterde haar iets in het oor.
‘Ja, dat dacht ik wel,’ zei Pien kalm.
‘Kom Bobbeltje,’ riep Leo over de tafel, ‘bedaard een beetje hè? We zijn nog maar pas aan 't begin.’
‘Ja, maar een akelig begin met zijn dertienen,’ huilde de Bobbel en hij deed, of hij van zijn van overdadige gezondheid blozende gezicht de tranen wegvischte. Kees keek vol trots naar Pop, die er schattig uitzag in haar zwart zijden japonnetje, hoewel Tante Suzanna ook naar haar met lichte afkeuring keek, omdat het geheel geen mouwen droeg. Ik blikte tersluiks naar Noortje. Het van Rhijnjog zag er nogal verveeld uit, en heelemaal niet, alsof hij een gansche avond ten huize van Pop besteed had om naar Noortje te staren. En Kaki hoorde ik over zijn Zwitschersche reis tegen Loutje praten en Loutje vertelde terug van haar Engelsche bevindingen. Kit schopte me tegen mijn lakschoen.
‘Zeg Joost, dat mag je elke week doen, ons te dineeren vragen. 't Was een zeldzaam goed idee van je. Wie van jullie’ - en ze keek de tafel rond - ‘heeft wat over voor een geweldige tip, die ik je geven kan. Ik zit in de effecten, dat weet je.’
‘Ik!’ riep de Bobbel en hij stak zijn vinger op. ‘Als jij me dan maar zoolang de benoodigde contanten voorschiet, dan krijg je het nà de tip met de halve winst terug.’
‘Er wordt aan tafel niet over zaken gesproken Kitty,’ plaagde Leo.
‘Kind, ik dacht, dat je dolblij was, er eens voor een dag uit te zijn,’ riep Pien.
| |
| |
‘In mijn tijd,’ decreteerde Tante Suzanna, ‘interesseerden meisjes zich niet voor diergelijke dingen.’
‘O nee?’ zei de Bobbel, en hij keek Tante Suzanna hemelsch-onschuldig aan.
‘Neen. Toen werden de meisjes opgevoed om later goede huisvrouwen te worden.’
‘O ja?’ vroeg de Bobbel, weer even onschuldig en hij staarde als in aanbidding naar tante Suzanna op.
Ik voelde Staal naast me een beetje schudden, en Leo redde de situatie door te beweren: ‘Ja, de tegenwoordige jeugd Tante Suzanna, is van een gansch andere makelij.’
‘Zeg dat wel,’ zuchtte Tante Suzanna, en verkruimde haar brood.
De Bobbel scheen zich heftig voor Pien te interesseeren. Ten minste, wanneer hij niet naar Tante Suzanna keek, betrok hij Pien in een geanimeerde kout, waaruit hij zich af en toe losrukte, om éen van Piens haarspelden een duwtje te geven, of Grietjes zwarte gedaante met welgevallen na te oogen.
‘Je zit hier goed, Leo,’ besloot hij ten slotte, na een schijnbaar-stille overpeinzing.
Staalduinen vertelde over de tafel heen van een geanimeerde cricketwedstrijd, en Leo genoot mee. Kit vroeg van elke uitdrukking, die ze niet snapte, de verklaring en Kees vergat even Pop's aanwezigheid om zich ook vol animo in dit gesprek te mengen. Ik smaakte vele vreugden en ik vermoedde al, dat deze, door mij in elkaar gezette partij, een alleszins bevredigend einde zou hebben. Het eten was uitstekend en Grietje diende vol toewijding - alleen Noor keek een beetje sip en ik onderschepte een sprekende blik, die ze op Kaki wierp. Ten slotte stond Leo op en hij tikte aan zijn glas.
‘Daar dit dinertje gegeven wordt ter eere van Loutje, die overmorgen weer naar Engeland gaat, wil ik graag een paar woorden als afscheid zeggen.’
| |
| |
‘Je maakt het toch niet tragisch?’ riep de Bobbel. ‘Ik ben zoo vreeselijk gauw aangedaan.’
‘Stil,’ zei tante Suzanna, alsof ze de presidente van een vergadering was, en ze keek naar de Bobbel met een blik vol afkeuring.
‘Maak je maar niet bezorgd,’ lachte Leo, het plechtige ‘stil’ van Tante Suzanna ten spijt, ‘ik zal het kort maken.’
‘Gelukkig,’ zuchtte de Bobbel.
‘Loutje, ik hoop, dat je weer met evenveel genoegen naar Engeland teruggaat als het vorige jaar, en ik hoop van harte, dat we je met Kerstmis zullen aantreffen blakende van gezondheid en opgewektheid. En - mijn wellicht wat zelfzuchtige wensch is - dat we dan met ons drieën een buitengewoon gezellige week zullen meemaken. Lou, daar ga je.’
‘Nu, dat is mooi gesproken,’ knikte de Bobbel en hij stond op om met Loutje te klinken.
‘Gaan jullie met Kerstmis naar Engeland?’ vroeg Noortje.
‘Yes,’ zei ik. ‘Zalig. Ik spreek zulk schattig Engelsch, daar wil Leo in het land zelf van genieten.’
De stemming aan tafel bleef wolkeloos, en zou tot het eind zoo gebleven zijn, wanneer de Bobbel niet, nadat hij na tafel zich uit de rookkamer weer bij ons voegde, bij de tweede slok van zijn pouce had voorgesteld om hide-and-seek te gaan spelen... En wanneer ik niet de eerste was geweest, die dit gretig had toegejuicht. De anderen stemden er natuurlijk wel direct luidruchtig mee in, maar ik zag aan Leo's gezicht, dat hij het verre van aardig vond.
‘Maar eerst even een dansje.’ jubelde de Bobbel. ‘Wie speelt? U? Hij adresseerde Tante Suzanna. ‘The American Shimmy?’ Hij schokte met zijn schouders. ‘Nee? Wie speelt er dan?’
‘Ik speel wel,’ zei Loutje. ‘Een fox-trott. Is dat goed?’
| |
| |
Ik wilde me al naar Leo begeven om hem voor het dansje te engageeren, toen tegelijkertijd Kaki, Pietje van Rhijn en Staal voor me bogen, en om Leo niet te ergeren, koos ik Staal, als zijnde zijn cricketvriend en loenschend.
De Bobbel, met een tijger om, danste met Pien, Pop met Kees, en Noortje leunde kwijnend tegen Leo aan. Daar werd ik nog even woest om. Kaki hopste met Kit en Piet van Rhijn liep een blauwtje bij Tante Suzanna.
Hij keek mij smeekend aan.
‘En nu verstoppertje jongens,’ riep de Bobbel. ‘Die tijger is me te warm. Ik wil wel eerst geblinddoekt en ik tel tot honderd.’
En toen voelde het Noodlot het oogenblik gekomen om in te grijpen. Ik ijlde, ganschelijk opgaand in de hartstocht van het spel, naar boven, waar naast de logeerkamer een klein insteekje is met een raam, dat eerst nog een badkamertje zou geworden zijn, maar bij nader inzien op niets is uitgedraaid. Daar ging ik in staan en ik deed de deur dicht. Beneden hoorde ik de Bobbel tellen: ‘Vier en zestig, vijf en zestig, maak jullie voort zeg?’ En ik voelde me twaàlf. Toen werd er aan de deurknop van mijn kamertje gedraaid. Ik dacht, dat het Leo was, en behoedzaam deed ik de deur een beetje open. Maar het was Kaki.
‘O, zit jij hier Joop? Wat een verrassing. Kan ik er nog bij in?’
‘Makkelijk. Je kunt zelfs op tante Suzanna's koffer gaan zitten. Die staat daar.’
‘Schitterend. Ze zullen ons hier niet gauw vinden.’
En nauwelijks waren deze woorden zijn mond ontvloden, of een hand draaide de sleutel om. Er was een zacht geknip van een slot, dat dichtvalt, heèle zachte schreden, die wegschuifelden, en dan niets meer. Alleen des Bobbels stem: ‘Drie en tachtig, vier en tachtig.’ En een schaterende lach van Kit, die wel van de zolder scheen te komen.
| |
| |
‘Daar zitten we,’ zei Kaki.
‘Wie zou het gedaan hebben?’ Ik duwde tegen de deur.
‘Och, het zal wel een mop zijn van de een of ander.’
‘'n Rare mop dan.’
‘Je bent toch niet bang.’
‘Welnee,’ zei ik fier. ‘Maar ik vind 't toch vervelend.’
‘Een en negentig, twee en negentig.’
‘Zeg, 't is een verbazend gezellige avond Joop. Kom, ga ook zitten. Met staan krijg je die deur niet open.’
Ik vleide me naast hem neer op tante Suzanna's koffer. ‘Je hebt het leuk gehad hè in Zwitserland. Dank je wel voor je brief.’
‘Negen en negentig. Honderd. Time!!’ schreeuwde de Bobbel, en ik hoorde, hoe hij de zitkamer binnenliep en zei: ‘O, doet u niet mee?’ tegen Tante Suzanna.
‘Je hadt me wel mogen terugschrijven.’
‘Och, waarom? Daar zie ik het nut niet van in.’
Kaki lachte. ‘Nu, even goede vrienden hoor. Die Bobbel is een leuke vent hè? Hoor je hem naar boven klauteren?’
‘Ja.’ Mijn hart klopte. ‘Aha!’ riep de Bobbel. ‘Daar is de heer des huizes al. In de badkamer. Zoo vadertje, dacht je, dat je daar veilig zat? En hier in de kleerkast Pientje. Ik geloof beslist, dat ik mijn carrière ben misgeloopen. Ik had speurhond moeten worden.’ De luidruchtige stem van de Bobbel daverde door het huis. We hoorden hem éen voor éen de verstoppelingen te voorschijn brengen. Kit - kon ik uit het geraas opmaken - werd onder het bed van Grietje vandaan gehaald, en nog altijd zaten Kaki en ik opgesloten op Tante Suzanna's koffer. Stappen liepen ons voorbij en weer voorbij.
Ik gaf Kaki een stomp.
‘Zeg dan toch wat. Je bent zoo stil.’
| |
| |
‘Ik denk.’
Waaraan?’
Nog altijd zaten Kaki en ik opgesloten.
‘Ja, dat kan ik moeilijk zeggen.’
‘Hè flauw. Waarom niet?’
| |
| |
‘Later. 't Zou je nu overrompelen.’
Er kwamen weer stappen aan. Ik bonsde even tegen de deur. Maar de stappen gingen voorbij. En de Bobbel riep: ‘Nu zijn ze er allemaal. Behalve, laat eens kijken, de gastvrouwe en Kluif.’
‘Kluif,’ proestte ik zenuwachtig.
‘Kom jongens, help jullie meezoeken.’
Nu begon ik als een razende tegen de deur te trappen, en onder het getrap door, hoorde ik, dat iemand aan de kruk morrelde. En dan ontsloot een hand het slot, en voor de verbaasde blikken van Leo en de Bobbel, traden Kaki en ik te voorschijn.
‘Ahààa,’ riep de Bobbel, ‘daar heb je de samenzweerders,’ en hij geleidde ons triomfeerend, elk aan een hand naar beneden...
En dit was voor mij het eind van het feest, want, ofschoon het nog wel anderhalf uur duurde, voor, onder luid gelach, de vehikels in de laan werden gereden - Noortje kwam toch in de auto terecht, en Kaki bood zijn duo niemand aan - had ik geen grein leut meer. Natuurlijk beheerschte ik me wel en dolde met Wanhoop in het hart, maar ik snikte haast van verademing, toen de laatste claxon-schreeuw en het laatste ‘dààg’ was weggestorven, en Tante Suzanna met genepen mond ter ruste was gegaan. Ik stond tusschen de débris van de moccakopjes en likeurglaasjes en ik keek Leo aan.
‘Ik wilde geen herrie maken,’ zei ik, ‘maar ik geloof beslist, dat Noortje er mij heeft ingesloten. En als dat werkelijk zoo is, vergeef ik het haar nooit.’
‘Kom, gebruik niet zulke groote woorden,’ zei Leo. ‘Het kan best een grap van een ander zijn geweest. Je geeft tè duidelijk blijk van je groote sympathie voor de heer Kruivers.’
‘O, zeg asjeblieft niet zoo hatelijk de “heer” Kruivers,’ tierde ik. ‘En je overdrijft bovendien. Ik heb aan het diner geen twee woorden met hem gewisseld.’
‘Goed, goed. Schreeuw niet zoo. Alleen vind
| |
| |
ik het lam, dat juist Breed jullie vinden moest.’
‘Dat was toch het doel van de heele Geschichte. Ik bedoel, dat was de opzet. O, ik ijl geloof ik. Mijn hoofd barst. Ik zal noòit aan mijn noodlot ontkomen...’
‘Je doet beter met naar bed te gaan. We spreken er morgen nog wel eens kalm over.’
‘We behoeven er niet meer over te spreken. Er valt niet meer over te spreken. De schijn is tegen mij,’ bulkte ik, en met neerslachtige banden maakte ik de staart van mijn blauwe charmeuse los.
|
|