| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI.
Zaterdag, 13 Juni.
Mijn rokken zwiepen om mijn middel, zoo mager word ik. Ik heb er al vijf veiligheidsspelden in, éen van voren, twee op zij, en twee achter. En de 18e Juli begint de vacantie pas. Ik denk, dat ik tegen dien tijd een lat zal zijn. Ik kan niet tegen dat stoomen. Juffrouw Wijers is wel altijd lief, maar ze wil ook alles in de puntjes hebben, en ik roffel den boel zoo graag een beetje af. Zelfs nù nog, nu we onze uiterste krachten moeten inspannen, zooals de Generaal zegt. En ik heb al weer gedroomd, dat ik blijf zitten. Nu stond de Generaal op het puntje van den bliksemafleider, en ik was erg bang, dat ze eraf zou vallen, en ik riep nog: ‘Houdt u vast.’ Maar toen schreeuwde ze: ‘Josephine ter Heul blijft zitten, zitten, zitten.’ En daar tuimelde ze heen, en ik gaf zoo'n gil, dat ik er zelf wakker van schrok en Julie overeind vloog, en zei, dat ik zelfs in mijn droomen ordinair ben. Och hemeltje, wat akelig voor me.
Pa heeft al een villa gehuurd in Aerdenhout, gemeubileerd en wel, tegen de 15e van de volgende maand. Hij heet ‘Zon en Licht.’ Ma is er gisteren met Julie naar toe geweest, en Julie zegt, dat het haast een kasteeltje is, en dat er ook een toren op staat met een uitkijkvenster.
‘Dan kun je Jog van verre aan zien komen,’ zei ik.
‘O ja,’ zei ze, en ze keek zoo droomerig, net, alsof ze weer erg happy was.
Pien heeft een droomboek thuis. Vanochtend ben ik nog met een trammetje naar haar toegegaan, om te vragen, of ze 't wou meenemen. In 't fietsenhok hebben wij er op ons gemak in gesnuffeld. ‘Zitten blijven,’ staat er niet in en ‘rapport’ ook niet, maar ‘bliksemafleider’ wel. Als je daarvan droomt, zul je tot eer en aanzien komen en Pien zegt, dat ik daar toch zeker niet
| |
| |
toe kom, als ik nu niet overga. Dus dat is nogal bemoedigend.
Och ja, Kit is er vandaag half uitgestuurd. En nog wel bij Jog. Ze heeft van Georgien waarzeggen geleerd, en toen zou ze mij de toekomst even voorspellen, terwijl Jog een formule aan 't uitleggen was op het bord. Ze had de kaarten op haar schoot, en zei net: ‘Je zult wat blinkends verliezen en gauw naar een
fuif gaan,’ toen Jog zich omdraaide. Hij is veel pienterder geworden, nu hij verloofd is, en hij vroeg dadelijk: ‘Wat heb je daar op je knie Kitty?’ Kit wou ze gauw in haar lessenaar duwen, maar toen wapperde de helft op den grond. En Jog zei oer-kalm: ‘Raap dien rommel op Kitty, en ga de klas uit.’
‘Hè nee’ zei ik, ‘'t is mijn schuld. Ik heb haar gevraagd, of ze mij de toekomst voorspellen wil. Want dat kan ze. En ze wou eerst niet.’
Kit had al die vrouwen en boeren weer bij elkaar gerommeld en stapte de bank uit. ‘'t Is erg leuk van je Joop om dat te zeggen, maar 't is toch niet zoo meneer. Ik deed het uit mezelf.’ Ze was al haast bij de deur, toen Jog zei:
‘'t Is niet zooals 't hoort, maar je komt er zoo ruiterlijk voor uit Kitty. Ga dus maar weer zitten.’
‘Bravo,’ riep ik, en Jog schudde zijn hoofd. Kitty zei na schooltijd, dat ze een groot bouquet geven zal, als Jog en Julie trouwen gaan.
| |
14 Juni.
't Begon allemaal zoo mooi vandaag. 't Was wel oer-leelijk weer, maar ik moest toch werken. Dus 't hinderde niet zooveel. Ma had Juffrouw Wijers en haar zuster voor de koffie gevraagd, ik geloof, dat Pa daar achterheen heeft gezeten, en Jog was ook
| |
| |
weer bij ons, want zijn vader en moeder zijn de stad uit. Ik werkte met Juffrouw Wijers van tien tot half een, toen kwam haar zuster, die heel lief is, en we hadden een genoegelijke koffietafel. O nee, lunch zegt Julie. Pa was zoo vroolijk. Hij heeft op een avond gezegd, dat hij juffrouw Wijers zoo'n eerlijke vrouw vond. Toen zei Ma: ‘Och, maar zoo heelemaal niet charmant,’ en Pa keek weer in zijn krant. Daar rijm ik weer, even kijken, wie aan me denkt, een P. Piet zeker; ik ken hoopen jongens, die Piet heeten, en ze zijn allemaal vervelend. Jog was zoo leuk tegen Juffrouw Wijers en ze hadden het over physiologie geloof ik. Julie deed nogal hoog aan tafel; ze liet haar ringen zoo schitteren, en dan is het altijd mis met haar.
Na de koffie wilde Pa, dat ik even ging liggen, omdat ik er zoo slaperig uitzag. En ik kroop gehoorzaam in bed en wou net in-doezelen, toen ik Julie hoorde krijschen. Ze was met Jog naar haar kamer gegaan, dat wist ik wel. Ik schrok er van, want ik dacht minstens, dat Jog uit het raam viel. Maar Julie krijschte door: ‘Ja, en met iedereen bemoei je je, en naar mij kijk je niet om. Denk je, dat ik het niet merk? O, 'k heb me geërgerd vanmiddag aan tafel.’
‘Maar kindje,’ zei Jog. ‘Ik mag toch zeker wel gewoon met iemand praten.’
‘Ja, maar niet uren achter elkaar, en mij heelemaal vergeten. Ik heb een half uur op het zout zitten wachten. Dat vroeg ik jou om door te geven. En je vergat het - dat vind ik schandelijk zie je.’
‘Maar dat spijt me wijfje,’ zei Jog. Ik was natuurlijk heelemaal klaar wakker, en ik bonsde tegen mijn ledikant, maar ze hoorden niets.
‘- En weet je, wat ik zoo monsterlijk van je vind? Dan ga je huizen met me kijken, en dan doe je net, of je alles even mooi en schitterend vindt, en dan doe je, of niets haast goed genoeg voor me is, en dan zeg je, zooals gisteravond bij je zuster, dat uen bovenhuis ook erg genoegelijk kan zijn.’
‘Maar dat kan het ook. Als je toch niets anders krijgen kunt. Je weet toch, dat la Favorite al weer lang onderhands verhuurd was. En...’
‘'t Kan me niet schelen,’ zei Julie. ‘Maar ik ga nooit op een
| |
| |
bovenhuis wonen. Nooit hoor! Dan trouw ik liever niet. Natuurlijk, dan trouw ik véel liever niet.’
Ik lag paf. Stel je voor, om dat allemaal tegen Jog te zeggen. Ik wou eerst mijn bed uitspringen, en er heen gaan, maar ik dacht: ‘Misschien krijg ik de schuld nog van het bovenhuis,’ want ik heb ook eens zoo iets beweerd, en ik bleef maar liggen.
Toen zei Jog: ‘Dat meen je niet Julie.’ En zijn stem klonk heel anders dan gewoon.
‘Ik meen het wèl. Ik meen het wèl. Stel je voor, nu gaan we twee maanden naar buiten, 't is een kasteel haast, en als je getrouwd bent, zit je op een trap met een looper.’
‘Ik wist niet, dat je zòo was,’ zei Jog.
‘Och stakker,’ dacht ik, ‘dat had ik je wel allemaal kunnen zeggen.’
‘Ja, zoo ben ik nu. Nu weet je het dan. En als je zòo wilt, dan... dan... En die zuster van jou ook, die zei, dat ik toch wel heel veel geld voor mijn toilet uitgeef. Ja, dat doe ik ook. En daar verkies ik geen aanmerkingen op. Ik wil er niet burgerlijk uitzien met twee blouses en éen rok. Dank je wel.’
‘Als je maar weet,’ zei Jog, ‘dat ik jou geen japonnen kan geven van honderden guldens.’
‘Och,’ zei Julie, ‘kùn je dat niet? Maar ik krijg toch zeker wel een dagmeisje later. Of misschien een werkster een paar maal in de week?’
‘Je bent van streek,’ zei Jog, ‘'t is misschien beter, dat ik wegga.’
‘Ja, dat is het zeker. Ga maar. Ga. Gà. En blijf maar weg hoor!’ De deur van onze kamer vloog open en ik schoof onder de dekens, maar Julie schudde me als een razende: ‘Lag je te luisteren, lag jij te luisteren?’
‘Nee,’ zei ik, ‘maar als jij schreeuwt, dat de muren dreunen, dan moèt ik wel alles verstaan.’
‘Jullie bent er met je allen op uit, ja jij ook, jij heelemaal, om mij ellendig te maken,’ en Julie plofte op haar bed neer. Toen viel net de buitendeur dicht. 't Was Jog, die wegging.
Julie is niet aan tafel geweest. Pa begreep er niets van, die is ook zoo onhandig in die dingen. Ma zei, dat Julie hoofdpijn had, en dat Jog naar een ouden studentenvriend was. In die
| |
| |
dingen is Ma wel knap. Ik zit nu op Julie's kamer te schrijven. Kees zegt, dat het wel af zal raken, want als Jog een beetje 'n kerel is, dan blijft hij toch zòo weg. En toen wou hij nog beginnen over Pop, dat die toch heel anders is. Maar daar stond mijn hoofd niet naar, en ik zei, dat ik dat al lang wist. Als het afraakt moet ik zeker weer meneer tegen Jog zeggen, en ik ben nu eenmaal aan Jog gewend. 't Is een lamme geschiedenis hoor, en 't zou me niets verwonderen, als ik er niet de schuld van kreeg.
| |
17 Juni.
Nu, het is een fraaie geschiedenis! Julie loopt rond met een gezicht van ‘trap me niet op mijn teenen,’ en doet zoo geweldig uit de hoogte, alsof wij allemaal, Ma ook, maar gewone straatvegertjes zijn. En Jog zag er nooit erg florisant uit, maar nu is hij zoo krijterig, akelig gewoon. Kit zei Maandag op school: ‘Zeg, wat mankeert je zwager?’
‘Weet ik het?’ zei ik.
‘Vraag het hem.’
‘Dank je feestelijk,’ zei ik. Maar toen ik na schooltijd een boek vergeten had en nog terugrende, om het te halen, kwam ik Jog in de gang tegen.
‘Daag,’ zei ik.
‘Zoo Joop.’
‘Zeg,’ zei ik, ‘je ziet er zoo wonderlijk uit vandaag. Heb je hoofdpijn?’
‘Nee. Zie ik er wonderlijk uit?’
‘O jé, ja,’ zei ik maar gauw, zoo weggezakt hè, je oogen en zoo. En je haar zit ook anders dan anders.’
‘Zoo,’ zei Jog. ‘Dat is niet plezierig voor me tegenover zooveel damesoogen.’
‘Och,’ zei ik, ‘we letten er anders nooit op, zie je, maar vandaag zag ik het net.’
‘Enfin,’ zei Jog, en hij wou door een deur verdwijnen, maar ik greep hem nog juist bij zijn mouw en ik verzon maar gauw wat: ‘Zeg, als je vanavond komt, dan kan ik je wat leuks laten zien.’
‘Maar ik kom niet vanavond,’ zei Jog. ‘Ik ben verhinderd.’
| |
| |
‘O,’ zei ik. ‘Nu dan niet. Daag.’
Ik houd niet van ruzie en akeligheden en daarom zei ik Maandagavond tegen Julie: ‘Jog ziet er uit als een schim.’
‘'t Interesseert me niets,’ zei Julie.
‘Zoo,’ zei ik. ‘Interesseert het je niets. Je moest ransel hebben!’ Dat had Kees tien keer achter elkaar gezegd.
Toen ging Julie de kamer uit, en nu slaapt ze weer alleen op de logeerkamer, omdat ik haar voortdurend beleedig. Ja, ja, 't is wat. Pa is een heele week de stad uit, anders zou ze toch zoo mal niet tegen ons doen geloof ik. Maar nu zit ze aan tafel zoo rechtop, dat ik elk oogenblik bang ben, dat de leuning achteruitwijken zal, en ze kijkt met de oogen half dicht en de mondhoeken naar beneden. En ze draait allemaal broodballetjes. Ma zei vandaag opeens met een zucht: ‘Kind, je krijgt heusch rimpels, als je zoo absurd blijft doen.’
‘Noemt u het maar absurd,’ zei Julie, en trappelde op den grond net boven op mijn teenen.
Toen schoof Kees uit zijn slof. ‘Als je dan tenminste nog 'n beetje karakter hebt, stuur hem dan zijn ring terug.’
‘Ik vraag je niets,’ zei Julie.
‘Nee, maar ik zeg je, dat het min van je is om Jog zoo te behandelen, en dan hier fier te blijven rondloopen, tot hij zoo lief is om terug te komen. Als je dan toch zooveel op hem tegen hebt, wees dan heelemaal eerlijk en maak het af. Maar dat vind je misschien te vulgair. Ba, wat 'n opvattingen.’
‘Kees,’ zei Ma.
‘Ja Ma, ze maakt me kriegel, en ze mag best eens weten, hoe ik over haar denk.’
Ik heb zoo pas aan Kees gevraagd, waarom Jog het dan niet afmaakt.
‘Omdat hij nog te veel voelt voor 't spook,’ zei Kees. ‘Verdraaid zeg, als Pop me zoowat leverde, ik gooide haar vierkant haar pinkring in 't gezicht. Maar Pop is...’
‘Een engel,’ zei ik. ‘Lieve help Kees, begin daar toch niet altijd weer over te zeuren. Ik ken Pop toch al van klein kind af.’
‘Ze was zeker een dot van een baby hè?’ zei Kees.
‘Nee,’ zei ik ‘ze was monsterlijk met spriethaar.’
‘Dat jok je,’ zei Kees en wou me boksen. Maar ik schoof weg.
| |
| |
Ja, nu geloof ik wel, dat het afraken zal. En dan verlooft Julie zich over een half jaar weer met een ander, en maakt na drie maanden weer ruzie. O, ik vindt Julie echt iemand om zoo'n twintig verloofdes af te werken, en dan per slot van zaken niet te trouwen, en later bij mij in huis te komen, als ik pas getrouwd ben. En dat kan me niet bekoren. O jémie nee!
| |
20 Juni.
'k Heb al een paar standjes van Juffrouw Wijers beet, omdat ik niet met mijn gedachten bij de les ben. Ja, maar ik kan niet tegelijk aan beren met éen en met twee e's denken en aan Jog zijn scheiding, die vandaag dwars over zijn hoofd liep. Pop zegt, dat is het begin van krankzinnigheid, dat was ook zoo met hun tuinman. Pop weet er natuurlijk alles van, die heeft het van Kees. Maar de anderen heb ik toch maar niets verteld, ze komen het vroeg genoeg te weten. Stel je voor, dat Jog krankzinnig wordt, dan heeft Julie het toch maar op haar geweten met haar bovenhuis. Ik weet werkelijk niet, of ik het nu aan Julie moet zeggen. Ze heeft wel een uur beneden zitten zingen, en maar van die geweldige arias, waarbij je haast van je stoel slaat. 't Is al bij elven, want juffrouw Wijers is er vanavond ook geweest, en Julie is nu al op haar kamer. Ik hoor haar hier neuriën. Ma zegt nog altijd, dat het absurd is, maar Kees zegt, dat Julie wel anders piepen zal, als Pa terugkomt. En dat is Maandag. Jog heeft vanmorgen drie proeven laten mislukken en Ludovicus stond achter hem te grijnzen. Vroeger lachte ik ook altijd heel hard en dan riepen we: ‘Hé meneer, wat jammer; mag Ludovicus het niet doen? Of laat u het ons eens probeeren,’ maar nu schudde Kit alleen haar hoofd en ze bromde: ‘Drie achter mekaar, dat is nog nooit gebeurd.’ Als Jog nu maar... hé, wat is dat? Ik geloof zeker, dat ik òok al nerveus word, 't zit natuurlijk in de lucht van ons huis. Nu hoor ik 't weer... 't is... 't boven me... 't is Julie, die huilt. Kom, nu krijgen we weer wat anders. Ik zal maar naar bed trekken. Nu, ze huilt toch wel heel erg, onderdrukt. - Onderdrukte snikken, dat is prachtig voor een opstel. - Zou ik even naar haar toe- | |
| |
gaan? Maar dan snauwt ze me af natuurlijk. Toch maar gaan, en dan zeg ik het meteen van Jog z'n scheiding.
| |
Zondagavond 21 Juni.
't Is een wonder, dat ik nog vast op mijn beenen sta, want ik heb heel wat meegemaakt, sedert ik ‘Scheiding’ neerschreef. Maar geregeld vertellen. Julie's deur zat op slot, maar ze had vergeten de tusschendeur af tesluiten en daar wrong ik me doorheen langs een tafel, die er voor stond. Julie lag met kleeren en al boven op bed en ze schrok verschrikkelijk toen ik bij haar kwam staan en haar arm een beetje schudde. Haar kussen was heelemaal nat en er was geen grein golf meer in haar haar.
‘Ga weg Jo,’ zei ze meteen.
‘Doe nu niet zoo mal,’ zei ik. ‘'k Heb me pas door de deur gewurmd, en nu moèt ik even met je praten.’
‘'k Heb je niets te zeggen,’ hikte Julie en ze wreef over haar gezicht met een tip van de sprei. Dat had ik eens moeten doen.
‘Nee, maar ik heb joù wat te zeggen. En ik waarschuw je, schrik maar niet. Jog wordt krankzinnig.’
‘Wordt - Jog - krankzinnig?’ zei Julie, en ze ging opeens recht overeind zitten en begon te lachen, dat ik er haast beteuterd van werd. Ik klom op de tafel en ik probeerde heel streng te kijken, want dat vond ik toch geen manier.
‘Ja,’ zei ik. ‘En 't is jouw schuld. Jij met je malle bovenhuis en je japonnen van honderd gulden. 't Is heelemaal geen wonder. Heelemaal niet.’ En ik keek nog strenger. Julie ging weer liggen.
‘Ga nu maar naar beneden Jo, 't is al over, en jij kunt er toch niets aan doen... ik... enfin, ga maar.’
‘Jog z'n handen trillen,’ zei ik, ‘en hij heeft drie proeven laten mislukken vandaag, en hij is aan éen kant al heelemaal grijs.’ - Dat jokte ik. - Julie staarde mij maar aan. ‘Ja, kijk maar niet zoo mal,’ zei ik. ‘Zijn scheiding liep dwars over zijn hoofd, en hij had die blauwe das aan, je weet wel, die jij nog voor hem gekocht hebt, met die gele moppen er op.’ En toe-1 begon Julie opeens weer te huilen.
‘O Joop,’ zei ze, ‘ik ben zoo ellendig.’
| |
| |
‘Ja,’ zei ik, ‘dat dacht ik wel. Daarom zong je zeker straks van Robert.’
‘Och, je begrijpt niet, wat er in me omgaat. Daar begrijp je niets van. Jullie geen van allen.’
‘Maar je deedt zoo wonderlijk deze heele week, net of het je niets kon schelen.’
‘Ja; zoo deèd ik,’ zei Julie. Ik trommelde met mijn hakken tegen den tafelpoot. Toen greep Julie naar haar hoofd en ik hield er mee op.
‘Nu, wat wil je?’ zei ik.
‘O Joop, ik weet het niet, ik weet het heusch niet.’
Ik zoog mijn wangen in. ‘Spijt het je van Jog?’
Julie lag even met dichte oogen. ‘Ja,’ zei ze.
‘Alles, wat je gezegd hebt?’
‘Ja.’
‘Nu, dan is 't in orde.’ Ik sprong van de tafel. ‘Dan schrijf je hem dat. Ik zal wel even een kladje voor je halen. Dan schrijf je 't gewoon. En ik breng 't nog wel even naar de bus.’
‘Maar als hij dan niet terugkomt. Als hij tòch niet terugkomt Joop. Hij is zoo fijngevoelig... en... nee, ik weet niet.’
‘Zal ik het hem schrijven?’ vroeg ik.
‘Don 't.’ zei Julie. ‘Please, don 't.’
‘Nu, slaap er nog maar eens over,’ zei ik en ik sprong van de tafel. ‘En huil maar niet meer. 't Komt wel in orde. Naacht.’ Julie zat op de rand van het bed en knikte. Maar toen ik beneden kwam, heb ik gauw een velletje uit een schrift gescheurd en neergekladderd: ‘Waarde Jog. Ik moet je even spreken, want ik heb je wat te vragen over dat mannetje boven op de flesch, je weet wel. Dat snap ik niet goed. Schikt het je morgen? Zonder tegenbericht zie je me wel verschijnen. Daàg. Een poot van Joop.’
Dat had ik eigenlijk in gedachten neergekalkt, maar toen wou ik het niet meer overschrijven, en ik heb 't nog gauw in de bus gedaan, zonder postzegel, want die had ik niet. Enfin, de strafport krijgt hij wel van me terug.
Vanmiddag, na de koffie, rende ik meteen weg, want ik moest haast maken om niet door een clublid te worden opgepikt. Julie had rooie randjes aan haar oogen en een glimmende neustop,
| |
| |
en ze at niet. Bij Jog z'n huis belde ik heel hard. Jog deed me zelf open.
‘Zoo Joop.’ Ik was bang, dat hij het in de gang af wilde doen, en daarom zei ik: ‘Ik volg je maar,’ en toen gingen we naar zijn kamer.
‘Je hebt strafport betaald hè?’ zei ik. ‘Hoeveel was 't? Een dubbeltje? Ik had geen postzegel zie je, en ik moest je toch spreken.’
‘Over het mannetje op de flesch?’ zei Jog en hij glimlachte.
‘Nee. Over Julie,’ zei ik. ‘Ze is... ze is erg naar van... van alles. En 't spijt haar verschrikkelijk. Alles spijt haar. Dat zei ze gisteravond zelf. Toen heeft ze wel twee uur gehuild. En anders huilt ze nooit. Om haar teint zie je.’
‘Had Julie me dat zelf niet kunnen zeggen?’ zei Jog.
‘Nee, dat durft ze niet. Want jij bent zoo fijngevoelig, zegt ze.’ Jog bloosde en ik ging verwoed door: ‘Ze is bang, dat je heel boos zult zijn, en dat kan ze niet hebben voor haar zenuwen. En 't spijt mij ook erg Jog, want ik was al heelemaal aan jou gewend.’
‘Wat wou je nu eigenlijk Joop?’ zei Jog.
‘Dat je naar haar toegaat. Naar Julie. Ze is alleen thuis. Ma maakt visites. En zij ligt op den divan. Ik ga tennissen met Kees. Ze wil graag met jou in een hut wonen. Heusch. Zoo is ze wel,’ fantaseerde ik er maar lustig op los. ‘En jouw ring is haar al veel te wijd, zoò mager wordt ze.’
‘Goed Joop, dan zal ik wel naar haar toegaan,’ zei Jog, en hij streek over zijn haar.
‘Hè heerlijk,’ zei ik, en ik sprong meteen op. ‘Ga maar gauw, dan heb je nog wel een paar uur voor Ma weer thuis is. En je zegt er niets van hè, dat ik bij je geweest ben.’
‘Nee,’ zei Jog. Hij liet me uit en ik schudde zijn hand als een kameraad. ‘Dag,’ zei ik. ‘Hou je maar taai.’
Toen ik van 't veld thuiskwam, zaten Jog en Julie op de canapé, alsof ze er nooit van weg waren geweest. En Ma schonk thee: Ik probeerde erg onbevangen te doen en ik zei: ‘Zoo! Ben jij daar weer? Leuk zeg!’ En ik keek aldoor een anderen kant uit, als Julie Jog z'n hand streelde. Kees zegt, dat ze het hem niet had moeten leveren, want dat hij beter op zijn stuk zou
| |
| |
hebben gestaan, en toen wou hij warempel al weer over Pop beginnen, maar ik zei, dat hij knap vervelend wordt.
Julie is straks even boven geweest om zich op te donsen, want er is visite gekomen. Toen streek ze over mijn haar notabene, net den verkeerden kant uit, zoodat het nu wild over mijn hoofd zwingelt.
‘Werkt maar niet te hard Joosje,’ zei ze.
‘Nee, dank je,’ zei ik. ‘Ben je nu weer happy?’
‘Oo!!’ zei Julie, met den ouden uithaal, ‘die schat! We kunnen niet buiten elkaar Joop.’
‘Da's te hopen,’ zei ik.
Hè, hè, ik heb vanaf half acht geschreven en mijn vingers zijn stijf als een plank. Beneden jubelt Julie al weer van Robert. En Jog z'n scheiding zit weer recht! Gelukkig!!
|
|