| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
13 Mei.
Ik voel me heelemaal naar, ziekerig all over, zooals Julie zegt, geloof ik. Als Ma zich nog herinneren zou, dat ik Zondag getennist heb, dan zou ze zeggen natuurlijk: ‘Je bent zeker weer op den tocht gaan zitten, terwijl je erg warm was.’ Misschien heb ik dat wel gedaan. Ik denk nooit aan al dien poespas. Maar nu zit ik ermee. Ik kan niet slikken van de keelpijn, en mijn hoofd is zoo leeg, alsof er nooit wat van éen van al onze dierbare lessen ingezeten heeft. Juffrouw Wijers is er gelukkig weer, en die zei vanavond, dat ik koortsig ben. Als ik een thermometer had, zou ik hem zelf aanleggen, want het is een natuurwonder dat ik koorts heb. 'k Ben nog nooit ziek geweest. 't Zou wel slecht uitkomen, als ik het nu werd, want dan denkt Pa vast, dat ik het erom doe. En de Generaal zal ook wel denken, dat ik het maar verzin. 't Is toch wel akelig, als je zoo'n slechte naam hebt. Pu, wat kan 't me schelen. Ik ga naar bed, er is niemand thuis en Kees telefoneert beneden aan Pop, om haar goeiennacht te zeggen. Ja, ik moet heel wat bespottelijke dingen meemaken. Ik krijg rillingen van mijn hoofd tot in mijn teenen, en dan weer terug. Ik wist niet, dat het zoo naar was. En Connie heeft het altijd, als ze Ru in de verte ziet. Brr, wat moet dat akelig zijn.
| |
Zondag, 31 Mei.
Lieve Net,
'k Ben ziek geweest, koorts en influenza. Maar 'k ben er weer bovenop geklauterd en omdat ik oer-sterk ben, dat zegt de dokter tenminste, ben ik nu al weer kant en klaar en zelfs al weer drie dagen naar school geweest, zoodat ik nog net vijf repetities, mager als een lat, heb meegemaakt. De Generaal heeft me heel lieftallig beloofd, dat ik de rest mondeling krijg, ook een pretje zeg. Enfin, ik weet nu wel beslist zeker, dat ik zal blijven zitten.
| |
| |
Juffrouw Wijers vindt het veel erger dan ik, ik ben heelemaal niet in een stemming om iets vreeselijks te vinden, dat hou je over van influenza, geloof ik. En mijn hoofd is veel te licht, om al weer klaar voor stoomen te zijn, zoodat ik morgen dommer dan ooit voor de Generaal en haar adjudanten verschijnen zal. Jog zal wel medelijden met me hebben, denk ik. Die is erg goeieg voor me geweest in mijn influenza, tenminste hij heeft me verteld, waarover hij het gehad had op les; kon me nogal veel schelen, dat snap je, en hij heeft wel tien keer gezegd, dat ik het er met natuurkunde wel doorhaal. Ook kwam hij op een middag aansjouwen met caramels, daar is voòr mijn ziekte nog een geschiedenis mee geweest, maar die vertel ik je wel eens, dat is me nu te vermoeiend. Ik was er erg blij mee, maar mijn keel was opgezet als een opgepompte fietsband - zoo een, waarop Julie altijd rijden moet, 't kan mij niets schelen, al kar ik plat over de straatkeien, jou ook niet zeker - en ik ben bijna in zoo'n verrukkelijkheid gestikt, waar Jog en Julie bij waren. Ma vond het eerst niet goed, dat Jog bij mij kwam, ik lag toen nota-bene al op een divan met een ochtendjas van Julie om. Ik fluisterde - want ik moest alles zacht brommen - dat ik wel mijn overhemd aan wou trekken over Julie's ochtendjas heen en een dasje omdoen, maar dat hoefde niet, zei Ma. En Pa, die zeker dacht, dat Jog me nog wel een beetje natuurkunde in kon pompen, zei iets in 't Fransch tegen Ma, wat ik zoo gauw niet snapte. De heele club is natuurlijk om de haverklap op bezoek geweest, toen het mocht. Ja, want stel je voor, twee dagen lang mocht er niemand bij me. Dat vind ik, nu achteraf, zoo interessant. Julie zei vanmorgen: ‘Good gracious child, doe toch niet, alsof je een persoon van gewicht bent. Iedereen is toch wel eens ziek geweest.’ Maar werkelijk, als je, zooals ik, van ijzer en staal bent, dat zei onze dokter ook nog, dan is het wel iets bijzonders. Dat kun jij je zeker
wel voorstellen, niettegenstaande - daar heb je 'm weer - jij ook nog al eens in de lappemand zit. Juffrouw Wijers heeft bloemen voor me aangesjouwd - o ja, je moet de groeten hebben van haar en al de jongens, dat hoort er altijd bij hoor, ook, als ik het niet schrijf.
'k Ben blij, dat je niet boos bent, om wat ik gezegd heb van Jaap en jou. Ik was er nogal bang voor. Want Julie is zoo gauw
| |
| |
kwaad, al zeg ik maar, dat ik nooit met een dokter in de wizen natuur zou willen trouwen, dan is ze al vertoornd. Kan ik het helpen. Ik meen het. O zeg, Lotte is met haar Ma naar de Rivièra geloof ik, tenminste ergens daar in de buurt, om op te knappen. Pa Boom en H. de Wilde halen haar eind Juli terug. Julie zei vandaag, dat het zoo zielig was voor H. de Wilde. Ik zei, dat hij er gister heelemaal niet zielig had uitgezien, want toen ben ik hem tegengekomen. Nu is 't waar, hij loopt altijd nogal hopserig, misschien kan hij er niets aan doen. Maar Julie beweerde, dat ik geen hart heb.
Dus je hebt al weer met Jaap gewandeld. Ja, dan zul je wel gauw weer op je oude postpapier schrijven, denk ik. Nu 't is te hopen, dat je niet aan Poison moet vervallen, want ik heb van Kitty gehoord, dat een kennis van Georgien haar roode pruikje zwart verven wou, en eerst werd het ook werkelijk prachtig, maar nu is het groenachtig geworden en Kit zegt, dat de jongens op straat haar naroepen.
Nu Net, het beste hoor! Denk morgen maar eens aan me, als ik voor 't mondeling zit. O nee, 't geeft niets meer, want je krijgt dit epistel pas 's avonds, en dan is 't al vorüber. Ja, Duitsch ken ik ook. Lebe wohl.
Poot van Joop.
P.S. Julie zei gister, dat Jog z'n zuster met den gouden bril, ja, zoo een heeft hij, onuitstaanbaar is, en Pop zegt, dat het vast uitraakt. Dat is ook zoo gegaan met hun naaister. Enfin, we zullen maar afwachten, dat hoor je dan wel. Adieu.
| |
1 Juni.
Daar ben ik weer na achttien dagen en ik begin met een Pffffmet nog hoopen meer f's. Ik heb een heuschig examen gehad in de kamer van de Directrice voor een groene tafel. De heele club had gister smokkelbriefjes voor me zitten maken Maar toen waren het zooveel geworden, dat ik er gewoonweg geen raad meer mee wist. En ze zeiden ook allemaal, dat ze me zouden voorzeggen, als ik voor de klas moest komen. Maar ze hadden er heelemaal niet op gerekend, dat ik een apartje zou krijgen met de Generaal. 't Was ellendig. Zuurtje, die me het eerst te
| |
| |
pakken had, straalde uit al haar rimpels, tenminste, dat verbeeldde ik me. Af en toe wist ik eens wat. Bij Rurop liep het nog al behoorlijk, maar bij de Generaal zelf sloeg mijn hoofd aan het hameren van leegte. En ik dacht er werkelijk een oogenblik over om maar rustig flauw te vallen, van mijn stoel af op den grond. Maar dat vond ik toch ook weer te kinderachtig en ik ben dus moedig blijven zitten. Gelukkig maar, want toen kreeg ik net een helder oogenblik en wist ik nog een paar vragen. Ik geloof ook niet, dat de Generaal van mijn flauw-vallen geschrokken zou zijn, en 't lijkt me erg moeilijk, om lang je adem in te houden. Nu krijgen we morgen ons rapport. Toen ik ziek was, kwam Pa elken keer, als hij thuis was bij mijn bed met lekkerigheidjes, en dan streek hij over mijn haar, en vroeg, hoe 't met me was. En op een avond, toen ik, geloof ik, nog al draaierig deed, zei Pa: ‘Zul je gauw beter worden kleine Joop?’ 't Was heerlijk om te hooren, en ook wel leuk om eens kleine Joop te worden genoemd. Zoo heelemaal niet vondelachtig meer, maar ik moest toch aldoor denken, dat Pa dat allemaal zei om mijn rapport. En daarom vroeg ik eindelijk:
‘U vindt het wel naar zeker, dat ik nu een akelig rapport krijg, en misschien zitten blijf.’
‘'t Voornaamste is,’ zei Pa, ‘dat je gauw weer opknapt. En daaraan denk ik alleen.’
Maar nu ik werkelijk beter ben, zal Pa 't wel gauw vergeten zijn. En 'k heb nog steeds niets gezegd van Steub.
| |
2 Juni.
't Ligt al weer in Pa's kamer het dierbare boekje met het etiketje J.L. ter Heul. Er stond niets in van Steub, misschien heeft hij 't vergeten, maar ik zal me in elk geval maar kalm houden op gym. 't Rapport zelf is niet fraai, maar juffrouw Wijers zegt, dat ik alle cijfers nog op kan halen. Maar dan moet ik stoomen als een machine. Enfin, dat wil ik ook. Bij Jog heb ik een zeven, de goeierd, ik zou er hem best een zoen voor willen geven, als ik wist, dat hij erop gesteld was. Maar ik denk, dat Julie het wel niet goed vinden zal. Julie heeft weer zulke malle dingen tegenwoordig. Nu wil ze een mantelpak van oranje tussor. En ze vroeg aan Jog, waar ik bij was, hoe hij dat vinden
| |
| |
zou. Toen haalde hij zijn schouders op, en zei dat hij 't meest van eenvoudig hield. Wat voor Julie! En ik zei, dat ze dàn net zoo goed een vlag om zou kunnen doen en een oranjewimpel om haar middel. Toen kreeg ik de laag, die ze Jog had willen geven. Maar ik trek het me niet aan. Connie had zulke goeie cijfers, maar ze zei toen we naar huis gingen, dat haar moeder 's avonds met haar voste. Ze moest het natuurlijk wel uitleggen, want we zouden nooit geloofd hebben, dat zij dat alleen klaargespeeld had. Nu neem ik me voor, om alleen nog Woensdags en Zondags in mijn dagboek te schrijven en de andere avonden te blokken tot mijn haren uitvallen.
| |
3 Juni.
De club vergadert nog steeds; àls ik overga mag ik er ook weer bij. En Kit en Connie ook. Wat hangt er voor ons toch veel van af van zoo'n paar onnoozele cijfers. Pop zwerft tegenwoordig haast elken avond op het tennisveld met Kees. Als zij een les een keer overleest kent ze hem. Kees noemt haar: ‘Mijn knappertje.’ Dat vind ik nu weer onnoodig om het zoo uittebazuinen, en Pop vindt het ook niet leuk. Ik heb 't gisteravond tegen hem gezegd en toen keek hij een beetje beteuterd. Hij heeft den bagagedrager met een hoop winst verkocht, en nu hoeft hij niet meer krom te liggen voor den pinkring. 'k Heb Pop mijn schuld ook al afbetaald, ze wou 't niet hebben, maar toen heb ik haar een doos bonbons gegeven van drie gulden. Oom Henri, die nu in Duitschland zit, stuurde me geld, toen ik ziek was, om wat voor te koopen. Ik zie den goeien man haast nooit en toch komt hij altijd net uit den hoek, als ik hem noodig heb. De zuster van Juffrouw Wijers is weer zoo goed als beter, en die blijft nu bij haar wonen, tot ze wat geschikts vinden buiten de stad. Ze gaat gelukkig nog niet heelemaal naar buiten, want anders mocht ik haar wel overal achterna reizen voor mijn rapport.
De club trekt nogal veel naar haar toe, behalve Connie, die haar vrijen tijd op straat natuurlijk voor Ru houdt. Ze heeft weer erge sproeten, want 't is bar zonnig geweest, maar ze zegt, dat Ru er nog nooit over gevallen is. En toen zei ik, dat het
| |
| |
van verre wel ivoor leek, geel ivoor, en daar is Connie nu bar biij mee.
Pa wil een motorboot koopen om daarmee te kruisen, zooals Julie het noemt. Ze heeft al direct met Ma modeplaten ingezien voor een motorpak. Als ik moet kruisen met Julie en Jog erbij, dan dank ik feestelijk voor de eer. Dan tennis ik liever mijn vacantie door.
| |
6 Juni.
Ma zei vandaag aan de koffie, dat ze dezen zomer een landhuis wil huren of een groot buiten, want ze houdt niet meer van het hotelleven. Toen zei Pa, dat hij toch immers een motorboot ging koopen. Maar Ma zei, dat ze toch een landhuis wilde, omdat het zoo gezond was, en Julie zei dadelijk: ‘En dan met zoo'n grooten, lommerrijken tuin en hangmatten.’ Julie zag zich natuurlijk al in een hangmatcostuum door een tuin dwalen, maar Kees zei: ‘Ik voel 't meest voor een boot vader. En 'n flinke met een massa hutten.’ Ik had aldoor zoo'n knijperig gevoel in mijn keel, angst geloof ik. Want ik heb gisternacht gedroomd, dat ik zitten bleef en dat de Generaal met een groote sabel in de eene hand en mijn rapport in de andere, mijn cijfers voorlas, tot afschrik, zooals ze zei. En ik had allemaal tweeën van de tien en één nul plus. Ik heb 't Pop vanmorgen verteld, maar die zei, dat ik dan vast overga met prachtcijfers, dat is altijd zoo met droomen. Maar ik ben er niets gerust op, 'k heb vandaag om te beginnen al weer een slechte aanteekening bij mademoiselle gehad, omdat ik zei, dat kikker la kikère was, en mademoiselle dacht, dat ik het erom deed. Kit blokt ook hard, want ze zegt, dat ze haar vader toch wel een plezier mag doen, nu de Russen zoo laag blijven. Kit was eerst nog bang, dat ze onderwijzeres zou moeten worden, omdat haar vader gezegd had: ‘'t Loopt in de duizenden.’ Maar Georgien wist haast zeker, dat andere effecten weer in de hoogte gegaan waren, dus 't is zoo heel erg niet meer. Maar Kit heeft toch geen nieuwen hoed willen hebben, ze zei: ‘Dat scheelt al weer zooveel.’
Julie was gisteravond weer zoo actief. Ik zat net mijn haar te schuieren met dichte oogen, toen ze onze slaapkamer binnenzeilde.
| |
| |
‘Wat ben je laat Joop,’ zei ze.
‘Zoo,’ zei ik.
‘Heb je hard gewerkt? Kind, wat zie je er toch smal uit. En zoo bleek.’
‘Ik houd van interessant,’ zei ik.
‘Nu 't staat je wel,’ zei Julie. ‘Really.’
Ik schuierde door.
‘Zeg Joop, weet je wat Jog en ik vanmiddag gedaan hebben?’
‘Gezoend,’ zei ik.
‘Hè, banaal,’ zei Julie.
‘Prrr,’ zei ik. Want ik dacht aan het telefoongesprek van Jog en mij.
‘We hebben naar huizen gekeken.’
‘Wanneer trouwen jullie?’
‘Och, 't was maar zoo voor de grap eigenlijk. Maar Jog heeft zoo'n goeie smaak zeg. We hebben een dot van een huisje gezien, even buiten de stad. Aan de Regentesselaan, je weet wel.’
‘Ja, die noemen ze de baby-laan,’ zei ik.
‘Hè ja? Waarom?’
‘Omdat er zooveel baby's rondzwerven. Die worden daar bij troepen geboren.’
‘Och, wat aardig,’ zei Julie. En ze bloosde nota-bene.
‘Nou, daar hoef jij niet voor te kleuren,’ zei ik.
‘Ken je “La Favorite,” zoo'n wit huis met rozen, die tegen den muur opgroeien? Ja? Nu, dat is pas leeggekomen, en dat hebben we bekeken.’
Ik bond een grooten bruinen schoenveter onder om mijn vlecht, maar Julie zei er niets van.
‘Dodden van kamers, zeg Joop. Beneden twee en suite met een zijkamer en een serre, en daar boven vier kamers en een badkamer. We hebben het al heelemaal ingericht in onze gedachten.’
| |
| |
‘Kom,’ zei ik en stapte in bed.
‘In den salon nemen we van die vieux-rose meubeltjes. Vin je die ook mooi?’
‘Ik weet niet eens, wat dat is, vieux-rose,’ zei ik.
‘Och kom, van dat zacht-rose, heel elegant.’
‘Niet om op te zitten dus.’
‘O jawel, maar ze zijn wel teer. En dan de eetkamer oud-Hollandsch. Heelemaal in stijl, zie je. En o zeg, boven krijg ik een boudoirtje.’
‘Heb je 't dan al gehuurd?’
‘Wel nee, dat weet je toch. Maar àls we zoo'n huis huren, dan krijg ik 't.’
‘Nou, ik vind het raar hoor,’ zei ik. ‘Stel je voor, je kunt best op een bovenhuis komen te zitten.’
‘Ja, denk je dat ik dàt zou willen?’ zei Julie. ‘Nee hoor, nooit. Stel je voor, op een bovenhuis.’
‘En ik weet zeker,’ zei ik, ‘dat het Jog niets zou kunnen schelen. Ik vind hem wel echt iemand om gemoedelijk elken dag bij een trap op te klauteren.’
‘Jij kunt iemand uit de heerlijkste stemming van de wereld brengen,’ zei Julie. ‘Met jouw akelig, prozaisch gepraat.’
‘Nacht,’ bromde ik. En toen heb ik nog een uur lang de meren en rivieren van Noord-Amerika liggen repeteeren. Geen wonder, dat ik daarop gedroomd heb.
| |
Zondag, 7 Juni. 's Avonds.
Vanmorgen is Juffrouw Wijers er ook geweest. Kees zegt, dat alle zeilen worden bijgezet, en hij noemt me den stoomketel. Kees wil graag, dat de aanstaande motorboot Emilie genoemd wordt naar Pop, en nu moet ik het aan Pa vragen, omdat Pop toch altijd mijn beste vriendin is geweest. Ik zei, dat Pa me regelrecht idioot vinden zal, als ik daarmee aankom. Hij heeft vanmiddag, voor hij naar 't veld ging, nog een poos bij me zitten praten, en mijn inktpot van de tafel geslagen met zijn racket. Maar Mina heeft het prachtig schoongemaakt.
Kees heeft van Pop ook een pinkring gekregen. Ik wist er wel van, maar het interesseerde me niet zoo bar. Nu vandaag heeft hij hem voor 't eerst om en hij is er bar trotsch op natuur- | |
| |
lijk. 't Is net, of hun pinken nu verloofd zijn. En dat heb ik Kees ook gezegd, maar toen zei hij, dat ik er me nooit rekenschap van geef, wat ik precies beweer.
Mies Brouwer heeft, toen ik ziek was, op school verteld, dat ik wegbleef, omdat ik bang voor mijn cijfers was. Als ik aan haar denk, word ik razend gewoonweg. Dan beginnen mijn vingertoppen te kriebelen en word ik zoo warm in mijn hoofd. Margreetje Hulle, een schaap uit de tweede, vertelde het me gister in haar onnoozelheid. Ik heb er met de club maar niet over gesproken. Ze weten het natuurlijk wel, maar ze houden het zeker stil voor mij.
Ik mocht niet tennissen vanmiddag, omdat Pa bang was, dat ik weer kou zou vatten, en 'k heb dus maar met Pien gesjouwd, omdat zij de eenige was, die niet tenniste. Haar racket is weg, en ze vindt het heel gewoon. We zijn op 't laatst puffend en wel op het veld beland, en toen hebben we in ligstoelen gelegen en limonade gedronken. Kees en Pop speelden een single, maar ze sloegen alle ballen in het net, en Connie en Ru hingen in het tentje, toen wij er aankwamen, maar toen wou Connie dadelijk weg. 'k Zal haar toch morgen zeggen, dat ik het flauw van haar vind. Wij zullen Ru heusch niet kapen. We zaten net, toen Noor, Lou en Kit per fiets arriveerden. Kit had haar tennisschoenen, die ze met een touwtje aan haar fiets had bungelen, verloren en toen moesten ze heelemaal terug. Maar ze hebben niets meer gevonden natuurlijk, en Kit zei, dat het weer een strop van vier gulden was. Kit is door de Russen wèl veranderd. 't Is toch heerlijk op het veld, en ik geloof zeker, als de Generaal of Zuurtje aan tennissen deden, dan zouden ze op school heel anders zijn. Ik was ook weer met zooveel brave voornemens bezield, toen ik naar huis ging. Jog at bij ons, en ik dacht eens extra-beminnelijk te doen. En daarom begon ik aan tafel over hun huis, en dat ik vieux-rose zoo mooi vond en dat ik dweepte met Oud-Hollandsche meubels, dat ik die dodderig vond. Ik gebruikte alle woorden, die Julie ook altijd zegt, ik dacht, dan maak ik natuurlijk den lief sten indruk, maar Ma keek me gewoon verwilderd aan en toen ik midden in Julie's boudoir zat, zei Julie: ‘Je bent een onuitstaanbaar wicht Jo. Onùitstaànbàar.’ Ik geloof, dat ik toen verschrikt keek, en ik zei nog gauw, dat ik het werkelijk meen- | |
| |
de, en dat de Regentesselaan zoo'n mooie laan was en de babylaan heette, omdat - maar toen schoot Julie opeens los en ze stampvoette er bij: ‘Hou je stil akelig kind, met je idiote zotteklap.’
‘Kom,’ zei Pa, - die geloof ik uit een reusachtige koersberekening wakker schrok. Tenminste als Pa afwezig kijkt, zegt Kees: ‘Pa is weer aan 't koers berekenen,’ - ‘kom je moet niet altijd zoo tegen Joop uitvallen Julie.’
‘O, als u wist, hoe ze me altijd treitert,’ riep Julie.
‘Maar ik meende dit. Waarachtig Jog,’ zei ik en ik keek naar Jog, ‘ik meende dit allemaal.’
‘Je bent een beetje overspannen,’ zei Jog tegen Julie, en wilde naar haar hand grijpen. Maar Julie sprong op eens van tafel op en rende de kamer uit en Ma trok haar wenkbrauwen in de hoogte, keek me aan en zei: ‘Tant de bruit.’
‘Pour un’ - of une, dat weet ik niet - omlette,’ bromde Kees zacht. Jog bleef zitten, en dat vond ik echt ferm van hem. Hij zag er wel wat dwaas uit, maar zoo is zijn gezicht nu eenmaal, dat kan hij niet helpen. Nu huurt Pa natuurlijk een landhuis, want Ma zal wel zeggen, dat Julie het noodig heeft voor haar zenuwen. Ik snap werkelijk niet, waarvan dat kind zenuwachtig wordt.
| |
10 Juni.
Ik heb Maandag tegen Connie gezegd, dat ze niet zoo flauw moet doen met Ru, want dat hij dat ook vast niet leuk vindt. Toen begon ze maar zoo midden op straat te huilen. Ik schrok er van. Ik had het natuurlijk heelemaal niet kwaad bedoeld. Ze was er ook niet boos om, dat ik het zei, ze voelde 't zelf wel, maar ze vond het zoo lam, als Ru naar ons keek.
‘Maar daar heeft hij toch zijn oogen voor,’ zei ik.
‘Och, je begrijpt het niet,’ snikte Connie. ‘Je kunt het ook niet begrijpen. Ik ben zoo dol op hem en hij is zoo lief. Vin je 'm ook niet lief?’
‘Nee,’ zei ik, ‘heelemaal niet,’ want ik dacht, dat het een strikvraag was. Toen huilde Connie nog harder.
‘Dàt vin 'k gemeen van je Joop, om dat te zeggen.’
‘Je bent net als Julie,’ zei ik. ‘Precies hetzelfde.’ Toen kwam
| |
| |
Pop ons achterop en die vroeg natuurlijk dadelijk, waarom Connie huilde en Connie snikte nota-bene: ‘Vin jij Ru niet lief Pop? Toe, zeg es eerlijk?’
‘Ru?’ zei Pop. ‘Zeg, wat weet ik daarvan? Ik ken hem nauwelijks.’
‘Zie je wel,’ zei ik, want ik begreep opeens, dat dàt een goed antwoord was. ‘Wij weten het niet. En jij weet het alleen. En huil nu maar niet meer.’
‘Als ze het thuis merken,’ zei Connie, ‘dan weet ik me geen raad. Ik zit altijd in de rats tegenwoordig.’
‘Dat zou ik voor geen een jongen overhebben, al is hij dan net zoo lief als Ru,’ zei ik.
Toen lachte Connie weer. ‘Ken jullie je geschiedenis?’ zei ze. En ik was werkelijk blij, dat we weer op gewoon terrein kwamen.
|
|