| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII
Het was wel een week later, dat ik op een avond mijn hart in beide handen nam en op een pouf aan Leo's voeten gezeten, mijn verkropt gemoed uitstortte.
‘Ik vind het heelemaal niet erg, dat je stil bent - ik bedoel, je hebt alle reden om stil te zijn,’ begon ik, ‘maar als je het nog lang volhoudt, dan bega ik een wanhoopsdaad.’
‘Het komt vanzelf wel weer in orde,’ zei Leo.
‘Ja, maar ik heb liever dat het à bout portant in orde komt. Ineèns. Plotseling. Dat is vrij wat genoegelijker. Je moet toch rekening houden met mijn gemoedstoestand.’
‘Och’ - Leo fronste zijn wenkbrauwen - ‘het is zoo jammer, dat jij de meest ernstige onderwerpen altijd en bagatelle behandelt. Je kunt het niet helpen misschien. Zoo ben je nu eenmaal.’
‘Maar ik spreek nu in gloeiende ernst.’ Ik wreef mijn hoofd over zijn knie. ‘Ik kan het niet uitstaan, dat je zoo stil en stug tegen me bent. En dat alleen omdat ik een beetje zat te rooken.’
‘Ach, dat is het toch niet.’
‘O nee?’ Ik schudde aanmoedigend mijn korte lokken - het is zalig, ik kan nu wachten met opstaan tot Leo zich voor de tweede maal inzeept - ‘Wat is er dan nog meer?’
‘Och Joop, je heele houding!’ Leo dacht even na. ‘Het ergert me zoo, dat jij opstuift over het meest onschuldige gesprek tusschen Noortje en mij, maar dat je er daartegenover niets in ziet om met een wildvreemde jongeman sigaretten te gaan rooken op het tennisveld.’
| |
| |
‘Maar daar steekt ook niets in. Die wild vreemde jonge man was een baby.’
‘Ja, en jij bent volwassen,’ zuchtte Leo. ‘Je wilt me niet begrijpen Joop.’
‘Toch wel. Ik weet zeker, dat er in het meest onschuldige gesprek met Noortje meer gevaar schuilt, dan in een urenlange rookpartij met die jongeman, waar jij nu zoo'n hekel aan hebt.’
Nu fronste Leo weer zijn wenkbrauwen en hij zei: ‘Och, ik zal je woorden maar niet eens weerleggen, je spreekt zoo onlogisch als maar eenigszins mogelijk is.’
‘Help jij me dan om logisch te denken,’ smeekte ik en ik legde mijn hoofd op zijn knie, zoodat mijn haar als bij een drenkeling langs mijn gezicht stortte. Natuurlijk verteederde dit Leo. Ik geloof, dat zoo'n afhankelijke aanroep elke jonge man verteederd zou hebben. Hij groef met zijn hand in mijn haar - want dat kan nu, en is ook een voordeel - en hij glimlachte een beetje.
‘Domme, kleine Joop, laten we er maar niet verder over praten. Alleen een ding nog. Waarom vertelde je me niet, dat je je haar ging afknippen.’
‘Maar dat wist ik zelf niet, tot een minuut voor het gewichtige oogenblik,’ jokte ik lichtelijk. ‘Op het allerlaatste moment dacht ik nog terug te deinzen. Het staat me wel hè?’
‘O ja, dat gaat best. En nu zal ik mijn baard dan maar laten groeien.’
‘Nee,’ kreet ik.
‘Feitelijk moest ik het doen voor je straf. Stoute meid. Ik ben benieuwd, wat je nog allemaal moet uithalen voor je een bestendige huisvrouw wordt. Soms vrees ik wel eens, dat ik dat niet meer beleven zal.’
‘Maar zou je 't dan zoo graag willen Lelo? Nee, eerlijk.’
‘Och nee, natuurlijk niet. Alleen, je weet het: een beetje meer zorg, een beetje meer nadenken, een
| |
| |
beetje meer ernst...’ Ik legde mijn hand op zijn mond.
‘O, ik weet het wel,’ zei ik. ‘The eternal strain... zou ik het niet als een inscriptie in een armband kunnen laten graveeren en die dan als talisman dag en nacht dragen?’
‘Het moet in je hart gegrift staan. Nee, dit is geen poëtische opmerking, waarom je met Kit zou kunnen giechelen, ik méen het. Feitelijk moest over zoo iets heelemaal niet zooveel gepraat worden. Dat moest in je zitten.’
‘Zoet nu maar,’ smeekte ik. ‘En zul je nu weer lief zijn in 't vervolg en niet kijken alsof ik alleen maar tot de inventaris van S. & M. behoor? Ja? Hè, gelukkig!’
In de vreugde mijns harten belde ik Grietje en droeg haar op uit de restanten der provisiekast een smakelijk soupertje samen te stellen. En ik dronk vol animo op de eternal strain.
De volgende dag lag naast mijn ontbijtbordje een brief van de Piepert. Ik zegende, bij lezing, onze intijdsche verzoening. De Piepert schreef: ‘Lieve Joop. Mama en ik hebben plan je overmorgen te bezoeken. We blijven een week, en denken daarna nog een week bij Julie te logeeren. Mama voelt zich veel beter en maakt nu al toebereidselen voor onze reis. We zijn dus wel een stuk vooruitgegaan. Juffrouw Greet, die ons onontbeerlijk geworden is, gaat bij familie logeeren. Een paar weken vacantie zullen haar ook goed doen. We verheugen er ons op, jullie beiden zoo spoedig te zien en we hopen, dat Leo in staat zal zijn ons met de auto van de 7 uur trein te halen.’
- Wanneer ik een brief van de Piepert krijg, grijns ik altijd in mezelf. Zijn epistels zijn altijd dezelfde, kort en bondig, zonder tierlantijntjes of lievigheden. Zoo telefoneert hij trouwens ook. - ‘Ja. Met ter Heul. Ja... Ja... Zeker... Dag!’ - Ik was voor de komst van Mama en de Piepert
| |
| |
met de beste voornemens der wereld bezield, en dat alles een klein beetje anders geloopen is dan ik me in mijn kinderlijk enthousiasme voorstelde, is de schuld van het Noodlot, dat voor mij een speciale voorkeur schijnt te hebben.
De eerste zes dagen waren wolkeloos, eigenlijk en figuurlijk. Wel was het even een deceptie voor ma, toen ze aan mijn hoofd de luchtige knoedel miste, en vond ze, dat ik, gelijk Samson, van mijn waardigheid had ingeboet, maar Leo schertste die lichte ontstemming weg, door te beweren, dat, na het kortwieken van mijn lokken, mijn ‘prestigée’ was verdubbeld, en Pa zei, dat je er niets van zag. Ma kwam trouwens weer gansch in haar humeur, door de lanferjurk en kreet haast van blijde ontzetting, toen ik haar 's avonds mijn uitgebreide garderobe toonde.
‘Gelukkig Joop, dat jij je eindelijk voor je uiterlijk bent gaan interesseeren. Ik heb werkelijk wel eens aan je gewanhoopt. Julie is altijd zoo heel anders geweest dan jij.’ Ma bekeek door haar lorgnon een matblauw charmeuse gewaad, dat geen andere versiering had, dan een schuine slip, die langs mijn rechterheup, over mijn knieën en zoo achterom mijn linkerheup neerdaalde als een lichtelijk ontwrichte staart.
‘Dat is zeer bijzonder,’ prees Ma, ‘zoo geheel Julie's smaak. Je hebt het zeker met Julie gekocht?’
‘Neen, ganz alleine,’ zei ik fier.
‘Ik dacht, dat je altijd met Julie je inkoopen deed.’
- Julie is nog steeds Ma's lieveling, en ik kan best begrijpen, dat Ma het ‘Séjour’ bij mij slechts als voorpret beschouwt. Trouwens, Julie heeft nu met Mol een geweldige voorsprong op mij. -
‘Ja, anders altijd.’
Ma kan slecht tegenspraak velen, maar overigens is ze weer heel gewoon, en ze heeft haast nooit hoofdpijn meer. Toch ben ik, zelfs na mijn eenjaarlijksch verblijf in Noordwijk, nog steeds niet ver- | |
| |
trouwelijk met Ma, hoewel ik naar beheersching streef, en mijn aangezichtsspieren voortdurend op non-actief zet. Mama is ruischend van zij, altijd keurig gekapt en ze inspecteert door haar lorgnon mijn kasten, wat ze thuis nooit doet. De Piepert is precies dezelfde gebleven, alleen is zijn haar nu heelemaal grijs, maar hij loopt weer flink rechtop en ik hoorde hem vol energie tegen Leo zeggen:
‘Nu mama weer nagenoeg hersteld is, ga ik volgende maand weer aan 't werk. Ik voel me nog te levenskrachtig, om me nu al geheel uit zaken terug te trekken. Arbeid houdt jong.’
Ik had bij die woorden graag de Piepert uit sympathie omhelsd, maar ik was supposed to be met Ma in de tuin, en niemand kon vermoeden, dat ik even aan een Julie-elegie - Ma doet net, of wij geen zusters zijn en ik Julie maar zoo amper ken - was ontsnapt en in de badkamer toefde.
De laatste dag van het verblijf van Ma en de Piepert, o, gelukkig, dat het de laatste was, toen we onder de markies zaten te theedrinken, Mama bladerend in ‘the Garden of Allah,’ wat ze heelemaal geen boek voor me vond, en Papa genietend van zijn sigaar en van een beschouwing over Hamlet - ik knoeide al schommelend aan een viezig handwerkje, wat Noortje met handige vingeren voor mij begonnen was - hoorde ik plotseling in onze laan het knalpotten van een motorfiets, die voor ons tuinhek tot stilstand werd gebracht.
Ik stak mijn ooren op gelijk een haas, en ik verdacht opeens Jog van de zondige aankoop van een motor met zijspan en duo. En ik gnoof al aan het verslagen gezicht, waarmee Jog de hoek van ons huis zou komen omstappen - het handwerkje legde ik dankbaar op tafel - toen er gebeld werd. Even daarna verscheen Grietje onder het markies en stralend van een welwillende glimlach - werkelijk, als ik me niet beheersch, zou ik elegies van Grietje gaan zingen - overhandigde ze mij een kaartje. Ik las lichtelijk ontsteld:
| |
| |
Ch.J.G. Kruivers. Med. Stud.,
en ik dwong onder Ma's lorgnon een bespottelijke blos terug, door mijn kaken te laten knappen. Toen zei ik: ‘Laat die mijnheer maar hier, Grietje.’ En ik bolde nog gauw even mijn haar over mijn ooren op.
‘Wie is dat?’ vroeg Ma, met ‘the Garden’ naar het kaartje wijzend.
‘O, een kennis,’ zei ik vaag. ‘Nee, u kent hem niet.’
‘De familie zit op het terras,’ hoorde ik Grietje zeggen - ik geloof wel, dat Grietje tegenover haar familieleden en vriendinnen de heerlijkheden van ons huis zal uitbuiten, maar dat is juist een trouwe eigenschap, die ik op prijs stel - en voor ons verscheen in een keurig motorpak met zijn pet in zijn linkerhand, al buigende: Kaki. Wanneer de heele situatie me op dat moment niet zoo benauwd had, zou ik het uitgegild hebben om de verborgen afschuw, waarmee Kaki even naar Ma en de Piepen keek.
‘Mevrouw Van Dil.’ Een buiging, een hand.
‘Mijnheer Kruivers.’ Het handwerkje slierde over de grond, toen ik me verhief. ‘Mijnheer Kruivers, mijn vader en moeder.’ De Piepert liet Hamlet zinken en Ma legde haar lorgnon tusschen de bladzijden. Ik zei nog: ‘Gaat u zitten.’ En daarmee waren mijn conversatiebronnen hopeloos uitgeput, terwijl mijn hart ging kloppen van agitatie. Want ik voelde, dat Ma van mij een aangenaam discours verwachtte. En ik haatte op dat moment Kaki en motor en al. Gelukkig haalde hij toen uit zijn zijzak een brief, die hij mij over de tuintafel heen aanbood.
‘Een spoedboodschap van uw vriendin Kitty,’ zei hij en hij lachte een weinig. Ik roetste de brief open, en terwijl ik las wikkelde Papa Kaki in een gesprek en Ma nam maar te gaarne de honneurs van de theetafel over. Kitty schreef:
‘Old fellow. Deze brief is natuurlijk larifarie. Ik heb Kaki niet aan zijn verstand kunnen peuteren,
| |
| |
dat je werkelijk getrouwd bent, ofschoon ik hem in het intercommunaal telefoonboek jullie adres in de geliefde uithoek heb getoond. Hij vond dit geen overtuigend bewijs, en hij heeft zelf de brutaliteit gehad met me te wedden, dat jij een huwelijk simuleert. Stel je voor, de idioot! Daarom tuft hij nu met deze - mijn - brief naar je kluis, om zich in je onmiddellijke omgeving van de waarheid mijner woorden te overtuigen. Ik hoop, dat je hem in al je waardigheid van Slotvrouwe van S. & M. ontvangt en doe je asjeblieft die ring met de diamant aan een andere vinger, zoodat je trouwring in alle glorie prijken kan, want anders kom je weer voor dergelijke gevallen te staan. Ik smeek mijn gelukkig gesternte, dat je niet in een hangmat ligt met afgetrapte tennisschoenen, want anders gelooft hij je nog niet. En je kunt gerust vriendelijk tegen hem zijn, want hij is een good, old boy. Alleen bij tijden een beetje dwaas. Hoe vond Leo je haar? En heeft de lieftallige tante Susanna een flauwte gehad toen ze je zag? En wat zeiden de aangebeden Julie en Dr. Jog. Schrijf me toch eens. O ja, en opdat Kaki's tocht toch eenig raison mag hebben, geef hem de muziek mee terug, die je nog van Georgien hebt. Zal je 't niet vergeten? Dag hoor. As ever, Je Kit.’
‘Vindt u 't goed, dat ik Kitty even terugschrijf?’ vroeg ik Ma, met al de onderworpenheid eener gehoorzame, alhoewel getrouwde dochter.
‘Zeker kind,’ zei Ma genadig.
Op dat moment had de Piepert gelukkig een oude schoolvriendschap teruggevonden in een Oom van Kaki, die nu dokter in Zeeland is. Met een verlicht gemoed ijlde ik de trappen op naar Leo's kamer. Daar kliederde ik gauw aan Kit:
‘Old Girl. Je hebt me in een penarieachtig parket gebracht, door Kaki niet van zijn expeditie naar hier terug te houden. Daar zit hij nu beneden onder het markies in combinatie met Pa en Ma, die op het oogenblik bij mij logeeren. Ik zie je ijzen. Hij
| |
| |
kan best all-right zijn, maar hoe kan ik onder de oogen en ooren van Ma en de Piepert met hem converseeren, waar ik ternauwernood zijn naam weet, en geen sikkepitje van zijn antecedenten. Gelukkig dat de Piepert voor ik me naar boven begaf, om aan jou te schrijven, doorgedrongen is tot het feit, dat hij een Oom van de ondernemende jonge man kent.
Je vraagt me nog, hoe Leo mijn haar vond. Heel aardig, alleen was het onverwachte gezicht van mijn korte perruque wel even een schok. Tante Suzanna snoof eerst minachtend, omdat ze me zoo overdadig gefriseerd vond, en merkte pas de afwezigheid der knoedel na anderhalf uur, daar ik me zooveel mogelijk achterwaarts de kamer uitslingerde. Julie, bij wie we, als boete - vanwege de verduistering der appelgroene jurk - zouden hebben theegedronken, moesten we afzeggen, omdat er iets tusschenkwam, dus die heeft het nog niet gezien, daar we, zooals je weet, Zondags al vroeg weer naar S. & M. zijn teruggegaan.
Ik heb me net even uit het raam gebogen. Als ik dat ver genoeg, met ware doodsverachting, doe, kan ik een glimpje van het terras zien. Kaki stak net een sandwich in zijn mond en de Piepert tikte overtuigend met een boek, dat hij leest, op tafel. Dus dat ziet er wel gezond uit. Ik hoop evenwel, dat ik hem gauw kan afpoeieren, want hij bezwaart me meer dan een gans, die je niet weet hoe te braden. Voor dat geval heb ik eens gestaan, toen schoonpapa Van Dil zou komen eten, en mijn kookboek zoek was. Ik wensch zoo'n situatie niet toe aan mijn ergste vijandin. Nu dag Kit. Kom maar gauw eens weer, als je effectenbaas je loslaat. Poot. Joop.’
De muziek van Georgien scharrelde ik bij elkaar en ik vroeg Grietje het netjes voor me in te pakken, terwijl ik, op een keukenstoel neergezegen, het pakproces volgde. Grietje ziet er zoo welgedaan uit in een zwarte jurk, en haar handen zijn rood met
| |
| |
kussentjes er op van de dikte. Ik houd van dikke menschen, die zijn altijd vergenoegder dan magere sprieten.
‘Ziezoo,’ zei Grietje, en ze bond er netjes het touw omheen, ‘dat is dat. Nog meer van uw orders?’ Ze spreekt altijd een beetje schoolsch, alsof we samen een tooneelstuk opvoeren, waarin ik als mevrouw figureer en zij als maagd.
‘Nee, dank je wel hoor. Het is zoò keurig.’
Met het pak onder mijn arm verscheen ik weer onder het markies.
‘Dit is de muziek, waar mijn vriendin over schreef. Die wilt u wel meenemen zeker?’
‘O, met alle genoegen. Dat was toch het doel van mijn reis nietwaar?’
‘Ja, zoo ongeveer,’ zei ik fier.
Hij lachte verstolen en hij nam weer dankbaar buigend een sandwich van de schaal, die Ma doorgaf.
‘Tennist u nog veel?’ vroeg ik, terwijl ik een suikerklontje uit de tang liet neerdalen op mijn knie inplaats van in mijn kopje. Ma keek even verontwaardigd; ze kan geen onhandigheid uitstaan.
‘Ja, bijna elke avond. Doet u hier niet aan sport?’
‘Nee, dit jaar niet. Misschien worden we volgend jaar weer lid. Maar dan komen we’ - ik sprak met nadruk in pluralis - ‘toch hoogstens éen avond per week spelen.’
‘Cricket Leo ook niet meer?’ vroeg de Piepert.
‘Neen. Hij vond het ongezellig voor mij. Maar volgend jaar zullen ze hem ook wel weer opeischen.’
‘Je zeilt zeker ook niet meer?’ vroeg Ma.
‘Een enkele avond nog, als we eens in de stad zijn.’
‘Ja, dit afgelegen wonen bevordert de sport niet direct,’ merkte Kaki wijs op.
‘O, maar 't is hier verrukkelijk,’ overdreef ik vol Schwung.
‘Ongetwijfeld,’ zei Kaki, en hij veegde verstolen met een zijden doekje over zijn voorhoofd.
| |
| |
Toen kreeg ik een van mijn rampzalige invallen. Achteraf beschouwd, geloof ik, dat ik op zoo'n moment onder verre hypnose sta van iemand met een kwaadaardige inborst. En ik zei: ‘Het was een heele tocht voor u. Misschien wilt u blijven eten?’
‘Och, dat is toch veel te bezwaarlijk voor u.’
‘Welneen. Ik moet alleen Grietje een paar bevelen geven.’
‘Nu, dan graag. Wanneer u tenminste deze kleedij aan uw tafel tolereert.’
‘Ja, daar is nu niets aan te doen,’ zei ik.
‘En speelt u dan aanstonds eens wat? Ik hoorde van Kitty, dat u zulke aardige muziek hebt.’
‘Nur moppen,’ zei ik. ‘En ik kan alleen spelen in de schemering, wanneer er een schemerlamp brandt.’
‘Heel merkwaardig.’
‘Och Joop,’ zei Mama, ‘speel eens dat allerliefste dingetje van gisteravond. Van Mendelssohn meen ik.’
‘O, maar ik zal bij daglicht vreeselijk knoeien.’ Ik liet mijn vingers knappen.
‘Kom, kom,’ zei Ma en ze fronste haar wenkbrauwen.
Dies slingerde ik me maar voor de piano en ik verknoeide werkelijk het allerliefste dingetje op een erbarmelijke manier. Daarom ging ik maar gauw in het luchtige genre over. Ik zag nog tersluiks, dat Papa de beschouwing over Hamlet weer opnam. En ik jubelde net, terwijl Kaki, naast me, foutief de bladen voor me omsloeg:
‘When the lovelight in your eyes is shining,’
‘Shining in your eyes so blue...’
en ik legde al het gevoel, hetwelk me op dat moment overmeesterde, in deze simpele woorden, toen de rauwe groet van een claxon zich boven mijn muzikale prestatie verhief. Ik draaide me om op het krukje en ik zei: ‘Daar is mijn man.’
Kaki merkte op: ‘Ik geloof warempel, dat u geschrokken bent.’
‘Och zwijg,’ fluisterde ik terug.
| |
| |
Voor de open terrasdeur stond Leo. Hij begon: ‘Zoo vroolijk Joop?’ Toen traden we hem uit de kamer tegemoet en ik ratelde: ‘Hier is mijnheer Kruivers. Die kwam met een boodschap van Kit. Hij blijft hier eten. 't Is zoo warm hè en zoo'n eind naar de stad. Heb jij 't ook warm Leo? Misschien wilt u zich nog wat verfrisschen voor den eten mijnheer Kruivers. Och Leo, wijs jij hem even de weg naar de badkamer.’ Ik gunde Leo ternauwernood tijd om Kaki te begroeten, en terwijl ik ademloos op een stoel neerplofte, hoopte ik vurig, dat ze mekaar niet in de badkamer zouden afmaken. De Piepert zei glimlachend: ‘Je bent nog dezelfde van vroeger Joop. Nog even druk en onbeheerscht.’ En Mama merkte op, dat ik niet, als Julie, de tact had om waardig een toestand te beheerschen, en ik peinsde zelf kommervol, dat ik me voelde als een slachtoffer boven op een werkende vulkaan, en ik verwenschte driewerf mijn rampzalige inval, die alleen voortsproot uit medelijden met Kaki's verstolen veeg over zijn warme voorhoofd, wanneer tenminste de hypnose van een afwezig, kwaadaardig iemand er geen deel in heeft gehad.
Aan tafel was Leo waardig en stug. En bij elke nieuwe, dolle inval van Kaki, waarop ik ten slotte uit een soort baloorigheid maar lustig inging, werd hij nòg strakker. Ik had hem onder tafel kunnen schoppen. Maar het allerergste was nog, dat de Piepert, die geen flauwe notie had van de vulkaantop, waarop twee menschenzielen balanceerden - die van Leo en mij, hoor - oude schoolherinneringen ophaalde van Oom Kruivers en hem. Het was of de Piepert mee in het complot was, om het geheel zoo leuk mogelijk te maken. En Mama gaf wijze wenken met haar oogen aan Grietje, en leek wel in haar element te zijn. Ik kon aan Kaki's gezicht zien, dat hij Leo een onmogelijke trotsche hark vond, en op dat moment vond ik het ook en toen schopte ik hem werkelijk, waarop Leo donker
| |
| |
zijn wenkbrauwen fronste. Het was ook uit baloorigheid, dat ik later meeging tot het hek om Kaki uitgeleide te doen en ik wuifde zoo lang tot hij de hoek van de laan om was. En toen hij bij het afscheid zei: ‘Ik heet Kaki, dat weet u toch,’ zei ik natuurlijk: ‘En ik heet Joop, dat weet u toch ook.’ ‘Dag Joop.’ ‘Dag Kaki.’
Ik sidderde letterlijk van verontwaardiging toen ik het tuinpad weer afliep en door de terrasdeuren de schemerlichte zitkamer binnenwandelde. Maar ik wachtte met mijn uitbarsting, tot Mama, die altijd vroeg naar bed gaat, naar boven was gegaan. Toen knalde ik los, ongeacht de aanwezigheid van de Piepert, en mijn stem sloeg over van drift. Leo zat op dat moment demonstratief in ‘the Garden’ te lezen, en deed of hij mijn heele binnenkomste niet had bemerkt. Maar ik rukte hem het boek uit de hand en ik zwaaide het door de kamer. Dat gebaar wakkerde mijn drift aan tot een ontzaggelijk hoogtepunt.
‘Wie denk je, dat ik ben? Wie denk je, dat ik ben,’ tierde ik. ‘Denk je maar, dat je tegen mijn vrienden zoo akelig en onmogelijk en trotsch kunt doen? Maar dan vergis je je leelijk hoor.’
‘Joòp!’ waarschuwde de Piepert.
‘Ik wist niet,’ zei Leo ijzig, ‘dat die meneer een vriend van je was.’
‘Ja, dat is hij wel, dat is hij wel! En ik wil, dat je lui, die ik vraag te eten, behoorlijk behandelt. Dat wil ik, zie je.’
‘'t Is goed,’ zei Leo. En hij stond op om het boek, dat lichtelijk uit de band hing, weer op te nemen. Maar ik plaatste me in zijn weg en ik schudde zijn arm.
‘O, en nu ga je weer rustig zitten lezen, hè? Je vindt het niet eens noodig om me behoorlijk antwoord te geven. Wat jij in jouw onaantastbaarheid doet, is goed. En wat ik doe is allemaal dwaas en verkeerd. Waarom heb je me eigenlijk getrouwd?’ Ik stampvoette. ‘Geef dan toch antwoord.’
| |
| |
‘Neen, op zulke vragen antwoord ik nièt. En als mijn tegenwoordigheid je zoo irriteert, dan zal ik wel naar mijn kamer gaan. Misschien komt u daar
‘Wie denk jij, dat ik ben?’
ook Papa, nog een sigaar rooken.’ - Leo maakte mijn hand van zijn arm los, om de terrnsdeuren te sluiten. Toen zag hij op de tuintafel het pak liggen.
‘Wat is dat?’ zei hij, zoo'n beetje in 't algemeen.
| |
| |
De Piepert zweeg. De eerlijkheid gebood me te antwoorden.
‘Dat is de muziek, die ik mijnheer Kruivers vergeten heb mee te geven.’
‘Gelukkig. Dan komt hij morgen misschien weer.’ Leo zette het door Grietje zoo zorgvuldig behandelde pak in een clubstoel. ‘Gaat u mee Papa?’
Maar ik posteerde me voor de deur. - ‘Nee, je gaat niet naar je kamer. Ik wil niet zoo door jou behandeld worden. Ik ben woedend, woedend, woèdend, als ik er nog aan denk, hoe akelig en stug je aan tafel keek.’ Ik balde mijn vuisten.
Toen zei de Piepert, en hij keek me aan, zooals vroeger na een slecht rapport of na een verraderlijke missive van de Generaal: ‘Joop, ik verkies geen woord meer te hooren.’
En zonder nog éen syllabe aan mij te verspillen, liepen Papa en Leo me voorbij naar boven, terwijl ik achterbleef met de figuurlijke dood in mijn hart.
|
|