| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk II
In de benedenappartementen is mijn nieuwe gedienstige bezig. Ze staat stijf van de stijfsel, ze heeft, als tenminste mijn eerste indruk daaromtrent juist is, valsche oogen, een wiebelend mutsje op haar coiffure, en geen tanden. Ik heb haar direct gevraagd waarom ze niet in dit euvel voorzag, en haar dadelijk, zonder er Leo eerst in te kennen, aangeboden, om de helft van het gebit te betalen, wanneer ze goed voldoet en over een half jaar nog bij me is. Toen monsterde ze mij en antwoordde zonder aarzelen, dat een mevrouw, waarbij ze twee jaar had gediend, haar een heel gebit gratis had aangeboden, maar dat ze de doodsangst voor een tandarts had. Ik trachtte haar te bemoedigen door te zeggen, dat tandartsen juist heel grappige menschen waren en dat zij zelf er stukken beter uit zou zien met een rij witte parelen in haar mond - ze is acht en dertig - maar ze bleef haar hoofd schudden.
‘Praat U mij er niet van mevrouw, een vriendin van me is compleet doodgebloeid toen ze haar een kies trokken.’
‘Nu, dan niet,’ zei ik, eenigszins verlicht, want plotseling bezwaarde mij het zoo gul beloofde halve gebit. ‘Lach dan maar niet, wanneer ik visite heb.’
De maagd - ze heet Aatje - draaide zich ruischend en ritselend en beleedigd om. Natuurlijk was het eerste wat Leo 's avonds zei:
‘Zeg Joost, ze heeft geen tanden.’
‘Kan ik het helpen? Ik heb haar niet geschapen.’
Wanneer ik zulke antwoorden geef, kijkt Leo
| |
| |
strak. 't Is zoo jammer, dat ik altijd te laat passende antwoorden bedenk.
‘Lijkt ze je nogal geschikt?’
‘Och, ik weet het niet. Ze zegt zèlf van wel.’
‘Denk er nu aan Joost, dat je alles goed opbergt en de kasten afsluit, vooral de eerste tijd. Je moet toch afwachten of ze eerlijk is.’
‘Ze beweert zèlf ook die Deugd te bezitten.’
‘Nu ja, daar kun je natuurlijk niet op afgaan.’
‘En Julie schreef me ook, dat ze vertrouwenswaard is.’
‘Denk aan wat er met Sofie gebeurd is.’ Sofie is de maagd van het pyjamajasje en de slavenarmband en de onderjurk enz.
‘Ja, ik zàl haar controleeren,’ beloofde ik.
Dit is echter een zenuwachtige bezigheid. De derde dag was mijn heele sleutelmand met alle sleutels, behalve die van de linnenkast - dewelke fier in het slot stak - weg. Ik heb het huis van de kelder tot de zolder doorzocht en ik heb een gedeelte van de tuin omgespit. Alles tersluiks, want Aatje heeft, wat ze aan tanden mist, aan oogen te veel, en ze controleert mij beter dan ik haar. Ik werd er zoo warm en wanhopig van. En ik kon me gewoonweg niet herinneren, waar ik het de vorige avond gezet had. Net toen ik als een wildeman door de tuin rende en achter de snijbloemen keek, kwam Aatje tergend langzaam aanstappen en vroeg om de sleutel van de provisiekast. Ik beheerschte me en ik deed alsof ik voor mijn gezondheid zoo'n beetje aan 't rondspiebelen was, en ik keek afwezig.
‘Provisiekast? Ja, direct. Ik kom zoo bij je.’
‘Als U er maar aan denkt, dat de kalfsnier voor de luns temee opmoet.’ Ik zwelg in zaligheden nu Aatje kookt. Want dàt kan ze.
‘Ja ik kom.’
Voor haar uit stapte ik het huis weer binnen. Ik voelde, dat ze keek naar mijn nekharen, die aan de speld ontsnapt waren gedurende mijn uur van actie.
| |
| |
En ik schudde ze een beetje luchtig, want ik laat me niet door een maagd, al staat ze dan stijf van de stijfsel, tiranniseeren. En het eerste wat ik zag bij het binnentreden van de eetkamer, was het sleutelmandje, dat me uitdagend aanstaarde vanaf het buffet. Nu heb ik zoo'n flauw vermoeden, dat Aatje het mandje uit wraak - want ze beweert, dat ze bij haar laatste mevrouw over àlle kasten ging - verdonkeremaand heeft. Ik zal er nu een betere plaats voor opzoeken, bijvoorbeeld boven op de linnenkast of onder de matras. Hoewel dat toch ook wel lastig is. En het allernaarste is, dat ik na zeven maanden Huwelijks, de sleutels nog niet uit mekaar ken. Toen ik Aatje de provisiekast wilde ontsluiten om de ingrediënten voor een kalfsnier uit te geven - die had ik eerst 's avonds van buiten geleerd - paste geen enkele sleutel. Ik rukte en morrelde en draaide en stampvoette en Aatje stond doodnuchter tegen de deur geleund en zei, al ritselend: ‘Zoo temee breekt U het slot kapot.’
Ik gromde tusschen mijn tanden en werd klam van narigheid. Natuurlijk paste de allerlaatste clef. Hoogmoedig snuivend nam Aatje de kalfsnierbeweging van me aan, en twee uur later ontdekte ik pas, dat ik vergeten had de kast weer af te sluiten, zoodat ze in die tijd van de provisie heeft kunnen rooven, omdat ik niet precies weet wat er in staat.
Gek, Aatje irriteert me, zooals vroeger Hillegonda Julie deed. Leo zegt, dat ze hem wel geschikt lijkt en dat ze goede manieren bezit. En ik vermoed, dat Aatje op haar manier wel plezier in Leo heeft. Ze laat hem 's morgens uit en dan kijkt ze hem moederlijk na. Ik zwaai uit een van de vele ramen van S. & M., maar Aatje staat als een blauwbonte paal in de deur en trekt, wanneer de auto de hoek van de laan is omgesnord, zacht de deur weer achter zich dicht. Nee, ze is niet smijterig en stampend als Hillegonda was, eerder poesig en geluidloos; maar soms snak ik naar èen van Hillegonda's wilde buien
| |
| |
en dan hàat ik de vischboer. Want ik weet zeker, dat zonder de vischboer, Hillegonda me tot in de Sahara zou zijn gevolgd.
Het is nu eind Mei en als ik uit het raam van Leo's kamer kijk, zie ik de hei zich uitstrekken tot waar de hemel de aarde schijnt te raken. Er ligt een blauwe gloed over de hei, en een paar witte vlinders fladderen in groote bogen op en neer. Het is stil. Zoo stil is het, dat ik de bijen hoor zoemen beneden in de tuin; en de kalme tik van de groote staande klok in de hall dringt plechtig tot me door. Soms kan die stilte me beklemmen. En dan voel ik me eenzaam. Zòo eenzaam, dat de geheele lange dag zonder Leo me niet om door te komen lijkt. Dan sjouw ik als een getergde leeuw door het huis, plof op alle stoelen neer, maai met mijn armen en briesch tusschen mijn tanden. Ik durf dat Leo niet te vertellen, want het zal hem zoo vreeselijk teleurstellen. Hij is met al zijn kennis van bankzaken stukken poëtischer aangelegd dan ik. Wanneer we Zondags gaan wandelen, dan wordt hij stil van mooie luchten en vergezichten, en naar een dartele eekhoorn in een boom kijkt hij lang met welbehagen. Maar ik loop rustig de vergezichten voorbij, en mooie luchten zie ik heelemaal niet. Terwijl ik een eekhoorn slechts even lollig vind. O, het enthousiasme waarmee Leo Zondags kan zeggen: ‘Joost, zoo'n dag van rust en samenzijn, it is paradise.’ Dan zou ik toch wel een onmogelijk schepsel moeten zijn, om daar pal bovenop te beweren, dat ik snak naar een bioscoop en een vruchtensorbet in een tea-room. Gister was ik met Leo naar stad, en de dag na zoo'n escapade ben ik gewoonweg niet te genieten, inplaats van dankbaar en tevreden terug te zien op de gesmaakte geneuchten. Want het was werkelijk plezierig, en zoo'n dag buit ik uit tot op de allerlaatste minuut. We begonnen met ons 's morgens te verslapen. Aatje prevelde, dat de wekker niet was afgeloopen, niettegenstaande ze hem had opgewonden
| |
| |
en losgezet, en toen Leo beweerde, dat dàt een onmogelijkheid was, kneep ze vertoornd haar tandelooze mond dicht. Maar ik hopste door de eetkamer, trok de muts over mijn ooren en zei: ‘O, shut up Leo, wat kan 't je schelen. Het hindert toch niets, dat je een half uur later komt.’
‘Nee, dat is zoo, maar in principe wil ik net zoo goed op tijd zijn als...’
‘Ja, dat weet ik al lang,’ interrumpeerde ik en ik streek over zijn kruin. Leo beaaide de door mij gestreelde kruin zorgvuldig en hij keek in de spiegel of de haren nog overeind stonden.
‘Joost, ga zitten en eet kalm af.’
‘Ik kan niet meer eten van piezelier.’ Ik viel over de tafel heen in een slinksche poging om Leo's pasgeschoren kin te wrijven. Maar hij pakte mijn hand vast.
‘Kom Joost, wees niet zoo'n baby. Je doet net, of het iets heel bijzonders is, dat je naar de stad gaat.’
‘Maar dat ìs het ook. Het is al minstens acht weken geleden dat ik er het laatst was.’
‘Twee, bedoel je zeker.’
‘Ook goed. Twee dan.’ Ik schoof de mij liefderijk aangeboden broodbak weer terug. ‘Nee, ik eet geen stuk meer, want Julie heeft natuurlijk een uitgebreide “luns” klaar en die mòet ik eer aandoen. Anders denkt Julie, dat ik kwijn.’
Er kwamen lichtjes in Leo's oogen. Hij moet wel vaak lachen om de nonsens die ik over Julie debiteer, maar uit hoofde van zijn ‘prestigee’ bedwingt hij meestal bijvalsbetuigingen. Nu stond hij waardig op en hij blikte nog even in de miroir. Ik had mijn autojas al aangeschoten.
‘Ja, je bent mooi,’ zei ik. ‘Wees toch niet zoo ijdel, boy.’
‘Was jij maar wat ijdeler, baby. Kijk eens, wat beteekent die franje bij je ooren.’
‘O, die paar piekjes? Niets, dat zijn lokken.’ Ik duwde ze onder mijn muts. ‘Zoo beter? Wat zou je
| |
| |
ervan zeggen, als ik mijn haar afknipte. Zou het me staan? Julie viel flauw zeg, wanneer ik me zoo ten haren huize vertoonde.’
‘Ik zie je best tot zoo'n dwaasheid in staat.’
‘Dwaasheid? Er loopen volksstammen vrouwen rond met korte manen. Die dame van “Pandoer”. je weet wel, op de andere hoek van de laan, heeft ook een jongenspruikje. Maar hàar staat het niet.’
Leo haalde een sigaret uit zijn koker. ‘Jou zal het zeker wèl staan.’
‘Och, waarom niet, ik heb er wel een gezicht voor, dunkt me.’ Ik keek even voor mijn eigen genoegen schrikbarend scheel in de spiegel. Leo pakte mijn arm vast.
‘Als jij je haar afknipt, laat ik mijn baard staan,’ dreiede hij.
‘O, maar die vermink ik 's nachts wel,’ dreigde ik terug, gansch niet uit het veld geslagen. Ik ijlde nog even naar de keuken, en gaf Aatje, die daar zeer verongelijkt zat te ontbijten, nog gauw mijn allerlaatste instructies voor het eten van 's middags. ‘En mochten we niet thuiskomen, dan telefoneer ik wel even,’ zei ik er achteraan. ‘En dan ontferm jij je wel over de soep en de rest van het diner.’ Dit scheen Aatje hoopvoller te stemmen, tenminste ze wandelde plichtgetrouw achter me aan, om ook mij uit te laten en me als een blauwbonte paal na te staren. Maar er was niet de blik van genoegen in haar oogen toen ze naar Leo keek.
Leo wachtte al op me. ‘Kind, wat had je nog allemaal?’ zei hij.
‘O massa's. Aatje is woest op je zeg. Je moet haar vanavond maar afzoenen.’
‘Schei uit,’ verzocht Leo. ‘Heb je alles afgesloten?’
‘Alles!’ Wat ik jokte, want dat was me veel te vermoeiend en ik wist ook geen plaats voor het sleutelmandje. ‘Mag ik chauffeeren?’
‘Straks buiten het dorp.’
| |
| |
Het was een heerlijke tocht. We vlogen door het slaperige dorp, en toen we, eenmaal daarbuiten langs de prachtige wegen reden, waar het voorjaar straalde in elke groene struik bezijden de weg, en waar de vogels ritselend opvlogen en zongen, hoog boven ons hoofd, toen had ik gewoonweg kunnen jubelen van plezier. Ik zoende Leo van louter geluk op zijn oor, zoodat de auto een onverwachte draai naar links nam. Maar Leo zei, en hij lachte: ‘Joost, op de openbare weg - it is shameful. Hier kwajongen, ga jij nu maar chauffeeren. Maar denk er aan, dat je kalm rijdt.’ Leo kan zoo schattig en vaderlijk doen, dan zou ik hem wel bij publieke gelegenheden kunnen omhelzen, maar er zijn ook wel dagen, dat je het ‘prestigee’ van zijn gezicht kunt schrapen, en dan fronst hij zijn wenkbrauwen al, wanneer ik slechts over ‘geduvel’ spreek in tegenwoordigheid van de dienstbare.
In de stad nam Leo het stuur weer van me over, nadat ik eerst bijna een kar met groente en een groenman daarachter tot gruzelementen gereden had.
‘Wat een benauwing hier, hè?’ zei Leo. ‘Vergelijk daarbij de heerlijke rust bij ons buiten Joost.’
‘Ja,’ knikte ik maar, hoewel ik net de stille overpeinzing had beëindigd, dat het rosse leven van de stad toch ook vol bekoring was, en dat de straatsteenen zoo genoegelijk glommen en de trams zoo opwindend voorbijklingelden. Bij de Bank vroeg Leo: ‘Ga je nog even mee naar binnen Joost? Papa begroeten?’ Maar ik wuifde afwerend met beide handen. ‘Nee, ga nu maar gauw. Anders denkt je vader nog, dat we samen in de auto een beetje gespelevaard hebben.’ Leo fronste zijn wenkbrauwen. Hij kan het niet uitstaan, wanneer ik over zijn vader spreek, alsof ik niet tot hem in een zekere familiebetrekking sta.
‘Ga je nu direct naar Julie?’
‘Ja, maar eerst nog een beetje rondspiebelen. Winkels kijken. Dag geliefde.’
| |
| |
‘Dag kind. Ik ben om half een bij jullie, hoor.’
Ik staarde hem na, toen hij het Bankgebouw binnentrad. Ik zag, hoe de portier hem eerbiediglijk. salueerde. Ik dacht plotseling verwezen: ‘Dat is nu mijn man. En in zekere zin is het ook mijn Bank!’ Ik keek eens omhoog bij het huis langs, en ik voelde me bij elke verdieping onwaardiger worden. Beslist gekleineerd richtte ik mijn schreden stadwaarts, en ik werd pas weer normaal, toen ik langs de bloemenmannen op het Plein stapte, die me allemaal tegelijk hun bossen seringen en rozen en primula's onder de neus douwden met de aanlokkelijke uitnoodiging: ‘'n Beketje juffrouw? Een stuiver de rozen maar.’ Ik weerstond evenwel de verleiding, want Julie houdt niet van ‘Pleinbloemen.’ Ze vindt de papieren, waarin ze gewikkeld worden, vies, en ze zegt, dat je nooit weet, waar ze - de bloemen - vandaan komen. Dies slingerde ik me in een mondaine bloemenwinkel en kocht daar van een bediende, die plezier in me scheen te hebben, vijftien rozen van dertig cent per stuk. En met de achtelooze bloemen in mijn hand, flaneerde ik de stad verder door. Voor de kleine mol kocht ik een varken van pluche met èen oor en een schattig krulstaartje. Om half twaalf stond ik voor onze vroegere woning, die thans Julie's geluk omvat. De juweel-maagd deed me open. Ze heeft een vervelende manier om je te monsteren en een geaffecteerde stem. Ik maak nooit praatjes tegen haar, en haar praatjes hoor ik onverschillig aan.
‘Mevrouw is in de serre, mevrouw wacht u al.’
‘Mooi,’ zei ik. ‘Vàng’. Ik gooide haar mijn autojas en mijn muts op de uitgespreide armen en liep de mij sedert mijn kindsheid bekende gang door. Alleen ligt er nu Julie's looper. In de serre zat Julie. Ze leunde behaaglijk achterover in een serrestoel van Broere, en boven haar lokken waaierde een palm.
‘Geliefde zuster,’ zei ik, terwijl ik de rozen voor
| |
| |
haar op tafel neervleide. ‘Je lijkt wel de koningin van Sheba. Asjeblieft.’ Julie verhief zich loom en gracieus en drukte een zeer vormelijke zoen op mijn voorhoofd. Nu we elkaar slechts eens in de veertien dagen zien voelt ze zich verplicht me te omhelzen. Ik draag het gelaten.
‘Dag Joop. Hoe gaat het? Je ziet wat bleek.’
‘Emotie,’ zei ik en ik zakte in een andere stoel van Broere neer.
‘Hoe dat? Is er wat bijzonders?’ Julie monsterde me onderzoekend. Ik geloof, dat ze nog altijd de plezierige hoop heeft, dat ik op een goede dag van Leo zal wegloopen of op een andere manier het Huis van Dil schande zal aandoen.
‘Nee, dat niet. Maar zoo'n heele dag naar de stad beteekent heel wat voor een buitenmensch.’
Julie keek teleurgesteld. Ze pakte de rozen uit.
‘Prachtige bloemen Joop.’
‘Ivy-shop,’ zei ik aanprijzend.
‘Goed met Leo?’
‘Best, hij komt aanstonds koffiedrinken.’
Julie fronste licht haar wenkbrauwen.
‘Waar is mol? En waar zwerft Joachim rond?’
‘Baby is naar het Park met Nurse. En Jog is natuurlijk op school. Denk om mijn serretafel, Joop. En er hangt wat los in je nek, je speld dunkt me.’
Ik duwde de speld weer in zijn voegen. ‘Daar zal ik gauw geen last meer van hebben,’ zei ik vriendelijk, ‘want ik ga mijn haar afknippen.’
‘Nee-ee,’ zei Julie met een gezicht van: ‘Als je ons die schande aandoet....’
‘Ja,’ zei ik. ‘Wat kijk je tragisch, 't Is niets bijzonders. Er loopen volksstammen vrouwen rond met korte manen.’
Julie, die net elegant haar arm geheven had om het juweel te bellen voor koffie, liet die arm weer zinken.
‘Joop, ik dacht, dat je nu èindelijk wel eens verstandig zou worden. Wat zegt Leo er van?’
| |
| |
‘O, die engel vindt àlles best, wat ik doe.’
‘Die indruk heb ik anders niet van hem gekregen.’ Julie scheen met moeite een illusie op te geven. ‘En 't zal je heelemaal niet staan Jo, je hebt er absoluut geen gezicht voor.’
‘Zoo. Nou enfin, we zullen wel zien. Krijg ik nog koffie?’
Julie hief weer haar arm met het gracielijke gebaar. Het juweel schreed binnen en bekoffiede ons. Toen ze weer met wiebelende schouders en zachte tred verdwenen was, keek Julie zoo trotsch naar mij, als of zij aandeel had gehad in de vorming van 't juweel.
‘Het is een bijzonder meisje,’ zei ze verrukt. ‘Hoe bevalt de jouwe?’
‘O, gaat wel. Ik bemoei me niet met haar, anders zanikt ze.’
‘Maar je moet je juist wèl met haar bemoeien. Ik weet nu absoluut wat ik aan Lena heb, maar toch controleer ik haar steeds.’
‘Dag en nacht?’ vroeg ik vol belangstelling.
‘Nee Joop, maak er geen grapje van. Je kunt van mij toch licht eenige goede wenken aannemen.’ Julie keek beleedigd naar haar rose nagels.
‘Ja natuurlijk, ga door.’
‘Maar ik controleer haar, zonder dat ze het zelf weet.’
‘Stiekem? Lastig lijkt me dat zeg.’
‘Je moet natuurlijk een zekere tact bezitten.’
‘Ja, ja. En die ontbreekt mij ten eenenmale.’
‘Ik wil je altijd met plezier van advies dienen. Als je maar met je moeilijkheden bij me komt.’
‘O, asjeblieft.’ Ik bracht mijn arm voor mijn gezicht om op mijn horloge te kijken. ‘Mol is laat. Komt ze altijd zoo laat? Je wordt dik zeg.’
‘Nee-èe,’ gilde Julie bijna en ze streek over haar heupen en haar armen.
‘'n Beetje dunkt me. Je lijkt me zoo kolossaal onder die palm.’
| |
| |
‘En Jog beweerde gister, dat ik nog zoo slank ben als een meisje van achttien.’
‘Nu ja, Jog, die kun je niet rekenen. Die heeft geen grein verstand van vrouwenomvang.’
Julie stond op. Ze bewoog zich tot voor de spiegel, die in de zijwand gevat zit. Ze draaide heen en weer en trachtte een indruk van haar rug te krijgen.
‘Hè Joop, ik ben nog net als vroeger. Waarom zeg je toch altijd zulke affreuse dingen?’
‘Ik dacht het werkelijk. Men kan toch wel een indruk van iemand krijgen? En ik snap heelemaal niet, waarom je er zoo'n spectakel over maakt. Je hebt een man en een kind en een nurse en een maagd en een werkster. Wat bommelt het dan nog, dat je opdikt? 't Zou mij geen lor kunnen schelen.’
‘De werkster gaat weg,’ zei Julie. Ze trachtte haar taille met twee handen te omspannen.‘Ik neem er nu een bellemeisje bij voor 's morgens en de halve middag. Ik vind zoo'n werkvrouw in een afgedragen blouse eigenlijk een beetje vulgair, jij ook niet?’
‘Tja, je kunt haar moeilijk in zijden gewaden laten rondhopsen,’ peinsde ik. Toen klonken er vier schelle kreten in de gang. En een verrukkelijke krijschende kinderstem gilde: ‘Nee, nee, mee, mee..’
‘Daar is baby,’ zei Julie en ze zuchtte.
De deur woei open en binnen zwaaide al protesteerend Mol aan de hand van Nurse.
‘U hadt moeten kloppen,’ zei Julie en ze keek statig.
‘Ja mevrouw, maar baby liet me geen tijd,’ protesteerde Nurse zacht.
Ik was al bij het kleine geval neergeknield en had de kanten hoed van het blonde, blozende kopje gelicht. En ik zwaaide Mol in de lucht.
‘Toel,’ riep die vanuit de hoogte. ‘Beeb toel.’
‘Ze wil in haar stoel,’ vertaalde Julie. ‘Toe Joop, zet haar neer. Ze moet nog gewasschen worden ook. En trekt u haar de nieuwe kanten jurk aan, Nurse.’
| |
| |
Ik was al bij het kleine geval neergeknield.
| |
| |
‘Och laat dat schaap toch zoo. Krijg ik een kusje Mol? Toe, geef tante Joop een kusje.’
‘Nee,’ zei mijn veelbelovende nicht, en trappelend en schreeuwend werd ze weggevoerd. Haar geluid wees ons de weg naar de kinderkamer. Julie zuchtte weer.
‘Er is letterlijk niets met haar te beginnen. En Jog verwent haar zoo schromelijk. Ze heeft geen grein ontzag voor Jog.’
‘Net als ik vroeger.’
Julie wist niet of ze hierop, na zooveel jaren, nog kon terugkomen. Ze beaaide de palm even. ‘Het is eigenlijk een last om haar aanstonds bij de lunch aan tafel te hebben. Nurse moet maar met haar in de kinderkamer eten.’
‘Och laat die lieve snuit toch bij ons zitten. Ik kom expres voor haar hier.’
‘O, je bent wèl vriendelijk.’
‘Nu ja, mèe om haar in elk geval. De kleine doddekop.’
‘Vin je 't een knap kindje?’ vroeg Julie en ze keek moederlijk afwachtend.
‘Ze heeft een leuk snuit. Er zit pit in. Ze lijkt het meest op Jog.’
‘Maar ze heeft mijn oogen,’ zei Julie trotsch. ‘'t Is alleen jammer, dat haar haar niet krullen wil.’
‘Och waarom, ze is zoo net een kleine sluike page.’ Ik voelde me zeer diplomatiek.
‘Wie is net een kleine sluike page?’ vroeg Jog, die binnenkwam, handenwrijvend, want als hij mij weer na een korte spanne tijds terugziet, is hij altijd een beetje verlegen. Misschien is hij wel lichtelijk épris van me.
‘Jij niet. Dag zwager.’
‘Zoo Josephine. Hoe gaat het?’
‘Tip-top. Wat zie jij bruin.’
‘O ja?’ Jog rekte zijn hals uit om in de spiegel te kijken. ‘Is je gemaal er nog niet?’
‘No Sir.’ Jog boog zich liefderijk over Julie. Ik
| |
| |
wend nu mijn oogen niet meer af. Ik zie wel graag hoe andere getrouwde menschen elkaar begroeten.
‘Joop zegt, dat ik dik word,’ jammerde Julie.
‘Jij?’ Jog monsterde Julie, alsof ze een paard was. ‘Welnee, vrouwtjelief, je bent net, zooals ik je graag zie. Je bent mijn....’ de rest ging voor me verloren, doordat Jog zijn hoofd in Julie's hals stopte.
Toen schreed Leo binnen. Ik had hem niet hooren bellen, anders was ik hem wel in de gang tegemoet geijld. Nu wuifde ik hem toe vanuit de serre, en ik wachtte hem genoegelijk af, om Julie te demonstreeren hoe wij elkander begroeten. Ik knelde mijn armen om zijn boord, trok me lichtelijk op, en stak mijn beenen naar achteren, zoodat mijn voetzoolen bijna de vouwen van Jogs pantalon raakten. En ik omhelsde hem uitbundig, zonder te bedenken, dat Leo niet van publieke affecties houdt. Hij maakte dan ook zacht en onmiddellijk mijn armen van zijn boord los, en hij klopte me - vermoedelijk om een eventueele teleurstelling te verzoeten - vaderlijk op mijn rug.
‘Zoo kwajongen.’
‘Zoo Papa.’
Julie verschikte nog gauw iets in de haast aan haar coiffure en Jog kuchte en zag er verdacht uit met èen loodrechte piek haar naar boven. Julie inspecteerde de koffietafel. Ze verzette een glazen schaaltje en frunnikte even in de bloemen en ze deed zeer demonstratief. Ze is altijd een beetje kriegel tegen me, wanneer Leo in de nabijheid is.
‘Waar is de jongedame?’ vroeg Leo, terwijl we ons om de lunchtafel schaarden. Gek, als ik het over Julie en haar bezittingen heb, moet ik altijd hoogdravende woorden gebruiken.
‘Dat behoef je niet te vragen,’ zei Jog. ‘Die daalt de trap af op 't oogenblik. Haar geluid vliegt haar vooruit.’
Julie voelde even met twee vingers aan haar
| |
| |
voorhoofd. ‘Gek, dat ze altijd zoo schreeuwt.’ Ze keek naar Leo. ‘Ze heeft een doordringende stem, vin je niet?’
‘Ze zal later goed kunnen zingen,’ antwoordde ik in zijn plaats.
‘Weet je wel, wat jij vroeger joelde: Robert, mon Amour....’
Maar voordat iemand hierop kon ingaan trippelde Mol binnen en met een intonatie in haar stem, alsof ze minstens door Nurse op de trap was vermoord, gilde ze: ‘Papa-Pappie-ie-bij.’
‘Och, lieve prul, kom jij maar bij mij hoor!’ zei Jog en hij ving Mols nietsontziende schreden in zijn armen op.
‘Nee Jog,’ vermaande Julie, ‘zoo moet je niet tegen haar zijn. Ze kan toch niet altijd haar zin krijgen.’ Julie keek smachtend naar Leo. ‘Wat zeg jij ervan?’
‘Ja, maar deze jongedame ontwikkelt zoo'n geweldige wilskracht,’ zei Jog.
Leo haalde zijn schouders op. ‘Ik kan moeilijk zeggen, wat ik in Jog zijn plaats zou doen,’ verklaarde hij diplomatiek. Mol legde een bloot been met een half sokje op tafel tusschen de spiegeleieren in.
‘Jòg,’ kreet Julie. ‘Nee, nu moet ze in haar stoel, Nurse.’
Nurse, die steeds geduldig had staan wachten, nam spartelende Mol, die nog kans zag een melkglas van de tafel te zwiepen, onder de armen en wendde eenige vruchtelooze pogingen aan, om haar in de kinderstoel naast Jog te krijgen. De mol gilde weer: ‘Pappie-ie.’ Jog wischte zijn voorhoofd af. Mol trapte en blies.
‘Voorzichtig toch Nurse,’ Julie fronste haar wenkbrauwen. Jog hield uitnoodigend de kinderstoel open. Mol vloog, als iemand, die aan de rekstok zweeft, in alle richtingen. Ik genoot! Maar toen stond Leo op. Hij stak zijn armen uit naar Mol.
‘Kom jij eens hier kleine meid.’ Mol staakte
| |
| |
haar rekstokoefeningen en keek schuin naar Leo. Dan kneep ze nadenkend haar linkeroog dicht en met een oorlogskreet stortte ze zich letterlijk in Leo's armen.
‘Dat wordt een geweldige flirt later,’ voorspelde ik somber.
‘Zòo. En nu gaat baby lief in dat mooie kleine stoeltje zitten bij Papa. Brave kleine meid. Stoeltje dicht. Zòo.’
Ik smaakte nooit-gekende vreugde en ik keek triomfantelijk naar Julie.
‘Dat jij nu die macht niet hebt,’ zei Julie kribbig tegen Jog.
Die smeerde al verwoed een boterham en sneed hem in kleine reepjes voor de mol. Maar Mol keilde het gansche bord tegen de vlakte, zoodat de jam tegen het buffet kwam te kleven. En ze verklaarde: ‘Nee, nee, niet bôham, niet booham. Mèèle.’
‘Waar is haar kroesje? Waar is de melk?’ vroeg Jog gejaagd. Maar Julie, met een strak-geknepen mondje, schoof Mols stoel een eind van de tafel en belde het juweel om de rommel op te ruimen.
‘Ze moet maar naar boven. Nurse, neem haar mee.’
‘Och nee,’ smeekte ik. ‘Ze is zoo interessant. Laat haar toch hier. Misschien kunnen wij haar voederen. Zal tante Joop je melk geven Molleke?’
‘Nee,’ schudde de Mol.
‘Oom Leo dan?’
‘Lelo,’ juichte de mol. Ze huppelde heen en weer in haar stoel. Toen schoot me mijn gekochte varken te binnen. Ik hield het Mol uitnoodigend voor. Ze greep er naar en smeet het met een vaartje naar het hoofd van het juweel, dat met een teiltje vol water binnenkwam.
‘Lelo,’ smeekte de Mol weer en haar onderlipje begon schattig en onbegrijpelijk te trillen.
‘Och, de hònd,’ zuchtte ik.
Maar Leo nam stoel en Mol op, zette het geheel naast zich neer en zei: ‘Handjes op tafel. Het andere
| |
| |
handje ook.’ Twee kleine handjes werden bereidwillig op het blad van de kinderstoel neergelegd. ‘Mooi. Goed zoo. En nu gaan we lekker eten. Mondje open. Pràchtig.’
‘Zeg, jij hadt leeuwentemmer moeten worden,’ verklaarde Jog vol bewondering en hij stak zijn zakdoek weg.
‘Maar op het oogenblik coquetteert ze, die dochter van jou,’ zei ik.
‘Wat doet ze?’ vroeg Julie, en ze staakte even de contrôle over het juweel.
‘Kunnen we nu gaan eten vrouwtje?’
‘Ja. Is het je niet te lastig Leo?’
‘Welnee. We zijn wat een goeie maatjes, nietwaar Molly?’
Mol lachte uitdagend en wipte een stukje brood met haar tongpuntje weer uit haar mond op de grond.
‘Ze verstaat nog geen scherts,’ zei ik en ik wierp me op de spiegeleieren. Ik zag nog net hoe Julie een bedeesde rechterhand van Jog met een hoogmoedig gebaar wegwerkte en ik grijnsde van plezier. Waarop Jog uilig bemerkte:
‘Die Joop heeft nog maar steeds schik in haar leven.’
‘Waarom zou ik niet? Omdat ik nu toevallig getrouwd ben? Ik voel me nog net zoo vrijgevochten als toen ik bij jou in de klas zat Joachim.’
‘Bewaar me,’ zuchtte Jog. ‘Dan zul je heel wat met haar te stellen hebben Leo.’
‘O, dat gaat best,’ zei Leo, en hij keek even ‘Bankig’.
Tegen het eind van de ‘luns’, zei Julie: ‘Ik had jullie eigenlijk willen schrijven, maar het is toch misschien beter, dat ik er nu al over spreek. We wilden in Jogs vacantie een paar maanden naar het buitenland, en nu zitten we een beetje met Baby. Zooals ze nu is, kan ze onmogelijk naar Noordwijk. Ze zou Ma te veel irriteeren.’
| |
| |
‘Dan stuur je haar bij ons,’ stelde ik direct grif voor.
Maar Julie keek met een coquette blik naar Leo. ‘Hoe denk jij er over? Heb jullie geen reisplannen?’
‘O jawel. Maar pas in September. Papa gaat deze heele zomer naar Italië. Dan kan ik moeilijk gemist worden.’
‘Daar wist ik nog niets van,’ zei ik opkijkend van mijn zalm.
‘Het is pas eergisteren besloten. En meestal interesseer jij je niet bijzonder voor onze besluiten.’ Julie keek als iemand, die onraad snuift. Ik gunde haar dat genoegen niet. Ik schudde Leo even lichtelijk.
‘Je durft niet bekennen, dat je het vergeten hebt. Je bent een zeldzaam vergeetachtig exemplaar. Vind jij 't goed, dat Mol bij ons komt?’
‘O best. Stuur de jongedame maar gerust.’
‘Wil je mee met tante Joop?’
‘Nee-ee,’ riep Mol.
‘Met oom Leo dan?’
Ze sprong heen en weer. ‘Lelo, Lelo,’ zong ze.
‘Nu zoet gaan zitten.’
Recht zat het mollig lijfje. Zoet plakten de handjes op het stoelblad.
‘Ik vind het buitengewoon aardig van jullie,’ oreerde Julie. ‘Nurse komt mee natuurlijk. Dan heb je er toch niet te veel drukte van, Joop.’
En zooals altijd vroeger, wanneer Julie in iets haar zin had gekregen, werd ze nu ook geanimeerd en vroolijk en ze drong me drie keer zalm op, waar ik een regelrechte moord voor doe. ‘Jullie blijft natuurlijk eten vanmiddag,’ zei ze. ‘Ik heb er al op gerekend.’
‘Dan telefoneer ik vanmiddag naar de geliefde,’ zei ik vastbesloten.
Maar Leo protesteerde: ‘Nee Joost, laten we op tijd naar huis gaan. Anders wordt het weer zoo schromelijk laat vanavond. En ik heb nog te werken
| |
| |
ook.’ Ik bedwong een prikkelbare aanvechting. Julie trachtte nog te overreden. Maar ik zei: ‘O, laat dat maar. Een man die jouw dochter kan temmen, is niet voor overreding vatbaar.’
‘Weet je wat, kom dan de week-end hier doorbrengen,’ stelde Jog hartelijk voor, en hij wuifde tegen Mol, die haar hoofd afwendde.
‘Komt Noortje Zaterdag niet logeeren?’ vroeg Leo.
‘Ja,’ zei ik. En op dat moment haatte ik S. & M., Aatje, Noortje, dorp, bakker, tuinman en Dorus en kriegel snauwde ik op een bemerking van Julie: ‘We moeten vanmiddag een visite maken bij Lotte de Wilde. Ze heeft zoo belangstellend naar je gevraagd.’ - ‘Dan is mijn heele middag ook nog naar de maan.’
‘Màn,’ echode Mol.
En Jog redde een even pijnlijke stilte door trotsch te verklaren: ‘Ja, ik geloof beslist, dat Joop gelijk heeft. Onze dochter is een zeldzame flirt.’
|
|