| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
De volgende dag reisden Ma en de Piepert per auto weer af. Ma, ganschelijk onbewust van het Drama van de vorige avond, koutte aan het ontbijt tevreden over het vergane verblijf ten onzent, maar de Piepert onthield zich van elke welwillende opmerking. Ik forceerde nog een zekere opgewektheid, terwijl ik griezelde van het koele afscheid, dat boven mijn hoofd hing. Gelukkig, dat Ma niet iemand is, die gauw iets merkt. Want nu vertrok Mama tenminste met de stellige overtuiging in haar hart, dat ze mij ondenkbaar gelukkig in S. & M. achterliet. Twee afgrijselijke dagen daarna kreeg ik 's middags, toen ik alleen in Leo's kamer zat met een gemoed vol sombere gedachten, een brief van de Piepert. Grietje bracht hem boven.
‘Wat zit u hier in het donker,’ zei ze. ‘Zal ik de markies wat ophalen? Dat is direct veel vroolijker.’
‘Nee, dank je wel,’ prevelde ik. ‘Ik heb hoofdpijn. Dan kan ik niet tegen licht.’
‘Is 't erg?’ vroeg Grietje meewarig.
‘O ja.’ Hoe graag had ik Grietje meer van mijn hoofdpijn die eigelijk hartepijn was, verteld. Maar ik bedwong die aanvechting uit hoofde van mijn vrees voor de gevolgen.
‘Zal ik u een glas limonade met spuitwater boven brengen?’ vroeg Grietje nog. ‘Dat wil wel eens helpen.’
Ik glimlachte somber bij de gedachte, dat limonade met spuitwater mijn wonden zou kunnen heelen en ik schudde mijn hoofd. Grietje verdween
| |
| |
zacht. Toen maakte ik de brief open en mijn hart klopte opeens als razend. Ik ging bij het raam zitten en ik las eerst gejaagd en toen nog eens voor de tweede maal kalm, wat de Piepert me schreef:
‘Lieve Joop. Het is avond, en ik zit in Jog's studeerkamer aan jou te schrijven. Kleine Mol - zooals jij haar noemt - is onder hoorbare protesten naar bed gebracht, en in de groote stilte, die op haar vertrek is gevolgd, wil ik mijn gedachten verzamelen, om eens met jou een heel ernstig woordje te spreken.
Vanmiddag heb ik met Leo in de stad koffiegedronken, en, niettegenstaande hij zich over jullie verhouding niet heeft willen uiten, terwijl, wat hij gezegd heeft, alleen heeft moeten dienen om jou te verdedigen, hebben juist zijn reserve en zijn al te merkbare onwil om openhartig tegenover mij te zijn, mij een duidelijke blik gegeven in jullie huwelijk. Hoewel ik van het standpunt uitga, dat in de meeste gevallen ouders niet mogen ingrijpen, wanneer in het huwelijk van hun kinderen eens kleine wrijvingen of botsingen plaats hebben - hoe dikwijls wordt de meest goede bedoeling verkeerd opgevat waardoor conflicten kunnen ontstaan, die vermeden hadden kunnen worden, wanneer beide partijen onderling hun verschil hadden beslecht - voel ik, dat het in jullie geval niet alleen mijn rècht, maar ook mijn plicht is, om jou mijn eerlijke, oprechte meening mede te deelen, en je, zoo ik hoop, met een goede raad bij te staan.
Kijk eens Joop, toen je nog op school was, heb ik je nooit anders beschouwd dan als een jolig kind, overbruisend van levenslust. En wanneer ik hoorde van je overmoedige streken, dan dacht ik ‘Laat ze haar jeugd maar uitvieren, de ernst van het leven zal, misschien nog te gauw, voor haar komen.’ Maar - de eerlijkheid gebiedt me, je te zeggen, dat ik me, door mijn drukke zaken en allerhande verdere beslommeringen, toch nooit de moeite gegeven heb
| |
| |
tot de kern van je karakter en je wezen door te dringen. Je was me lief, zooals je was! Toen kwam het jaar in Noordwijk! En ik geloof niet, dat ik ooit beter ben doorgedrongen in de schuilhoeken van dat rustelooze, weerbarstige hart van jou, dan juist in dat jaar. Wil je wel gelooven Joop, dat ik geschrokken ben van mijn eigen onwetendheid ten opzichte van jou? Ik kende je als een leuke, vroolijke, dwaze bakvisch, maar ik heb je leeren kennen als een onevenwichtig, rusteloos, veeleischend, grillig persoontje, doch met de onweerstaanbare charme van een dartelende sprankelende geest. Hoe goed herinner ik me nog je sombere buien - wat deed je je best om ze voor mij te verbergen - wanneer in Noordwijk de eene donkere dag de andere volgde. Dan leek je mij een vogel, die met de vleugels tegen de tralies van zijn kooi slaat en die er naar snakt om weg te vliegen, de wijde, verre wereld in en de zonneschijn tegemoet. Ik heb dikwijls, heel dikwijls, in dat jaar voor je toekomst gevreesd, Joop! Maar toen kwam Leo. En het weten, dat die rustige, ernstige jongeman van mijn kleine wildeman hield, gaf mij plotseling het vertrouwen in jou en in je toekomst terug. Ach, zijn we niet allen als kinderen? Gelooven we niet allen veel te gaarne, dat gebeuren zal, wat we zoo vurig wenschen?
Nu verwijt ik me - ja Joop, nu verwijt ik me bitter, dat ik je zoo jong heb laten trouwen. Ik heb er eens, toen ik een paar dagen bij jullie had doorgebracht, naar aanleiding van een opmerking van Julie, met Julie over gesproken. En dat ik dit gedaan heb, was voor mij later het beste bewijs, hoe intens mijn gedachten steeds met jou bezig zijn. Lieve kind, neem goed in je op, wat ik je nu ga zeggen. Je schiet in vele opzichten veel te kort dat weet je zelf wel, en heb je trouwens ook zelf wel eens, al was het dan misschien in scherts, beweerd. Maar denk nu niet, met dat luchtige gebaar, waarmee jij over de ernstige dingen van het leven heenglijdt: ‘Och, dat komt
| |
| |
vanzelf later wel in orde.’ Neen Joop, dat komt nièt in orde, wanneer je nu al niet begint met je best ervoor te doen. Ik wil je dit wel zeggen: ‘Wanneer jij doorgaat op je zorgelooze weg, dan voorzie ik - en dat is geen overdreven, vaderlijke angst - dat er een smartelijke verwijdering zal ontstaan tusschen Leo en jou. Want Leo is een man, die veel verdragen kan en zal, - maar er zal een dag komen, dat hij zijn geduld heeft verbruikt, en dan komen berouw en tranen, en lieve dwaze woordjes te laat. Joop, wees kalm! Joop, streef er naar om Leo te begrijpen. Denk nu niet, dat ik bedoel, dat jij je soms zoo meesleepende levenslust geheel moet intoomen - verre van dat! Blijf in dat opzicht geheel jezelf, alleen, overdrijf het niet. En mochten er soms eens dagen komen, dat jij zelf met dat gecompliceerde wezentje, dat Joop ter Heul heet - of beter heette - geen raad weet, doe dan geen overijlde dingen maar bedenk liever, dat in Noordwijk een oude Papa woont, wiens grootste verlangen het is, dat diezelfde Joop ter Heul doet, wat goed is. En schrijf me dan!
Je vader.
Toen ik de brief voor de tweede maal gelezen had, was ik zoó absoluut overtuigd van mijn eigen onwaardigheid, dat het haast een lichamelijke pijn werd. Ik wierp me voorover op de divan en ik kroop met mijn hoofd in de kussens. En toen de deur werd opengedaan, en ik hoorde, hoe zachte schreden door de kamer liepen, riep ik vanuit de kussens, zonder mijn door tranen verwoeste gezicht op te heffen: ‘Nee Grietje, ik wil niets hebben!’
Maar er daalde een hand op mijn schouder neer, en Pops stem zei: ‘Joop, wat is er?’
Ik schoot met een ruk overeind en ik bette met mijn doorweekte zakdoek eerst het eene oog en dan het andere, en daarop staarde ik verdwaasd naar Pop.
‘Hoe kom jij hier?’ bracht ik er eindelijk uit.
‘Gewoon. Met de auto. Kees is er ook.’
| |
| |
‘Waar?’ kreet ik.
‘Beneden. Hoor je hem niet spelen?’
‘Laat hem asjeblieft beneden blijven!’ smeekte ik haast. ‘Ik word zenuwziek, wanneer Kees nu boven
‘Joop, wat is er?’
komt, en allerakeligste wijze dingen tegen me gaat zeggen.’
‘Welnee, die komt niet boven,’ stelde Pop me gerust. ‘Die is allang zoet, wanneer hij in zijn eentje tjingelen kan. Wat is er Joop?’
| |
| |
Toen vertelde ik Pop alles. Natuurlijk zei Pop, toen ik aan het slot van mijn verhaal was gekomen: ‘En maak jij je daar zoo beroerd over? Kind, Dolf en Betty kibbelen zoo vreeselijk en dan zeggen ze wel eens een heele week geen woord tegen mekaar, en dan gaan ze als verzoening naar de schouwburg. Ik vind jou en Leo juist nog al genoegelijk met mekaar.’
‘Dat is schijn,’ zei ik somber. ‘En natuurlijk beschouw jij het geval uit een vriendinnestandpunt, dan lijkt het lang niet zoo erg.’
‘Maar wat steekt er nu in, dat die Kaki hier was?’
‘Nee, daar steekt niets in natuurlijk. Alleen... Leo vond het vervelend.’
‘Nu ja’ - zei Pop - ‘dwaasheid.’ Ze strekte haar hand, waaraan de verlovingsring, uit. - ‘Ik ben benieuwd hoe Kees en ik het later zullen bolwerken.’
Ik snikte nog even na in de zakdoek.
‘Je zult ook wel eens voor beroeringen komen te staan,’ voorspelde ik somber. ‘Want Kees kan geweldig te keer gaan over onnoozele dingen.’
Maar Pop glimlachte geheimzinnig en ze zei: ‘Och, het zal wel los loopen. Kom Joop, wasch je eens flink en trek wat anders aan. Dan dalen we samen af. We blijven eten. Kan dat?’
‘O ja, graag. Dan is de situatie met zoo pijnlijk.’
‘Ik zal wel eens met Leo praten,’ beloofde Pop. ‘Ik zal àl mijn vrouwelijke overredingskracht in het vuur brengen. En ik zal hem zeggen, dat jij doodelijk bedroefd en wanhopig en berouwvol bent, enfin, alles, wat je maar wilt.’
‘Nee Pop’ - ik schudde verdrietig mijn hoofd - ‘je beschouwt het te veel als een pretje. 't Is bittere ernst hoor! Je gaat Leo natuurlijk heelemaal verkeerd aanvallen.’
‘Laat dàt nu maar aan mij over,’ zei Pop en ze trok me van de divan af. ‘Kom Joost, vroolijk voor- | |
| |
waarts! Ik ga al vast naar beneden en dan zorg ik wel voor de thee. Goed?’
Toen ik later, opgefrischt, in de lanferjurk, de huiskamer betrad, zaten Pop en Kees in éen stoel op het terrasje en Kees stak een weinig-broederlijke hand achter over de leuning van de stoel, naar me uit.
‘Hallo. Ben je daar eindelijk? Wat heb jij verdraaid lang kleeden! Ik hoop, dat jij dat later vlugger klaarspeelt, Poppie!’
‘Ik dacht, dat de tijd jou niet lang zou zijn gevallen, zoo samen met Pop,’ zei ik fier.
Kees trok zijn wenkbrauwen op. ‘Sjonge, wat is ze slagvaardig.’ Hij peuterde een nekkrulletje tusschen Pops achterspeld. ‘Ik constateerde alleen maar het feit Josephine, dat je een uur met je toilet bezig bent geweest.’
‘Het was tàct!’ zei ik. ‘Ik wilde jullie tête-à-tête niet te gauw verstoren. En bovendien, elke vrouw heeft lang kleeden, wanneer ze er bekoorlijk wil uitzien.’
‘O, ben jij een vrouw?! Nee, dàt wist ik niet,’ zei Kees en hij sloeg weer aanminnig zijn arm om Pop heen.
‘Ik zou smelten,’ zuchtte ik, ‘wanneer ik in deze hitte samen in een stoel zou moeten zitten.’
‘Och, dat is Kees zijn liefhebberij,’ zei Pop.
‘Hoe vin je zoo'n brutaaltje?’ - Kees maakte een mimiek van stoeien, maar Pop sprong op. ‘Ik schenk thee jongens; wat een leuke theetafel is dat Joost. Zoo'n theetafel zou ik ook wel willen hebben, Kees.’
Kees monsterde het geheel met een blik, waarvoor ik hem graag had willen patsen.
‘'t Ziet er hier wel aardig uit,’ zei hij genadig. ‘Alleen, 't is te ver uit de buurt. Dat had Leo niet moeten doen, zoo verweg gaan wonen. Nee, ik stel me voor, later een aardig huis een beetje buiten de stad, en dan 's Zomers een paar maanden naar zee. Hè vrouwtje?’
| |
| |
‘O, ik vind alles best,’ knikte Pop. ‘Hier joggie, thee.’
‘Ik wou, dat ik een ontzaglijk kleverige caramel hier had,’ zuchtte ik, ‘waarmee ik je letterlijk de mond zou kunnen snoeren’ - ik keek Kees beslist vijandig aan - ‘je vertelt honderd keer hetzelfde. Wat moet dat zeldzaam vervelend voor jou zijn, Pop.’
‘Och, laat hem maar.’ Pop streek Kees over zijn achterovergeborstelde haren. ‘Als hij daar nu plezier in heeft. Ik hoor vaak niet eens, wat hij zegt.’
Kees keek even verlegen, maar toen voelde hij zich in zijn eigenwaarde gekwetst en hij tierde lichtelijk, terwijl hij zijn pas aangestoken sigaret over het tuinpad keilde: ‘Nee, wat jullie kwebbelen, dàt is interessant.’
Pop trok haar wenkbrauwen op, zoodat haar oogen groote, zwarte viooltjes leken. ‘Wat doe je raar,’ zei ze kalm. Dan roerde ze genoegelijk haar thee, zonder zich verder op te winden. Nee, ik geloof niet, dat zij later veel conflicten zullen krijgen, daar is Pop te laconiek voor. Ik nestelde me behagelijk in mijn stoel, en ik dacht erover, hoe nu Leo's houding zou zijn, wanneer hij straks thuis zou komen. Pop, haar hoofd tegen een kleurig kussen geleund, neuriede zacht wat voor zich heen. En Kees stak, na eene stille tweestrijd, weer een nieuwe sigaret op.
‘We waren gisteravond nog bij Jog en Julie,’ zei Pop. ‘Wat is Mol toch een schatje.’
‘Maar Jog stelt zich idioot aan over dat kind,’ zei Kees. ‘Bespottelijk. Hij doet, of het een wonderkind is.’
Ik weerhield met moeite een sarcastische opmerking.
‘Ik snap het niet...’ Kees woei de rook weg uit Pops nabijheid - ‘ik snap het niet, Jog moet toch begrijpen, dat al die verhalen over Mol voor ons allebei weinig interessant zijn. Het is altijd maar het zelfde: Mol doet dit en Mol kan dat. En ze is zoo
| |
| |
pienter. En ze is zoo lief. Ik word al zeeziek, wanneer hij maar begint.’
‘We spreken mekaar nog wel eens,’ zei ik profetisch. ‘Heb nu maar niet zoo'n groot woord, mannetje.’
Pop lachte. ‘Kees kàn gewoonweg niet verdragen dat Jog de lof van de Mol zingt. Daar kan hij zich beslist over opwinden.’
‘Nonsens. Ik kan alleen dat idiote ophemelen niet uitstaan. Ik houd niet van overdrijving, in welke vorm ook.’
‘Je bent haast een philosoof,’ knikte ik vriendelijk.
Pop stak kalm een sigaret op. Ze rookte genoegelijk.
We hoorden het zware rijden van een boerenwagen door de laan, en in de tuin lieten de bloemen hun kopjes hangen, alsof ze lusteloos waren. Kees stak een hand door Pops arm en hij schoof zijn stoel wat dichterbij.
‘Jullie kunt je om mij gerust weer in éen stoel neervleien hoor!’ inviteerde ik moederlijk.
‘We denken er niet aan,’ zei Kees, terwijl hij me critisch bekeek. ‘Jij wordt er ook niet mooier op Joop!’
En toen - nog onverwacht - hoorde ik het snorren van Leo's auto in de laan. Mijn hart gaf een dusdanigen bonk, dat ik werkelijk éen moment bang was, dat ik erin zou blijven. Pop sprong op, nadat ik haar met mijn oogen getelefoneerd had.
‘Is Leo daar? Ja? Ik moet hem even iets vragen.’ Ze was al weg. Kees boog zich voorover, om de garage in het oog te houden.
‘Hè, wat is dat?’ zei hij en hij keek een beetje sip.
‘Pop moet Leo iets vragen,’ verklaarde ik.
‘Ja, dat hoorde ik. Maar wat zou ze hem moeten vragen?’
‘Keine Ahnung. Misschien speculeert ze wel, buiten jou om, en wil ze inlichtingen over effecten.’
| |
| |
‘Pop doet niets buiten mij om,’ zei Kees fier.
‘Misschien weet ze niets voor je verjaardag. En wil ze daarin Leo's advies,’ fantaseerde ik.
‘Och dwaasheid,’ Kees streek over zijn haar.
‘Wanneer gaan jullie trouwen?’ Ik trachtte Kees af te leiden.
Kees bekeek zijn sigaret aandachtig.
‘Volgend voorjaar denk ik. Ik studeer volgende maand af. Heeft Papa er niet over gesproken? Ik ga me misschien met de Wilde associeeren.’
‘O ja, zooiets heeft de Piepert wel gepreveld. Is het al vast?’
‘Nee, vast nog niet. Maar 't kan er wel van komen. 't Lijkt me wel aardig.’
‘Als hij maar niet zijn zanglust op je botviert,’ voorspelde ik tragisch. ‘Ik hoor jullie samen al duetten jubelen.’
‘Dat zal wel losloopen,’ Kees glimlachte. ‘Ik verlang naar ons eigen Home! Je weet hè, dat we al een heerekamer hebben gekocht. Magnifique zeg. Pop heeft zoo'n buitengewoon goede smaak. Het is gewoonweg een genot om met haar te gaan koopen.’
‘O ja?’ Ik hield de garage in de gaten, en mijn hart ging onverstoord door met bonken.
‘Ja. Buitengewoon. Ik laat de keuze van kleeden en gordijnen ook heelemaal aan haar over. Het allerliefst heb ik een vrij, modern gebouwd huis, dat een beetje aardig in te richten is. 'n Suite is zoo afgezaagd hè?’
‘O, een suite is verschrikkelijk afgezaagd,’ beaamde ik gretig. ‘Waar gaat jullie huwelijksreis heen?’ Ik was mezelf dankbaar voor deze nieuwe vraag, want, niettegenstaande het enthousiasme, waarmee Kees op mijn diplomatieke vragen inging, vermoedde ik in hem een geheime onrust, die hem plotseling kon doen opspringen en naar de garage ijlen, voòr Pop tijd had gehad haar geheime zending te vervullen.
| |
| |
‘Ik denk naar Parijs. En dan misschien nog even door naar Italië.’
Kees boog zich weer voorover, om naar de garage te blikken.
En ik jachtte de woorden eruit:
‘Stel je voor Kees, wie zou dat vroeger gedach hebben toen je nog zoo met Lotte dweepte, dat je in later jaren de Co van haar man zou worden. Als ze je dat toen hadden voorspeld...’
‘Ik heb nooit met Lotte gedweept,’ ontkende Kees verbaasd. ‘Hoe kom je erbij?’
‘En het Sinterklaaspak dan, dat ik voor je heb moeten wegbrengen? Ik weet nòg, wat er in zat zeg. Een varken van marsepein en een ananashart. En een monsterlijke broche. Kees, je was idolaat van haar.’
‘Je bent betoeterd,’ zei Kees heftig. ‘Ik vind Lotte Boom geen grein charme hebben.’
‘Ja, nu misschien. Maar toèn... je jammerde elke dag, dat je haar zoo interessant vond.’
‘Ik heb niet graag, dat je daarover tegen Pop zanikt hoor! Ik zie er jou best toe in staat, om er met de noodige overdrijving tegen Pop over door te dazen. Het slot zal nog zijn, dat Pop niet eens zal willen, dat ik me met de Wilde associeer.’
Kees werd heftig en ongerust.
‘Maak je maar niet bezorgd. Ik weet wel, wat ik zeggen en zwijgen moet,’ zei ik fier.
‘Die deugd dateert dan zeker van de laatste weken,’ prevelde Kees hatelijk en hij wreef zijn verlovingsring met een zijden zakdoekje op. Toen kwamen gelukkig Pop en Leo samen aanwandelen. Pop had voor haar doen een kleur en Leo keek weer menschelijk.
‘Hallo Zwager,’ riep Kees, lichtelijk geforceerd. ‘Wat had jij voor geheimen met mijn vrouw?’
‘Absoluut zakelijk,’ zei Leo. En hij nam mijn sidderende hand tusschen zijn beide handen en boog zich over me heen. ‘Zoo Joopje.’ Ik had kunnen krijschen van verlichting.
| |
| |
Aan tafel werd de stemming beslist geanimeerd.
Pop vertelde, dat Betty een nieuwe Duitsche maagd had, waarmee ze eerst twee maanden had gecorrespondeerd. En dan zette Betty heel fier als afzender, onderstreept, op de envelop: ‘Frau van der Ende-Helmer.’ Toen de maagd dan eindelijk arriveerde, was ze, na àl die brieven, absoluut overtuigd van Betty's titel, en toen ze de eerste avond welterusten kwam wenschen, zei ze: ‘Gute nacht Frau von der Ende. Gutenacht, Herr Helmer,’ alsof Dolf en Betty in geenerlei betrekking tot elkaar stonden. En omdat Betty het zoo pijnlijk vond, dit de Duitsche gedienstige nader te verklaren, en ook, omdat het haar zoo moeilijk leek zoo'n heele uitleg in het Duitsch te geven, zei ze maar niets.
‘En nu wordt het gewoon een spelletje,’ besloot Pop haar verhaal. ‘Nietwaar Kees? Als we er 's avonds zijn, dan blijven we net zoo lang tot Adéle naar bed gaat. En wanneer ze haar hoofd om de deur steekt, en zoo naief zegt: “Gute nacht Frau von der Ende. Gute nacht Herr Helmer,” dan zitten we ons lachen te verbijten. Maar nu zegt Dolf, dat hij wil ingrijpen, omdat hij de toestand ridicuul vindt.’
Ik stak onder de tafel mijn hand uit naar Leo, en hij drukte die. En 's avonds, terwijl Leo in de badkamer floot, las ik de brief van de Piepert nog eens over. En ik schreef hem terug:
‘Om uw brief van vanmiddag heb ik gebulkt. Ik voelde me, na lezing, zoó onwaardig, dat ik me maar het liefst voor menschenoogen had verstopt. U hebt gelijk Piepert, en ik gevoel zoo goed alles, wat u zegt. Ik weet best, dat ik in heel veel dingen hopeloos te kort schiet. Maar ik beloof u ernstig, ik zàl trachten om beter te worden. Het zal wel niet zoo opeens gaan, maar wanneer men heel ernstig iets wil, dan komt er toch een dag, dat men tot de ontdekking moet komen, een eindje gevorderd te zijn. En als er iemand is, die me daarin graag wil helpen, dan is het Leo zèlf! Alleen, ik ben zoo vaak
| |
| |
opstandig geweest, en dan wilde ik niet geholpen worden. Maar dat zal nù beter worden, ik beloof het u! Dit wordt maar een kort briefje, want Leo, die zich scheert, is zóo klaar. En van de geheimen, die ik met u heb, daar kan ik hem nù nog niet over spreken. Dan moet ik eerst een eindje gevorderd zijn op mijn weg der verbetering. En nu Piepert zeg ik u goedennacht. De klok in de Hall slaat elf uur. Misschien denkt u net op dit oogenblik aan me. Ik ga naar Leo en verootmoedig me. Joop.
En nu huppelt door onze tuin de kleine Mol, op haar schreden achtervolgd door Nurse. De eerste dag de beste is Mol van het terrasje geduikeld, terwijl Nurse naar boven was voor een schoone schort, en heeft ze, in een tweede onbewaakt oogenblik, een ware verwoesting aangericht temidden van de teedere margrieten. Jog en Julie hebben haar gebracht. Julie deed lichtelijk theatraal en Jog toefde steeds, waar Mol toefde. Ik was in een wolkeloos humeur, omdat nà de laatste Kaki-scène twee weken in ongestoord geluk waren voorbij gegleden. Het eigenaardige van het geval was, dat ik Julie na het drama met het appelgroene gewaad, niet had weergezien, zoodat ik een eenigszins pijnlijke begroeting vreesde. Zoodra ik dan ook het vehikel zag, dat de gansche familie Smidt in zijn muffe schoot borg, wuifde ik wat nerveus met de rozen, die ik net aan het afknippen was. Jog sprong eerst onhandig op de grond, en lichtte toen omzichtig Julie eruit, en daarna Nurse plus Mol. Julie schreed me tegemoet en ze zei:
‘Dus je hebt het toch gedaan. Draai je eens om! Hmm, gaat nogal. Maar 't staat je kinderachtig. Vin je ook niet Jog?’
‘Welnee. Ik vind het leuk,’ zei Jog moedig en blozend.
Julie haalde haar schouders op, alsof ze voor zoóveel onbeschaamdheid geen woorden over had, en ze riep: ‘Pas op Nurse, baby valt meteen over
| |
| |
het grint. U moet opletten, waar ze loopt.’ En de heele, verdere dag bleef Julie lichtelijk geprikkeld, terwijl Mol aan de koffietafel haar meest ondeugende beentje voorzette. De kinderstoel, die met ledikantje en sportkar de dag tevoren in S. en M. waren aangeland, stond tusschen Jog en Julie in, en Julie zei: ‘Jog, ik hoop, dat ik me niet met Baby behoef te bemoeien, want ik heb wat hoofdpijn. En zorg asjeblieft, dat ze niet schreeuwt.’
Jog sneed een boterham in dobbelsteentjes en vleide Mol: ‘Zie zoo, nu gaan we lekker eten.’ Maar Mol greep naar het zilveren vleeschvorkje, dat verdacht dicht in haar nabijheid prijkte, en prikte er onvervaard Julie mee in haar slaap. Ik smoorde een lachbui in mijn vingerdoekje.
En geen menschenhanden waren eerst in staat om Mol het levengevaarlijke voorwerp af te nemen. Jog probeerde het vaderlijk, en toen streng, en toen lief, en toen dreigend, maar Mol zwaaide er mee als met een strijdknots, en riep al trappelend: ‘Nee, nee, nee... èe.’
‘Je hebt Mama pijn gedaan,’ zei Jog. ‘Kijk eens, Mama huilt.’
‘Mama pij-ij? Mama hui-ùil?’ echode Mol. Ze keek onderzoekend naar Julie en constateerde dan: ‘Mama niet pij-ij.’
‘Geef hier die vork,’ smeekte Jog.
‘Nee,’ verklaarde Mol.
‘Ze moet van tafel,’ snauwde Julie.
‘Is elke maaltijd bij jullie nog zoo emotievol?’ informeerde ik.
‘Ja,’ zuchtte Jog, ‘Och Nurse, houd haar armen even vast, ik ben anders bang, dat ze zich een oog uitsteekt met dat gevaarlijke voorwerp.’
En na een korte heftige worsteling gelukte het Jog de vork weer te overmeesteren. Maar toen gìlde Mol, dat een jongen, die in de laan voorbijliep, bleef staan, en verschrikt ons huis bekeek.
‘Geef haar toch wat anders. Toe Nurse, dat u
| |
| |
nu ook heelemaal geen tact hebt om haar zoet te houden.’
Ik rolde mijn vingerdoekringetje naar Mol, die het direct cordaat in haar mond stak. Julie was een flauwte nabij en Jog piekte onvervaard zijn vinger tusschen Mols lippen en vischte het ringetje er gelukkig, als een trophee aan zijn nagel hangend, weer uit. Ik groef met mijn handen in mijn haar.
‘Het is niet onmogelijk, dat ik grijs ben, als jullie van je buitenlandsche reis terugkomt,’ zuchtte ik. ‘Ik hoef tenminste niet bang te zijn voor te weinig emoties.’
‘Zul je asjeblieft voorzichtig met haar zijn Joop?’ vroeg Julie. - ‘Ja, je bent vaak zoo onnadenkend’ - ik vreesde, dat de door mij gepleegde inbraak op het tapijt zou worden gebracht, maar nee... ‘ik heb graag, dat je elken dag even een kaartje schrijft, hoe het gaat. Jog heeft een lijst van de adressen, waar we zullen logeeren. Zul ja dat niet vergeten?’
‘Ik zal een dagboek aanleggen van de heldendaden van je dochter,’ beloofde ik, en ik vond gelukkig in de tasch, die aan mijn stoel hing, een oude briefkaart, die, in gezelschap van twee houten keukenlepels en een tinnen kattebordje, Mol, gedurende de maaltijd, in beslag nam.
Maar 's avonds, voór ze zouden vertrekken, werd Julie tragisch. Ze holde nog naar Mols kamer. En ze zei: ‘Hè Jog, ik wil niet, dat je zegt, dat ik me kalm moet houden. Ik vind het zoo vreeselijk om die lieve schat hier achter te laten. En zul je er aan denken Joop, dat ze haar witte jurkjes aankrijgt, wanneer er bezoek komt? En dat Nurse haar tandjes poetst 's morgens en 's avonds? Doe niet zoo bespottelijk Joop, om het op te schrijven, dat kun je toch wel onthouden?’
‘Dat denk je maar.’ Ik kliederde neer in een oud notitieboekje van Leo: ‘'s Morgens Mol tandenp.’ Ik heb geen grein geheugen. Zoo dat staat. Wat nog meer?’
| |
| |
Julie spitste haar ooren. ‘Hoor ik haar daar niet? Hè Jog, wees toch niet zoo akelig kalm.’
‘Lieve kindje, waarom zou ik niet kalm zijn. Baby is hier uitstekend verzorgd. Ik heb een idee, dat we haar voorbeeldig terugkrijgen.’
Hierop kwam Leo binnen, die de auto naar buiten gereden had.
‘Wat is er Julie? Valt het afscheid zwaar? Kom, kom, nu vat je het te ernstig op. Ik zal mijn beste krachten aan haar welzijn wijden.’
‘Dat zei ik ook al,’ troostte Jog Julie welgemoed en hij legde zijn hand op haar arm. Maar Julie schudde de hand weg, en zich weer tot mij wendend, zei ze:
‘En denk je eraan Joop, dat ze altijd bruin brood moet hebben?’
Ik schreef in het boekje: ‘Mol br. br.’ Leo, over mijn schouder, las mee. Dan kneep hij me in mijn oor en hij fluisterde met zijn wang tegen de mijne: ‘Je gaat een uitstekende leerschool meemaken Jopie.’
Waarop Julie naar haar tasch greep en zei:
‘Kom Jog, ik ben al làng klaar.’
|
|