| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
Natuurlijk was het allereerste wat Julie zei, toen ze uit het rijtuig, dat haar van het dichtstbijgelegen station had gebracht, was geklommen, en mij aan het tuinhek van S. &. M. zusterlijk had omhelsd: ‘Zeg Joop, wat beteekent dat nu allemaal?’
‘Wat?’ vroeg ik. ‘Je ruikt muf.’
‘Ik ruik muf?’ herhaalde Julie, en ze keek van haar zeer elegante wandelpak naar haar peau-desuède schoenen, terwijl ze snoof.
‘Ja, naar de stal ruik je. Van het rijtuig. Je moet hem eens flink luchten,’ ried ik de koetsier, die met de zweep aan zijn scheeve hooge hoed tikte en zei: ‘'t Zal gebeuren.’
Julie, die reeds halverwege het tuinpad was, draaide zich om.
‘Foei, 't is afschuwelijk. Nu moet ik er de heele dag aan denken. Je woont ook zoo vreeselijk afgelegen Joop.’
‘Ja, dat is Leo's schuld. Die wilde zijn geluk ver van de bewoonde wereld opbergen,’ declameerde ik.
‘'t Is toch wel wat egoïst,’ vond Julie.
‘Ja, zoo zijn mannen nu eenmaal. Waarom koopt Jog je geen auto?’
Julie bekeek critisch de gordijnen van de eetkamer. Toen verstoorde mijn vraag bitter haar gedachtegang en ze zei: ‘Ik heb het hem al zoo dikwijls gevraagd, maar hij wil er niets van weten. Hij zegt dat we er zoo weinig aan hebben, en als ik taxen wil in de stad, kan ik dat ten allen tijde doen.’
De opstook-geest raakte vaardig in mij. ‘Maar
| |
| |
als jij een auto hadt, en je kon zelf chauffeeren, dan zou je me elke dag kunnen opzoeken bij mooi weer.’ Ik keek onschuldig en aanmoedigend naar Julie. We hadden inmiddels de hall betreden. Julie trok een rimpel tusschen haar wenkbrauwen.
‘Kan ik me eerst wat verfrisschen Jo?’
‘Je weet de weg naar de badkamer. En op mijn toilettafel staat een flesch Coty, die kan wel boven op jou Muguet voor de mufheid.’
Julie beklom de trap met een geïndigneerde rug. Aatje, die volgens haar blikken Julie een echte mevrouw vindt, en niet maar zoo een, die er voor moet door gaan, bracht op geruischlooze voeten de koffie op het terrasje onder het markies. In de helle zonneschijn lag de tuin genoegelijk als een poes te stoven. Ik nestelde me gemakkelijk in mijn rieten stoel en ik keek vol belangstelling naar een moedig onze lieve Heer-beestje, dat over de leuning wandelde. Ik legde mijn hand op mijn knie; heel behoedzaam schoof ik mijn hand naar de leuning toe en nu wachtte ik ademloos. Het wondermooie, fijne beestje wilde van de leuning op mijn hand overgaan, maar het bedacht zich, en het leek te aarzelen op trillende pootjes. Dan waagde het de stap, en als een teer, zonnig vlekje zat het op mijn handpalm. Ik dacht: ‘Nu houd ik het Geluk in mijn handen,’ en een gevoel van pijnlijke onwaardigheid kwam zoo plotseling over me, dat ik roerloos zitten bleef en wel had willen huilen, wanneer Julie niet boven mijn hoofd in de badkamer had vertoefd. Toen Julie op het terrasje kwam, vloog het onze lieve Heer beestje weg, en ik schoof een rieten stoel voor Julie aan en legde er een extra kussen in voor haar rug. Maar Julie zei:
‘Ik zal het toch vanavond nog eens tegen Jog zeggen.’
‘Wat?’
‘Dat een auto voor ons werkelijk geen overdadige luxe zou zijn.’
| |
| |
‘Je kunt ze al heel goedkoop krijgen,’ ijverde ik.
‘O nee, ik moet een behoorlijke wagen hebben.’ Julie roerde haar kopje met de pink in de lucht. Mijn sympathie voor Jog verdreef de op-stook-geest.
‘Och, het is toch eigenlijk nonsens. Je hebt buiten veel meer aan een auto dan in de stad. Hier is het gewoonweg een noodzakelijk kwaad. Hoe gaat het met Joachim en Mol?’
Het noodzakelijk kwaad temde Julie een beetje. ‘O schàttig.’
‘Allebei?’ - Nu lachte Julie even. - ‘Ja, allebei.’
‘Als Jog een motorfiets nam met een duo, dan zou je achterop kunnen zitten,’ peinsde ik als onschuldige after-thought. ‘Of met een zijspan èn een duo. Dan zouden Nurse en Mol in de zijspan kunnen en jij op de duo.’
Maar Julie, die zich de zeer vulgaire uittocht van Jog, Nurse, Mol en zijzelf alles op èen motorfiets voorstelde, zei kribbig: ‘Och, wat een nonsens.’
Het was even stil. Ik dacht: ‘Nu past Noortje misschien met bibberende schouders haar laatste japon, want over een half uur gaat ze lunchen met Leo....’ En tegelijk nam Julie vol ijver de reeds lang door mij afgebroken draad weer op. ‘Zeg Joop, wat beteekende dat nu allemaal? Gisteravond telefoneer je, dat je zelf in de stad komt, en vanmorgen komt Leo vertellen, dat je me toch verwacht. En hij had Noortje bij zich!!’
‘Ja, dat weet ik. 't Beteekent niets! Ik had jou toch liever hier dan vandaag in die warme stad rond te hangen,’ jokte ik onvervaard.
‘Maar waarom moest Noortje dan per sé mee?’
‘Haar garderobe aanvullen en naar de tandarts.’
Julie dacht even na. Toen zei ze: ‘Had dat morgen niet gekund?’
‘Neen. Impossible.’
‘Ja, kijk eens Joop,’ zei Julie, en ze keek bijna plechtig, ‘jij ziet daar nu niets in, zòo ver denk jij
| |
| |
niet door natuurlijk. Maar ik, als oudere vrouw, voel me werkelijk verplicht je te waarschuwen. Je moet zoo iets niet aanmoedigen.’
‘O, ik heb het niet direct aangemoedigd.’ Ik gilde inwendig, toen ik dacht aan de woordenwisseling van de vorige avond in onze chambre à coucher. Maar ik werd tegelijkertijd toch ook wel een beetje ‘nervieus’, zooals de bouwopzichter van S. & M. altijd vol welbehagen zei.
‘Maar je hadt het heelemaal moeten beletten.’
‘Och waarom? Ik gun Noortje graag dat plezier.’
‘Ja, dat begrijp ik wel. Maar Noortje ziet er alleraardigst uit. Ze heeft keurige manieren, is altijd onberispelijk gekleed....’
‘De laatste tijd niet. Ze werkt met gerimpelde rokken.’
‘Och, dat verandert wel weer. Ik vind, dat je Leo niet onnoodig in de gelegenheid behoeft te stellen, om Noortje te leeren apprecieeren.’
‘Wat zeg je dat zeldzaam keurig,’ animeerde ik. ‘Ga door.’
‘Neen, verder niets Joop. Ik wilde je alleen maar een goede raad geven.’
‘O, dank je wel.’
Julie keek, begrijpelijk, lichtelijk bekoeld, en ik voelde lang niet de kalmte, die ik simuleerde. Zoo langs mijn neus weg, zei ik:
‘Vind jij dus heusch, dat Noortje er aardig uitziet?’
‘O ja, ontegenzeggelijk. Ze heeft een gedistingueerd gezichtje. En buitengewoon lieve oogen.’
Ik verwerkte dit naar behooren. Over de hei vlogen de vlinders en er was een gegons in de lucht om ons, alsof duizenden insecten hun levensvreugde uitsnorden.
‘Waak jij ook zoo over Jog?’ vroeg ik.
‘Hoe bedoel je?’
‘Nu, zou jij Jog bijvoorbeeld nooit naar een concert laten gaan met Lotte de Wilde? En jij door omstandigheden alleen met Mol thuis?’
| |
| |
‘Neen. Overdreven misschien, maar ik zou het vreeselijk vinden, wanneer Jog zich een heele avond alleen met een andere vrouw occupeerde.’
‘Is dat nu liefde of jalouzie?’ vroeg ik.
Tegelijkertijd sloeg Aatje op de gong.
‘Jòop,’ zei Jullie verontwaardigd. ‘Als jij werkelijk nooit ernstig kunt zijn, zal ik me de moeite besparen om me voor jouw aangelegenheden te interesseeren.’
‘Ik ben nog nooit zoo ernstig geweest,’ zwoer ik. ‘Ik verdiep me juist in het psychologische van het geval.’ Deze fraaie opmerking kalmeerde Julie.
‘Elke liefhebbende vrouw is een weinig jaloersch,’ zei ze opstaand, daar Aatje ten tweede male welluidende tonen aan de gong ontlokte.
‘Gelukkig,’ zei ik uit de grond van mijn hart.
‘Waarom nu weer gelukkig?’
‘Jouw stelling sluit in, dat Jalouzie geen Ondeugd is. Daarom.’
‘Ik zal jou nooit leeren begrijpen,’ verklaarde Julie, en ze wandelde op haar grijze peau-de-suède schoenen voor me uit naar de eetkamer.
Aatje had voor een heerlijke lunch gezorgd en Julie genoot met delicate hapjes van de overdaad. Ze monsterde ook de tafel vol welbehagen. Maar ik kruimelde een beetje met mijn brood en van de croquetjes griezelde ik. Ik dacht: ‘Nu zitten Leo en Noortje samen te lunchen. Hij blikt misschien net op dit moment in haar buitengewoon lieve oogen. Noortje geeft eenige dramatische beschouwingen ten beste over haar gewezen luitenant, en Leo zegt vaderlijke dingen.’ Het was, alsof er tallooze spelden in mijn slapen prikten en ik had de zenuwbobbel van vroeger voor een overgangsexamen weer in mijn keel. Even moèst ik me voorstellen hoeveel rustiger je leven daarheen zou vlieden zonder Man en Liefde en de daarmede verwante Jalouzie, maar Julie bracht me weer in het normale voetspoor terug, door te zeggen:
| |
| |
‘Wat eet jij weinig Joop. Ben je niet goed?’
‘O jawel. 'n Beetje last van de warmte.’
‘Hoe laat komen ze vanavond thuis?’
‘Tegen halfzeven.’ En opeens, toen ik dit zei, leek de middag met Julie en de Jalouzie me onoverkomelijk. Maar toen we na de koffie achter in de tuin zaten, nu Julie in de hangmat tusschen de pereboomen, en ik geduldig en afwezig aanhoorde nieuwe loftuitingen over het Juweel, kwam Aatje het paadje afwandelen en ze zei: ‘Mevrouw, daar is Mijnheer voor u aan de telefoon.’
‘Mijnheer voor mij....’
Julie vloog overeind. ‘Er zal toch niets met Baby zijn?’
‘Welnee. Als ik zoo iets opperde, zou je meteen zeggen, dat ik onwijs ben.’ Mijn beklemd gemoed deed me deze woorden spreken. Ik rende tusschen de snijbloemen door en ademloos hijgde ik: ‘Hallo,’ toen ik de telefoon tegen mijn oor drukte.
‘Hallo vrouwtje.’
‘Wat is er?’
‘Ik wou eens weten, hoe jij het wel maakt op het oogenblik?’
‘Ik? Best! Hoezoo?’
‘Absoluut pure belangstelling.’
‘En je belt me anders noòit op.’
‘Maar nu verlangde ik er plotseling naar om even je stem te hooren.’
Ik zweeg, daar ik hierop geen passend antwoord wist.
‘Heb je 't gezellig met Julie?’
‘O ja, en jij met Noortje?’ Mijn hart klopte bijna in de telefoonhoorn.
‘We hebben genoegelijk geluncht samen. Volgende week gaan we met z'n drieën Joost. En dan blijven we in de stad dineeren. Hoe lijkt je dat?’
‘Ik zou het leuker in tête-à-tête vinden.’
‘Maar kindjelief, dat komt toch òok wel weer.’
‘Ja natuurlijk. Dat is ook zoo. Maarre....’
| |
| |
‘Spreekt u nog?’ riep de telefoonjuffrouw.
‘Ja ja,’ gilde ik. Doch een mystiek gegons klonk alleen nog even dreigend na, en toen niets meer. Op vederlichte voeten kwam ik weer bij Julie.
‘Wat was er Joop?’
‘Nothing. Leo wilde alleen maar even mijn stem hooren.’
‘Wat raar. Waarom?’
‘Och zoo maar. Hij verlangde naar me.’
Julie keek me verbaasd aan. ‘Verlangde hij naar je?’
‘Je doet net, of het iets misdadigs is. 't Zou erger zijn als hij nièt naar me verlangde.’
Toen zei Julie: ‘Hè Joop, je moet je toch eens een beetje flattanter kleeden. Hierbuiten hindert het wel niet zoo veel, maar ik zou er prijs op stellen, dat mijn man me altijd zeer verzorgd gekleed vond, al woonde ik waar ook.’
‘Je hebt gelijk,’ - ik was opeens vast besloten me hevige gewaden aan te schaffen - ‘maar dan moet je het heelemaal niet gek vinden, als Leo dàn de heele dag aan de telefoon bungelt.’
‘Je moet voortdurend trachten je man te boeien,’ orakelde Julie, mijn laatste opmerking negeerend.
‘O, maar dat doe ik ook. Ik heb dat jaar bij jullie zoo'n eminente leerschool doorgemaakt, ik zou gewoon niet anders kùnnen, dan boeien.’
Julie staarde me onderzoekend aan. Ze wist niet zeker, of ik ernst of luim sprak. De zeer waardige uitdrukking in mijn oogen stelde haar evenwel gerust. En terwijl ze behoedzaam een petit-four, die Leo de vorige dag had meegebracht, uit het papiertje lichtte, zei ze:
‘Kijk eens; Jog bijvoorbeeld is zeldzaam fijngevoelig, maar hij heeft wel eens dagen, dat hij weinig verdragen kan. Dan ontzie ik hem. Dan zeur ik niet tegen hem over alle mogelijke beuzelarijen, maar ik laat hem rustig op de divan in zijn studeerkamer liggen, en op zijn tijd breng ik hem zélf een kopje thee.’
| |
| |
‘Ja, en dan?’ Ik was vol belangstelling, en ik verwerkte groote vreugden bij het terugdenken aan Julie's vroegere gedragingen ten opzichte van Jog.
‘En dan? Hoe bedoel je?’
‘Ik bedoel, als hij zijn thee opheeft. Schrijd je dan geruischloos weer de studeerkamer heraus?’
‘Ja natuurlijk. En ik zorg, dat iedereen in huis rustig is. En dat zijn kamer donker gehouden wordt.’
‘Je staat wel mijlen boven mij!’ zuchtte ik. ‘Want als Leo zoo'n bui heeft, dan word ik ongedurig en woest.’
‘O, maar 't gaat ook niet zoo gemakkelijk. Je moet je leeren beheerschen Joop.’
‘Tjàa.’ Ik zuchtte. ‘Dat is juist des Pudels Kern.’
‘Nu kan ik me goed beheerschen,’ verklaarde Julie trotsch. ‘En bovendien kan ik me uitstekend in al Jog zijn stemmingen indenken. Ik ben dus so wie so al verder dan menige vrouw.’
Ik dacht aan Jogs goedheid en aan zijn geduld en aan al zijn lieve, teedere zorgen voor Julie, en ik zat werkelijk even sprakeloos bij deze ongehoorde zelfkennis. Toen zei ik: ‘Jog is een schàt.’
‘Maar hij verwent Baby.’
‘Och, laat hem toch. Zijn oogen stralen, als hij haar maar verwennen kan.’
‘Toch heeft Leo meer tact om met kinderen om te gaan.’
‘Nu ja, die is vanaf zijn geboorte in die richting gedrild.’
‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg Julie, en ze keek lichtelijk verbaasd, over de hangmat heen, naar mij.
Maar ik haalde mijn schouders op. 't Was me te vermoeiend om daar over uit te weiden.
‘Zeg Joop,’ - Julie's stem kon ternauwernood haar ademlooze belangstelling verbergen - ‘ben jij wel gelukkig?’
‘Mateloos,’ zei ik.
‘Werkelijk? Leo lijkt me nogal heerschzuchtig en jij
| |
| |
bent - ja, je moet het me niet kwalijk nemen - je bent erg bijdehand Joop. Ik heb wel eens voor je geluk gevreesd.’
Ik strekte mijn armen omhoog.
‘Ik heb nooit gedacht, dat jij je zoo buitengewoon voor mij interesseerde.’
‘Dat is nu weer niet aardig van je. Ik heb het er onlangs nog met Papa over gehad. En die zei ook, dat hij soms wel bang was, dat je nog niet rijp genoeg voor het Huwelijk bent.’
‘Zei de Piepert dat? Werkelijk? Of heb jij het hem eerst voorgepreveld?’
‘Ben je weer hatelijk?’ Julie keek gefroisseerd.
‘O, absoluut niet. Maar ik heb zoo'n idee, dat jij de Piepert op die woorden hebt gebracht.’
‘In elk geval heeft hij toch zelf gezegd: ‘Joop moet nog heel wat leeren, want Leo is een man, die veel verwacht van een vrouw.’
Rrang. Ik keek naar een tor, die over het tuinpad kwam aanwandelen in evenwijdige richting met de snijbloemen. Zijn blauwig lijfje schitterde in de zon. De ‘Laddies’ geurden. En heel in de verte klonk het gefluit van een stoomtram, ‘Joop moet nog veel leeren.’ Het was of ik plotseling opkeek tegen een berg van onverwachte, onbegrensde moeilijkheden, die ik zou moeten beklimmen met hetzelfde doorzettingsvermogen waarmee de tor op mijn tuinpad zijn afstand nam van kiezelsteentje tot kiezelsteentje. Julie keek zeer wijs.
‘Ja het is nog zoo gemakkelijk niet Joop.’ Ze plukte weer een petit-four uit het lichte omhulsel. ‘Het huwelijk is een moeilijke leerschool.’
‘Was jij rijp ervoor?’ vroeg ik, terwijl ik terugdacht aan al de botsingen, die ik in levende lijve had meegemaakt.
‘Ja, ik wel,’ zei Julie.
‘Nu, dan laat ik de moed ook nog niet zakken,’ verklaarde ik en ik glimlachte raadselachtig.
Leo en ik brachten 's avonds Julie naar de trein.
| |
| |
Noortje, die een gebaar had van ook wel graag mee te willen, sneed ik meteen de pas af door te beweren: ‘Je ziet grauw van moeheid. Ga jij maar naar je mandje, dan slaap je misschien al, wanneer wij terugkomen.’
Natuurlijk zei Noortje: ‘Ik ben heelemaal niet moe.’
Maar Leo hielp me vaderlijk: ‘Jij hebt vandaag zoo'n drukke dag gehad Nora, het is werkelijk beter, dat je kalm wat rusten gaat. Je mag op de divan in mijn kamer gaan liggen.’
‘Laat ze liever naar bed gaan,’ snauwde ik haast al weer.
Maar Leo fronste zijn wenkbrauwen en toen zweeg ik. Julie vleide zich behaaglijk in de auto, en door de donkere lanen reden we zacht en veerend alsof we over asphalt gleden.
‘Is Jog aan de trein?’
‘Natuurlijk. Die heeft vandaag een verloren dag gehad.’
‘Doordat jij er niet was?’
‘Ja. We kunnen eigenlijk geen minuut buiten mekaar.’
Toen proestte ik. ‘Dus jullie bent zoo'n beetje ‘les inséparables.’
Leo draaide zich om. ‘Waarover heeft de kleine meid zoo'n pret? Ik mag het wel hooren, dat ze zoo vroolijk is.’
‘Het is alleen jammer,’ zei Julie, ‘dat Joop zich altijd vroolijk maakt over ernstige dingen.’
‘Och, ze is nog een baby,’ verontschuldigde Leo mij.
‘Maar ik vind, dat het nu toch werkelijk wel eens tijd wordt, dat we met Joop iets degelijks moeten kunnen behandelen.’
Ik veegde lachtranen uit mijn oogen. Al mijn vroolijkheid, die ik 's middags bij Julie's tirades had verkropt, brak zich nu onweerstaanbaar baan.
‘O schei uit,’ smeekte ik. ‘Julie, zeg niets meer asjeblieft.’
| |
| |
‘Wat is toch de reden van al deze uitbundigheid?’ vroeg Leo.
‘Ik heb alleen beweerd, dat Jog en ik elkaar geen minuut kunnen missen.’ Julie keek hoog. Ik zag, dat Leo, die ook wel eens strubbelingen ten huize van Jog en Julie heeft meegemaakt, verstolen glimlachte. Maar hij zei: ‘Nu, is dat zoo belachelijk Joop?’
‘O, het is om te gillen. Julie en Jog, twee zielen gloênd aaneengesmeed.’
Leo, die zulke scherts niet apprecieert, draaide zich weer naar zijn stuurrad, en Julie smaalde: ‘Dat is weer echte H.B.S. overdrevenheid. Ik dacht nu toch werkelijk Joop, dat je die flauwiteiten zoo langzamerhand wel ontgroeid zou zijn.’
Ik snikte nog na in mijn zakdoek.
‘Och waarom? Omdat ik getrouwd ben? Wanneer ik niet zoo bolleboozerig was geweest de laatste jaren zou ik nu nog best in de vijfde klas hebben kunnen zitten. Wanneer jij bijvoorbeeld....’
Maar Julie wuifde afwerend. ‘Ja, ja, 't is goed.’
We zagen de lichten van het station in de verte. Ik ging recht zitten en haalde diep adem. Toen kon ik gewoon vragen: ‘Heb je 't naar je zin gehad vandaag?’
‘O ja, best. Als ik maar het idee heb Joop, dat mijn dag voor jou niet vergeefs is geweest.’
Ik beet krampachtig op mijn onderlip.
‘Nee hoor, absoluut niet. Ik zal er de zoete vruchten van plukken, dat beloof ik je.’
‘Denk maar eens goed na over alles wat ik je heb gezegd.’
‘Ik zal aan niets anders denken.’
Julie keek me onderzoekend van opzij aan. Maar ik vertrok geen spier. Ik heb niet voor niets altijd krampachtige lachbuien moeten inhouden. En met een lichte weemoed staarde ik later op het perron de lange, verlichte trein na. Even weer kreeg ik dat intense verlangen naar de stad met al zijn lichten
| |
| |
en vroolijkheid - al is die dan schijn, zooals Leo zegt - en zijn warme kloppende levenslust. Maar Leo pakte mijn arm vast.
‘Kom Joost, nu rijden we langzaam door de prachtige avond naar huis.’
Ik zat naast hem en het was of de stilte om ons iets plechtigs had. Opeens begreep ik niet, hoe ik
‘En heb je er leering uit getrokken?’
zoo kort geleden nog naar de stad had kunnen verlangen. Ik kroop dicht naast hem.
‘Heeft mijn klein vrouwtje een prettige dag gehad?’
‘Ja, maar ik heb wel veel aan je....aan jullie moeten denken. 't Ging beter, toen je me opgebeld hadt.’
‘Ja, dat dacht ik wel.’
‘Heb je misschien daarom getelefoneerd?’
‘Had je dat niet begrepen?’
‘Nee.... of toch misschien wel.... ik vond het heerlijk.’
| |
| |
‘Kijk,’ zei Leo, en hij stak zijn arm door de mijne, terwijl hij met een hand stuurde, ‘ik dacht eraan, toen ik met Noortje lunchte, dat jouw ondeugende verbeelding wel steeds met ons bezig zou zijn. En ik bedacht eigenlijk te laat, dat Julie, hoe goed ze het dan ook mag bedoelen, vandaag toch een minder geschikt gezelschap voor je was.’
‘Ze heeft massa's wijze woorden gesproken.’
‘En heb je er leering uit getrokken?’ Leo drukte mijn arm plagend.
‘Moet je dat nog vragen?’ - Ik was even stil. - Dan vroeg ik: ‘En hoe was Noortje? Heeft ze nog veel over de Luitenant gemeierd en over de voorzaat van Ginkel, die aan het Hof is geweest.’
Leo greep het stuur met beide handen vast. ‘Jopie, je beoordeelt Noortje werkelijk verkeerd. Ik heb heel onderhoudend met haar gesproken. Ze kan letterlijk over alles meepraten.’
‘Ik denk, dat ze dan met mij niet haar beste beentje voorzet.’
‘Ik meende,’ zei Leo, en hij keek plotseling strak, ‘dat Noortje een vriendin van je was.’
‘Natuurlijk. Dat is ze nog. Maar daarom kan ik haar feilen wel zien. Trouwens een intimus als Pop of Kit of de anderen is ze nooit geweest.’
‘Ik heb al een paar maal gemerkt, dat je haar afsnauwt Joop. En dat is heel onaardig van je. Nora is bij ons, om weer geheel de oude te worden. En ik vind werkelijk - nee, nu niet wegschuiven - dat jij je bitter weinig moeite geeft, om het haar aangenaam te maken.’
‘Maar daar staat tegenover, dat jij je dubbel inspant.’
‘Als Noortje de oorzaak moet zijn, dat wij strubbelingen krijgen, dan is het beter, dat ze zoo gauw mogelijk vertrekt.’ - Leo trok zijn vierkante kin. - ‘En het zou eerlijker zijn Joop, om haar dit te zeggen, dan het haar door snauwen en een koele behandeling zoo onaangenaam bij ons te maken, dat ze uit zich zelf weggaat.’
| |
| |
‘Ja, dat is zoo,’ moest ik kleintjes bekennen.
‘Kleine, dwaze meid, wat maak jij het jezelf toch moeilijk. Zie je nu niet in, dat je jalouzie op Noortje bespottelijk is?’
‘Elke liefhebbende vrouw is jaloersch,’ zei ik.
Nu lachte Leo.
‘Dus jij bent een liefhebbende vrouw?’
‘Ja, wat dacht je dan?’
‘Soms merk ik er zoo weinig van, zie je.’
Als een ‘mene mene tekel upharsin’ flitsten de woorden van de Piepert door mijn hoofd: ‘Joop moet nog heel wat leeren, Leo is een man, die veel verwacht van een vrouw.’
‘Schiet ik ontzaggelijk te kort?’ vroeg ik aarzelend en deemoedig.
‘Daar zullen we het nog wel eens over hebben Joost. 't Is nu niet direct het geschikte moment. We zijn zoo thuis.’
Ik zuchtte zwaar.
‘Ja het Leven is niet zoo gemakkelijk,’ zei Leo. ‘En het Huwelijk is geen spelletje, dat je ernstig of nonchalant speelt, al naar je er zin in hebt.’
‘Het is jammer, dat je geen cursussen kunt doorloopen, voordat je het Huwelijk inzeilt. Dan zou ik misschien beter beslagen ten ijs zijn gekomen.’
‘Lieve kindje, het moet in jezelf zitten.’ Leo pakte mijn hand mee op het stuurrad.
‘Ja, dat weet ik wel. En ik probeer ook wel mijn best te doen. Heusch.’
‘That 's right.’
We zwaaiden de laan in, die S. & M. in zijn schoot bergt. Uit het raam van Leo's kamer straalde het licht van de staande lamp. Ik stelde me voor, hoe Noortje in een huisgewaad op onze divan zou liggen. Ik beet op mijn onderlip. Toen zei Leo:
‘In de allereerste plaats - tracht je boven alles, wat kleinzielig is te verheffen, Joop.’
‘Net op dit moment ging ik er weer aan ten onder,’ bekende ik eerlijk.
| |
| |
Leo liet voor de garage de auto puffend stilstaan. Hij sprong op de grond en hij tilde mij er uit, wat hij anders nooit doet.
‘Kleine kleuter,’ zei hij, terwijl hij me neerzette. Plotseling kwam het gevoel van tot grootsche daden in staat te zijn weer over me. En toen ik op de drempel van zijn kamer stond, en Noortje zich, bevallig op een elleboog steunend, naar me toewendde - de staande lamp had ze op het allervoordeeligst neergezet - zei ik: ‘Zoo schoonheid, heb je je nog verveeld?’
‘Nee, ik heb voor thee gezorgd. Ze staat klaar onder de cosy. Aatje is alvast naar bed gegaan.’
‘Wat een zorgende vrouw ben jij,’ zei ik zoo luid dat Leo, die net binnentrad, het hoorde.
‘Zal ik schenken?’ vroeg Noortje. Ze heesch zich langzaam overeind. Ik vleide me op de divan.
‘Ja gaarne. Zeg, wat zie je er beeldig uit in die Japansche kimono. Als de dokter je zoo zag, zou hij onmiddellijk onherroepelijk verliefd op je worden.’
‘Nu niet overdrijven,’ fluisterde Leo, en hij kneep me in mijn oor.
Maar Noortje lachte, en met een elegant geheven blaadje - à la Julie - reikte ze ons de thee. En ze keek alleen Leo aan met een smeltende blik.
|
|