| |
| |
| |
II.
Frau Augusta Feuer was dik, gelijk haar lieber Hermann, en iets groter, maar dat was de schuld van de Louis Quinzehakjes, waarop Frau Direktor jongemeisjesachtig voorttrippelde. Ze verviel graag van het ene uiterste in het andere; soms kwam ze kaalbeblousd op kantoor, met een rok, die in een tuit van achteren af hing; een volgende keer had ze over haar japon een kanten kraag, over de kraag een horlogeketting, over de horlogeketting een groot antiek medaillon aan een hanger; dan waren al haar vingers beringd en fonkelend, en wuifde van haar hoed een grote struisveer haar achterna. Wandelden ze soms samen weg, Herr und Frau Direktor, dan leken ze een welgedaan circuspaar. Arendse, een wonderlijk mengsel van malloterigheid, zelfingenomenheid en hoogdravendheid, met een bleke grijns naar ons, mimiekte dat door midden in het kantoor als in een manége te gaan staan, zijn arm zweepslagend door de lucht te zwiepen, onderwijl zijn vale wangen opblazend. Maar mijnheer Polhuis bromde: ‘Doe toch niet zo idioot. Ga aan je boeken. Ik krijg er maar weer gezanik mee, als de boel niet bij is.’
Op een morgen belde mij de huistelefoon.
‘Juffrouw Bierema, komt u naar beneden?’
| |
| |
Het was Frau Direktors stem. Ik daalde af. ‘Juffrouw Bierema, waar is mainheer?’
‘Mevrouw, ik weet het niet.’
‘Is mainheer nog niet mal hier geweest? Het is bai tienen.’
‘Nee, mevrouw.’
‘Ook niet opgetelefonierd?’
‘Ook niet, mevrouw.’
‘Ach so.’
Frau Direktor troonde voor het bureau. Het was de dag van de kanten kraag en de horlogeketting en het medaillon op een lichtgroen zijden blouse. Haar rechterhand rommelde in de brieven, haar linker speelde met de kwasten, die van de kanten kraag afhingen.
‘Komt mainheer wel eens meer zo laat?’
‘O nee, mevrouw,’ jokte ik naar Herr Feuers systeem.
Toen kwam Arendse naar beneden om de sleutels van de brandkast.
‘Waar heeft mainheer die?’
‘Tja....’ zei Arendse peinzend.
‘Och, die heeft mijnheer toch bij zich,’ zei ik.
‘Ik kan niets uitvoeren,’ bekende Arendse, met veel vertoon van ijver. ‘Als mijnheer zo laat is....’
‘Maar mainheer komt toch immer op taid.’
Arendse's fletse ogen werden spleetjes. 't Leek veel op een geheimzinnige knipoog aan Frau Direktors adres. ‘Mijnheer komt gemeenlijk tegen een uur of tien,’ zei hij dan.
‘En juffrouw Bierema, u sai....’
‘Och, daar weet Arendse niets van, mevrouw.’
Arendse maakte zich tot de tegenaanval ge- | |
| |
reed. Maar toen ging de deur open en dribbelde Herr Direktor zelf binnen.
‘Morgen, Gusterl,’ en dan tot ons: ‘Wat doe jai hier? En wat doe jai hier?’
‘Mevrouw heeft mij gebeld,’ zei ik.
‘Ik kom om de sleutels van de brandkast,’ zei Arendse.
‘Och wat, ga naar poven, ik pel je wel. Juffrouw Piereman, u plaift voor de bost.’
Herr Direktor schoot uit zijn jas, doorliep de post met zijn hoed nog op. Er hing een dreigend stilzwijgen.
‘Hermann,’ zei Frau Feuer. Het klonk snijdend in de stilte.
‘Ja, Liebling.’
‘Wie kommst so spät?’
‘Ach, conferentsie gehad mit een groate firma. Dat had u toch mevrouw kunnen seggen, Piereman.’
‘Juffrouw Bierema wist niet waar jai was.’ - De kanten kraag-kwasten trilden.
‘Wat is dat voor domhaid. U wist het wèl, juffrouw. Ik heb het u nog gisteravond gezegd. Oitdrukkelijk medegedeeld. Sag' selbst Gusti, wat heb ik er nu aan zulk berstsoneel?’ Zijn ogen keken als om hulp smekend naar Frau Direktor, die nog steeds troonde voor het bureau. Dan zijn beringde hand op haar beringde hand leggend: ‘Schatzerl.’ Ik bloosde.
Frau Augusta scheen overtuigd.
‘Lieber Hermann,’ kweelde haar stem, en mij trof een vernietigende blik, - ze stond op - ‘ach ja, dat kwam ik vragen, kom je niet te laat tois? Koffiedrinken? Ik moet er oit vanmiddag.’
‘Goed. Goed. Ik kom vroeg. Half een, ja?
| |
| |
Kom Dickerl, ik zal je oitlaten.’ En met zijn korte, dikke arm om Frau Direktors geregen middel verdwenen ze. Na vijf minuten stormde Herr Direktor weer binnen.
‘Piereman, wat was dat voor vervloekte ezelai? Als ik laat pen, heb ik een conferentsie. Pegrepen? Dan zeg je niet: Ik weet het niet. Ik weet het niet,’ - hij bouwde mijn stem na - ‘maar dan zeg je: mainheer conferiert mit een groate firma. Pegrepen? Dat ik je toch alles van pegin af moet lieren. Hertsens houden jullie er schainbaar niet op na. Kom vooroit, sta daar niet als een gans, die sain kop kwait is. Pegin. Field Prossers, Londen....’
Later werd Arendse naar beneden geroepen, die de verdere dag rond liep met een hogelijk beledigd gezicht en af en toe boven zijn boeken woorden prevelde, die weinig parlementair klonken. Maar ik schreef onverstoord aan ‘Field Brothers’ - aan ‘die Kaffers in Manchester’, en aan ‘dat dieventoig, je weet wel.’ Mijn zenuwen waren zo gevoelig niet meer.
* * *
De volgende morgen, toen Herr Feuer de post dicteerde, juffrouw Voorman en ik voor zijn bureau zaten, Polhuis als een schildknaap achter ons stond, kwam Frau Feuer binnen zeilen. Herr Feuer zond haar een handwuif, dicteerde door: ‘.... en kunnen wai dus geen contsideratie meer geproiken, aangezien....’
‘Hermann,’ sneed Frau Direktors stem het dicteren af.
‘.... aangezien wai doch - wat zai ik, Voor- | |
| |
man?’ - Juffrouw Voorman trachtte gejaagd terug te lezen.
‘Hermann, hör mal,’ striemde Augusta's stem.
Maar Herr Direktor, prompt om negen uur present, zich voelend van alle smetten vrij, was niet lankmoedig, bitste terug: ‘Augusta, ik pen pezig. Kom, vooroit, Voorman.’
‘Kunnen wij dus geen.... geen consideratie meer gebruiken aangezien....’ hakkelde Voorman.
‘Joist, aangezien....’
Frau Direktor, haar lippen één dunne streep, haar ogen priemend naar ons, gooide haar hoed neer en haar mantel, handschoenen en tas er bovenop. Ging zitten - fier, onvermurwbaar als de Wacht am Rhein. Herr Feuer dicteerde door, nog twee, drie brieven, zond dan Voorman en Polhuis naar boven. ‘Pegin maar alvast. Straks roep ik jullie wel weer. Piereman, pel jai die firma Neumann op en vraag, waarom ze die kisten nog maar niet gehaald hebben. Dat had je nou niet gezegd moeten worden.’
Ik telefoneerde.
Herr Feuer ontsloot de brandkast, rommelde er in met driftige beweginkjes. Het was nog even akelig stil - ik wachtte op aansluiting.
Toen klonk Frau Direktors stem, en als staal zo snijdend-scherp klonk het:
‘Hermann, ich will auch mal Telefon haben.’ - Zouden toch Herr Feuers ochtend-conferenties haar verontrust hebben?
‘Ach was.’
‘Hermann, ich will auch mal Telefon haben.’
‘Kwats.’
‘Ja, 6793,’ zei ik.
| |
| |
‘Für mein Geld will ich Telefon haben. Dan kann ich dich jede Minute anrufen. Kann ich controlieren wann du hier bist.’
‘Red' kein Unsinn, Gustà.’
‘Ja, waarom u die kisten nog niet gehaald hebt.’
‘Zeg, dat wai die order annulieren, als ze niet pinnen vaif minuten hier sain.’
‘Du bist bàng. Ach ich begreif's schon. Hast vielleicht so viele Morgenconferenzen?’
Zie je wel - dacht ik - de conferenties.
‘Ja, annuleren,’ zei ik, ‘als ze niet binnen een kwartier hier zijn.’
‘Vaif minùten!’
‘Vijf minuten!’, gilde ik. - De afstand tussen Neumann en ons kantoor was bijna een uur.
‘Hermann, ich bin kein Schulmädel.’ - Dat was het laatste wat ik hoorde.
Herr Direktor ging niet naar huis koffiedrinken, brulde de middag door, zijn est-ist-erreicht kwaadaardig trillend. Maar toen we 's avonds met de post naar beneden kwamen, zei hij terloops: ‘Ik kraig nu ook telefoon aan hois. Dat is main wel soa gemakkelaik. Dan kun je main ten allen taide anroepen,’ en dan crescendo vervolgend: ‘Piereman, waarom lach je. Je hebt er hier niets te lachen. Ik wens niet aangelachen te worden, Piereman....’
* * *
Gusta had haar telefoon onder no. 94-zoveel. 's Morgens genoten wij van lieftallige confidenties. Prompt twintig minuten over negen rinkelde de schel.
| |
| |
‘Hallo,’ riep ik dan.
‘Is mainheer da?’
‘Ja, mevrouw, wacht u even. Mijnheer, voor u.’
‘Hallo. - Ja Gusti, gut geschlafen Dickerl? - Ja, ich bin an der Bost. - O, 'ne ganze Menge. - Ja, ich ruf dich nachher wieder an - adieu Schätzlein.’
Was de post afgelopen, dan klonk het: ‘Piereman, roep mevrouw aan,’ en bij het eerste: ‘Gusti, bist du da,’ verdween Piereman.
Maar natuurlijk kwam er weer een morgen, waarop Herr Direktor niet ‘da’ was om twintig over negen; ook niet om half tien; ook niet om tien uur.
‘Waar is mainheer dan?’, klonk Gusta's stem on the other side.
‘Mijnheer heeft een conferentie met een grote firma mevrouw.’
‘Met wien?’ - Dan zeg je nooit - ik weet het niet - ik weet het niet. -
‘Met de firma Neumann, mevrouw. Over kisten.’
‘Ach, tracht u mainheer daar te beraiken nietwaar? En laat mainheer mai dan oppellen.’
Ik wachtte tien minuten, zolang tot ik gevoeglijk met de firma Neumann had kunnen telefoneren, vroeg dan aan: no. 94-zoveel.
‘Jàa.’
‘Mevrouw, mijnheer is er niet meer. Mijnheer is al op weg naar kantoor.’
‘Ach - hoe lang is mainheer weg?’
Ik wou verzinnen een half uur, toen ik voetstappen hoorde op de trap. ‘Mevrouw, wacht u even, daar komt mijnheer net aan.’
| |
| |
Ik legde de telefoon neer, liep Herr Feuer tegemoet, wilde gauw in de gang uitleg geven, maar Herr Feuer schoof me opzij: ‘Loop mai toch niet altijd voor maine penen, Piereman.’
Hij rende het kantoor binnen, op de telefoon aan.... zijn noodlot tegemoet.
‘Hallo - Hallo. Ach, bist du da? Ja. Ja. Eine Conferenz. Was? Ja. Ja. Mit der firma Goldberg.
‘En jou hep ik aan maine poezem gekoesterd.’
Nein. Ueber Coprah. Was? Nein, Coprah. Ja, ich war allein bei Goldberg - nein, nicht bei Neumann, wie kommst dazu? Juffrouw Piereman? Ach, die Piereman ist verrückt.’ Rrang werd de telefoon neergesmeten.
Ik stond in afwachtende houding.
Herr Direktor staarde me aan, zei dan theatraal: ‘En jou heb ik aan maine poezem gekoes- | |
| |
terd.’ - 't Werd angstig. Ik staarde terug naar Herr Feuers boezem.
‘Pieremàn.’
‘Ja, mijnheer.’
‘Nu wens ik niet meer van deze stommitaiten.’ - Gelukkig fortissimo, dacht ik. - ‘Als ik een conferenz heb, dan heb ik een conferenz met de firma Goldberg. Over Coprah. Pegrepen? En anders zeg je maar: ik weet het niet. Pegrepen, Piereman?’
‘Ja, mijnheer.’
‘Moi. En pel nu mevrouw op, maak je excuses over je vervloekte hertsenloashaid....’
.... 's Middags kirde Herr Feuer am Telefon: ‘Gusterl? - ja, ich bin's. Wollen wir heut' Abend mal ins Theater gehen? Was? Bleibst lieber zu Hause? Liebes Kind, du bist entzückend. Dan bleiben wir zu Hause, ganz gemütlich nichtwahr? Adieu, Weibchen.’
En het tête à tête met Gusti 's avonds was Herr Direktors boete. Of was het zijn straf?
|
|