| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
21 April.
Ik kan niet geregeld meer schrijven, want de lessen hoopen zich op gewoonweg. Er schiet niet eens meer een praatje met juffrouw Wijers over. We werpen ons direct op de boeken en aan 't eind heb ik de kramp in mijn kaken, zoo hard heb ik geprobeerd om mijn gapen in te houden. Juffrouw Wijers gaapt nooit, en ze ziet er toch niet sterk uit. Eens vragen hoe dat komt.
Pa kent me weer. Vandaag heeft hij me bevolen, om hem in 't vervolg direct te zeggen, wanneer ik de klas uitgestuurd ben. Ik kan 't niet bar leuk vinden; ik heb liever één reuze-standje dan tien verschillende speegen - zoo noemt Kees het. Overmorgen is Pop jarig, en nu weet Kees niet, wat hij haar geven moet. Een broche vindt hij natuurlijk niet leuk met het oog op Lotte, en postpapier heb ik hem afgeraden, want dan raakt het ook uit. Vide Netty en Jaap. - Zoo zou Pa het zeggen. - Ik weet, dat Pop graag een bagagedrager wil hebben op haar fiets, maar dat vindt Kees zoo alledaagsch. En nu bemoei ik me er niet meer mee. Maar ik wed, dat hij straks weer komt zaniken of ik nu werkelijk niet wat anders kan bedenken voor Pop. Hij vergiste zich straks en zei Poppie. Ik denk wel, dat ik naar haar verjaardag mag. En als we Kit en Connie kunnen loskrijgen, is de heele club weer present.
Lotte Boom is ziek, die heeft blindedarmontsteking. - Ik denk, dat Julie het nu ook wel krijgen zal. - Maar 't is niet erg, want ze hoeft niet eens geopereerd te worden, ze moet alleen maar rusten en Julie zegt, dat H. de Wilde schattig voor haar is, en haar elken dag bloemen stuurt. Wat zal dat een dure blindedarm worden, als ik alleen maar denk aan mijn bos radijs voor f 1.50. Pop heeft mij de drie gulden voor den photograaf gegeven; ze heeft ze maar zoo van haar vader losgekregen, toen ze zei, dat het voor een zwemabonnement was. Nu wil ze ze niet
| |
| |
terug, omdat we toch later familie worden, zegt ze. Maar dat wil ik niet, en ik leg elke week een stuiver weg.
| |
25 April.
Pop's verjaardag is alweer voorbij. Ik ben over twaalven thuis gekomen. Eerst heb ik nog met juffrouw Wijers gevost van half zeven tot half negen en toen ben ik naar Pop gerend. Voor ik wegging vroeg ik nog gauw aan Pa:
‘Zijn de Russen al aan 't stijgen?’
‘De Russen?’ zei Pa. ‘Hoe kom je dáárbij?’
‘Dat wou ik graag weten voor Kit.’
‘Zoo. Nu, dan zeg je maar tegen Kitty, dat ze bijna waardeloos zijn.’
‘O jakkes,’ zei ik.
‘Ik wist niet,’ zei Pa, en hij lachte zoo'n beetje, ‘dat Kitty in effecten doet.’
‘Ja,’ zei ik maar, ‘'t kan soms raar in de wereld,’ want ik wou natuurlijk niets zeggen van haar vader.
Kitty was er niet en Connie ook niet. Pop is nog naar allebei toegeweest om te vragen of ze komen mochten, maar Ma Raland had heel fier gezegd: ‘Het is beter, dat Connie dezen keer thuis blijft. Een volgend jaar graag.’
‘Ja, maar ik weet niet, of ik dàn wel jarig ben,’ had Pop heel oliedom beweerd. En Ma Raland dacht, dat Pop haar voor den mal hield, en ze had zoo wild met haar hoofd geschud.
Kitty's vader zei, dat Kit misschien te muzikaal worden zou, als ze nu al weer naar een fuif ging. 't Is toch flauw, want Kit heeft wel erger dingen gedaan. 't Was erg moppig bij Pop. Er waren eigenlijk alleen leuke menschen; Dolf en Betty deden heel gewoon, ze zaten niet eens naast elkaar. We hebben nogal veel gezongen en Pien is over een tafeltje met wijnglazen gevallen. 't Was jammer voor haar jurk, want dat was een zandkleur, zooals Betty zei, en nu is hij rood. Wel mooier, als 't maar egaal was. Ze zal hem nu laten verven.
Tegen een uur of elf werd er een beetje bibberig gebeld en ik wist dadelijk, dat het Kees was. Ik gaf Pop nog een por om hem open te maken, maar Pop snapte het niet en trapte me vriendelijk terug. En toen kwam Kees binnen, zijn rechterjaszak
| |
| |
bobbelde heelemaal uit, daar zat een cadeau in natuurlijk. Ik wist niet, wat het was, want hij was kwaad op me geworden, omdat ik hem niet wat beters had weten te zeggen, dan een bagagedrager. Kees is anders altijd heel kerelachtig, maar nu knipperde hij met zijn oogen, en liep ook al tegen het tafeltje op, waar Pien over gevallen was. En tegen meneer zei hij Betty. Die zei: ‘Zoo Johan, kom je ook eens oploopen, dat is aardig.’
‘Ik kom Joop halen,’ zei Kees.
‘Stel je voor,’ riep Pien, en verslikte zich toen haast in haar taartje. Meneer zette Kees naast zich neer, een heel eind bij Pop vandaan, en ik probeerde elke vijf minuten tegen hem te knipoogen, want ik was heelemaal niet kwaad op hem; maar meneer ving ze allemaal op en hij zei: ‘Die Lies is toch een vroolijke meid. Je nebt zeker altijd schik in je leven, hè Lies?’
‘Nee, alleen in de vacantie,’ zei ik, ‘en dan nog maar half.’
Ik begon echt plezier te krijgen in Kees z'n pakje. Hij zat er zoo vreeselijk verlegen mee, dat kon je aan alles merken, en hij zag heelemaal geens kans om het Pop in handen te spelen. Ik wees er Pop nog op, maar die snapte het niet. Ik zou in die dingen toch veel pienterder zijn.
Dolf vroeg Kees nog wat over een voetbalwedstrijd, en daar is Kees anders zoo erg in thuis, maar nu beweerde hij blijkbaar zoo wat mals, dat Dolf zei: ‘Je bent er een beetje uit zeg.’ Kees zat bij ons altijd Lotte aan te staren met koeie-oogen, maar nu keek hij geen een keer naar Pop. Hij zag er niet uit, alsof hij erg op zijn gemak was, en hij at twee roomhoorns, die hij anders monsterlijk vindt. Om kwart voor twaalf stond ik op, en ik wenkte nog met mijn oogen van Pop naar Kees, maar meneer ging heel fier met Pop mee om ons uit te laten. We kregen twee ferme handdrukken, Kees had ook liever wat anders gehad. ‘Dag Lies, dag Johan.’ En toen de deur achter ons dichtsloeg, brulde ik op eens. Want Kees stond daar zoo beteuterd met het cadeau in zijn zak. Hij werd natuurlijk nog woester op me!
‘Idioot,’ zei hij. ‘Waarom lach je?’
‘Om dien bobbelzak van je. Wat is 't?’
‘Een bagagedrager natuurlijk. Een opvouwbare.’
‘Jij bent ook een mooie.’
‘Jij wist toch niets anders.’
| |
| |
‘Neem je hem nu weer mee naar huis?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Wat wil je dan?’
‘Ja, even verzinnen.’
‘Zullen we op een stoep gaan zitten?’ vroeg ik.
‘Doe niet zoo raar. Denk liever.’
‘Ik zou nog wel eens kunnen aanbellen,’ zei ik, ‘en zeggen, dat ik wat vergeten heb. Een doek of zoowat. En dan haar dat ding gauw overgeven.’
‘Maar dan heb ik er niets aan,’ zei Kees.
‘Ga mee.’
‘Ja, 'k ben stapel.’
‘Nou, dan ga 'k naar huis.’
‘Hè Joost, wees een beetje menschelijk. Bel dan maar aan. Maar let goed op, hoe ze kijkt, en wat ze zegt.’ Ik schoof den bagagedrager tusschen mijn jas, liep weer terug de stoep op en luidde. Het meisje deed me open. En ik prevelde wat van een doek, die ik vergeten had. We wierpen ons direct op alle mogelijke jassen en ik snuffelde zelfs op den grond. Toen zei ik, dat Pop hem weggehangen had, en dat die wist waar hij was. 't Meisje ging Pop waarschuwen, die in de deur al riep: ‘Een doek? Je hadt geen doek om zeg. Je hebt toch niet eens een doek?’
‘Be silent,’ zei ik in 't Engelsch, voor het meisje. ‘Be silent, I have a present for you in my coat hided.’ Pop snapte 't eerst niet eens, dus 't was zeker niet erg duidelijk, maar toen 't meisje binnengebeld werd, moffelde ik haar gauw het pak toe. ‘Van Kees. Hij staat buiten. Misschien kun je nu nog even bedanken. 't Is een bagagedrager, 'n opvouwbare zeg.’
Pop keek erg verwilderd. ‘'n Bagagedrager? O, wat gek. 'k Heb er al een gekregen van Dolf.’
‘Jakkes,’ zei ik. ‘Wat is dat nu vervelend. Weet je wat anders?’
‘Nee, 'k zal wel eens denken. 't Is erg leuk van Kees zeg.’
‘Nou,’ zei ik zusterlijk. ‘Kom nu even mee. Hij wacht op je.’ 'k Heb me natuurlijk direct omgedraaid, toen ik weer op de stoep stond en ben heel bedaard met mijn handen op den rug de straat afgewandeld. Toen keek ik eens even om en ze stonden
| |
| |
er nog. Daarom wandelde ik maar achterwaarts terug, vlak tegen een nachtwaker op, die naar een huis stond te staren. De man dacht, dat ik het er om deed en werd kwaad. Maar toen kwam Kees er net aan, en nam me onder mijn arm mee. ‘Zulke kinderen nog,’ bromde de nachtwaker in onzen rug. Kees was heelemaal omgekeerd en hij zei, dat hij Pop een pinkring geven zou, en dan zou hij zien, dat hij den bagagedrager weer verkoopen kon.
‘Ik vind een pinkring wel echter,’ zei ik om hem weer een pleizier te doen.
‘Maar ik moet er verdraaid voor kromliggen,’ zei Kees. ‘En ze zal zeggen, dat hij van jou is.’
‘Als ze dat maar van mij gelooven,’ zei ik nog even angstig.
Maar Kees zei: ‘Van jou gelooven ze alles, en als ik geld genoeg heb later, krijg jij van mij een broche.’
‘Dank je verschrikkelijk,’ zei ik, ‘maar dan wil ik hem zelf uitzoeken.’ Want ik dacht aan de broche van Lotte.
‘Dat mag je,’ zei Kees. En toen waren we thuis.
| |
Zondag, 26 April.
Vanmorgen was ik heelemaal alleen beneden, toen er getelefoneerd werd. Julie lag nog in bed, die moet zich ontzien om haar verkoudheid. Als ik rondloop met een vuurrooden snuffelneus en schilferige draadjes eronder bungelend van het snuiten, dan zegt Ma: ‘Je gaat ook altijd op den tocht staan Jo, en je trapt in alle plassen.’ En dan mag ik niet te veel drop eten voor mijn tanden. Maar met Julie is het wat anders. Die krijgt 's avonds dampende grot in bed en zalige Engelsche hoestballen, waarvoor je je heele leven met glans verkouden zoudt willen zijn. Maar die dingen zijn voor mij natuurlijk veel te duur.
Ik had net een grooten klodder gele-pruimenjam op mijn boterham gegooid, want er was nog niemand aan het ontbijt, en ik vond het leuk mezelf eens te fuiven, zonder dat het me al mijn zakgeld kostte, toen er getelefoneerd werd. Ik erheen.
‘Hallòò,’ riep ik met een erg-snoeperigen uithaal.
‘Spreek ik met Ter Heul?’
‘Jaà.’
‘Ben jij het zelf Julie?’
| |
| |
‘Jaa,’ zei ik weer, zooals Julie zingt, want ik snapte toen dadelijk, dat het Jog was. ‘Met wie?’
‘Hoor je dat niet eens?’
‘Jòòg,’ zei ik. Ik kan Julie's stem erg goed nadoen.
‘Goeiemorgen schatje.’
‘Dag vent,’ zei ik. En ik hoestte even om 't niet uit te schateren.
‘Hoest je nog vrouwtje? Hoe is 't nu met je? Heb je goed geslapen?’
‘Nee slèèècht,’ zei ik heel tragisch.
‘Och liefste kind. Blijf maar heerlijk thuis hoor! Mannetje komt gauw bij je.’
‘Hoe laat kom je?’
‘Half twaalf. Is dat te vroeg?’
‘Nee-ee.’
‘Zullen we weer heerlijk samen zijn vandaag, m'n blond engeltje?’
‘Als Joop maar niet lastig is,’ zei ik.
‘Kom, kom, wij maken het elkaar wel aangenaam. Er is toch anders niets hè kind? Je bent zoo stil.’
‘Ik heb hoofdpijn,’ zuchtte ik.
‘Zal mannetje je hoofd masseeren straks?’
‘Hè ja.’
‘En wat zal ik voor mijn vrouwtje meebrengen? Zeg het eens? Of moet het weer een verrassing zijn?’
‘Caramels,’ zei ik. ‘Caramels moux. En dan veel chocolaachtigen.’
‘En ik dacht, dat je daar niet van hield stoutertje.’ Ik bulkte haast om het ‘stoutertje’. Stel je voor, Julie.
‘Nu wel Jog. 'k Ben er razend op. Je kunt ze bij Van Woerden krijgen. Weet je wel?’
‘Ja hoor lieveke. Zul je naar me uitkijken? Dag Pop. Wat krijg ik dan?’
‘Hé?’ zei ik.
‘Wat krijg ik nu van je?’
‘Wat je van me krijgt?’ Ik snapte er geen laars van.
‘Ja dom, dom kleutertje, dat weet je toch wel.’
‘Nee,’ zei ik maar. ‘Ik weet het waarachtig, heusch niet.’
| |
| |
‘Moet ik dan vrouwtje weer eerst een kusje geven?’
‘Jaa,’ zei ik. En toen - ik had mijn vuist al heelemaal in mijn mond - ging Jog aan 't andere eind staan zoenen - wat moet dat naar zijn voor een telefoon-juffrouw, als ze luistert - wel twaalf achter mekaar.
‘Dank je wel,’ zei ik.
‘Ja, maar nu vrouwtje nog.’
En ik gooide een paar geweldige klapzoenen in de telefoon, dat hij zeker wel geschrokken zal zijn, want Julie doet zoo iets op z'n Engelsch natuurlijk. Maar hij zei:
‘Dag Julietteke. Dag lief. Dag blond vrouwke. Tot straks hè?’
‘Dag manneke. Dag interessant Joggeke,’ zei ik. ‘Daag.’ Toen hing ik den hoorn op en ik heb tien minuten aan tafel gezeten te daveren voor mijn boterham met jam. Maar toen kwam Ma binnen en zei, dat het zeer onopgevoed was om ‘greedy’ te zijn. 't Is Engelsch, maar ik weet niet precies wat het beteekent, en ook niet, hoe je 't schrijft. 't Zal wel gulzig of zoo wat wezen, want het doelde op mijn jam. Enfin, Pa kwam en Kees en Julie ook, en ik dacht: ‘Als Julie klaar is, zal ik het zeggen van Jog. Maar dan moeten we eerst alleen zijn.’ Julie zat aan tafel te hangen en zei, dat ze geen trek had.
‘Heb je hoofdpijn,’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei ze, ‘wat ben je belangstellend.’ Dus dat kwam uit.
Na het ontbijt ging Julie met Ma in den salon voor den haard zitten. Ik treuzelde zoo'n beetje in de vensterbank.
‘Wat zit je haar leelijk,’ zei ik tegen Julie. ‘Je mag 't wel overmaken, voordat Jog komt. Zal ik je helpen?’
‘Dank je vriendelijk,’ zei Julie.
Ik probeerde wat anders te verzinnen, maar toen kwam Pa ook binnen. Hij pakte me bij een knoop van mijn fluweelen jurk en hij zei: ‘Wanneer komt je derde rapport Joop?’
‘Eind Mei; 't is pal op het tweede. Maar dat hebben we, geloof ik, te laat gekregen.’
‘Goed je best doen hè?’ vroeg Pa, en hij draaide den knoop rond.
‘Natuurlijk,’ zei ik, en ik probeerde naar buiten te kijken of ik Jog ook zag om hem dan in de gang op te pikken. Maar Kees kwam naast me zitten en sloeg me op mijn schouder. ‘Zoo
| |
| |
vrouwelijke studente,’ zei hij, en op dat oogenblik wandelde Jog de kamer in. Ik had hem niet eens hooren bellen. Julie hing nog erger dan tevoren in haar stoel, en Jog schrok geloof ik, toen hij onze heele familie zag. Hij boog zich over Julie heen en deed erg verlegen en liefderijk, en toen zag ik, dat hij een groote doos op haar knie zette. En ik wist direct, dat het zoo'n verrukkelijke doos van van Woerden was vol caramels. Julie maakte hem heel voorzichtig open, en toen zei ze: ‘Hè Jog, caramels, hoe kom je daarbij? Die vind ik zoo naar, dat weet je toch.’
‘En je zei door de telefoon, dat je...’
‘Dòor de telefoon? Je bent mal,’ zei Julie.
Jog kleurde natuurlijk. ‘Toen ik je vanmorgen opbelde...’
‘Maar je hèbt me niet opgebeld.’
‘En je hebt zelf gezegd, dat je hoofdpijn hadt...’
‘Ja, dat heb ik ook.’
‘Nu dan,’ zei Jog.
‘Maar Julie is pas beneden,’ zei Ma, ‘'t kan toch dunkt me niet.’
Toen pakte ik Kees zijn schouder als houvast.
‘Ik ben 't geweest,’ zei ik. ‘Ik was aan de telefoon, toen Jog opbelde.’
‘Was jij...?’ zei Jog, en zijn haar ging overeind staan.
‘Ja. En ik heb dat gezegd van de caramels. Want ik ben er dol op.’
Ik zag aan Jog z'n snuit, dat hij aan 't bedenken was, wat hij allemaal voor lievigs gezegd had, maar voòr Pa boos kon worden, had Kees al geroepen: ‘Die Joop behandelt je zaken maar goed Jog. Ja, zoo'n zuster is een zegen.’ En Pa moest er ook even om glimlachen, maar Ma zei, dat het ‘shocking’ was. En Julie gooide de doos met caramels op den grond, en liep de kamer uit. Jog raapte hem op. ‘Nu komen ze jou ook toe Joop,’ zei hij, en ik kreeg de caramels in de vensterbank. Toen sprong het water in mijn ooghoeken, maar 't kon ook zijn, dat het komt, doordat ik verkouden word.
| |
29 April.
Lieve Net,
Toen ik vanmorgen je brief kreeg, ontdekte ik op eens, dat ik
| |
| |
glad vergeten heb om je Zondag te schrijven. Dat komt natuurlijk, omdat je nog maar zoo kort weg bent. Je briefkaart, waarin je ons zoo ontzaggelijk bedankt, zwerft bij Ma rond. 'k Ben heel fier naar Pa gestapt en heb gevraagd, of ik jou schrijven mocht. Ik geloof, dat Pa dan altijd denkt, dat ik hem voor den mal houd, maar dat kan ik niet helpen. Pa heeft het er zelf naar gemaakt.
Nettie, ik ben gewoonweg verstomd over je, en ik ga 't je zeggen ook, want al ben jij vijf maanden en zeven dagen ouder dan ik, ik heb meer verstand van die flauwe jongens dan jij, want ik zit er den heelen dag middenin met Jog en Julie en Pop en Kees. Je bent oer-verrukt, dat Jaap weer voor je gedopt heeft en tegen je geglimlacht. Want je begint er mee en dan zeg je het ook nog eens in een P.S. En nu wou ik maar zeggen Net, dat als een jongen eerst ijskoud tegen mij gezegd zou hebben, dat hij zwart haar mooier vond dan blond, en hij dopte dan later voor me, en glimlachte net of er niks gebeurd was, dan zou ik hem ijskoud niet hebben aangekeken. 'k Hoop niet, dat je nu boos wordt en denkt: ‘Waar bemoeit die Joop zich mee,’ maar jij hebt niemand om je te raden, en 't zou zoo lam voor je zijn om nog eens alle cadeaux aan Jaap terug te moeten sturen. Want hij zal toch altijd op 'n goeien dag zwart haar weer mooier vinden dan blond, en dan zit jij weer alleen met je blonde pruik. Of je moet hem dan aanbieden om het te laten verven, dat heb ik je altijd nog vergeten te zeggen. 't Kan prachtig met een haarmiddel, dat je bij Poison, je weet wel, dien kapper met zijn schapekrullen, koopt. Als je dat wilt doen, ga dan je gang maar, als je 't mij dan maar intijds schrijft, anders kan Poison wel eens uitverkocht zijn; want hij heeft het razend druk, dat zegt Julie tenminste. Julie heeft er ook nog eens over gedacht, die vindt een koperkleur zoo prachtig. Maar gelukkig houdt Jog er niet van, en nu doet ze 't maar niet. Flauwe nonsens hè? Bij jou zou 't natuurlijk voor een goed doel zijn.
't Is oer-saai geweest, sedert je weggaan. En 't ouwe gedoe weer op school. 'k Ben gister uit gym gestuurd, omdat ik een ouwe tafelschel met een lusje aan Steub zijn jasknoop gehangen had. Hij draagt zoo'n jasje met panden. 't Ging nogal gemakkelijk, want Loutje hield hem zoolang aan den praat. 't Stond
| |
| |
zoo gek zeg, en 't mooiste was, hij merkte er eerst niets van. Die schel werkte niet te best meer, zie je, maar toen hij ons van die armoefeningen ging voordoen met beenhuppen, was 't klingelingeling jongens bij elke hup. En 't idiootste was, dat Steub eerst niet wist, dat hij het deed. Hij brulde maar: ‘Wie belt daar? Ik wil weten, wie daar belt.’ En wij stikten gewoonweg.
Pop zei nog: ‘'t Is buiten geloof ik, de tram meneer.’ En toen dacht Steub eerst werkelijk nog, dat het de tram was, en hij begon weer te huppen en te luien. We konden geen stap meer doen van den lach, en omdat ik vooraan sta - dan kan Steub beter oog op me houden - greep hij mij bij mijn arm en brulde tegen mijn wang aan: ‘En nu zul jij mij zeggen, wie belt, anders gaan jullie er allemaal uit.’
Nou, toen zei ik natuurlijk: ‘U belt zelf.’
‘Bel ik zelf? Waar?’ zei Steub onnoozel.
‘Achter op uw jasje,’ zei ik, ‘daar hangt een tafelschel.’ Hij werd gewoonweg een framboos van woede, hij is toch al zoo driftig Steub, en hij schreeuwde: ‘Wie heeft die daar opgehangen?’
Toen moest ik het wel zeggen. En ik prevelde: ‘Ik meneer, aan een lusje.’
‘Haal hem er dan ook af,’ zei Steub opeens kalm.
En zeg, toen ging 't nog lastig, want dat lusje zat gedraaid en ik peuterde er maar aan, en 't draaide hoe langer hoe meer. Steub dacht natuurlijk, dat ik het er om deed, en hij stond te trappelen. Ik heb het nog met een mes moeten lossnijden, en ik
| |
| |
sneed uit vervoering den knoop er ook meteen af, maar daar zei ik niets van, dat snap je. En toen ik met onze ouwe tafelschel in mijn handen stond, zei hij: ‘Ziezoo, en nu kun je meteen wel weggaan. Laat dat instrument maar hier. Ik zal er de Directrice van in kennis stellen.’
Ik heb 't nog niet aan Pa gezegd, ik heb 't wel gewild, maar 't was aldoor of er een kokende aardappel in mijn keel zat, toen ik 't zeggen wou. En nu laat ik 't maar op zijn beloop. Verder is er geen nieuws. Hou je maar taai, sterkte en een poot van
Joop.
P.S. Ma zei, dat jij je haar zoo aardig hadt, en nu wil ze, dat ik het ook zoo doe met twee worsten om mijn ooren. Ik zeg maar, dat ik het niet kan, want het staat mij monsterlijk. Dàg.
| |
9 Mei.
Julie zingt iets van Spring - dat is lente - en een Swallow en een Lover. En in den boom bij school zit een lijsternest, tenminste Pien zegt, dat het een lijster is. Hij lijkt op een spreeuw. Georgien heeft een leuke wijs gemaakt op mijn clublied; we repeteeren het nu voor schooltijd in het park, maar dan gaan we al om kwart over acht van huis, anders zijn er zooveel kantoorlui, die je uitlachen.
Ik zit voor het open raam te schrijven, en zooeven heb ik Jog en Julie zien wegfietsen. Jog nu met zijn racket. Julie leert Jog tennissen, want hij kent het niet. 't Zal wel fraai gaan, want Julie kan alleen erg goed love roepen, en verder kent ze er geen laars van. Ze is er altijd veel te lui voor geweest en ze was ook altijd bang, dat haar haar zou losschieten.
Juffrouw Wijers is een paar dagen niet geweest, want haar zuster logeerde bij haar, en die is ziek geworden. Ik ben er vandaag uit school even heen getrokken met Pop. Juffrouw Wijers zag erg bleek, en ze zei, dat haar zuster overspannen is en rust moet houden en niet meer in betrekking mag. We mochten niet bij haar; maar goed ook, want 't lijkt me naar, om iemand, die je nog niet kent, voor 't eerst in bed te zien. Ik heb al een nul voor Duitsch gehad vandaag en een nul voor Fransch. Zuurtje glom van plezier, toen ik 't niet wist. Daar
| |
| |
komen Jog en Julie weer aan, gauw een atlas over mijn dagboek.
| |
10 Mei, Zondagmorgen.
Gisteravond is er van schrijven niets gekomen, want Julie kwam bij me binnenrennen: ‘Zeg Joop, Jog heeft je racket stukgeslagen.’
‘De idioot,’ zei ik meteen.
‘Wees toch niet dadelijk zoo ruw. Je krijgt heusch wel een nieuwe van hem.’
‘Nogal glad,’ zei ik. ‘Maar ik wil hem zelf koopen.’
‘Ga dan maar met ons mee. Waar had je die racket vandaan? Hij slaat goed zegt Jog.’
‘Och, wat weet Jog ervan?’ zei ik.
‘Jog is zòo sterk,’ zei Julie. Ik wou eerst zeggen: ‘Zijn knieën lijken erg bibberig,’ maar toen dacht ik aan de caramels, en ik zei:
‘Ja, dat kun je wel aan hem zien.’ En toen ben ik met Jog en Julie de stad in gekard. We kwamen Ru en Connie tegen. Jog zag het eerst niet, maar toen zei Julie: ‘Hé, daar komt Connie aan. Wie heeft ze bij zich Joop?’
‘O, een neef,’ zei ik. Connie werd natuurlijk paars, 't was wel benauwend voor haar. Ik zwaaide maar: ‘Dààg,’ en Ru dopte.
In den racketwinkel zeiden ze mevrouw tegen Julie, en Julie vond het zoo heerlijk, dat ze naar alle mogelijke nonsens vroeg, om een antwoord met mevrouw erin te krijgen. En toen zei ik voor de mop maar Pa en Ma tegen ze, en Jog zei een keer heel vaderlijk: ‘Kind,’ maar dat vond Julie weer niet leuk geloof ik, want toen zei ze: ‘Kom Joop, doe nu een keus en treuzel niet zoo lang.’ Ik heb een pracht-racket gekocht, vijf gulden duurder dan mijn vorige. En vanmiddag mag ik als ontspanning gaan tennissen, zei Pa, die niets van mijn twee nullen weet. Ik ga aanstonds gauw even de club af per fiets, om ze voor vanmiddag bij elkaar te trommelen.
| |
's Avonds.
Zalig getennist. 'k Heb Mies Brouwer, die in een tentje zat, een bal in 't oog gejaagd, maar niet met opzet. Connie was eerst
| |
| |
zoo stil en toen ik al een paar keer gevraagd had, wat er toch aan was, zei ze, dat Ru gezegd had, dat ik er zoo leuk uitzag, nota-bene. Toen zei ik, dat ze best mijn rooie jasje mag leenen, maar Connie zei, dat het dat niet was. Enfin, ik kan me niet met al die haspelarij inlaten. Ik heb weer getennist en drie van de vier sets gewonnen! 'k Ben er nog heelemaal niet uit, en ik vind het òer.
|
|