| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII
Ank en Guusje fietsten door Laren. Het was begin Augustus, er was zon en een speelse wind joeg als vrije vogels de weinige herfstblaren, die al gevallen waren, door het luchtruim.
‘En vanavond komt Maarten,’ zei Guusje, die sedert een week in het Paradijs logeerde.
‘Ja, ook dat nog,’ zei Ann onzusterlijk. ‘En hoe vind je Pieter nu?’
‘Net, wat jullie hebt gezegd. Maar die man stelt zich aan, om vooral een houding aan te nemen tegenover Jan Lucas. Eigenlijk zielig.’
‘Zielig, puu,’ zei Ann. ‘Ik kan hem soms door mekaar ranselen. En Jan Lucas zit maar zo serviel tegenover hem.’
‘Maar als hij 's avonds op onze kamer komt, is hij om de dood niet serviel. Wat kan die te keer gaan.’
‘Ja, dat is zo. Zeg, nu moet je opletten en uitkijken naar the Cottage. Daar is gisteravond de broer van Ellen gearriveerd.’
‘Wat wou je daarmee?’
‘Och niets. Eens zien, hoe hij er uitziet. Ellen zei vanmorgen zo smachtend, toen Pieter haar vroeg, hem te komen voorstellen: ‘Dat zal nog wel een weekje duren, Mijnheer Wiebo Hackaart. Mijn broer is nog geen 100%. Ik ben zó blij, dat the Cottage in Laren zo'n prachtige tuin heeft. Hij zal heerlijk buiten kunnen liggen.’
‘Ja, en toen heb ik ook opgelet, hoe aandoenlijk zij Pieter aankeek.’
| |
| |
Een groot landhuis doemde op in de verte.
‘Ik laat mij hangen, als dat the Cottage niet is.’ Ann freewheelde naar het hek. ‘Ja Guusje, het is zo. Waar zouden alle patiënten nu liggen. Ik zie geen kip.’
‘Natuurlijk achter het huis. Daar zou ik ook willen liggen, als ik patiënt was.’
‘Nou, dan gaan wij er op af.’
‘Ann, ben je dol?’
‘Nee, helemaal niet. Jij vraagt, of ze voor de maand September een kamer voor je hebben. En dan loop ik de tuin even in.’
‘Bespottelijk. En ik vraag een kamer voor mijn zuster,’ zei Guusje opeens verzoend. ‘Dan kan ik altijd een slag om mijn elleboog houden. Dan moet ik haar nog schrijven.’
‘Nou, zie je wel?’
Ze belden aan bij the Cottage. Een keurig meisje deed open.
‘Hebt U nog kamers vrij voor September? 't Is voor mijn zuster, die in Amsterdam woont.’
‘Ik zal even Mevrouw roepen.’
‘Er wordt altijd een Mevrouw geroepen,’ zei Guusje zuchtend. ‘Ik voel mij gewoonweg een bandiet.’
Ann keek misprijzend Guusje aan. ‘Crazy,’ zei ze alleen.
‘'n Lange, zeer slanke dame verscheen in de hall. Zij droeg een witte japon, waaroverheen een lila keten, drie maal omgeslagen, nog tot op haar buik bungelde. Ze zei: ‘U wilt kamers zien?’
‘Ja Mevrouw, 't is voor mijn zuster, die in Amsterdam woont. En 't is voor September.’
‘Voor één persoon?’
‘Nee. 't Is voor mijn zuster en zwager en mijn kleine nichtje Maryke.’
| |
| |
‘Eend,’ dacht Ann. ‘Je hadt toch meer kans voor één persoon een kamer te vinden, dan voor zo'n heel weeshuis.’
Ze fronste vervaarlijk naar Guusje.
‘Ik heb met September alleen een kamer vrij voor één persoon,’ zei de dame larmoyant.
‘Nou, dat kan,’ mengde Ann zich in het gesprek. Je zuster heeft toch zeker rust nodig. Die kan toch veel beter alleen gaan dan met je zwager en Maryke. Maryke is toch zo druk. Die vermoeit haar op het ogenblik veel te veel. Heeft ze me zelf gezegd.’
Na deze lange tirade keek Ann de dame in het wit, die haar plotseling enorm veel aan Ellen deed denken, met een wantrouwende blik aan, terwijl ze achterom opwekkend naar Guusje schopte.
‘O, voor één persoon zou ik met September wel plaats hebben. Uw zuster is toch niet ziek?’
‘Herstellend,’ zei Ann maar gauw. En ‘Herstellend’, beaamde Guusje.
‘Als U me dan maar volgen wilt?’
‘Mevrouw, zou ik even de tuin mogen zien, terwijl mijn vriendin de kamer bekijkt? Daar heb ik zoveel van gehoord.’
‘Zeker. Door deze deur komt U in de tuin. Maar, denkt U eraan, er liggen veel patiënten buiten.’
‘Gloria,’ dacht Ann, terwijl ze de tuindeur opende.
Er rustten veel patiënten in ligstoelen. Heel achteraan, alleen, lag in een hangmat een man. ‘Dat is natuurlijk de broer van Ellen,’ dacht Ann. Ze keek vlug om zich heen. Ja, de anderen waren allemaal vrouwen. Dus, dat klopte. Aandachtig de borders bekijkend, en af en toe even stilstaand bij een perk met rozen, bij een bed kleurige dahlia's, die de herfst al inluidden, kwam
| |
| |
Ann bij de hangmat aan. De broer van Ellen hield zijn ogen gesloten, en terwijl Ann deed, alsof zij vol verrukking aan een prachtige oranje roos snoof, die zich bijna over de hangmat boog, bekeek ze de broer van Ellen aandachtig. Een flets gezicht, dun, al grijzend haar, onvolmaakt geschoren...... ‘En tòch heb ik een idee, dat ik die man al eerder gezien heb,’ dacht Ann. Langzaam - de man had zijn ogen niet opengedaan, dus Ann kon Tante Anna's woorden, dat je iemand aan zijn ogen altijd kon herkennen, niet toetsen - liep Ann weer op het huis toe.
Tegelijkertijd daalde Guusje, met de Mevrouw in haar kielzog, de trap af. ‘En?’ vroeg Ann.
‘Ja, er is een mooie kamer voor mijn zuster vrij in September. Ik zal haar vandaag nog schrijven. Dan hoort U wel van mij.’
Mevrouw knikte hoofs, de lila kralen rinkelden, ze stonden weer op de stoep.
‘Zeg, jij bent natuurlijk erg flink in oude talen en zo, maar ik kan je flinkheid in het gewone leven niet bewonderen.’ Dat moest Ann zeggen.
‘Och, weet je, ik ben niet direct omgeschakeld in fantasieën zoals jij.’ Guusje lachte.
‘Ja, ik ben toch feitelijk een mispunt. Liegen en bedriegen, dat zegt mij niks. Maar, het is voor een goeie zaak, Guusje.’
‘Och, dat weet ik toch wel.’
Een racefiets kwam dichterbij. De racefiets werd plotseling geremd. Eraf stapte de Eend. ‘Hallo Ann.’ Zeer opgewekt. ‘Hallo Riech.’ Mat. ‘Even voorstellen: Riech, onze makelaar, Guusje, mijn vriendin.’
‘How do you do, how do you do?’ zei de eend.
‘Oh, is het nu Engels,’ zei Ann.
‘Ja, 't is uit. 't Is uit met Marie Louise.’
| |
| |
‘Waarom?’
‘Ze heeft mij bedrogen,’ zei de Eend.
Nu ging Ann gezellig op haar fiets leunen.
‘Waarmee?’
‘Met haar leeftijd.’
‘Ze is een goede dertiger, dat heb ik direct gezien.’
‘Ze blijkt zesendertig te zijn. En tegen mij zei ze twintig. Ja, en dat heb ik natuurlijk niet genomen.’
‘Natuurlijk niet. Wie heeft jou ingelicht?’
‘Mijn Oom. Hij kon het toch niet verdragen, dat ik met open ogen mijn ongeluk tegemoet zou gaan.’
‘Een prettige man, jouw Oom.’
‘En zij is ook niet zo rijk, zoals mijn Oom eerst had gedacht. Haar Vader schijnt veel geld te hebben verloren. Nee, da's fini.’
‘Dan moet je nu maar weer opnieuw op avontuur uitgaan,’ zei Ann moederlijk.
De eend boog zich naar Ann over. ‘Ik ben al op avontuur uitgeweest. In the Cottage, waar jullie vandaan kwamen, doet een Engels meisje een rustkuur. Een schat van een kind. Ze is een wees, en een Engelse tante van haar, die in Hilversum woont, is bij Vader gekomen, of die geen goed rusthuis voor haar wist. Toen heeft Vader the Cottage aanbevolen, en daar ligt ze nu al een week.’
‘Dus jij werkt de geallieerden af,’ zei Ann. ‘Eerst Frans, nu Engels, dan Amerikaans, och, jij zult vermoedelijk met een Russische thuiskomen.’
‘No, no......’ De eend lachte en Guusje dacht, wat een onmogelijke jongen dat haar leek. ‘No...... no...... Deze keer is het echt, ik ben al gelukkig, wanneer ik maar naast haar ligstoel zit, en haar hand vasthoud. Trouwens, zover ben ik nog niet gekomen. Ik zit nog
| |
| |
maar alleen. Aan het vasthouden ben ik nog niet toegekomen.’
‘En praat jij met haar?’
‘Nog maar heel weinig. Hoewel het Engels veel beter gaat dan het Frans,’ bekende de Eend.
‘Als jij altijd aan mijn sponde zou zitten, en mijn hand vasthouden, en praten, dan zou ik prompt een zenuwtoeval krijgen,’ zei Ann.
De eend keek Ann met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Zo.’ zei hij.
‘Ja,’ zei Ann. ‘Hoe heet ze?’
‘Gwendolen. Ik noem haar Gwennie.’
‘Ja, dat kan. Ik hoor wel van je, als je verloofd bent, nietwaar? Ik ga me vanavond ook verloven,’ deed Ann de menigte kond.
‘Ja? Met wie?’ De eend boog zich verschrikt zover over het stuur, dat de fiets wankelde.
‘Met de secretaris van mijn Oom.’
Guusje trok haar wenkbrauwen op, maar ze zei niets. Maar de Eend zei: ‘Met die geverfde kerel? Dan had jij je beter met mij kunnen verloven. Ja, vindt U ook niet?’ Hij keek, als om hulp smekend, Guusje aan.
‘Och......’ zei Guusje, ‘als Ann nu van die secretaris van haar Oom houdt.’
‘Juist,’ zei Ann. ‘That is the question. Ga jij nu maar gauw naar Gwennie, en houd haar hand vast. Ik zal aan je denken.’ Zij stapte op haar fiets. ‘Dag Riech.’
‘Bye, bye,’ zei de Eend somber.
‘Wat was dat een onmogelijk exemplaar,’ vond Guusje. ‘En jij maakte toch zeker maar een grapje, dat jij je met Jan Lucas verloven gaat.’
‘Om de dood niet.’
‘Weet Jan Lucas het al?’
‘Nee, 't is zopas bij mij opgekomen.’
| |
| |
‘En hoe stel jij je dat voor?’
‘Wij gaan nu naar huis, theedrinken, en als Oom het ziet, dan rol ik zo in de armen van Jan Lucas.’
‘En zou je Oom dat goedvinden?’
‘Natuurlijk. Hij prijst toch Mr. van Oldenboom huizenhoog. Hij zal verrukt zijn. Hoewel, dat weet ik niet zo precies. Hij zal vermoedelijk een speech houden, maar het eind van het liedje zal toch zijn, dat hij zijn toestemming geeft.’
‘Ik help het je hopen.’
In het Paradijs zat Tante Anna onder een grote esdoorn. Een theetafel stond aangericht. Jeep lag met zijn voorpoten op haar schoenen.
Uit het Paradijs kwam Ellen aanlopen met een cake.
‘Dat ziet er goed uit, Tante Anna.’
‘Ja schat. Hoe laat komt Maarten, Guusje?’
‘Tegen vijven,’ schreef hij mij. Ik ga hem van de trein halen.’
‘Braaf,’ prees Ann.
Ellen was ook gaan zitten. Ze borduurde nog altijd aan het ontbijtlaken. Ze zag er een beetje vlekkirig uit.
‘Wij hebben the Cottage nog gezien, waar Uw broer zijn rustkuur houdt,’ begon Ann het gesprek.
‘Ik hoop, dat hij daar op mag knappen,’ teemde Ellen. ‘Het betekent wat voor zo'n jonge, gezonde man om maar altijd te moeten rusten.’
‘Wat mankeert hem eigenlijk,’ wou Ann nog ten overvloede weten.
‘Nieren,’ zei Ellen, en met een diepe zucht trok ze een rosezijden draad uit het wrongetje.
‘Maar, je kunt zelfs op één nier leven. Ik ken verschillende mensen, die maar één nier hebben,’ zei Tante Anna.
| |
| |
‘Mag ik de thee aan Oom brengen,’ vroeg Ann opeens. ‘Ik vind die secretaris van Oom toch zo'n engel.’
‘Ik heb de thee al gebracht,’ zei Ellen, de onberispelijke.
‘O, dan breng ik het tweede kopje.’ Ze was al opgesprongen. Ze zei: ‘Ik heb altijd een baard aan een man verafschuwd. Maar bij Mr. Voss van Oldenboom past die baard. Ja, ik vind hem een absolute schat.’
‘Ann!’ Tante Anna keek bestraffend.
‘Hebben ze al cake?’
Nee, cake hadden ze nog niet. ‘Hè, Tante Anna, snijd een paar heerlijke plakjes voor de schat. Ja, zo is het goed.’ Zingend liep Ann het Paradijs binnen. Tante Anna schudde haar hoofd. Guusje dacht: ‘Hoe zal Ann dat voor mekaar boksen?’
Maar het toeval was Ann gunstig. Want nauwelijks had ze gezegd: ‘Wenst U nog een kopje thee, Oom? En U, Mijnheer van Oldenboom?’ of Treesje klopte en zei: ‘Daar is een mijnheer voor U uit Hilversum.’ Pieter bekeek het kaartje: ‘Laat Mijnheer maar binnenkomen. Dan kunt U - ik zal U even voorstellen - Uw thee bij Mevrouw gebruiken.’
Ann wachtte de voorstelling niet meer af. Ze liep naar de tuin. Ze zei, terwijl ze naar Ellen keek: ‘Ik draag de theeceremonie aan U over. Mijn Oom heeft bezoek gekregen. En nu ga ik lekker wandelen met Mijnheer van Oldenboom.’
Toen Jan Lucas later in hun midden kwam, en Tante Anna hem gelaafd had met thee, en gevoederd had met cake, zei Ann opeens: ‘Zal ik U een paar mooie plekjes wijzen hier in de buurt, Mijnheer van Oldenboom?’
En terwijl de ogen van Mijnheer van Oldenboom ner- | |
| |
veus knipperden, maar dat was om Ellen natuurlijk, zei Jan Lukas haastig: ‘Volgaarne, juffrouw Ann.’
En zo liepen ze later samen de tuin door, en het boschpaadje af.
‘Jan Lucas,’ begon Ann, ‘ik houd het zo niet meer uit. Ik bedoel, ik wil me met jou verloven gaan. Zou het niet denderend zijn, als Oom nu met grote woorden toestemming zou geven tot onze verloving?’ Ze hing aan zijn arm, ze schopte een steentje weg. ‘Dan ben jij toch volkomen gerehabiliteerd, is 't niet zo, Jan Lucas?’
‘Darling, ik wil niets liever. Maar hoe stel jij je dat voor?’
‘O, heel gewoon. We komen gearmd thuis. Als Oom in de tuin zit, dan val ik hem meteen aan. Zit hij nog in zijn hok, alleen, dan komen wij omstrengeld bij hem binnen.’
‘Nee Ann, mij lijkt het veel beter, dat ik hem in optima forma om je hand vraag. Wat ik eens heb gedaan, en waar ik toen zo smadelijk afgewezen werd.’
‘En nu sluit hij jou misschien in zijn armen,’ beloofde Ann. ‘Hij is dol verrukt van Mr. Voss van Oldenboom.’
‘Wat zal dat later een schitterende ontknoping geven,’ zei Jan Lucas jongensachtig, en hij tilde Ann als een veertje op.
Gearmd kwamen zij thuis. In de tuin zaten alleen nog Tante Anna en Ellen. Guusje was naar de trein om Maarten te halen.
‘Tante Anna,’ ziep Ann blij, wij zijn verloofd. U kunt mij gelukwensen en Mijnheer van Oldenboom ook.’
‘Ik zal je alleen kunnen feliciteren, als Oom zijn toestemming gegeven heeft.’
‘Ik wilde ook Mijnheer eerst om Ann's hand vragen,’ bekende Jan Lucas, terwijl weer zijn ogen knipperden. ‘Is Mijnheer op het ogenblik alleen?’
| |
| |
‘Is Mijnheer z'n bezoek al weg?’ wilde Tante Anna weten.
‘Ik geloof, dat Treesje net Mijnheer's bezoek uitlaat.’
‘Dan is Oom alleen. Dan moet je er meteen maar op af.’ En Ann, terwijl ze languit in een grote ligstoel zich neervleide, zag hoe Jan Lucas met bedachtzame pasjes het Paradijs tegemoet trad. ‘Dag lieveling,’ riep ze hem na. Schichtig keek Jan Lucas om. Schichtig wuifde hij. Tante Anna fronste weer haar wenkbrauwen. ‘Je moet niet zo uitbundig doen, Ann. Je bent nog niet verloofd.’ Ze keek Ann even aan, ze had een manuaal naar Ellen, dat Ann eerst niet begreep. Later pas snapte zij, dat al haar uitbundigheid bij Ellen argwaan had kunnen opwekken.
‘Had U ook zo'n kramperig gevoel, toen Oom Uw hand vroeg aan Uw Vader, Tante Anna?’
‘Dat ben ik vergeten, mijn kind.’ Het bleef een tijdje stil. Dan zei Ann:
‘Nu, ik weet wel, dat als ik eens dochters heb later, en die krijgen vrij......’ Haar zin brak af. Want Treesje kwam aanlopen, en ze zei: ‘Of juffrouw Ann even bij Mijnheer komt.’
Ann hees zich uit de stoel. ‘Denkt U aan mij, Tante Anna? Ja? Geef mij dan een zoen.’
‘Och darling,’ zei Tante Anna. De blikken van Ellen bleven op haar ontbijtlaken gevestigd. ‘Brengt U me even weg, Tante Anna?’ En toen ze ver genoeg weg waren, zei Ann zacht: ‘Denkt U, dat Ellen verliefd op Jan Lucas is?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘En ze is zo stil, en ze ziet er zo vlekkerig uit.’
‘Ja, maar dat heeft een andere reden. Haar broer is toch nog ziek. Dat schijnt ze zich aan te trekken.’
| |
| |
‘Tante Anna, ik ben in the Cottage geweest, en ik heb de broer van Ellen gezien. Hij lag in een hangmat en hij sliep. En hij leek op een man, die ik gekend heb. En ik weet niet op wie.’
‘Hoe kwam jij in the Cottage?’
‘O gewoon. Guusje heeft daar kamers gezien voor haar zuster. Voor September,’ zei Ann nonchalant.
‘Zul jij voorzichtig zijn, kindje. Oom heeft Jan Lucas nog geen moment doorgehad. Als jij maar niet te uitbundig wordt, zodat zijn baard gaat verschuiven, daar ben ik warempel nog bang voor.’
‘Och engel,’ zei Ann. ‘Ik zal melodramatisch zijn en misschien zal ik wel snikken. Dat kan ik makkelijk, als het zo te pas komt.’
Ze liep de hall door. Ze klopte even op de studeerkamer van Pieter. Ze ging binnen. Jan Lucas verhief zich, maar in al zijn lengte bleef Pieter zitten. Hij keek Ann doordringend aan. Hij zei: ‘Net heeft Mr. Voss van Oldenboom mij om jouw hand gevraagd. Dit heeft mij volkomen verrast. Mr. van Oldenboom is een hoogstaand mens.’ Ann trapte Jan Lucas onder de tafel. ‘En ik weet niet, of jij in je jeugdige lichtzinnigheid......’ - Ann greep al vast naar haar zakdoek - ‘wel de gewenste vrouw voor hem bent. Maar Mr. van Oldeboom heeft mij verklaard, dat hij, waar hij zoveel ouder is, jou zal kunnen leiden, dat ik ten slotte daarvoor bezweken ben. Als jullie van mekaar houdt, soit, dat is het voornaamste. Hoewel,’ zei Pieter pienter, ‘ik heb nooit iets van jullie genegenheid gemerkt.’
‘Och, we liepen er niet mee te koop,’ zei Ann. ‘Nietwaar......’ Opeens wist ze de naam niet van Jan Lukas - ‘nietwaar, lieveling?’ eindigde Ann.
‘Ik heb Mijnheer van Oldenboom ook ingelicht over die blonde, arrogante kerel, van wie je eens dacht te
| |
| |
houden. Ik vond het niet meer dan mijn plicht om hem dat mee te delen.’ Ann vond dit het moment van de zakdoek.
‘Maar Oom, dat is toch maar een bevlieging geweest.’ Ann snufte even, Ann wreef over haar ogen.
‘Ja, maar als ik niet zo verstandig was geweest, daarover mijn veto uit te spreken, dan zou jij je met die arrogante vlerk hebben verloofd.’
Ann stopte haar zakdoek in haar ceintuur. ‘Maar Oom, toen wist ik nog niet, wat Liefde was. En dat weet ik nu. Ik houd dolveel van Henri,’ - ja, zo heette Jan Lucas geloofde zij in zijn vermomming - ‘en dat andere is alleen maar een, nou ja, ik heb het al gezegd, een bevlieging geweest.’
‘Dan mag jij je Oom wel dankbaar zijn.’
‘O, dat ben ik ook. Dat ben ik ook.’ Ze keek even Jan Lucas aan, ze stak hem haar hand toe. Hij nam dat handje tussen zijn beide handen. Maar toen stond Pieter op. Schertsend zei hij: ‘Je hoort eigenlijk mìj ook te bedanken, dat ik jou voor een onberaden stap heb behoed.’
‘Dat doe ik ook. Dat doe ik ook.’ Ann zwaaide om naar Pieter, en wat anders alleen op verjaardagen plaatsgreep, gebeurde nu ook: Ann zoende Pieters wang, en kreeg een hoofse kus terug. Maar toen draaide zij zich om, liep op Jan Lucas toe, en terwijl ze zijn baard trachtte te ontwijken, en terwijl ze haar hoofd tegen zijn schouder borg, stak Ann, niet door Pieter gezien, een lange, rooie tong uit.
‘We moeten vanavond een dinertje hebben,’ zei Pieter, die weer was gaan zitten. ‘Stuur Tante Anna maar even bij mij. Tante Anna zal ook ophoren.’
‘Maar Tante Anna had wel iets vermoed. Och, wij vrouwen, zijn veel snuggerder op het gebied der liefde.’
| |
| |
‘Noem jij jezelf al een vrouw?’ piepte Mijnheer van Oldenboom, terwijl hij met twee vingers Ann's kin oplichtte.
‘Wat ben ik dan? Wat ben ik dan anders?’ wilde Ann weten.
‘Jij wordt mijn eigen lieve, kleine vrouwtje,’ zei Mr. van Oldenboom, en terwijl zijn schouders zich rechtten, keek hij Pieter aan. Ik kan U niet zeggen, hoe dankbaar ik ben voor Uw toestemming, En ik stel het op hoge prijs, dat U mij hebt ingelicht over Ann's verleden.’
Waarop Ann prompt haar gezicht in haar zakdoek verborg, en schokte. Jan Lucas wreef haar schouder, Pieter zat hoog verheven achter zijn bureau, en toen Ann uitgelachen was, en met haar zakdoek de tranen wegveegde, die Pieter voor weemoedstranen versleet, toen zei Ann: ‘Dat zal nooit meer voorkomen, mijn schat.’
‘Geleid door mijn liefde, en gekoesterd door mijn zorg, neem ik wel aan, dat dit nooit meer voorkomen zal,’ zei Mr. Voss van Oldenboom, en hij schoof zijn manchetten terug.
‘Vanavond zal ik drinken op jullie geluk,’ beloofde Pieter.
‘Hè ja,’ zei Ann. ‘Hebt U hem nog nodig?’
En met een gracievolle handwuif zei Pieter: ‘Voor deze keer zal ik mijn secretaris graag ontberen. Stuur je Tante Anna bij me.’
‘Natuurlijk Oom. Kom, schattebout.’
Toen de deur achter Jan Lucas en Ann was dichtgevallen, leunde Ann even tegen de deur. ‘O, ik kan niet meer, het is te grijs.’ Maar Jan Lucas duwde haar met een forse hand weg van de deur. Hij fluisterde: ‘Wees toch voorzichtig. Jij zou alles nog kunnen bederven. Toe, kom mee, Ann.’ En, door Jan Lucas geleid
| |
| |
- zijn manchet schramde haar pols - liepen Ann en Jan Lucas op Tante Anna toe.
Om zeven uur 's avonds was de tafel keurig gedekt. Op hoog verzoek waren de heren in smoking, de dames in avondtoilet.
Het avondtoilet van Ann was een witzijden jurk, tot op de grond, die om haar heen golfde, en waarin ze zestien leek. Guusje was in lichtblauwe zij, en Tante Anna in het lila. Maar Ellen droeg een zwart gewaad, zonder rug. Op haar schouder was een orchidee geplant. Ann was het eerst beneden. Toen kwam Maarten.
‘Zeg, dat heb je hem mooi geleverd,’ zei Maarten. ‘Als het later uitkomt, dat hij Jan Lucas is, slaat Pieter een figuur als modder.’
‘Daarom is toch alles begonnen, nietwaar?’
‘Natuurlijk. En als Pieter vanavond gaat speechen, dan kondig ik mijn verloving met Guusje aan. Gaat in één moeite door.’
‘Daar heeft Pieter natuurlijk niets op tegen.’
Ellen kwam binnen. Ze ontstak de kaarsen in hun zilveren candelabers, ze trok de gordijnen dicht.
‘Wat betekent dit? 't Is nog klaarlichte dag.’
‘Een verzoek van Uw Oom. Te eten bij kaarsenverlichting,’ zei Ellen trots.
‘Och, het is wel intiem,’ zei Ann genadig. ‘Dit is ten slotte wel een dag in mijn leven, die moet worden uitgebuit.’ En toen Jan Lukas binnenkwam, rolde Ann in zijn armen. Ze fluisterde: ‘Geef maar een klapzoen op je hand. Ik ril van je baard.’
Het diner was voortreffelijk. Tante Anna had een kostelijke hors d'oeuvre ingelast, en een prachtige taart met room en vruchten sloot de rij. Er werd champagne
| |
| |
geschonken, en toen ze tot de eend genaderd waren, stond Pieter op. Hij tikte even aan zijn glas, alsof hij daarmee stilte verzocht. Hij kuchte. Tante Anna zag neer op haar handen. Ann grabbelde haar zakdoek te voorschijn uit haar avondtasje.
‘Mr. Voss van Oldenboom en Ann. Het is mij een waar genoegen jullie op deze avond geluk te wensen met jullie verloving. Het is mij ook een waar genoegen, dat Mijnheer van Oldenboom zijn rijpe liefde’ - Ann graaide naar haar zakdoek, verborg er haar gezicht in - ‘over onze kleine nicht, die Tante Anna en ik nog altijd zien als het kleine meisje, dat jaren onze eigen dochter is geweest, heeft uitgestort.’ Ann kwam met rode ogen achter haar zakdoek te voorschijn, Mr. Voss van Oldenboom had zijn lippen vast opeen gedrukt, hij had Ann's handje stijf omklemd, en zijn ogen achter de grote bril keken verliefd en verzaligd Ann aan.
‘Tante Anna en ik leven volkomen mee in jullie geluk. Wij hopen beide, dat deze eerste stap op jullie gezamenlijke levensweg mag leiden tot dat schone, van God begenadigde verbond, dat van alle eeuwen is.’ Weer verdween Ann in haar zakdoek. ‘Ik heb Mr. Vos van Oldenboom leren kennen als een hoogstaand, zeer serieus mens, waaraan ik gaarne onze dochter toevertrouw.’ Ann keek schichtig vanachter haar zakdoek naar Tante Anna. Die keek nog steeds neer op haar handen. Ze keek naar Ellen. Die staarde Pieter ootmoedig aan.
‘En ik hoop,’ besloot Pieter, ‘dat er vanavond, op deze schone dag in Augustus een band gelegd is voor jullie leven, een band, die onverbrekelijk in de toekomst zal zijn. Ik heb gezegd.
Ze verhieven zich allemaal, ze klonken, en Ann boog
| |
| |
zich over Tante Anna heen. ‘Alle geluk,’ fluisterde die. ‘Alle geluk van de wereld.’
Toen verhief Jan Lucas zich. ‘Zijn baard zit goed,’ dacht Ann, ‘en zijn haar. En hij is beeldig bijgeverfd. Het valt helemaal niet op. Of je moet denken, dat die beeldige rooie koontjes t.b.c. zijn.’
‘Mijnheer Wiebo Hackaart en Mevrouw. Mag ik U mijn innige dank betuigen voor Uw schitterende woorden, waarin U mij Uw dochter Ann in mijn bescheming toevertrouwt. Ik zeg hierbij, dat niets mij te veel zal zijn om Uw dochter Ann geluk te geven. Ik weet, dat er iets verlangd wordt van het meisje, dat haar lot met het mijne verbindt. Maar ik weet ook, dat de stralende liefde,’ - Ann verdween weer in haar zakdoekje, ‘ik herhaal, dat de stralende liefde, die ik haar toedraag, haar pad zonder oneffenheden mag maken, en......’ Jan Lucas ging op een hoger octaaf over, ‘dat mijn stralende liefde......’ Ann schokte, ‘mag leiden tot ons beider geluk. Ik heb gezegd.’
Weer klonk iedereen. Jan Lucas dipte met zijn zijden zakdoek zijn voorhoofd af. Dan zoende hij Ann voorzichtig op haar wang.
‘En nu heb ik nog wat te zeggen,’ zei Maarten. ‘Ik hoop, dat U mij toestemming geeft om mij te verloven met Guusje Grotendorst. Het gaat in één moeite door, ik bedoel het diner en zo. Ik heb Guusje leren kennen als een meisje, dat ver boven mij staat, en het enige, wat ik beloven kan, is dit, dat ik, om haar te krijgen, in staat ben om ook oude talen te studeren. Wat zegt U daarvan Oom? Vindt U het goed?’
Pieter keek van Maarten naar Guusje.
‘Hoe ken jij juffrouw Grotendorst? Kende je haar al, toen zij hier kwam logeren?’
‘Oh, al jaren,’ zei Maarten. Nee, da's te lang. Maar
| |
| |
maanden kende ik jou zeker, nietwaar Guusje?’
‘Ja Maarten,’ zei Guusje. ‘Maanden heb je mij zeker gekend.’
‘En houden jullie van mekaar?’ Als een rechter van instructie liet Pieter zijn blik dwalen over de twee jongelui, die zo plechtig naast mekaar zaten.
‘We zijn dòl op mekaar,’ zei Maarten.
‘Ik houd dolveel van hem,’ zei Guusje.
‘Hoe oud ben jij?’ Een vraag, die op hem losgeschoten werd.
‘Vierentwintig.’
‘En U?’
‘Ook vierentwintig,’ zei Guusje.
‘Och, dan zullen wij maar geen bezwaar hebben, wel Anna?’
‘Nee, dat vind ik ook niet, Peter.’
‘En, zoals Mr. van Oldeboom Ann zal leiden, zo zal ik geleid worden door een doctor in de oude talen, die Guusje Grotendorst heet. Geloof het maar.’ De sloomheid scheen van Maarten afgevallen te zijn. Hij zat keurig rechtop, en zijn haar was voorbeeldig geknipt.
‘Daar gaan jullie dan,’ zei Pieter. ‘Dit is werkelijk een dag der dagen, nietwaar Anna?’
‘Ja Peter.’ Ze zoende Guusje, ze zoende Maarten, ze keek, vond Ann, een beetje minachtend naar Ellen, bij wie de orchidee op de schouder scheen te verleppen, al was hij dan niet echt.
Toen zei Mr. Voss van Oldenboom: ‘Ik heb dolgraag, dat U mij Henri noemt. Dat is mijn naam. Nu ik zo opgenomen ben in Uw gezin, nu ik me daarbij zo gelukkig voel, nu zou ik ook volgaarne willen, dat U mij ook als een familielid beschouwde. Nogmaals, ik heet Henri,’ piepte Mr. Vos van Oldenboom.
‘Dat is nu wel goed in de huiselijke kring. Maar op
| |
| |
mijn kantoor blijft U Mr. van Oldenboom,’ zei Pieter fier.
En met de snelle overgang naar servieliteit, die Jan Lucas kenmerkte, zei die: ‘Maar natuurlijk, Mijnheer Wiebo Hackààrt.’
|
|