| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk X
‘Het is een heele gezelligheid zoo'n kind in huis,’ zei Grietje en ze stond naast mijn stoel op het terras en keek met moederlijke blikken naar Mol, die net een kiezelsteen, zoo groot als een rijksdaalder, in haar mond had gestopt.
‘Ja, 't is reusachtig gezellig,’ beaamde ik. ‘Alleen levensgevaarlijk.’ Grietje lachte.
‘Wat is die Neurs een aardig meisje,’ zei ze dan.
Grietje is een van die zeldzame wezens, die alleen goede eigenschappen in medemenschen ontdekken. Ik houd beslist van Grietje. Ik keek naar Nurse, zooals ze achter in de tuin zat, met haar bleeke gezicht gebogen over een jurkje van Mol. Nurse is net een smalle, bruine schim, waarvan je niets merkt, als je er geen zin in hebt.
‘Ja,’ knikte ik.
Mol, die Grietje zag staan en bij tijden een overdadige liefde voor Grietje tentoonspreidt, holde op haastige beentjes het tuinpad af. Grietje liep haar tegemoet en ving haar op in haar wijde, moederlijke armen. Ik keek lui en genietend toe. Het was al half Augustus en Jog en Julie zouden over twee weken terugkomen. Ik dacht aan Loutje, die net een week met Connie bij me had gelogeerd. Nu was Connie al op weg naar Egypte en de sfinx en de voorspelde Zwarte man. En Loutje maakte met haar Vader een voetreisje door de Harz. Mijn hart werd warm, toen ik aan Loutje dacht, aan de kalme tevredenheid van haar gebaren en aan de rust van haar heele lieve
| |
| |
persoonlijkheid. O, de volmaakte heerlijkheid van de lange zomeravonden bij de schemerlamp op het terras, wanneer zelfs Connie's kwikzilver-manieren tot rust kwamen en ze peinzend voor zich uit kon zitten en staren met een hunkerende blik in haar oogen...
‘Nee, nu moet Grietje weer aan 't werk. Laat me los, kleine ondeugd, loop maar gauw naar Neurs.’
‘Grietje, ik geloof, dat de post daar gebeld heeft,’ riep ik.
‘Ze is niet van me af te slaan,’ genoot Grietje.
‘Kom Baby,’ zei de zachte stem van Nurse. ‘Kijk eens, wat een mooie jurk.’ Mol, als de echte vrouw in de dop, die ze is, verzaakte Grietje voor een kleedingstuk.
‘Juk - juk,’ jubelde ze en ze slierde een eind lint over het tuinpad.
- Toen kwam Grietje het huis omloopen met twee, zoo op het oog, veelbelovende enveloppen in haar hand. Bij Julie brengt het Juweel de brieven binnen op een blaadje en zet daarbij een gezicht, zooals ik me dat van een onberispelijke Engelsche huisknecht voorstel. Maar bij mij zwaait Grietje haast kinderlijk blij met de uit de brievenbus opgevischte epistels en, ik kan het niet helpen, maar ik vind zoo'n houding stukken lolliger.
Ik bekeek eerst de adressen en ik trok even een gezicht. De eerste brief was van Noortje, en de andere hand was me ganschelijk onbekend. Ik ritste Noortjes brief open met mijn pink. Ze schreef:
‘Lieve Joop. Zooals je ziet, zit ik weer in Holland. We hebben een zeer interessante reis gehad en kennis gemaakt met buitengewoon interessante jongelui. Maar daarover later. Want ik heb op het oogenblik een alles-overheerschend nieuwtje voor je: Papa heeft het landgoed “Heyendaal” gekocht, dat een kwartier van jullie huis afligt aan de groote straatweg, weet je wel? Hij is er gister alleen heengeweest om het te bekijken, Mama en ik waren
| |
| |
nog wat vermoeid van de reis. En Papa was er over in de wolken. Het moet zoo prachtig ingericht zijn en er is een schitterend park bij. Hoe vin je 't Joop? Nu kom ik in October pal bij je te wonen. Wat zullen we een gezellige winter hebben zeg! Ik denk, dat Papa zich ook een auto zal aanschaffen, en ik leer natuurlijk chauffeeren. Wie had dat gedacht hè, toen ik bij je logeerde? We hebben op reis kennis gemaakt met de tegenwoordige eigenaar van Heyendaal zie je, en toen is de koop al voorbereid. Het lijkt me zóo interessant Joop, om in zoo'n oudadelijk huis te wonen, er is ook een Aussichtsturm, waarin je bij helder weer de torens van de stad kunt zien. Daàr, en nergens anders wil ik mijn kamer hebben, en daàr zal ik Leo en jou ontvangen in mijn nieuwe waardigheid van Burchtvrouwe van Heyendaal. De inrichting ervan lijkt me zalig!! Ik hoop, dat je mij komt helpen. Veel liefs, Noortje.’
Ik bleef even versteend in mijn stoel zitten. Het was, of er een wolk voor de zon schoof en een voorgevoel van iets heel akeligs bekroop me. Met lustelooze vingeren maakte ik de tweede brief open en ik keek verwilderd naar de aanhef: ‘Geachte Mevrouw, o pardon, beste Joop.’ Ik woei het papier rond in mijn hand om naar de onderteekening te kijken. Die luidde fier: ‘As ever Kaki.’ En plotseling geheimzinnig leefde ik op. Kaki schreef met een poot, waarvan net vier woorden op een lijn gaan:
‘Schandelijk genoeg heb ik je nog steeds niet bedankt voor je groote gastvrijheid aan mij, onwaardige, betoond. Wanneer ik niet door een overstelpende studie in beslag was genomen, zou ik zeker een digestievisite hebben gemaakt. Op het moment rust ik in Luzern van mijn Anstrengung uit, en daar, temidden van de geweldige pracht der Zwitsersche bergen, heeft het gevoel, dat ik tegenover u in beleefdheid ben te kort geschoten, me compleet overmeesterd. Aanvaard dus hiermede mijn oprechten dank voor uw hartelijke tegemoetkoming. - Bij
| |
| |
doorlezing van deze simpele regelen, treft het mij, dat ik je toch, niettegenstaande onze kameraadschappelijke afspraak, met U aanspreek. Het zal beslist noodzakelijk zijn, dat ik volgende maand, wanneer ik weer in Holland terug ben, een spoedbezoek kom afleggen, om onze nog zoo kort ontloken vriendschap opnieuw aan te kweeken. Ik hoop van harte, dat je niet denkt: ‘Daar heb je die vervelende vent alweer.’
Mijn respects aan je echtgenoot en voor jou de vaste handdruk van een nieuwe vriend.’ As ever Kaki.
- Ik legde de twee brieven boven op elkaar op tafel en ik wipte wat heen en weer in mijn stoel. Ik voelde me prettig-rijk in het bezit van vriend-Kaki en terwijl ik daar zoo wipte, trof me, als een fataal Omen, de verraderlijk dichte nabijheid der epistels van Noortje en Kaki. En opeens wist ik, dat die twee voor elkaar waren bestemd, en met een ijver, een betere zaak waardig, fantaseerde ik door over een kennismaking, die ik wel met hand en tand zou forceeren, terwijl ik de rest van het proces gerust aan Noortjes buitengewoon lieve oogen durfde over laten. In de vreugde mijns harten ijlde ik naar boven, en ik schreef Noortje terug:
‘D.N. Het landgoed is geen landgoed, nur een gewoon, groot buitenhuis, en het Park is een tuin, terwijl de Aussichtsturm me nog al wankel lijkt en heelemaal niet safe genoeg om met z'n drieën in te theedrinken. Enfin, je kunt dit eerst met je Pa en Ma samen probeeren, en wanneer deze proefneming zonder ongelukken afloopt, durf ik er me ook wel aan wagen. Je moet tegen je Pa zeggen, dat het huis van buiten een lichtelijk verfje hard noodig heeft. Dat zal hij, als man, wel niet zoo hebben gezien. Ik vind het geheel er nogal grauw en groezelig uitzien. Maar het kan ook zijn, dat jullie deze kleur toeschrijft aan de tand des tijds, en via de buitenmuren teruggaat tot het grijze verleden, toen een oud-adellijke sinjeur van het geheel de eerste wel- | |
| |
willende steen heeft gelegd. In dat geval zou ik er niets aan laten doen en het cachet bewaren. Ga jullie ook een titel voeren? Wat zal dan de voorzaat van Ginkel een geestelijk plezier in jullie hebben. Het klinkt wel: Jonkvrouwe van Ginkel tot Heyendaal, of nog mooier thoe Heyendaal. Ik geloof, dat je die titel er maar bij moest koopen, wat heb je anders nog aan die oud-adellijke bezitting.’ Ik knauwde tevreden op mijn pen - ziezoo, al deze meelevende woorden zouden Noortje wel genoegen doen. Dan kladde ik verder, terwijl een nieuw plan zich wijd en helder voor me ontrolde.
‘Begin September geef ik een dinertje. Bedoeld als afscheid voor Loutje, en voordat wij op reis gaan naar Italie. Ik heb kennisgemaakt met een leuke jongeman, Charles Kruivers, med. stud., - familie weet ik niets van af, maar hij heeft een Oom, die dokter is in Zeeland, een oud-schoolvriend van mijn Piepert, dus ik twijfel er niet aan, of de stamboom zijns vaders zal wel met de jouwe gelijke groei houden - die vraag ik ook, en als ik nu zorg, dat jij zijn tafeldame wordt, dan laat ik de rest aan jou en een zalig dinertje over. Ik heb een zeldzaam hardnekkig voorgevoel, dat jullie in elkaars levens een ontzaglijke rol zult spelen. Wijders vraag ik Pop en Kees, Kit, het van Rhijn jog, die misschien wel als fanatieke medeminnaar kan fungeeren, Loutje, Pien, en twee leuke cricketvrienden van Leo, Staalduinen, die je wel kent - hij loenscht een beetje en is drie keer verloofd geweest desalniettemin, plus de kleine Bobbel, alias Johan Breed. Hoe lijkt je dat? De juiste datum zal ik je nog wel melden en hoop ik nu maar, dat mijn voorgevoel niet de duistere weg van andere voorgevoelens mag volgen. Wanneer ik in raadselen schrijf, dan mag je gerust aannemen, dat ik niet wijs ben. Yours ***Joop.
Ik had net mijn brief beëindigd, en wilde me naar beneden slingeren, om de daar achteloos achtergelaten epistels op te visschen, toen Grietje klopte en zei:
| |
| |
‘Mevrouw beneden staat een man met een stofzuiger.’
‘Met een stofzuiger? Wat wil hij daarmee?’
‘Hij wil hem u toonen. Hij zegt, als u hem eens gezien heeft kan u er nooit meer buiten.’
‘Dat klinkt interessant,’ zei ik. ‘Dat wil ik wel eens meemaken.’
Beneden in de Hall stond een meneer met een lichtgrijze gleufhoed, slobkousen, ondanks de hitte, en in zijn hand een aanlokkelijk uitziende stofzuiger. Toen ik de trap kwam afdalen, lichtte hij de hoed van zijn scheiding en zei, terwijl hij mij zijn kaartje overhandigde, hetwelk ik diepzinnig las: ‘Ik heb zoo pas een demonstratie gehouden in villa ‘Pandoer’ - in mijn verbeelding zag ik a de vrouw met de korte manen achter de stofzuiger door haar woning ijlen - ‘en nu heb ik de vrijheid genomen om te vragen, of u zich ook voor een demonstratie interesseert. De Juffrouw hier vertelde, dat u nog niet in het bezit van een stofzuiger bent.’
‘Nee, dat is zoo. Ik wil er wel wat meer van weten.’
De meneer legde zijn hoed op de trap, en keek me vragend aan.
‘Waar wilt u, dat ik de demonstratie houd mevrouw?’
Het lijkt wel, of u een séance gaat geven,’ zei ik. ‘Maakt u meteen de boel schoon? Ja? Welke kamer is op het oogenblik het vuilst Margaretha?’
‘Maar Mevrouw,’ zei Grietje, lichtelijk verontwaardigd, ‘alle kamers zijn even schoon en opgeruimd.’
‘Nu, laten we ons dan maar in de eetkamer begeven. Nee Grietje, jij blijft er bij. Jij zult het geval moeten hanteeren.’
‘Om u de waarheid te zeggen,’ zei Grietje fier, ‘heb ik heelemaal geen idee in al die nieuwighedens. Ik schuier een kleed liever met mijn handen.’
‘Maar dat is toch een ouderwetsch principe,’
| |
| |
protesteerde de meneer, die, de stofzuiger als een banier in zijn hand, achter me aan de eetkamer binnenschreed.
‘Dan maar een ouderwetsch principe,’ weerlegde Grietje. ‘Maar elke nieuwigheid is géen verbetering.’
‘Nu doe je me beslist aan Hillegonda denken,’ prees ik.
‘Je kijkt precies zoo. Wees nu maar even zoet, en wacht eerst af, wat deze meneer je zal laten zien. Begint u maar.’ Ik ging in Leo's stoel bij de tafel zitten.
‘Hebt u hier een stopcontact Mevrouw? O ja, ik zie het al. U kunt overigens ook een contact aan de lamp laten aanbrengen.’
‘Nu ja, dat is hier niet noodig. En ik heb overal in het heele huis contacten, tot in de badkamer toe.’
‘Prachtig,’ jubelde de meneer en hij snoot even zijn neus.
‘Kijk eens Mevrouw, en hmm’ - hij vond Grietje natuurlijk te formidabel voor ‘meisje’ - ‘Juffrouw, wanneer u een kleed wilt schoonmaken, dan laat u licht de stofzuiger op de grond rusten - vooral niet drukken - u houdt het snoer in uw andere hand vast, en dan gaat u lichtjes over het tapijt heen. Zoo. Al het stof wordt dan verzameld in de aanhangende zak, die natuurlijk op zijn tijd moet worden geledigd.’
‘Ja, natuurlijk,’ beaamde ik.
‘Hebt u niet wat stof of asch, die ik op het kleed kan strooien, om u ervan te overtuigen, dat de machine werkelijk onberispelijk reinigt?’
‘Grietje, loop eens naar boven, op Mijnheers kamer staat misschien nog wel een volle aschbak,’ inviteerde ik Grietje met ademlooze belangstelling.
‘Ik leeg 's morgens alle aschbakken in het heele huis,’ zei Grietje.
‘Toe, haal dan een beetje zand uit de tuin. Ik snak er naar Grietje, om te zien, hoe het als sneeuw voor de zon verdwijnen zal.’
| |
| |
Grietje kwam weer binnen met een handje vol zand en strooide dat lichtelijk verontwaardigd over een bloemenpatroon van het tapijt.
‘'t Is zonde en schande,’ prevelde ze.
‘Ziet u wel mevrouw’ - de Meneer bewoog er elegant de stofzuiger over heen ‘ze slokt het zand volmaakt op.’
‘'t Lijkt wel een wild beest,’ prees ik vol animo.
De meneer grijnsde. En met een zekere hartstocht legde hij me daarop de verschillende reinigingseigenschappen van mystiek bijbehoorende buizen uit.
‘Wat een gezanik,’ knorde Grietje, die fel afkeerig bleef. Maar ik was van het geheel buitengewoon gecharmeerd.
‘Kun je er mee in de gordijnen klimmen?’ vroeg ik nog ten overvloede. ‘En een boekekast schoonblazen en al dergelijke verrukkelijkheden?’
‘Ja Mevrouw.’
‘Nu, dan koop ik er een,’ zei ik vastbesloten.
‘U hoeft het om mij niet te doen,’ weerstreefde Grietje nog.
‘Kind,’ zei ik, ‘jij kunt trouwen en dan zit ik weer alleen in dat groote huis! Wat een reddende engel is dan zoo'n stofzuigmachine.’
Maar Grietje protesteerde: ‘Ik trouw niet.’
En de meneer, die zich de schoone kans op de verkoop eener stofzuiger nog zag ontglippen, knipoogde valschelijk tegen Grietje en prevelde:
‘Kom, kom, daar meent u niets van.’
‘Kan ik deze houden?’ vroeg ik.
De meneer keek op zijn horloge.
‘Ik moet morgen, - het is nu te laat - nog een paar demonstraties houden in deze buurt. Daarvoor zou ik gaarne dit machientje willen gebruiken. U krijgt natuurlijk onmiddellijk een splinternieuwe van de fabriek toegezonden. Maar ik zou het zeer op prijs stellen, wanneer ik het tot morgenochtend hier kon laten staan. Vindt u dat goed Mevrouw?’
| |
| |
‘Uitstekend,’ zei ik.
Onder Noortjes brief schreef ik nog gauw als huishoudelijk P.S.:
‘Ik heb zoo pas een stofzuiger gekocht met geestige eigenschappen. Ik gevoel nu, dat zoo'n
Ze slokt het zand volmaakt op.
instrument altijd aan mijn volmaakte geluk heeft ontbroken’ - en liet hem zoo door Grietje posten.
Toen Leo thuiskwam, was ik net bezig met een enthousiasme, een betere zaak waardig, een leeg luciferdoosje door de eetkamer te blazen, terwijl het snoer van de stofzuiger als een vroolijke slang achter me aan kronkelde. Leo's stem deed me opzien:
| |
| |
‘Wat beteekent dat Joop?’
Het luciferdoosje daalde neer in de watercaraf.
‘Ik heb een stofzuiger gekocht,’ zei ik, ‘nog geen half uur geleden. Interesseert het je? Dan kan ik nog net voor het opdoen van de soep een kleine demonstratie geven, kijk...’
Maar Leo wuifde afwerend met zijn hand. ‘Asje-blieft niet. Hoe kom je weer tot zoo iets overijlds? Ik heb je nooit over zoo'n ding hooren spreken.’
‘Maar daarom kunnen al mijn gedachten er toch wel van vervuld zijn? Ik ben niet zoo uiterig,’ zei ik fier.
‘O nee? Kun je er mee omgaan?’
‘Volmaakt. Ik heb het zoo pas geleerd.’
‘Ik vind het dwaas. Heb je 't hier noodig?’
‘Denk je misschien, dat ik iets aanschaf, wat ik niet noodig heb?’
‘Och, dat zou zoo'n wonder niet zijn.’
‘Ik hoop niet, dat je zonder reden hatelijk gaat worden. En je hebt me ook nog niet eens goedendag gezegd.’
‘Dag Joop,’ met een stugge kus.
‘Dag Leo,’ met een nog stuggere peuk.
‘Kom, laten we maar gaan eten. Hoeveel kost zoo'n ding?’
‘Dat zal ik morgen wel even vragen. Dat weet ik nog niet.’
‘Komt die meneer morgen weer hier?’
‘Ja, hij gaat demonstraties houden in de buurt. De vrouw van Pandoer heeft er ook al eentje aangeschaft zeg. Die vind ik wel echt een figuur hebben voor een stofzuiger, vin je ook niet?’
Leo haalde zijn servet uit de ring en vouwde het open over zijn knieën.
‘Dus je weet niet eens, wat zoo'n ding kost?’
‘Och, wat kan dat nu kosten? Je ziet ze bij bosjes geadverteerd in de krant voor honderdveertig gulden.’
‘Nee, dat is een kleinigheid, daar heb je gelijk in.’
| |
| |
‘Ik geloof warempel, dat je er boos om bent!’
‘O, heelemaal niet. Gaan we nog eten?’
‘Ik belde Grietje. Binnen kwamen Nurse en Mol in een schoone witte jurk met geborstelde haren.
‘Lelo,’ zei Mol en rukte van blijdschap aan het tafellaken, zoodat twee borden en twee messeleggers in gezelschap van de bijbehoorende messen en vorken ter aarde daalden. Eén bord was stuk en éen gebarsten en Mol trok van opwinding de strik uit haar lokken en vleide die in de soep, dewelke ik opschepte.
De maaltijd was geforceerd beminnelijk, temeer daar Grietje, die anders met haar welgedane rondheid elke kamer opvroolijkt, nu óok strak keek vanwege de stofzuiger. Ik had gaarne de demonstreerende man, indien hij zich op dát moment aan mijn blikken zou hebben gemanifesteerd, vermoord! Mol, door Leo gevoederd, at zoet, en ging na afloop, zonder tegenspartelen, naar boven. Ik ging mee, want ik wilde geen enkele avond het genoegen van mollige Mol in haar badje missen. Leo die anders ook altijd van de partij was, verdween in zijn kamer. Mol, aan de groote tucht ontsnapt, was in het bad baldadiger dan ooit. Ze gooide met water en stopte haar bezeepte teenen in haar mond. Ze strekte haar beentje over de badkuiprand, en het slot was, dat ze, na de spons tegen Leo's scheerspiegel te hebben gegooid, met kuip en al van de tafel op de grond duikelde en daar in het restant van het wegvlietende water erbarmelijk krijschend liggen bleef. Nurse ijlde weg om Grietje, en ik pakte druipende, naakte Mol op mijn schoot, en knuffelde haar tegen mijn van liefde overvloeiende hart. Grietje, die binnenkwam met een teil en een dweil, zei: ‘Och, dat arme, lieve schapie.’ En Nurse rolde haar in een warme badhanddoek.
Ik liep naar de slaapkamer om me te verkleeden en net toen ik van mijn nieuwste zomerjurk de slab vastmaakte - want het model is zoo, dat het net lijkt, alsof ik van voren en van achteren een reuze- | |
| |
mors-slab drang - schoot het me te binnen, dat op de tafel op het terrasje de brieven nog lagen van Kaki en Noortje. En daar ik niet wilde, dat Leo daarmee overrompeld zou worden, schoot ik met rasse schreden naar beneden. Doch toen ik door de zitkamer op het terrasje kwam, legde Leo net Kaki's brief weer op tafel neer. Ik greep naar de beide epistels en ik zei: ‘Ik dacht, dat je nog op je kamer was.’
‘Neen. Jammer nietwaar?’ Lichtelijk sarcastisch.
‘Och, waarom? Om die brieven?’, zei ik luchtig. ‘Die had ik je net willen laten lezen.’
‘Zoo. Ik wist niet, dat jij en die jongeman correspondeerden.’
‘Doen we ook niet. Dit is pas zijn eerste billet d'amour.’
‘En ik wist ook niet, dat jullie mekaar bij de naam noemden.’
Leo liep de zitkamer binnen. Ik volgde hem op zijn schreden.
‘'t Is slechts een wankele poging,’ zei ik. ‘Dat zag je toch wel. Het lukt hem nog heelemaal niet. Ga je binnen zitten?’
‘Van wie is die andere brief? Ook van een vriend?’
‘Nee, die is van een vriendin. Die zal joù ongetwijfeld plezier doen.’ Ik wuifde ermee. ‘Wil je 'm lezen? Maar voor een zoen.’
Ik bewonderde in stilte mijn genoegelijke behandeling van het geval.
‘O, die interesseert me heelemaal niet.’ Leo sloeg de krant, die op tafel lag, open.’
‘Dat denk je maar. Als je hem leest, zul je jubelen.’ Ik durfde nu vrijmoedig over Noortjes brief spreken, nu ik me ingeleefd had in de toekomstige combinatie Kruivers - Van Ginkel. Leo gaf geen antwoord. Ik liet de brief over de krant heen glijden.
‘Ik wil je niet langer plagen. Lees hem maar. Hij is van Noortje.’ Ik spiedde toch, ondanks alles, of ik een opkomende blos kon ontdekken. Maar neen, Leo bleef waardig en beheerscht.
| |
| |
‘Zoo van Noortje. Wat schrijft ze?’
‘Lees hem dan.’
‘Is het iets bijzonders?’ Leo nam de brief op, en wilde hem ongelezen, weer neerleggen.
‘Lèe-eès,’ drong ik.
Toen las Leo en hij zei bij de eindpunt: ‘Nu, dat is wel aardig voor je. Nu heb je tenminste deze winter gezelligheid.’
‘O, ga asjeblieft niet dadelijk weer in de krant zitten kijken,’ smeekte ik. ‘Laten we er even over praten. Zeg, die stofzuiger bestel ik morgen wel af.’
‘O, dat behoef je om mij niet te doen. Misschien kun je het ding wel gebruiken. Ik vond alleen, dat je weer met je gewone onbesuisdheid te werk bent gegaan, en dat hinderde me even.’
‘Maar ik wil hem heùsch wel afbestellen.’
‘Nee, ik zeg toch, dat dat niet noodig is.’
‘Goed dan. Kom eens hier. A kiss on your hair.’ Ik vleide me op de pianokruk. ‘Leo, ik heb iets verrukkelijks bedacht, maar ik wil er jou eerst in kennen, alvorens ik de uitnoodigingen in zee stuur.’
‘Zeer verstandig. Wat zijn dat voor uitnoodigingen?’
‘Ik wil een dinertje geven, voordat Loutje weer naar Engeland gaat. Hoe vin je dat?’
‘O, dat is een heel aardig idee. En wie dacht je te vragen?’
‘Nu, Loutje natuurlijk, en Pien en Pop en Kit en Noortje, en dan als mannenafdeeling: Kees en het van Rhynjog, en Bobbel en Staalduinen en - raad eens, wie ik voor Noortje wil vragen?’
‘Geen idee.’
‘Kaki!!’
Leo fronste zijn wenkbrauwen. Ik weet zeker, dat, wanneer het woord Kaki maar door mijn lippen wordt gevormd, Leo direct denkt aan een tennisveld en twee ligstoelen, en twee elkaar naderende, gloeiende sigarettenpuntjes.
‘Is dat nu noodzakelijk?’
| |
| |
‘Absoluut! Ik vind Kaki een alleszins passende partij voor Noortje. Dan kan hij zich later maar op het landgoed Van Ginkel als dokter vestigen, want tegen die tijd is de tegenwoordige dokter wel dood.’
‘Kind, wat draaf je weer door.’ Leo schudde zijn hoofd.
‘Die fantasie is op zichzelf niet onaardig, maar je bereikt er zoo weinig mee. Denk je nu heusch, omdat jij je dat zoo voorstelt, dat die jongeman Kruivers iets in Noortje zal zien?’
‘En Noortje zegt zelf, dat iedereen verliefd op haar wordt.’
‘Nu, je moet het zelf maar weten. Alleen, ik heb niet graag, dat jij zulke dingen aanmoedigt. Stel, dat Noortje zich voor die Kruivers’ - toch altijd eenigszins verachtelijk - ‘gaat interesseeren. En hij blijft voor haar absoluut ongevoelig, dan krijgt ze een tweede teleurstelling, die haar nog meer achterop zal brengen dan de eerste.’
‘En je bedoelt, dat ik dan Noortjes gebroken hart op mijn debet krijg.’
‘Ik geloof, dat je me wel begrijpt Joop. Ik vind het ten slotte goed, dat je die Kruivers vraagt, maar breng hem niet vooropgezet met Noortje in aanraking. Geef hem bijvoorbeeld Loutje als tafeldame of Kit.’
‘Ik ijsde even, toen ik dacht aan mijn brief, die nu al op weg was naar het huis der Van Ginkels. Maar met een would-be oolijke bilk dreigde ik Leo met mijn vinger: ‘Ik geloof toch, dat je een beetje jaloersch bent op de toekomstige Ridder van Noortjes hart.’
Leo glimlachte - ‘Ja, ik ben verschrikkelijk jaloersch.’
Ik tokkelde even op de piano, en ik jubelde met een pathos, hetwelk ik op dat moment gansch niet gevoelde: ‘If the love light in your eyes is shining, shining in your eyes so blue...’
Toen trok Leo me aan mijn achterslab.
| |
| |
‘Zeg Joop, luister eens. Ik heb het je niet eerder willen zeggen, omdat ik steeds dacht, dat jij er uit je zelf wel over denken zoudt. Maar nu dit niet het geval blijkt te zijn...’
‘Wat een plechtige aanhef,’ schrok ik. ‘Wat is er?’ En ik drukte even, afgrijselijk valsch tien toetsen tegelijk naar beneden.
‘Heb jij er heelemaal niet aan gedacht, waar Tante Suzanne op het oogenblik logeert?’
‘Tante Suzanne? Somewhere! Bij 'n vriendin.’
‘Ja, en al die tijd reeds, dat Papa in het buitenland is. Voel jij nu ook niet, dat het onze plicht is, om haar hier ook nog een paar weken te vragen?’
‘Nee,’ zei ik, ‘dat kan ik met de beste wil van de wereld niet voelen. Maar als jij het zegt, dan zal het wel zoo zijn. Haal haar dan morgen met de auto.’
‘Ja, maar 't moet geen verschrikking voor je zijn Joop.’
‘O, dat is het heelemaal niet,’ zei ik opgewekt. ‘Ik verlang al naar onze huishoudelijke conflicten. Wat zal ze verrukt van mijn stofzuiger zijn. Ik wil zèlf haar bed schoonzuigen als ze komt. Want dat kan zeg.’
Leo stond op.
‘Over veertien dagen komt Papa al weer thuis. Dus het is niet voor lang.’
‘O, al was het voor veertien jaàr,’ ijverde ik welgemoed.
‘Ja, ja, ik kèn je,’ lachte Leo! ‘Het valt me nog mee, dat je het zoo behoudend opvat.’
‘O, maar ik leer wel. Ga je buiten zitten lezen? Wacht, ik zal de schemerlamp bij je zetten. Heb je je pijp? En een aschbak? Ik kom direct terug, even Mol nog in haar bedje zien.’
Maar Leo hield me alweder bij de slab, die daar bij uitnemendheid voor geschikt blijkt te zijn, vast. En hij vleide: ‘Joòp!’ Nu laat ik me nooit bidden, als misschien fierdere vrouwen zullen doen, en ik
| |
| |
omhelsde hem onstuimiglijk. In sympathie met de gansche wereld, oòk met Tante Suzanna, klom ik naar boven. Daar vond ik Mol al slapende en Nurse in tranen in de vensterbank van Mols kamer. Ik verdacht Nurse meteen van een stille, wanhopige liefde voor Leo, en ik zette me schrap voor een niet af te wenden ontboezeming. Uit sympathie ging ik al vast naast haar in de vensterbank zitten en ik zei: ‘Wat is er? Hebt u verdriet?’
Zelf zou ik op zoo'n krankjoreme vraag hebben geantwoord: ‘Nee, ik snik voor mijn genoegen.’ Maar Nurse deed wanhopige pogingen om haar tranen in te slikken, en knikte: ‘Ja.’
‘Is het erg?’ vroeg ik.
‘'t Is hier zoo heerlijk,’ zei Nurse zacht.
‘En huilt U daarom?’
‘Ik vind het zoo vreeselijk, dat we al zoo gauw weer weg moeten, Baby en ik.’
‘Maar lieve, beste Nurse,’ lachte ik om deze kinderlijke opmerking. ‘Wat had u dan gewild? U kunt hier toch moeilijk met Mol overwinteren.’
‘Neen, dat weet ik wel. Maar wanneer ik er aan denk, dat ik over twee weken al....’ Er biggelden weer een paar tranen langs haar smalle wangen.
‘Kom’, zei ik troostend, ‘nu bent u toch wel een klein beetje kinderachtig. U gaat in de stad weer massa's genoegens tegemoet. Denk eens aan, als de winter komt, en alles is kaal, en alle zeven kachels hier in huis zijn uit... Brr... Zou u dan nog liever hier willen zijn?’
Nurse glimlachte en knikte.
‘Zal ik mijnheer voorstellen, dat u hier blijft om op mij te passen?’ onderkroop ik Julies personeel.
Nu droogde Nurse de resteerende tranen en ze lachte heelemaal. ‘Kòn dat maar Mevrouw.’
‘O, ik heb best een beetje oppassing noodig,’ schertste ik.
Nurse staarde uit in de tuin.
‘Maar er moet nog iets anders zijn,’ hield ik vol.
| |
| |
Ik gaf geheime liefde maar zoo niet op. ‘Kom, vertelt u het mij maar. U kunt mij gerust alles zeggen. U gelooft het misschien niet, maar ik kan zwijgen als het graf.’
‘Ja, er ìs ook nog iets anders,’ zei Nurse. ‘En ik wil het u ook wel vertellen.’ Ze zweeg even. ‘Er is iemand, o, ik ken hem al jaren, ik heb nog met hem in dezelfde klas op school gezeten - en daar heb ik zooveel van gehouden. En ik heb altijd gedacht, dat hij ook van mij hield. Maar vier maanden geleden heeft hij zich met een ander verloofd. En als ik nu weer in de stad kom, waar ik hem overal kan tegenkomen, waar ik hem overal kan zien met haar... dan zal elke dag weer even wanhopig worden als alle dagen daar geweest zijn. Hier ben ik tot rust gekomen...’
Ik keek naar Nurse en ik dacht met wroeging hoe ik haar nog diezelfde dag in mijn gedachten vergeleken had bij een smalle, bruine, schim, die je niet behoefde te zien, als je er geen zin in had. Ik zag naar haar smalle, bleeke wang en naar de donkere schaduwen onder haar zachte oogen. En ik strekte mijn hand naar haar uit.
‘Ik geloof, dat u heel flink bent,’ zei ik. ‘U zult er over heen komen, daar ben ik zeker van.’
‘En deze tranen dan?’ Nurse lachte smartelijk.
‘O, die zeggen niets. Dat zijn alleen maar tranen van liefde,’ zei ik vaag. En krampachtig opeens omklemde Nurse met haar beide handen mijn rechterhand.
|
|