| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Het was een prachtige Meidag. Op de nog witte grintpaden van onze tuin plaste de zon. Ik liep, binnensmonds neuriënd, de trap op naar boven, en in mijn hand zwaaide ik een pas ontvangen brief van Netty. Doordat ik me gansch in de stemming gevoelde, en ik altijd het ijzer moet smeden als het heet is, schreef ik haar maar onmiddellijk terug. En ik kladde het volgende:
Dear old Net,
In de hangmat tusschen de twee kale pereboomen achter in de tuin zwingelt Noortje. Ze heeft me opgedragen je te groeten, wat ik hierbij doe, vòor ik het vergeet. Je weet, dat haar engagement af is hè? Ze raakt er nu een beetje over heen. Alleen staart ze nog wel vaak in het luchtledige en dan zucht ze, vooral wanneer Leo in de nabijheid is. Ik geloof, dat ze dat wel interessant vindt. Ze is wel veranderd in de laatste twee jaar en boomt graag over stand en afkomst en stamboomen. Maar dan word ik nijdig en ik tier. Gister heb ik nog gezegd, dat zij er geen sikkepitje beter om is, al is dan een overgrootvader van Ginkel in hofdienst geweest. Zij was altijd de eenige van de club, die over die dingen meierde, en ik geloof, dat ze denkt, dat Leo met zijn Bankrelaties die verhalen wel interessant vindt. Hoe vindt jij Noortje? Eerlijk? Volgens mijn smaak ziet ze er niet onaardig uit, maar nogal sprieterig en bloeiend op de verkeerde plaatsen. Maar Leo zegt, dat hij haar allerliefst vindt en dat ze een toegewijde vrouw zal worden voor elke toekomstige, eventueele
| |
| |
man. Geloof je, dat je te voren over zoo iets kunt oordeelen? Toen Leo en ik nog niet getrouwd waren, stelde ik me zoo voor, dat ik elke morgen uit mijn bed zou ijlen, om hem nog een kopje thee op zijn legerstede te kunnen offreeren. Kind, ik heb het net, welgeteld, zes keer gedaan. En nu sleep ik me 's morgens moeizaam van mijn sponde, wanneer Leo naar de badkamer gaat om zich te scheren, om tenminste nog gelijkelijk met hem klaar te zijn. En Leo voorspelt tragisch, dat er nog wel eens een tijd zal komen, dat ik heelemaal niet meer voor hem zal opstaan. Waarmee ik veroordeeld word tot de categorie der niet-toegewijde vrouwen te behooren. En ik moet me geweld aandoen om me niet in tegenwoordigheid van een wèl-toekomstige-toegewijde vrouw stumperig en onhandig te gedragen. Zou dat jou ook niet zoo gaan? Nu heb ik alweer anderhalf kantje egoïst over mezelf doorgedaasd, terwijl ik er juist naar snak om over wat anders te praten. Hoe gaat het jou Nettie? Je laatste brief was uit Batavia, waar Emiel en jij net behouden waren aan wal gestapt. Nu hoor ik wel nader van je Indische bevindingen. Het lijkt me, zoo in de verte, een allernaarst land, maar misschien valt het dichtbij wat mee. Je kunt mij gerust alles schrijven. Alleen - en dit moet me even van mijn hart, niet boos worden hoor - ik heb niet graag dat je in je epistels nog met Jaap dweept en mij vraagt om hem jouw groeten te doen, wanneer ik hem eens zie. Dit laatste is, tusschen twee haakjes, absoluut buitengesloten, want ik geloof wel niet, dat Jaap zoo op zijn eentje in deze uithoek verzeilen zal, en ik zit hier vast als een muur. En zelfs, wanneer ik op de een of andere manier nog over hem mocht komen te vallen, dan nog zal jouw naam niet over mijn lippen komen. - Dat lijkt wel een zin uit een drama. - Want, stel, dat Jaap er harteleed van heeft, dat je met een ander bent getrouwd, dan zullen jouw groeten hem geen grein hoopvoller stemmen. En laat je Huwelijk hem
| |
| |
onverschillig, dan interesseert het hem al bitter weinig, of jij in Indië nog aan hem denkt. Daarbij komt Net, dat jij Emiel, met een grootsch gebaar, verkozen hebt boven Jaap, en toch zeker niet, omdat hij dokter was en Jaap nog niets. Want dat zou me gloeiend van je tegenvallen. Toen je bij me kwam afscheidnemen was je radeloos van Emiel, weet je nog wel? Hij was zoo knap en zoo fijngevoelig en zoo teeder en zoo opgewekt! En nu jammer je, dat hij een kaal hoofd heeft en valsche tanden. Kind, dat had hij toen ook. Ziezoo, dat moest me even van mijn hart. En jij wilt deze tirade wel goedgunstig van me aannemen, naar ik hoop. We zijn toch al zeventien jaar bevriend. Nu even je laatste brief doorkijken, die ik aanstonds laat verdwijnen in een gloednieuwe cassette, die ik pas van Leo heb gekregen, omdat ik alle brieven - ook de jouwe - steeds liet slingeren, wat Leo voortdurend kriegel maakte. Eerst maar even je vragen beantwoorden. Met Pop gaat het best. Kees maakt iemand tureluursch met zijn gezanik over hun toekomstige woning, waar Pop nogal koel onder blijft. Hij wil een hond en een zeilboot en een pianola. En als hij niet over het een zeurt, dan meiert hij wel over het ander. Ik griezel al, wanneer ik slechts aan hun toekomstige kinderen dènk. Want Kees is echt iemand, om voortdurend over zijn kind te hannessen. Dat zal het liefste en het mooiste en het bevattelijkste kind van de wereld zijn. En dat heeft hij vroeger in Jog zoo afgekeurd, terwijl Jog juist zoo lief-naïef over Mol, alias Pakje, praat, en dan altijd een beetje verlegen kijkt, alsof hij er niets aan kan doen, dat de snuit zoo geworden is. Ze - Mol - komt in Juli een paar maanden bij me logeeren. Ik vlas er nu al op.
Had je dat vroeger ooit van Kees gedacht? Ik hoop nu maar, dat Pop hem in de toekomst remmen mag, want anders voorzie ik, dat Kees zich in gezelschap onmogelijk zal maken. Met de andere luidjes gaat het best. Pien studeert hard, Loutje komt in
| |
| |
Juli voor acht weken thuis, Connie kookt nog steeds afgrijselijkheden en gaat van de zomer naar Egypte, en Kit krijgt sociale neigingen. Die sjouwt vergaderingen af en debatteert heftig met Noortje, wanneer ze samen zijn. Want Noortje heeft een gruwel van Kits moderne begrippen.
Mijn echtgenoot maakt het, ondanks mijn niet-toegewijde zorgen, uitstekend. Kees beweert, dat hij er slecht uitziet. Maar op Kees kun je niet afgaan, dat weet je. En ons leven hier buiten rolt weinigbewogen daarhenen. Soms - maar hierop mag je in geen enkel epistel terugkomen - denk ik nog wel eens met iets als weemoed aan onze ongebonden tijd van vroeger terug. Als Julie dit las, zou ze triomfeeren: ‘Maar dan ben je unhappy, Joop.’ En toch is dat niet zoo. Ik ben werkelijk zeer in mijn schik, alleen lijken soms de dagen hierbuiten me wel heel lang, en vroeger stoven ze voorbij. Ik heb het eens vagelijk tegen Leo gezegd, toen zei hij: ‘Maar kindjelief, interesseer je dan ergens voor. Ga weer pianoles nemen of zangles, het komt er niet op aan wat. Als je werkelijk belangstelt in iets, kan een dag je nooit te lang vallen.’ - Maar ik heb geen grein talent voor degelijke muziek, alleen voor moppen en lessen zouden aan mij glorierijk verspild zijn. Ik ben ervan overtuigd, als Leo kon peilen het afgrijselijke waarmee ik soms een dag in ga, speciaal dagen, wanneer kamers een groote beurt krijgen, en je in de hall tolt over stoelen en kussens en tafeltjes - dan zou hij me voor waanzinnig verklaren. Een man is zoo heel anders. Ik weet zeker, dat Leo mateloos happy is, wanneer hij in zijn kamer zit met een afterdinner in zijn mond, de rooktafel vlak naast hem, en zijn lange beenen zoo lang mogelijk uitgestrekt. Naast hem op een ander tafeltje ligt dan alle mogelijke lectuur, waarin hij af en toe eens bladert, maar meest staart hij perfectly tevreden naar de balken zoldering en af en toe strijkt hij mij eens afwezig onder mijn kin. Terwijl ik - wanneer ik een kwartier zoo gezeten
| |
| |
heb, dan word ik al kriebelig. Dan prikt het in mijn rug of ik heb een gevoel, dat mijn haarspelden loodrecht in mijn bol steken, en dat ik alles liever zou willen, dan nog vijf minuten langer op die stoel zitten. Het is ellendig, temeer, omdat ik wel zoo goed als zeker constateeren kan, dat mijn jeugdige onrust nog een groote rol in mijn Stimmungen speelt. Wat hangen wij toch van tegenstrijdigheden aan mekaar, Net! Ik zal heusch weer energiek aan mijn zedelijke verbetering moeten gaan werken. Toch wel fijn, dat ik jou alles schrijven kan. Je mag me gerust op mijn kop geven, dat werkt vaak als een verfrisschende douche. Dag old Girl. Je kunt misschien 's nachts Emiel wel insmeren met het een of andere haarwater. Stel je voor, de glorie wanneer hij 's morgens mocht wakker worden met ontluikend dons op zijn tête. Er staan genoeg haar-recepten voor kaalhoofdigen in de krant. Als ze in Indië niet te krijgen zijn, dan stuur ik ze je wel van hier. En ik wil ook wel eerst stiekem op Leo's bovenlip proeven nemen want ze helpen ook voor snor en baardgroei. En die kunnen we altijd weer afscheren. Hou je maar taai hoor en stik niet onder de klamboe. Ik griezel wanneer ik daaraan denk en aan de ratelslangen op je tuinpad. Strijk Emiel van mij over zijn kruintje.
As ever Joop.
Toen ik beneden kwam, na mijn overvol gemoed bij Nettie te hebben uitgestort, vond ik Noortje met twee schrammen op haar handen en drie over haar gezicht, weer in de hangmat liggen. Ze was er, vermoedelijk door haar ongelijke dikten, uitgerold en in een bed ‘Laddies’ terechtgekomen. Ze keek eenigszins beleedigd, alsof ik er de schuld van was.
‘Wat ben je lang weggebleven Joop.’
‘Ja, de brief is op een dagboek uitgedraaid,’ zei ik.
‘Heb je mijn groeten gedaan?’
‘Oui. In de eerste zin.’
| |
| |
‘Wat woon je hier toch zàlig!’ Noortje zuchtte en keek met halfgeloken oogen naar S. & M., dat nog onbedorven, door geen groene, wuivende boomen bedekt, zijn achtergevel naar ons toestak. Ik plantte èen voet tegen de pereboom en zuchtte van de weeromstuit.
Noortje verhief zich energiek op haar elleboog en zei, me strak aanstarend: ‘Ik heb op 't oogenblik het land aan iedereen.’
‘Lastig voor je.’
‘Ik zou wel kunnen gillen!’
‘Ga je gang. Aatje zal alleen denken, dat je niet wijs bent. Maar 't kan mij niets schelen, dus als je er plezier in hebt....’
‘Joop, wees niet zoo ongevoelig.’
‘Kind, ik zwem de heele dag in medelijden. Wat is er nu weer?’
‘Anders was ik volgende maand getrou-ouwd,’ bibberde Noortje.
‘En nu trouw je volgend jaar misschien. Kom, kop op.’ Ik schommelde genoegelijk in mijn ligstoel heen en weer en zette me af tegen de pereboom.
‘Je weet niet, wat Hans voor me was.’ Noortje ging resoluut overeind zitten.
‘Pas op. Je kukelt er aanstonds weer uit. Denk aan de Laddies,’ voelde ik me verplicht haar te waarschuwen. Om de hoek van het tuinpad kwam Aatje aanwandelen, achter de rijdende theetafel. Ze had haar wenkbrauwen gefronst en ze leek lichtelijk vertoornd.
‘Wat is er? Is er wat met de soep?’ vroeg ik. ‘Of met het konijn?’
‘Het kenijn is prachtig,’ zei Aatje. ‘Maar nu heeft de slager voor morgen weer te veel vleesch opgeschreven.’
‘Dan moet je 't hem zeggen.’
‘Ik heb het onder zijn neus gewogen.’ Aatje stond recht en strak en tandeloos voor ons. ‘Maar hij durfde nog drukte te maken. Het is tuig mevrouw.’
| |
| |
Ik knikte plezierig mee met Aatjes knikken. Die schuifelde wat in het grint en zei dan: ‘En ik kan 't ook niet meer alleen af.’
‘Wat niet af. Met de slager?’
‘Nee, 't werk.’ Aatje blikte om naar de achtergevel van S. & M.
‘Nu, dan nemen we er een kind bij. Een hit. Een meisje. Of een werkster.’
‘Ik heb nog een nichtje, dat wel dienen wil. Ze hoeft niet, maar....’
Ik wuifde al, verdere antecedenten afwerend, met mijn hand. ‘Goed, dan nemen we die.’
‘Maar ze wil alleen als tweede meisje.’
‘Best. Wanneer ze maar niet zingt. Want daar houdt mijnheer niet van.’
‘O nee, ze kan heelemaal niet zingen.’ Aatje glimlachte, alsof ze zich iets geestigs van het nichtje herinnerde. ‘Zal ik haar dan maar schrijven mevrouw, dat het goed is tegen de eerste.’
‘Ja, uitstekend.’
Aatje wandelde weg. Ik schonk thee. Noortje lag me met groote oogen aan te staren.
‘Zeg Joop, doe je dat maar allemaal zonder Leo er eerst in te kennen?’
‘Hij kent me toch zeker ook niet in het aanschaffen van jongste bedienden?’
Noortje keek, alsof zich pas iets dramatisch onder haar oogen had afgespeeld. ‘Je moet me niet kwalijk nemen Joop, maar ik vind het raar, dat je dit maar zoo nonchalant behandelt buiten Leo om. Het zou mij niet in mijn hoofd opkomen.’
Ik liet drie dikke suikerklonten in mijn thee vallen. ‘Ja, maar jij bent een toegewijde vrouw,’ zei ik.
‘Wie zegt dat?’
‘Leo!’
‘Leo?’
‘Yès.’
‘Wanneer zei hij dat?’
| |
| |
‘O, verleden week, geloof ik. Toen je op een avond voor hem naar boven gespiebeld bent om zijn pijp.’
Noortje bloosde. Ik wenschte opeens, dat ik het niet gezegd had. Noortje roerde peinzend haar thee.
‘Gek hè,’ zei ze, ‘er zijn zoo'n massa mannen verliefd op me.’
‘Zoo maar, prima vista?’
‘Ja, laatst bij Pop, toen ontmoette ik een zekere Van Rhijn, een jur. stud. Die heeft me gewoon de heele avond zitten aanstaren.’
‘Dat is anders geen maatstaf. Die heeft mij wel gezoend.’
‘Jòop.’
‘Ja, mijn hand. Is dat zoo erg? Toen ik nog losloopend was. Wie zijn er meer verliefd?’
‘Nu, er is een jonge dokter in onze straat komen wonen, en die kijkt zoo typisch naar me. Gewoon, alsof hij idolaat is.’
‘Hier, de sandwiches. Please. O, wat interessant zeg. Je lijkt Connie wel. Kun je niet een ziekte simuleeren? Of een beetje griep, dat hij alleen maar je pols hoeft te voelen?’
‘Ma zou toch niet willen, dat ik door zoo'n jonge dokter behandeld word.’
‘Waarom niet? Je zegt doodgewoon: ‘Die dokter, of anders sterven.’
Noortje glimlachte peinzend. ‘Wat zou het een triomf over Hans zijn.’
‘O zàlig.’ Ik genoot mee. ‘Je stuurt hem een geweldige ondertrouwkaart.’ Ik at mijn zesde sandwich. Noortje, die anders nogal kwijnend zulke dingen versmaadt, at gedachteloos mee.
‘Wat moet jij toch gelukkig zijn, Joop. Ik vind Leo zoo interessant. En daarbij van zulke goede familie.’
‘'t Zou me niets kunnen schelen, al was zijn vader glazenwasscher of iets dergelijks. Daar zou hij toch geen grein minder om zijn.’
‘En dan hij Directeur van een Bank zeker,’ zei Noortje smadelijk.
| |
| |
‘Welnee, ook glazenwasscher voor mijn part.’
‘Toe Joop, zeg niet zulke onmogelijke dingen, waar je niets van meent. Ik heb zoo alleraardigst met zijn vader gepraat Zondag.’
‘Ja, hij scheen wel behagen in jou te scheppen. Misschien is hij ook wel verliefd op je. Nog thee?’
‘Jòop,’ kreet Noortje.
‘Dan werd je mijn schoonmoeder.’ Ik fantaseerde vol animo, plaste de thee in het schoteltje. ‘En dan zou je gerechtigd zijn, om hier de boel af en toe te inspecteeren.’ Noortje heesch het kussen wat hooger in haar rug.
‘Je bent geen grein waardiger geworden sedert je Huwelijk,’ zei ze. ‘Ik snap het niet, temeer, omdat Leo juist zoo ernstig is.’
‘Les extrèmes se touchent,’ decreteerde ik en schommelde weer. In de verte klonk het geknor van een auto. Ik sprong op.
‘Wat is er?’ vroeg Noortje.
‘Daar komt Leo.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Het oor der liefde hoort scherp,’ zei ik fier. Het geknor werd luidruchtiger en door de nog kalige struiken van de tuin zagen we Leo's wagen de ‘zij-allee’ inrijden op de garage toe, die fier en onbekommerd en eigenwijs daar staat als een verkleinde editie van S. & M. Hij wuifde naar ons, niet uitbundig, eerder vaderlijk. Maar ik sprong langs de ‘Laddies’ op de garage toe, en, ja, ik moet eerlijk zijn, om Noortje een beetje te ergeren, was ik nog veel uitgelatener dan ik gewoonlijk ben. Ik hing aan Leo's arm, en ik omknelde zijn boord keer op keer. ‘Kom kleine meid, wees eens een beetje kalm,’ zei Leo, en hij nam mijn beide handen in de zijne. ‘Dag Noortje. In dolce-far-niente?’ Hij stak een hand naar Noortje uit, die coquet een zijden half been toonde en de haarlappen over haar ooren verschoof.
‘Heb je nog thee Joost? Ja, 'k ben vroeg. Een
| |
| |
verrassing! Even me wat gaan verfrisschen. Ik kom zoo terug.’
We hoorden hem boven in de badkamer fluiten. Ik blikte in de trekpot, daar ik reeds voorbariglijk had beweerd, dat er nog stroomen thee was.
‘Is Leo anders nooit zoo vroeg?’
‘Nee. Never.’
Noortje keek eigenaardig.
‘Misschien is het wel ter eere van jou.’
Noortje lachte geheimzinnig en lichtelijk gelukzalig. Ik werd kriegel en schopte een grintsteentje tusschen de ‘Laddies’.
‘Hij is knap hè? En hij kan je zoo eigenaardig aankijken.’
‘Net als de dokter?’
‘Ja, zoo iets. Ik geloof wel, dat hij een flirt is, Joop.’
Op dat moment liet de flirt de waschbak in de badkamer leegloopen en hij zong van: ‘And I did not want to tell you, No I did not want to tell you....’ Noortje slingerde haar armen achter haar hoofd, nadat ze nog eerst de putten in haar elleboog bewonderd had, en ze strekte haar beenen met hetzelfde behaaglijke gebaar, waarmee ik me 's morgens na de eerste klop van Aatje nog eens in mijn halve lits-jumeaux omdraai. Ik kreeg misdadige opwellingen. En toen de oorzaak van dat alles het tuinpad weer af kwam stappen op rechte beenen en met naar achter gestrekte schouders, was mijn schouder, waarop hij even schertsend tikte, gelijk een ijsklomp. En ik voelde me gedecideerd hatelijk gestemd. Leo gaf de hangmat een lichtelijk duwtje.
‘Geniet je, jongedame?’
‘Pas maar op, ze is er al uitgerold,’ waarschuwde ik vinnig.
‘O, maar ik zou je wel opvangen,’ zei Leo.
Noortje grijnsde. Ik heb nooit geweten, dat Noortje zoo bête glimlachen kon.
‘Wat is er vrouwtje? Je kijkt zoo uitdagend.’
| |
| |
‘O ja? Ik ben 't me niet bewust. Hier, thee. En de rest van de sandwiches. Toast is er ook nog wel dunkt me, maar in de keuken.’
Toen zag ik, dat Leo haar hand greep.
‘Zal ik even gaan kijken?’ Noortje zat al overeind.
‘Ik ga wel.’ Plechtstatig schreed ik tusschen de snijbloemen door. Ik hoorde nog net, dat Leo zei: ‘Ik geloof, dat jullie me om strijd wilt verwennen.’
| |
| |
In de keuken hingen konijnegeuren en stonden er nog de overblijfselen van Aatjes zeer overvloedige thee. Aatje keek schuldig en zenuwachtig en alsof het een onvergeeflijke fout van me was om in haar domein door te dringen.
‘Breng nog wat warme toast naar mijnheer,’ beval ik.
‘Ja mevrouw.’ Aatje trachtte met haar smalle rug de tafel, waarop de theefestijnen, te bedekken, maar dat interesseerde me geen laars. Ze had voor mijn part het heele konijn mogen opeten. Ik glipte in de huiskamer, die met openslaande deuren op een terrasje uitkomt. De gordijnen had Aatje dichtgetrokken voor de zon. Ik keek schichtig om het paarse fluweel heen naar de idylle achter in de tuin. Ik kon net de lichtelijk wiegende hangmat zien en Leo's profiel. Hij zat wat voorovergebogen met zijn handen tusschen de knieën en hij praatte. Noortje strekte een beputte arm over de hangmat heen, en liet die achteloos slingeren. Toen zag ik, dat Leo naar haar hand greep. Als de Godin der Wrake, sprong ik het terrasje af, en dwars door de snijbloemen op de idylle toe. Maar al springende beheerschte ik me.
‘Zoo,’ zei ik, ‘bewonder je Noortjes lieftallige vingeren?’
Leo schrok heelemaal niet. Noortje keek hemelsch.
‘Het lieve kind heeft zich geschramd,’ zei hij.
Ik plofte neer in mijn stoel. ‘De toast komt direct,’ zei ik, en fier vervolgde ik: ‘Als ik me schram, dan zeg je, dat ik niet zoo wild moet zijn.’
‘Ja, maar jij bent niet compleet zonder een schram of een buil,’ plaagde Leo. Noortjes hand viel weer als een afgevallen blad bij haar zijde neer. Ik groef met mijn hakken putjes in het grint.
‘Wat is er Joost?’ vroeg Leo.
‘Ik zou wel zin hebben om eens iets dols te doen.’
Leo greep theatraal naar zijn hoofd. Hij keek naar Noortje. ‘Dan is ons leed niet te overzien.’
| |
| |
Maar Noortje zei: ‘Zeg Leo, kun je me morgen meenemen naar stad? Ik moet noodzakelijk een paar nieuwe japonnen hebben. Ja? En ik heb afgesproken met mijn tandarts.’ Ze keek vanonder smeltende wimpers naar Leo.
Ik voelde me klinkklaar brieschend worden. Ik zag al, hoe ik ze samen zou mogen toewuiven de volgende morgen en het triomfeerende gekronkel van Noortjes nieuwste motorcapsluier. Leo wachtte tot Aatje bescheiden de toast had aangeboden.
‘Zeker kan dat. Heel best zelfs. Maar je moet vroeg op zijn.’
‘O natuurlijk, 't Lijkt me dol. En dan kan ik misschien wel bij Pop lunchen, als ik haar tijdig telefoneer?’ Ze keek naar mij, maar ze vroeg het Leo. Ik snapte evenwel de bedekte insinuatie - in die dingen ben ik ongelooflijk pienter - en ik had het antwoord, dat Leo gaf, kunnen souffleeren:
‘Welnee kind, wij lunchen samen.’
‘Ja, maar kan dat?’ Noortje keek als vijftien jaar. ‘Als Papa en Mama niet de stad uitwaren, zou ik.....’
‘Och malle baby, natuurlijk kan dat. Wat zeg jij ervan Joop?’
‘O, vanzèlfsprekend kan dat,’ prevelde ik beminnelijk. ‘Want ik ga ook mee, zie je.’
‘En morgen komt Julie hier.’
‘Maling aan Julie,’ zei ik.
‘Joop wees niet zoo onhartelijk, en onverstandig.’
‘O, ik zal buitengewoon verstandig zijn. Daarom ga ik mee.’ Ik voelde gelijk een sfinx.
‘Maar kindjelief, dat kun je tegenover Julie niet doen.’
‘Die telefoneer ik wel af.’
‘Neen, dan kunnen jullie beter overmorgen mee naar de stad gaan. Kan dat om de tandarts Noor?’ Leo keek van mij naar Noortje. Ik smolt letterlijk van Schadenfreude. Noortje zei liefjes: ‘Och ja, misschien wel, als Joop nu graag meewil....’
‘Er is geen sprake van graag meewillen,’ - ik
| |
| |
reikte Leo met een bevallig gebaar à la Julie zijn tweede kopje thee - ‘ik heb er recht op.’ En om mijn woorden nog raadselachtiger te maken, lachte ik liefjes. - Maar 's avonds op onze slaapkamer, zei Leo, en hij zette mij naast zich op de divan:
‘Wat ben je toch een onverstandig kindje, Joost.’
‘O ja?’ Ik zat strak.
‘Of dacht jij, dat ik je vanmiddag niet doorzien had?’
‘Jouw feillooze pienterheid,’ begon ik.
‘Vind je 't zelf ook niet een beetje kleinzielig.’
‘Absoluut niet. Als Noortje bespottelijk wil doen, dan zal ik zorgen, dat zooiets in de kiem gesmoord wordt.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Ze heeft vanmiddag nog beweerd, dat elke man straight-away verliefd op haar wordt. En daarvoor zal ik waken.’
‘Och zulke overdreven dingen beweren jullie allemaal wel eens op je tijd.’ Leo keek alsof hij al de raadselen van een vrouwenziel kon peilen.
‘Ik ben nooit zoo verwaand geweest. En al zou ik op mijn dertigste jaar nog zonder man rondgezworven hebben, dan zou ik me nog zoo iets niet hebben verbeeld.’
‘Ja, maar dan zou je er ook bitter weinig reden voor hebben gehad.’ Leo lachte. ‘Gun je Noortje nu heelemaal niet het genoegen om met mij naar de stad te gaan en daar te lunchen?’
‘Nèen.’
Leo schudde zijn hoofd. ‘Joost, wat val je me tegen.’
‘Ja, dat kan best zijn. Maar ik kom er eerlijk voor uit tenminste.’
Nu keek Leo wel zeer ernstig. Hij stond op en hij schreed voor de divan heen en weer.
‘Noortje is een zieltje. Haar engagement af, terwijl ze al gauw zou trouwen. Dat beteekent heel wat voor een meisje. We mogen ons allebei wel beijveren om haar wat genoegen te doen Joost.’
| |
| |
‘O, dat ben ik gloeiend met je eens. Maar ik wil niet, dat Noortje haar geluk bouwt op mijn graf.’
Even keek Leo alsof hij deze beeldspraak niet snapte. Toen proestte hij het uit en terwijl hij me aan mijn armen omhoog heesch, zei hij:
‘O, wat een type ben jij, kleine Joop. Kom, geef me maar een zoen.’
Ik gehoorzaamde braaf. Maar op zijn schouder fluisterde ik: ‘Vin je Noortje mooi?’
‘Niet direct.’
‘Beminnelijk?’
‘Och ja.’
‘Beminnelijker dan ik ben?’
‘Hoe zou dat nu kunnen?’
‘Zou je haar hebben uitverkoren, als ik bijvoorbeeld niet had bestaan?’
‘Ik denk, dat ik dan ongetrouwd gebleven was,’ zei Leo.
Toen voelde ik me weer in staat tot grootsche, zelfopofferende daden en met mijn hoofd onder zijn arm fluisterde ik: ‘Zeg Lelo, ga jullie toch morgen maar samen.’
‘En je hebt Julie al afgetelefoneerd?’
‘O, dat beteekent niets. Die was toch niet eerder gekomen, dan met de trein van tien uur. Dan rijd je morgenochtend wel even bij haar aan.’
‘Goed. Maar dan mag je 't nu Noortje nog wel even gaan zeggen.’
Doch toen ik het Noortje, die in een van haar gestreepte rosé pyjama's - die reeds allemaal ter eere van de luitenant waren gekocht - in haar lit lag, vertelde, keek ze zoo triomfeerend, dat ik haar met genoegen even met pyjama en al onder de kraan had gehouden. En Leo, die ik dit braaf weer opbiechtte, zei, dat ik een echte vrouw was, maar hij bedoelde vanwege mijn Ondeugden.
|
|