| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk V
Er is al weer heel wat gebeurd en Noortje is nog steeds bij ons. Maar volgende week gaat ze weg om dan in Zwitserland voor haar zieleleed na te kuren. Misschien vindt ze daar ten tweede male haar geluk hoewel de Luitenant, die van haar eerste Zwitsersche reis dateert, after all een ongeluk is gebleken te zijn.
Het grootste Drama is Aatjes nicht geweest. Die verscheen de eerste Juni 's morgens om elf uur. Ik was haar bestaan ganschelijk vergeten, en toen ik haar het tuinhek zag binnen wandelen met een rietmand en nog een rietmand en een city-bag, dacht ik dat het visite voor Aatje was en ik vond alleen, dat ze wel wat veel bagage bij zich had voor alleen een bezoek. Maar na een bescheiden klop trad Aatje gevolgd door de onbekende mijn zitkamer binnen, waar ik mijn huishoudboek beschreef - met de noodige fantasie - en Noortje in een stoel voor het venster zat te borduren. Dat kan ze goed en het is een zuiver Vrouwelijke Deugd. Aatje stelde haar visite met een ongracielijk gebaar van haar rechterhand voor: ‘Dit is nu Katrien, Mevrouw.’
Ik liet het potlood op mijn huishoudboek in loodrechten stand rusten, en voòr ik de vraag kon uitspreken: ‘Nu, wat moet dat?’ drong opeens de beteekenis van Aatjes visite in letterlijke zin tot me door. Het was mijn in een onbewaakt oogenblik gehuurde tweede meisje, en ik geloof, dat ik verbleekte. Ik zei evenwel: ‘Zoo. Mooi. Wijs jij haar de weg maar door het huis. En ik moet je aanstonds even spreken Aatje.’ Toen de deur achter de beide
| |
| |
gelijke ruggen - want ze lijken werkelijk op elkaar - was dichtgevallen, keek ik naar Noortje.
‘Zeg, wist jij dat?’ ademde ik.
‘Wel natuurlijk. Je hebt haar toch gehuurd, waar ik bij was.’
‘En waarom heb je er mij dan niet meer aan herinnerd?’
‘Joop, wat een onzin. Kan ik vermoeden, dat jij zoo iets vergeet?’
‘Natuurlijk vergeet ik dat! En wat is het vandaag? De eerste Juni? Nee? 't Is veel gauwer de eerste dan anders.’ Noortje ging tergend door met borduren, nadat ze eerst haar schouders had opgehaald.
‘Toe, zeg eens wat. Wat moet ik met haar beginnen?’
‘Je laat haar werken natuurlijk.’
‘Maar hoe moet ik haar verantwoorden tegen Leo?’
‘Dàt is mijn zaak niet.’ Noortje kneep haar lippen samen en ze had en-profiel een blik van: ‘Die arme jongen.’ Ik stond met een ruk op.
‘Ik zal er Aatje over onderhouden.’
‘Je bent mal, geloof ik. Hoe kan Aatje denken, dat jij zoo iets belangrijks als het aannemen van nieuw personeel vergeet.’
Ik zakte verslagen weer neer in mijn stoel. ‘Ja, nu herinner ik me,’ peinsde ik, ‘dat Aatje gister iets beweerde van: ‘Nu komt morgen mijn nichtje,’ maar dat zei me niets, en ik was zoo bang, dat ze in alle mogelijke familierelaties zou afdalen, dat ik uit de keuken gevlucht ben gewoonweg. Was ik er maar dieper op ingegaan!’
‘Ik geloof nooit, dat Leo het prettig zal vinden, dat je dat allemaal buiten hem om hebt gedaan. Ik zei het nog die middag, toen je haar huurde, weet je nog wel?’
‘Zouden we haar niet kunnen verbergen? En haar alleen los laten wanneer Leo naar de Bank is.’
Kit zou op zoo iets dankbaar en enthousiast zijn ingegaan, maar Noortje keek verachtelijk.
| |
| |
‘Hoe zou je je tegen Aatje kunnen verantwoorden?’
‘Maling aan Aatje.’
Het was mijn in een onbewaakt oogenblik gehuurde tweede meisje.
‘Och, het wordt immers in dat geval een onhoudbare toestand.’
| |
| |
Ik staarde neer op mijn huishoudboek, waaraan ik f3.785 te kort kwam en ik knabbelde op mijn potlood.
‘Weet jij nog, wat ik gister heb uitgegeven toen we naar het dorp zijn geweest?’
‘Nee, hoezoo?’
‘Ik kom te kort.’
‘Maar schrijf dan direct alle uitgaven op. Dan kun je nooit te kort komen.’
‘'t Is jammer, dat de Luitenant jouw Deugden niet naar waarde heeft geschat. Je zou een modelhuisvrouw geworden zijn,’ zei ik lichtelijk hatelijk, want ik word meestal kriegel bij goede raden.
Noortje neep haar lippen samen en borduurde verder. Ik peinsde. En ik schrok op, toen Aatje aan de deur klopte en in afwachtende houding bleef staan.
‘Wat is er?’
‘U zei toch straks, dat U me nog spreken moest, Mevrouw.’
‘Tja, dat is zoo.’ Ik zette een wijs en nadenkend gezicht. ‘Kijk eens, dat nichtje van je moet jij maar instrueeren hoor. Je moet haar het werk wijzen en al die dingen.’
‘Ja natuurlijk Mevrouw. U vindt toch zeker wel goed, dat ze 's middags aan tafel dient? Dat heeft ze in haar vorige betrekking ook gedaan.’
‘Best. Als ze maar handig is.’
Aatje glimlachte, alsof ze die opmerking wel humoristisch vond.
Toen Aatje de deur weer dichtgetrokken had, zei ik tegen Noortje: ‘Vanmiddag wordt Leo dus aan tafel meteen overrompeld. Enfin, als hij het toch moet weten, dan maar hoe eerder hoe liever.’
Maar Noortje antwoordde niet.
‘Wat is er? Ben je boos?’ vroeg ik meteen op de man af.
‘Neen, boos niet. Maar jij kunt zulke zeldzaam onaardige dingen zeggen, Joop.’
| |
| |
‘Ja, dat heeft Julie ook altijd beweerd.’
Noortje legde haar borduurwerk naast zich op het tafeltje. ‘Denk jij, dat het leuk voor me is om steeds aan Hans herinnerd te worden?’ Ze keek me pal en vernietigend aan.
‘En je meiert.... je praat zelf altijd over hem.’
‘O maar dat is heel iets anders, dan dat jij er hatelijkheden over debiteert.’
Ik zweeg, en ik keek eenigszins beschaamd naar buiten. Tegen de ramen joegen wilde regenbuien en de laan leek een sombere, donkere tunnel. ‘Toch is het een feit, dat jij een model-huisvrouw zult worden,’ zei ik, om haar weer in de stemming te brengen.
‘Dat zal een geluk zijn voor de man, die ik trouw.’
‘Wat zijn wij toch zeldzame hatelijke wezens,’ zuchtte ik. ‘Want dit kan ik me nu weer lustig aantrekken.’
‘Net zooals je wilt.’ Noortje stond op. Ze vouwde netjes haar borduurwerk samen.
‘Waar ga je heen?’
‘Naar mijn kamer.’
‘O, ik zal je niet tegen houden,’ zei ik fier, ‘maar ik geloof, dat je hard op weg bent om stapel te worden.’
Noortje had een gezicht van: ‘Wat jij denkt, laat mij ijskoud.’ Ze was al bij de deur, toen zei ik: ‘Kom Noor, doe niet zoo dwaas. Ik had dat niet moeten zeggen van jouw Deugden en de Luitenant. Het spijt me. Toe, ga weer zitten. Laten we asjeblieft geen ruzie gaan maken, de dag wordt zonder dat nog emotievol genoeg.’
In mijn hart had ik wel graag eens tegen Noortje uitgeraasd, maar ik ijsde van de gevolgen. Noortje ging lichtelijk beleedigd op mijn smeekbede in, en uit dankbaarheid schrapte ik een gefantaseerde post van f 2.45 in mijn huishoudboek weer door.
Natuurlijk was Leo 's avonds laat. Ik had al ontelbare malen in de erker zitten uitkijken, en soms
| |
| |
verbeeldde ik me in de verte het gesnor van zijn auto te hooren. Maar ik werd steeds weer teleurgesteld en ten slotte kwam hij nog onverwachts, toen ik me net in de keuken ophield, om met Aatje over de ommelet te confereeren. Ik rende hem in de hall tegemoet.
‘Wat ben je laat Lelo. Pech gehad onderweg?’
‘Nee, 't is druk op kantoor. Dag meiske. Wat zie jij er verhit uit.’
‘Ik heb een verrassing voor je. Ga je maar gauw opknappen.’
‘Een verrassing? Een aangename toch hoop ik.’
‘O, buitengewoon.’
Toen Leo de eetkamer opgefrischt en wel binnen schreed, en Noortje, die plotseling en geheimzinnig opkikkerde, begroette met de woorden: ‘Zoo Nora, heb je het nogal naar je zin gehad met dit regenachtige weer,’ belde ik, tweemaal, met een heldhaftigheid, als wijlen Van Speyk moet hebben gevoeld, toen hij zijn schip in de lucht liet vliegen. En met de soepterrien in haar hand, trad, na een bescheiden klop, Katrien binnen. Ze plaatste de terrien in de dienbak en ze zei bescheiden: ‘Dag meneer.’
Leo, die met de rug naar de deur zat, zei: ‘Dag Aatje.’ Ik boog me over de soepterrien en ik gnoof, alle benauwenis ten spijt. Doch toen Katrien het bord voor Noortje neervlijde, en Leo's blikken onwillekeurig van haar witte manchet opstegen naar haar gezicht, was ik gaarne met dienbak en al in het niet verzwonden. Ik zag, hoe hij zijn wenkbrauwen optrok, alsof hij zijn eigen oogen niet geloofde. Dan keek hij naar Noortje, en van Noortje naar mij. Ik knikte: ‘La Surprise!’
Op zachte voeten gleed Katrien de kamer uit. Toen zei Leo: ‘Joop, ik droom toch niet. Wat beteekent dit in hemelsnaam?’
‘Dat is nu mijn verrassing.’
‘Jouw verrassing?’
‘Ja! Wat ben je onbevattelijk!’ - met de moed
| |
| |
der wanhoop - ‘het is ons nieuwe tweede meisje.’
‘Ons nieuwe.... Hoe kom je daaraan?’
‘Gewoon. Gehuurd. 't Is een nichtje van Aatje.’
‘Maar Joop, waarom heb je me daar niets van gezegd.’
‘Ik vond het veel te leuk om je te verrassen.’ Ik keek Noortjes kant niet uit, maar ik voelde best, dat ze braaf en prim en verontwaardigd van Leo naar mij staarde.
Leo legde zijn servet op tafel. ‘Joop, doe niet zoo dwaas. Ik begrijp toch veel te goed, dat hier iets achter steekt. Jij kunt, met al je fantasie, dit toch onmogelijk als een verrassing voor mij beschouwen.’
‘Eet nu maar eerst,’ smeekte ik opeens. ‘Dan kunnen we daarna wel kalm verder praten.’ Ik verwachtte goede resultaten van de ommelet, en later de afterdinner in de rookkamer.
Leo begon zwijgend te eten. Als de vinger van het Noodlot wandelde Katrien bij elke nieuwe gang weer binnen, verwisselde de borden en kroop aan onze linkerzijde om ons van nieuwe gerechten te voorzien. Ik geloof niet, dat mij ooit een maaltijd zoo lang gevallen is als deze. En toen we eindelijk konden opstaan om naar Leo's kamer te tijgen, bibberden mijn beenen van bedwongen agitatie. 't Was boven koud. Het eerste wat Leo zei was: ‘Waarom heb je niet voor wat warmte gezorgd Joop. De haard kan best branden met dit kille weer.’
‘Ik heb er niet aan gedacht,’ moest ik bekennen.
Leo fronste zijn wenkbrauwen.
‘Maar Aatje kan het nog doen.’
‘Goed.’
Ik belde Aatje en gedwongen zaten wij wat in de portefeuille te bladeren, terwijl zij voor de haard neerknielde om die leven in te blazen. Ik dacht er aan, hoe zeldzaam ongevoelig het van Noortje was om met ons mee te gaan. En ze keek maar steeds, onafgewend, Leo aan. Het was of ze hem wilde dwingen, om ook naar haar te kijken, maar hij bleef in de
| |
| |
Graphic zitten staren, en hij trok, zonder veel animo aan zijn sigaar. Toen de haard brandde, deed ik mijn mond al open voor mijn Bekentenis. Maar eerst klopte het Noodlot nog aan onze deur om te vragen of we hier onze thee wenschten. En niet eerder dan na het rondgeven van het eerste kopje, zei Leo: ‘Wel?’
‘Ik zal het je maar eerlijk zeggen,’ zei ik. ‘Ik was glad het bestaan van onze nieuwe maagd vergeten, tot ik haar vanmorgen zag binnentreden met Aatje.’
‘Maar hoe kom je eraan?’ vroeg Leo strafrechterlijk.
‘Hoe kom ik er af?’ waagde ik met een poging tot grappig zijn. Maar daar Leo hierop niet inging, vertelde ik het Drama in al zijn omvang.
‘En je vondt het dus niet de moeite waard, om me hierin eerst even te kennen.’
‘O jawel. Dat wel! Alleen ik heb het vergeten.’
‘Weet je iets van het meisje af?’
‘Het is een nichtje van Aatje. En die is volgens Julie feilloos.’
‘Ik hoop, dat je er geen spijt van zult hebben,’ zei Leo en hij sloeg de Graphic weer bij het begin open.
Ik vond dit een tam einde, en ik was bevreesd, dat Leo gelijk een vulkaan zou zijn, die eerst in het begin lichtelijk rommelt, om daarna ganschelijk te zwijgen, en dan met volle woede losbarst in een overdaad van lava en gloeiende kolen.
Ik ging op de leuning van zijn stoel zitten en streek over zijn haar. ‘Toe, wees niet boos Lelo. Het was een ondoordachte streek van me.’
Noortje keek met sproeiende oogen.
Leo sloeg zijn arm niet om me heen, zooals hij anders doet. Ik voelde me daar tamelijk kaal en tegelijkertijd pronkerig zitten.
‘Het is toch geen misdaad,’ zei ik.
Leo zette me van zijn leuning op de grond. ‘Neen, natuurlijk niet. Het is alleen zeldzaam ondoordacht. Ik weet weer precies wat ik aan je heb.’
| |
| |
En toen kwam de vlaag van opstand over me. Ik stampvoette en ik zwiepte een aschbakje van de rooktafel, niet direct met opzet maar meer van opwinding.
‘Och schei toch uit,’ riep ik. ‘Je hoeft me niet te verwijten waar Noortje bij is, dat ik een mormel ben en een uilskuiken.’
‘Ik heb zooiets heelemaal niet beweerd,’ zei Leo kalm.
‘Nee, maar je insinueert het. En dat is nog erger. Kwebbel jullie er samen maar genoegelijk over door hoor! Ik zal jullie niet meer in de weg zitten.’
En als een furie vloog ik de kamer uit en ik stortte me bij de trappen neer en in mijn regenjas. Blootshoofd ijlde ik het tuinpad af en de donkere laan in. Het regende niet meer. Alleen druppelde het nog uit de boomen en de stammen van de boomen geurden naar hars. De hei liep ik op. Ik duikelde bijna voorover in een kuil. Toen matigde ik mijn vaart en kalmer - maar toch bonsde mijn hart nog en ik had mijn handen tot vuisten gebald - liep ik toe op een boschje pijnboomen, dat donker afstak tegen de rechte, wijde, geheimzinnige hei. Op de natte grond ging ik zitten en ik leunde mijn hoofd tegen de stam, die koud en prikkerig was. Ik voelde me zoo hopeloos verlaten en zoo moedeloos eenzaam. En ik snakte opeens naar de goede, sterke handdruk van de Piepert en naar het geluid van zijn stem. Ik klemde mijn handen om mijn knieën en ik slikte mijn tranen weer weg. Want de gedachte aan de Piepert maakte me opeens beschaamd. Hij zou zeggen: ‘Je bent toch geen kind meer Joop. En je kunt in het Huwelijk de dingen niet meer als een kind beschouwen. Vergeet dat toch niet, kleine meid. Je handelingen moeten steeds geleid worden door de gedachte aan je man, ook al kost dat in het begin eenige inspanning.’ Toen stond ik op, vastberaden. En vastberaden liep ik de weg terug naar huis. In Leo's kamer brandde het licht nog. Ik wilde niet denken:
| |
| |
‘Daar zijn ze nu samen Leo en Noortje. En ik kom binnen als een boetelinge.’
Maar in zijn kamer zat Leo alleen. Hij keek niet eerder op, dan toen ik vlak bij zijn stoel stond.
‘Waar is Noortje?’ zei ik. Hij keek naar mijn regenjas en mijn verwilderde haren.
‘Ik heb haar gevraagd om mij alleen te laten. Ik wilde liever alleen zijn.’
Toen zakte ik bij zijn stoel neer en ik wreef mijn hoofd tegen zijn knie. ‘Het spijt me zoo,’ zei ik. ‘O, het spijt me zoo.’
Leo legde zijn hand op mijn haar. ‘Dat je nu nooit verstandig wordt Joop.’
Ik blikte op naar hem: ‘Zal ik ze opzeggen, allebei? Aatje en het Noodlot? Ik wil wel weer alles zelf doen en heel alleen voor je zorgen.’
Maar Leo legde zijn sigaar, die was uitgegaan, weg. ‘Kom eens hier bij me zitten Joopje. We moeten èven praten. Wat je nu zegt, is alweer dwaas. Natuurlijk houdt je ze alle twee. Je hebt ze misschien wel noodig in dit groote huis. Maar beloof me, dat je zelf de leiding in handen houdt. Controleer ze nog strenger, dan je Aatje alleen hebt gedaan. Ik zou het idee, dat ze maar alles kunnen doen, waar ze zelf zin in hebben, onverdragelijk vinden. En nu moet je niet denken, dat dit een soort bedilzucht van me is. Ik zeg het voor jouw bestwil. Wanneer jij alles maar waaien laat, dan zal er een dag komen, dat je hiervan spijt zult hebben.’
‘Ja, je hebt wel gelijk,’ zuchtte ik, want in mijn verbeelding zag ik de keukentafel vol liggen met zakken en zakjes van de kruidenier, terwijl ik geen Ahnung had, wat er met mogelijkheid kon inzitten. En vroeg ik er Aatje naar, dan zei ze met een hoovaardige blik: ‘Ik zal u aanstonds het boekje laten zien.’ Doch dat vergat ik dan weer natuurlijk en de inhoud der geheimzinnige zakjes zou - figuurlijk gesproken - naar alle winden verstrooid kunnen worden, zonder dat ik er iets van zou kunnen bewijzen.
| |
| |
Leo streelde mijn haar. ‘Wat ben je toch een opgewonden kindje Joop. Dat holt het huis maar uit en - waar ben je eigenlijk geweest?’
‘O, even de hei op. Het heeft me goed gedaan. Leo’.... ik zweeg even - ‘zou je me ook ten Huwelijk hebben gevraagd, wanneer je alles vooruit geweten hadt van mijn drift en mijn nonchalance en mijn slordigheid en....’ Ik zou volmondig mijn gansche gebrek aan Deugden hebben opgesomd, wanneer Leo niet de hand op mijn mond had gelegd.
‘Stil, geen woord meer Joop. Als ik maar weet, dat je vol goede wil bent.... Dan leer je elke dag.’
‘Maar door griezelige ervaringen.’ Ik klom weer op de leuning van zijn stoel en nu was daar direct zijn arm om me heen. Ik peinsde door: ‘Gek, toen ik bij Jog en Julie was, heb ik nooit kunnen denken, dat er zooveel aan een Huwelijk vastzat. En ik weet zeker, dat Julie haar plichten altijd heel licht opvatte. Misschien ben ik daardoor zoo optimistisch ten opzichte van mezelf gestemd geweest.’
‘Het kan ook zijn, dat Jog een man is, die minder eischt van een vrouw.’
‘Jog is een schàt,’ zei ik uitbundig.
‘En ik niet?’
‘Jij ook! Natuurlijk! Maar je bent wel heel anders dan Jog.’
‘Lieve kindje, had je dan verwacht, dat ik precies als Jog zou zijn?’
‘Nee.. ee.’ Ik aarzelde en zuchtte.
‘Is het dan alles zoò moeilijk Joost?’
‘Wanneer ik maar altijd met al mijn moeilijkheden bij jou kan komen.’ Ik vlocht Leo's vingers.
‘Dat verwacht ik juist van je. En als er bijgeval eens een dag komt, dat een huisknecht je pad kruist en je neemt hem in dienst, dan zul je zeker nièt weer vergeten om het mij te zeggen.’ Leo glimlachte.
‘Brr. Ik griezel van huisknechten.’
Het was even stil tusschen ons. Van de dakgoot tikten nog wat regendruppels op het zink van het
| |
| |
balcon. Door de stilte van de avond klonk in de verte het fluitje van de stoomtram. Ik zuchtte van louter behagen:
‘Kon het altijd maar zoo tusschen ons blijven.’
‘Maar Joost, je ziet de toekomst toch niet donker in.’
‘Nee.. ee.. of toch - ja, soms lijkt het me wel eens moeilijk.’
‘Ja, ik begrijp het wel Joop. Weet je wat ik eens gelezen heb? Het huwelijk is een “eternal strain.” Weet je precies wat dat beteekent?’
‘Eternal strain - eeuwige inspanning,’ vertaalde ik.
‘Juist. Denk daar nog maar eens goed over na.’
‘Ik zal het opschrijven, en boven mijn toilettafel hangen,’ beloofde ik.
‘Vind je dat nu weer niet te demonstratief?’
‘Ja,’ zei ik, ‘zoo zie je, mijn eerste opwelling is altijd een verkeerde.’
‘Och, feitelijk ben je niet meer dan een groote, ondeugende baby,’ lachte Leo.
Hij is zoo lief als hij lacht. ‘Kijk Joost, wat nu vandaag is gebeurd met de nieuwe meid, is geen misdaad. En boos was ik er ook niet om. Het stelde me alleen weer even te leur. En daarbij komt nog, dat je houding van de laatste tijd, zoolang Noortje hier is, hoezeer je ook je best doet’ - hij kneep even in mijn hand - ‘toch altijd eenigszins geprikkeld is. En jouw prikkelbare stemming deelt zich onwillekeurig aan mij mee. Dan kan ik zooveel niet verdragen.’
‘Ik zal blij zijn als Noortje weg is,’ verzuchtte ik.
‘Je bent onverbeterlijk, Joop.’ Leo trachtte me van de leuning van zijn stoel te zetten, maar ik groef mijn hoofd in zijn jas, die zoo heerlijk naar tabak en sigaren, en bovendien zoo echt landelijk ruikt - ik weet niet, of dat een bestaanbare combinatie is, maar waàr is het - en ik verzuchtte nogmaals: ‘Zoo zou ik jaren kunnen blijven zitten, en dan had je geen grein last van me.’
| |
| |
‘Het zou me alleen een beetje te zwaar worden op de duur,’ vond Leo en hij groef mijn hoofd weer op.
* * *
En nu ben ik vijf en twintig gulden kwijt, die ik in mijn taschje had gestopt om er mee naar het dorp ie gaan. Ik heb ze verloren of ze zijn me ontstolen. En ik heb een brokstuk van een gesprek tusschen Aatje en Katrien gehoord, terwijl ik in de badkamer rondpoedelde, en zij samen in de eetkamer, onbewust van geluidsvoortbrenging door open ramen, aan het converseeren waren.
Aatje begon. Haar stem was een graadje scheller en onbeschaafder, dan wanneer ze tegen ons spreekt.
‘Meid, we hebben het hier maar wat fijn getroffen. En war jij nou?’
‘Je hebt het niks overdreven,’ klonk de stem van het Noodlot.
Ik poedelde gevoegelijk verder, deugzaam overtuigd van mijn verdiensten, die tenminste door twee maagden naar behooren werden geschat. En ik dacht alweer direct aan een stiekeme loonsverhooging uit dankbaarheid.
‘Op hem heb ik 't anders niks staan,’ begon het Noodlot weer.
‘Nee, hij is een kwaje. Dat kun je wel zoo aan zijn gezicht zien.’
Poor Leo. Ik grinnikte in mezelf.
‘Maar zij! Nou, ze is een schaap. Je kunt met d'r lezen en schrijven,’ vervolgde Aatje en ze verschoof, misschien om haar woorden kracht bij te zetten, tamelijk luidruchtig een stoel.
Ik hield de badspons werkeloos in mijn hand en ik boog me over de kuip om vooral niets van de verschillende opinies te verliezen.
‘Ik mot altijd lachen,’ zei Katrien, ‘wanneer ze ons wat commandeert. Dat gezicht van d'r hè? Net of ze d'r wonder wat verstand van heeft.’
| |
| |
‘Mensch, ze weet van geen toeten of blazen.’
Ik stelde me hun beider eerbiedige facies voor, wanneer ik de keuken binnenzeilde om instructies te geven of te controleeren. En ik werd ijskoud van ergernis.
‘Gister nog zei ze tegen me. Ze zei: ‘Denk je er vooral aan de trap te wrijven.’
De onmogelijke piepstem waarmee Katrien sprak, was bedoeld de mijne na te bootsen. - ‘Ik zei: ‘Ja Mevrouw.’ ‘Maar je wrijft de was goed uit hoor!’
Aatje lachte. ‘Nou ja, daar motte we ons niks van aantrekken. We zitten hier gezegend en ze weet toch niet wat er omgaat. Je mot probeeren bij d'r in 't gevlei te komme, dan....’
Nu begon Katrien kussens uit te slaan. Ik verstond niets meer. Als versteend bleef ik in de badkuip zitten en mijn grootste wensch was ze op dat moment allebei met hun hoofden tegen mekaar te bonzen, tot ze blauw zagen. Toen ik later beneden kwam, groetten me twee welgedrilde exemplaren. Ik knikte ternauwernood en ik zag hoe ze mekaar, even, angstig aanzagen.
Maar nu is mijn plan gemaakt. Ik zal ze narijden tot ze niet weten, waar ze blijven. En er is een zekere vrees in me, dat de resultaten op de een of andere manier overweldigend zullen zijn.
Noortje spreekt me voortdurend van haar Zwitsersche reis. Ze insinueert conquêtes, maar ze durft er niet openhartig voor uit te komen, omdat ze mijn antwoorden niet aanmoedigend vindt. Ik ben een dag mee naar de stad geweest om gewaden in te slaan. Ik heb Noortje toen bij Julie afgezet en heel alleen heb ik me op een winkel geworpen, waar schattige scheef-armige en waanzinnig kijkende juffrouwen in moderne kleedij in de etalage prijkten. Het was een zeer duur adres en toen ik in de lift met een allervriendelijkst liftjoggie naar boven steeg, had ik stille pret, omdat Julie me op de Bank bij mijn schoonpapa vermoedde. En Noortje dito. Ik
| |
| |
heb vier japonnen gekocht en een rok met twee casaques en een dot van een mantel. Dat alles heb ik laten bezorgen aan S. & M. De geweldige doos
Ik zal nu voor mijn eigen uiterlijk schoon gaan zorgen.
- het was bijna een koffer - kwam 's avonds. Leo, die net met de tuinman langs de snijbloemen wandelde, nam zijn pijp uit de mond, toen hij de besteller zag torsen.
‘Joop, wat beteekent dat?’
| |
| |
‘Ik heb een paar japonnetjes gekocht, dat weet je toch?’
‘Bewaar me. Nemen die zooveel plaats in?’
De tuinman nam ook zijn pijp uit de mond. En hij zei vaderlijk: ‘Nou, nou, dat komt op de beurs an, mijnheer.’
‘Ja, ja,’ zei Leo, om er niet verder op in te gaan.
‘Wanneer je nu in je kamer gaat, dan zal ik me gelijk een mannequin aan jullie vertoonen.’
Het eerste, waar ik mee binnentrad - Noortje en Leo zaten elk in een diepe stoel voor de open ramen en Noortje werkte sterk met haar profiel - was een zwart zijden japonnetje met een ceintuur van witte rozen. Uit elke roos daalde een lanfer af tot een duim beneden mijn rok. Toen ik de deur opendeed, keken ze allebei naar me. Noortje - nee, ik heb het me niet verbeeld - keek eenigszins sip. En Leo legde zijn pijp op de aschbak.
‘Joost, ben je 't werkelijk?’ - Ik maakte een diepe reverence. - ‘Kind, laat je eens van dichtbij kijken.’
Ik draaide me om en om. De lanfers huppelden om me heen als vroolijke slangen.
‘Is de rest evenzoo?’
‘Nog fraaier,’ zei ik.
Noortje prevelde goedkeurend: ‘'t Is werkelijk aardig Joop. Maar wel opvallend hè met al die lange pieken.’
‘Och, je moet het kunnen dragen,’ zei ik vermetel. ‘Het heeft wel iets van een paardeleidsel hè?’ Ik danste door de kamer, en bij elke nieuwe danspas werd Noortje spitser. ‘Van nu af aan draag ik geen enkel overhemd meer.’ zwoer ik. ‘Ik zal nu voor mijn uiterlijk schoon gaan zorgen. Vin je 't goed Leo?’
Hij boog zich naar me over en hij fluisterde aan mijn oor: ‘Zoo zie ik je het liefst, kleine meid.’ En met een blos van, ja, van wat? - O, raadselen der vrouwenziel - keek Noortje uit het raam.
|
|