| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV
's Avonds, en het was een heerlijke maanavond, zaten ze allen onder de esdoorn. Pieter had gezegd: ‘Vanavond wordt er niet aan werken gedacht, Henri. Deze avond zal ik benutten om in de huiselijke kring te verblijven, en alleen maar een weinig lui te zijn.’
Ann schoof dichter naar Jan Lucas toe. ‘Hoe voel jij je, Henri?’
‘Ik voel mij intens gelukkig,’ piepte Henri.
‘Hoe voel jij je, Guusje?’
‘Ik ben ook gelukkig, Maarten,’ zei Guusje.
Ellen kwam aanlopen. Ze had zich in een zwart mantelpak verkleed. ‘U hebt er toch niets op tegen, Mevrouw Wybo Hackaart, dat ik nog even naar mijn broer ga?’
‘Neen, niet het minst.’
Ellen maakte een neiging, en omvatte allen in één. Dan liep ze rechtop en zonder omkijken de avondstille tuin door.
Pieter oogde haar na.
‘Je moet mij toch toegeven, Anna, dat jij het buitengewoon getroffen hebt met juffrouw van Vredenburg.’
‘Och ja.’
‘En daartegen heb jij je eerst nog verzet, Anna. Jij wilde geen juffrouw voor de huishouding. Als ìk er niet op aangedrongen had, dan had jij misschien weer zo'n exemplaar als, hoe heette die meid ook weer?’
‘Maria,’ hielp Ann.
‘Als Maria genomen. Terwijl nu alles op rolletjes loopt, en wij zelfs eer kunnen inleggen met de ge- | |
| |
distingueerde verschijning, die juffrouw van Vredenburg ontegenzeggelijk is.’
‘Ik houd niet van haar,’ bekende Tante Anna.
Pieter keek de kring rond, alsof hij van allen afkeuring verwachtte. Maar Ann leunde zo op het oog verzaligd tegen de schouder van Jan Lucas, en Maarten fluisterde iets in Guusjes oor, waarop die lachte. Toen verhief Pieter zijn stem.
‘Och, houden van...... houden van...... je hoèft niet van haar te houden. Maar je kunt toch zeker haar goede qualiteiten waarderen. Ik heb mij wel eens geërgerd, zo meer dan onverschillig je tegen juffrouw van Vredenburg optrad.’
‘Tante Anna's lagere instincten werden wakker gemaakt door Ellen. Precies als de mijne,’ bekende Ann.
‘Maar dat is toch te zot.’ Pieters stem schoot uit, niettegenstaande de avond vol vrede was.
‘Ja, misschien,’ gaf Tante Anna toe. ‘Maar je kunt je genegenheid niet dwingen. Ik houd van Treesje, al laat ze de melk overkoken. Ik houd zelfs van onze Huizer werkster, al vergeet Janny negen van de tien keer het kraantje te poetsen in het toilet.’
‘En jij stelt haar voorkomen, en dat ze er altijd zo meer dan correct uitziet, ook niet op prijs?’
‘Nee, het spijt mij, Peter.’
Hij streek over zijn haar. Hij beet op de sigaret, die hij rookte. Hij zei: ‘Nu, jij zult nog wel eens anders over haar denken. Als ze genoeg krijgt van de onverschillige manier, waarop ze hier behandeld wordt. Neem dat van mij aan.’
‘O, dat neem ik grif aan, Peter.’
‘Zeur toch niet zo over Ellen. Ze moest eens weten, dat zij het onderwerp van gesprek is, alsof er over niks anders te praten valt. Waar is Jeep, Tante Anna?’
| |
| |
‘Jeep ligt in zijn hok. Ik wilde deze avond niet verstoord zien door Jeeps geblaf, als hij Oom Peter ziet.’
‘Loffelijk,’ zei Ann.
‘Maar één ding wens ik je nog te zeggen, en daar sta ik op, als de broer van juffrouw van Vredenburg geheel hersteld is, dan wens ik, dat je hem een dinertje aanbiedt. En per saldo kan hij dan ons huis als het zijne beschouwen. Je moet die broer en zuster helpen.’
‘Moet U bij een etentje nog rekening houden met zijn éne nier?’ vroeg Ann.
‘Wat is dat voor waanzin?’
‘Geen waanzin,’ zei Ann. ‘Hij heeft maar één nier, heeft Ellen ons zelf verteld.’
Hij doofde verbitterd zijn sigaret. Nu was je in de beste stemming van de wereld, en nu had Anna al weer bereikt, dat je geprikkeld werd door haar idiote opmerkingen. Maar hij zou het onderwerp nu laten rusten, het was ten slotte een feestavond, en die wenste hij niet bedorven door een oppositie, die kant noch wal raakte. Maar als het weer een gewone dag was, dan zou hij Anna toch eens kras vertellen, hoe zij zich had te gedragen tegenover juffrouw van Vredenburg en haar broer.’
‘Henri!’ schalde zijn stem opeens.
Ann gaf zijn arm een duwtje. Hij deed, alsof hij schrok. ‘Ja, Mijnheer Wiebo Hackaart.’
‘Jij hebt mij een paar dagen geleden gezegd, dat het niet onmogelijk is, dat jij met je Oom, de ontdekkingsreiziger, in October meegaat naar Egypte.
‘Wat?’ riep Ann uit, en zij greep naar zijn hand, ‘dat heb je mij nooit verteld.’
‘Ja, maar vergeet niet, ik heb een paar dagen geleden de brief van Oom Henri ontvangen, waarin hij me dit verzocht......’
| |
| |
‘Toen had je mij dat onmiddellijk moeten vertellen. Nee, dit vind ik erg.’
‘Maar darling, het is nog helemaal niet zeker.’
‘Ja, stel je voor, als het al helemaal zeker was.’ Ann boende haar ogen.
‘Ik wil er in elk geval graag morgen meer van horen,’ decreteerde Pieter. ‘Want, zie je, mocht die reis naar Egypte doorgaan, dan zou Mijnheer van Vredenburg burg je misschien kunnen vervangen.’
‘Ik zal direct mijn Oom nadere inlichtingen vragen.’
‘Wat is er in Egypte?’ vroeg Ann. ‘Opgravingen en mummies en ratelslangen.’
‘Maak je niet van streek, mijn lieveling. Ik zal alleen maar, als het doorgaat, aan de opgravingen meedoen.’
‘Opgravingen,’ herhaalde Ann. ‘En dan afschuwelijke mummies te voorschijn graven, die meteen een vloek over je uitspreken, waardoor je binnen drie maanden sterft. Nee, je gaat niet, ja...... Henri.’
‘Jij raaskalt weer,’ zei Maarten. ‘Wat ruikt jouw haar lekker, Guusje.’
Ann keek naar Tante Anna. Een klein, tevreden glimlachje speelde om haar mond.
‘Het lijkt mij zeer interessant, zeer belangwekkend, Henri. En je ziet veel van de wereld. Het is mijn plan, hetzij dat jij blijft, hetzij dat ik Mijnheer van Vredenburg als mijn secretaris aanneem, om volgend jaar een grote reis te ondernemen, en de criminologie in de verschillende landen te bestuderen.’
‘Dat lijkt mij hoogst interessant,’ piepte Henri.
Ann was een eindje van hem weggeschoven.
‘Vindt U het niet afschuwelijk voor mij, Tante Anna, als Henri zich in Egypte op gaat bergen?’
‘Wij zijn zover nog niet,’ zei Tante Anna zacht.
| |
| |
‘Nee, dat is zo. Maar vindt U het leuk van Henri om dat voor mij te verzwijgen?’
‘Hij zou het jou toch zeker verteld hebben.’
‘'t Is een schok geweest.’ Ann schoof weer naar Jan Lucas toe. ‘Ben jij sorry?’
‘Awfully sorry,’ prevelde Jan Lucas, en hij legde zijn hoofd op Ann's haar.
Door de tuin kwam plotseling de eend aanrijden. Van verre riep hij al: ‘Good evening, good evening, good evening.’ Maar, toen hij dichterbij kwam, en de avondtoiletjes zag en de smokings, bleef de eend staan. ‘Val ik middenin de feestvreugde? Is er feest hier?’
‘Je ziet hier twee, nee vier gelukkige verloofden,’ zei Ann. ‘Jij mag ons best gelukwensen.’
De ogen van de eend dwaalden langs het groepje, bleven rusten op Ann. Hij trok een gezicht, alsof hij een lang gekoesterde illusie op moest geven, hij drukte handen, hij zei: ‘Mijn beste gelukwensen, Ann, juffrouw, mijnheer, mijnheer. Ik feliciteer U ook, mevrouw Piebele Hackààrt, Mijnheer Piebele Hackaart.’
‘Wat kom je doen?’ wou Ann weten.
‘Ga zitten, Riech. Trek een stoel bij,’ zei Tante Anna.
Peter fronste zijn wenkbrauwen. Natuurlijk, een stoel bijtrekken, terwijl hij nog met Henri had willen spreken over zijn grote reis. Anna wist nooit, wanneer zij gastvrij moest zijn of op een afstand. En die malle vlerk, met zijn Piebele Hackààrt had altijd nonsens te vertellen.
De eend bleef naar Jan Lucas staren. Hij dacht: ‘Nee, op het ogenblik leek hij niet geverfd, maar dat kwam misschien van de maan. Maar wat een ouwe kerel. Hoe Ann daar idee in kon krijgen...... En eens, toen ze hier pas kwam, had ze nog over een vriend gepraat, die met haar zou gaan tennissen, en hockeyen en zwemmen. Deze
| |
| |
snijer leek er nog al wat op. Als die zwemmen en tennissen kon, dan was hij een eend.
Ann onderschepte het gestaar van de eend naar Jan Lucas. Ze vroeg maar gauw: ‘En wat kom jij nu hier doen?’
‘Heb jij Engelse lectuur?’ vroeg de Eend. ‘Daar kom ik om voor Gwennie. Ze verveelt zich zo.’
‘Hoe is het mogelijk, terwijl jij haar hand vasthoudt.’
‘Maar ik houd niet de hele dag haar hand vast.’
‘Nee, dat is waar ook. Ik heb alleen Misunderstood en Ships, that pass in the night. Dat zal Gwennie dunkt me niet bekoren. Maar Oom heeft een prachtige Engelse bibliotheek, nietwaar Oom Peter?’
‘Wie is Gwennie?’ wilde Peter eerst weten.
‘Dat is een Engels meisje, dat een rustkuur houdt in the Cottage.’
‘Ja, ik heb een uitgebreide lectuur. Maar het zijn alleen maar criminologische werken.’
‘Crimi......’ begon de Eend.
‘Detectivestories,’ legde Pieter bars uit.
‘Oh, nou als ze interessant zijn, dan dunkt mij, dat Gwennie daar wel plezier in zal hebben.’
‘Wou je ze meteen meenemen?’
‘Als het kan graag Mijnheer Wiebo Hackààrt.’
‘Ga jij even mee, Henri, dan zullen wij de beste uitzoeken.’ Gebogen en uitermate slaafs liep Jan Lucas met Pieter, die kaarsrecht en militairement daarheen stapte, mee.
‘Zullen wij even gaan wandelen, Guusje? Mag wel, nietwaar, Tante Anna?’
‘Gerust.’
‘Dan kun je even alleen met je vriend zijn,’ zei Maarten edelmoedig.
| |
| |
‘Is dat Engelse meisje hier helemaal alleen?’
‘Ja, maar Riech houdt haar hand vast,’ legde Ann uit. ‘U weet het nog niet, maar zijn Franse verloving is af.’
‘Och, hoe komt dat?’ wilde Tante Anna weten.
‘Ze heeft mij bedrogen,’ zei de Eend weemoedig.
‘In welk opzicht?’
‘Ze heeft mij met haar leeftijd bedrogen.’
‘Was dat nu zo erg?’
‘Ze zei, dat ze twintig was. En ze is zesendertig. Vindt U dat niet het verbreken van een verloving waard?’
Ja, dat vond Tante Anna ook.
‘Zeg, ik heb zopas Uw juffrouw nog in the Cottage gezien.’
‘Dat kan,’ zei Tante Anna, ‘haar broer rust daar. Was jij daar dan al weer?’
‘Ik heb nog even Gwennie opgezocht. Zij lag nog in de tuin. Trouwens, alle patiënten lagen nog in de tuin. Deze kostelijke maanavond,’ dweepte de eend.
‘Ja, 't is gewoonweg feestelijk, echt een avond, om verloofd te zijn. Ann verlegde haar hoofd, zodat ze nog beter de stralen van de maan op de vijver, op de bloementuin kon zien.
‘Ik heb ook de broer van Uw juffrouw gezien. Als het tenminste haar broer is.’
‘Hoe zag hij eruit? Heb je zijn ogen gezien?’
‘Nee. En die hebben mij ook niet geïnteresseerd.’
‘Wat deed hij?’
‘Hij liep met jullie juffrouw heen en weer. Ze zijn wel tien keer voorbij Gwennie en mij gekomen. Maar ze praatten zo zacht, dat ik niets verstaan kon van wat ze zeiden.’
‘Is dat zo gek? Gwennie en jij gillen toch ook jullie geheimen niet uit.’
| |
| |
‘Dat is toch heel wat anders. Maar, denk jij, dat ik met een zuster fluister?’ De eend keek afkerig. ‘Met een zuster kibbel ik.’
‘En hoe zag hij er nu uit?’
‘'t Leek mij een oude baas. Of oud...... maar hij was al grijs, hij stapte wel kwiek, dat is zo. Maar jullie juffrouw ziet er altijd zo tip top uit, en die broer was maar sjabbie.’
‘Dat kan,’ zei Ann, ‘hij heeft maar één nier.’
‘Wat heeft dat er nu mee te maken?’ wilde Tante Anna weten.
‘Alles,’ zei Ann.
Pieter kwam weer uit het Paradijs gelopen, Jan Lucas torste de boeken.
‘Wij hebben een tiental boeken uitgezocht, dan kan Miss Gwennie voorlopig voort.’
‘O, dank U. Wat ben ik daar blij mee. Ik heb een tas op mijn fiets zitten, daar kunnen ze prachtig in. Dank U zeer, Mijnheer Wiebo Hackààrt.’
De eend stond op, hij nam de boeken van Jun Lucas over. Hij hield ze voor zijn buik. Hij omvatte allen in een neiging. ‘Dan ga ik maar,’ zei de eend. ‘Dan breng ik ze nog even naar Gwennie.’
‘Bonjour,’ zei Ann, ‘als jij de broer van Ellen nog ziet let dan even op zijn ogen wil je?’
De eend lachte. ‘Ik zal ze voor jou uittekenen, is het nu goed?’
Hij zwaaide zijn fiets om. Hij deed de boeken in zijn tas. Vier vielen er buiten. ‘Denk eraan, dat Miss Gwennie keurig op mijn boeken is,’ snerpte Pieter.
En ‘natuurlijk, natuurlijk,’ zei de eend, terwijl hij het laatste boek in zijn tas propte, ‘natuurlijk, Mijnheer Wiebele Hackààrt.’
In een oogwenk was zijn blauwe achterspatbord niet
| |
| |
meer te zien. Maarten en Guusje kwamen aangeslenterd.
‘Is die malloot weg?’ vroeg Maarten.
‘Jij hoeft niet zo'n standpunt tegenover hem in te nemen. Hij is bar aardig, nietwaar, Tante Anna?’
‘Hij is nog een kind,’ zei Tante Anna kalm.
‘Ik ben het met Maarten eens, hij is een malloot,’ zei Pieter.
Maarten had een gebaar van: ‘Zie je nu wel? Zijn Hoogheid is het met mij eens.’
Door de tuin kwam juffrouw Vredenburg met een kittige pas aanlopen. Ze stopte bij Pieter. ‘Wat is het verrukkelijk om nu buiten te zitten. Dit is een zeldzame avond.’
‘Kom bij ons zitten,’ noodde Pieter, met even een gramstorige blik op Tante Anna.
‘Neen. Ik hoop, dat Mevrouw mij veroorlooft naar bed te gaan. Ik ben, wonderlijk genoeg, een beetje moe.’
‘En U kwam zo ferm aanlopen,’ wist Ann, terwijl ze de vingers van Jan Lucas, die niet te vlechten waren, vlocht.
‘Och, ik geef nooit toe aan mijn moeheid,’ zei Ellen.
‘Hoe was het met Uw broer?’ wilde Pieter weten.
‘Nog zeer slap. Elke inspanning is te groot voor hem.’ Ellen's stem daalde in mineur.
‘U heeft vanavond met hem gewandeld. Mijn vriend Mijnheer Eend heeft U zien wandelen samen. Was dat dan niet een te grote inspanning?’ Dat moest Ann weten.
Een langzame kleur kroop op in Ellen's wangen.
‘Ik heb er speciaal op aangedrongen, dat hij even met mij wandelde, hij ligt maar steeds, dat kan toch ook niet goed voor hem zijn.’
‘Neen, dat kan het zeker niet,’ wist Pieter ook. ‘Hier Mevrouw en ik hebben afgesproken, wanneer Uw broer weer helemaal fit is, dat hij bij ons komt dineren, en
| |
| |
waar mijn tegenwoordige secretaris misschien op een ontdekkingsreis naar Egypte moet, is het zelfs niet onwaarschijnlijk, dat Uw broer hem op kan volgen.’
‘O, wat zou dat heerlijk zijn.’ Ellen leek weg te zwijmelen bij dit idee.
‘Maar denk eraan, het is nog maar problematisch,’ zei Pieter.
‘Als U toch naar bed wilt,’ zei Tante Anna koel, ‘neemt U dan de thee weg. En brengt U ons dan nog even de wijnglazen.’
‘Goed, Mevrouw.’
Pieter voelde zich kregelig worden bij deze abrupte inmenging van Tante Anna. Liet hem niet eens het genoegen met juffrouw van Vredenburg door te borduren op het onderwerp secretaris. O, hij was best tevreden met Henri, maar het lokte hem toch meer Henri in Egypte, dan Henri hier en verloofd met Ann, die altijd zo recalcitrant was.
Ellen zette de theekopjes op het grote zilveren blad. De theekopjes rinkelden. ‘Ellen is nerveus,’ dacht Ann. ‘Misschien is het helemaal haar broer niet, misschien is het haar verloofde, of msschien haar man. En het kan ook best zijn, dat hij twee nieren heeft, zoals wij allemaal.’
Met het theegerei verdween Ellen in het Paradijs. Met de wijnglazen kwam ze terug. ‘U zorgt zelf voor de wijn, Mijnheer Wiebo Hackààrt?’
‘Natuurlijk. Natuurlijk. Ik wens U een zeer goede nacht, juffrouw Ellen,’ zei Pieter.
‘Kom,’ dacht Ann, ‘nu is het al Ellen.’ Ze keek gauw even naar Tante Anna. Die had haar mondhoeken in een minachtende plooi getrokken. Die zei zeer koel: ‘Welterusten.’
Toen Ellen in het Paradijs verdwenen was, zei Pieter:
| |
| |
‘Je moest er nog een hulp bij nemen, Anna. Het schijnt juffrouw van Vredenburg toch te druk te zijn hier.’
‘Daar denk ik niet over. Als het haar hier te druk is, dan moet ze maar naar een andere betrekking uitzien. Dan neem ik er een meisje bij, Janny sprak mij van een keurig Huizer meisje.’
‘Wat jij op juffrouw van Vredenburg tegen hebt......’
‘Alles,’ zei Tante Anna onverschrokken.
Pieter haalde zijn schouders op. ‘Met jou valt niet te praten. Ik zal de wijn maar uit de kelder halen. Misschien krijg jij dan prettiger gedachten.’
‘Het kan nooit goed gaan met Pieter in ons midden. Het zou zo leuk geweest zijn met alleen maar Tante Anna. Zelfs ìk voel mij bevroren,’ dacht Ann.
Maarten en Guusje fluisterden samen, Maarten had zijn arm om Guusjes middel geslagen. Ann rukte de arm van Jan Lucas naar zich toe, vleide die om zich heen. Ze zei wrevelig: ‘Je mag wel een beetje verliefd doen. Anders denkt Oom, dat de liefde alleen van mijn kant komt.’
‘Maar ik moet mijn rol van ouwe, gedegen Pa volhouden. Ik moet jou als maar leiden, Ankie.’
Tante Anna lachte opeens. Ze lachte hartelijk. ‘Ik kan genieten van Henri,’ zei ze. ‘Zo prachtig, als die zijn rol speelt.’
Toen kwam Pieter aangelopen met twee flessen wijn onder zijn arm. ‘Nu hoop ik,’ zei hij, terwijl hij Tante Anna inschonk, ‘dat jij een beetje meer de charme van deze avond zult aanvoelen, dan jij gedaan hebt.’
‘Dat hoop ik ook,’ zei Tante Anna benepen.
Pieter ging breeduit zitten. ‘Om nu nog even over mijn aanstaande grote reis terug te komen, waar ik de criminologie ga onderzoeken in de landen, die het grootste aantal misdaden hebben, hoe lijkt jou dat, Henri?’
| |
| |
En Mr. Vos van Oldenboom piepte met zijn falsetstem: ‘Buitengewoon. O, zeer buitengewoon, Mijnheer Wiebo Hackaart.’
‘Nemen jullie de glazen mee?’ vroeg Tante Anna.
Pieter was al in huis verdwenen. Hij had gedacht, dat hij doodmoe was geworden zo in de huiselijke kring. Neen, dan een avond op zijn kamer, een probleem uitdenkend, wat was dat dan een genot......
Tante Ann zei: ‘Maarten en Jan Lucas, blijven jullie nog even? Ik moet jullie wat zeggen. Gaan jullie maar naar boven, Ann en Guusje.’
Gearmd liepen ze naar boven.
‘Wat zou Tante Anna Jan Lucas en Maarten te zeggen hebben?’ vroeg Guusje.
‘Och, ze zal moederlijke raad geven. Hoe ze met ons op moeten trekken, dat lijkt mij het eenvoudigste.’
‘Denk jij?’
‘Sure,’ zei Ann.
Toen ze boven nog uit hun erkertje bogen, en het toneel in de tuin aanschouwden, toen zagen zij, dat Jan Lucas en Maarten hun stoelen hadden bijgeschoven, en dat Tante Anna iets scheen te verklaren, wat wel de moeite waard was. Maarten streek in een gewoonte-beweging over zijn haar, maar de verkeerde kant uit, en Jan Lucas had zelfs een van Tante Ann's handen in de zijne genomen. Zijn baard stak fier vooruit.
‘Laten wij maar gaan slapen. Wat dáár uitgebroed wordt, hoeven wij schijnbaar niet te weten,’ zei Ann.
‘Nu staat Maarten op. Wat zou hij gaan doen?’
‘Naar bed gaan,’ zei Ann.
‘Nee, hij haalt Jeep.’
‘Nu, dan gaat hij nog even wandelen met Jeep.’ Ann
| |
| |
| |
| |
gaapte. ‘Kom Guusje. Schiet een beetje op, Guusje. Ik heb een reuzemaf.’
De Friese klok in de hall sloeg twaalf slagen, en een kerkklok in de verte zong ook twaalf slagen over het slapende dorp.
‘Nacht Ann.’
‘Nacht Guusje. Droom maar van Maarten, hoewel ik me niet kan voorstellen, dat je dan prettig slaapt.’
‘O schooier,’ zei Guusje, terwijl ze een deken over zich heentrok.
De Friese klok had net twee geslagen, en de kerkklok van het dorp had ook twee zangerige klanken over het dorp uitgestort, toen plotseling een schot weerklonk.
In een ommezien was Ann wakker.
‘Guusje, wat was dat, Guusje?’
‘Er is geschoten......’
‘Misschien een stroper......’ Ann bleef rechtop zitten. Maar dan klonk weer een schot, dat door wanden weerkaatst werd. Ann had haar benen al op de grond. Ze graaide naar haar kimono. ‘Ik moet zien, wat hier gebeurt. Kom mee, Guusje.’
Boven aan de halltrap bleven ze beide staan, verstomd door het schouwspel, wat zich daar beneden in de hall afspeelde. Maarten en Jan Lucas hadden beide een man omklemd, die wanhopig worstelde, en die Jeep, die een plooi van zijn broek tussen zijn tanden hield, trachtte weg te schoppen. Ellen leunde tegen de hallbank, en fier en onverschrokken stond Tante Anna - ze leek opeens veel groter - tegenover haar met een revolver in de hand.
‘Wat is dit hier? Wat gebeurt hier voor waanzin. Wat moet je met die revolver, Anna?’ stentorde Pieter, terwijl hij ook naar beneden liep.
‘Ik heb die revolver nodig om juffrouw van Vreden- | |
| |
burg in bedwang te houden. Zij heeft tweemaal geschoten. Heb je dat niet gehoord? Ze heeft, merkwaardigerwijs, niemand geraakt.
Nu stonden ze allen in de hall. Drie grote koffers lagen geopend daar. Zilver en goud schitterde hun tegen.
‘Ja, al ons zilver hebben ze gestolen,’ zei Tante Anna kalm.
‘Al ons zilver? Hoe kom je daarbij, Anna?’
‘Kijk maar, zelfs jouw gouden briefopener en de gouden lijst, waar de drie Musketiers inzaten.’
‘Maar, hoe is dat mogelijk? Ik begrijp er niets van. Verklaar dat, Anna.’
Weer was Pieter in een stoel neergezegen. Hij hield zijn hoofd in zijn handen.
Ann riep opeens: ‘Nu weet ik, wie hij is. Tante Anna, hij is die jonkheer, die Oom eens heeft opgezocht, weet U wel. Hoe heette die ook? Van der Does van Everdingen, geloof ik. Ik zie het aan zijn ogen. Hij had een blauw en een bruin oog, dat is mij toen opgevallen.’
Even hield de pseudo jonkheer op met worstelen. Hij keek venijnig naar Ann. Toen maakte een fikse kaakstoot van Jan Lucas een plotseling einde aan zijn bestaan. Jan Lucas, hij was nog steeds als Henri vermomd, zei: ‘Nu, die blijft wel een uur buiten westen. Misschien wel langer.’
‘Je hebt hem toch niet doodgeslagen,’ zei Ann hoopvol.
‘Nee, alleen maar bewusteloos.’
Pieter wiegde zijn hoofd heen en weer. ‘Ik begrijp er niets van. Verklaar me dit toch, Anna.’
‘Nu, die jonkheer......’ even keek Tante Anna, met een wereld van minachting de roerloze gestalte op de grond aan - heeft vele pseudo's gehad, maar in werkelijkheid is hij Gerrit Lap. En deze dame,’ - Tante Anna
| |
| |
bewoog speels haar revolver in die richting - ‘deze onberispelijke dame is zijn zuster. Ze heet Trijntje Lap! Wel een verschil met Ellen van Vredenburg, nietwaar?’
‘Maar, hoe kom je daaraan?’
‘O, ik heb informaties ingewonnen bij het politiebureau in Arnhem. Dat heb ik voor jou bewaard. Die schreven mij, dat Gerrit en Trijntje Lap al enige veroordelingen achter de rug hebben. Ze stuurden mij een photo van allebei. Ze schreven ook, dat Trijntje veel als huishoudster of als juffrouw van gezelschap in betrekking ging. En wanneer haar broer, want die zat, die schijnt gevangen genomen te zijn pal nadat hij bij jou geweest was Peter, wanneer die broer weer vrij kwam, dan sloegen ze weer hun slag. Je verroert je niet,’ bulderde Tante Anna's stem tegen Trijntje Lap, die een pas vooruit deed. ‘Anders moet jij haar ook maar even knock out slaan, Henri.’
‘Maar Anna, hoe ben jij op dat idee gekomen?’ Pieter wiegelde heen en weer.
‘Gewoon. Ik heb haar toch nooit vertrouwd. Toen heb ik naar Arnhem geschreven met een uitvoerige beschrijving van haar persoon. Voor we naar hier gingen. En toen kreeg ik haar portret, maar daar was ze zwart op,’ zei Tante Anna.
‘En hoe wist jij......’
‘Dat ze vanavond hier in zouden breken? Ja Jeep, je bent zoet. Houd die juffrouw maar in de gaten. Dat wist ik niet. Gisteravond heb ik alleen opgezeten en gewacht. Nu had ik de jongens gewaarschuwd. En dat was maar goed ook, want Trijntje zwaaide meteen met haar revolver. Ik had wel dood kunnen zijn,’ zei Tante Anna triest.
Ann en Guusje zaten beide op een leuning van een stoel.
| |
| |
‘Wat cordaat van je, Tante,’ zei Guusje.
‘Tante Anna, kom hier. Ik moet je een zoen geven, want dit, dit slaat alle moed met stukken.’
Tante Anna draaide de revolver in haar hand heen en weer. Tante Anna zei: ‘Kom maar hier, mijn schat, ik mag Trijntje niet uit het oog verliezen.’
‘Ik ben kapot, ik ben kapot,’ zuchtte Peter.
‘Zal ik het politiebureau nu maar opbellen?’ vroeg Maarten.
‘Ja graag. Dan kunnen de Lappen de omgeving krijgen, die hun het meeste ligt,’ zei Tante Anna, terwijl ze haar revolver op Trijntje's hart richtte. Trijntje zonk verstard op zij.
Pieter zat nog steeds in zijn stoel heen en weer te wiegen. Tante Anna plus revolver was gaan zitten. Gerrit Lap sliep nog de slaap der onrechtvaardigen. Maarten had Ann en Guusje in één omarming gesloten. Toen klonk plotseling uit de zitkamer, waar de piano stond:
I've got rhythm in my hands,
I've got rhythm in my toes,
I've got rhythm in my feet,
I've got rhythm in my Nooooose......
Dan herhaalde een valse stem dit lied verheugd en blij. Pieter keek op als iemand, die knock out geslagen was. En binnen kwam Jan Lucas, zonder bril, zonder baard. Ann op hem toe.
‘Ja, Pieter, die Mijnheer van Oldenboom is altijd Jan Lucas geweest.’
‘Waarom ben ik zo voor de mal gehouden,’ zei Pieter. ‘Dat is je eigen schuld geweest. Daarom heb je gewoon gevraagd!’ zei Tante Anna fier......
| |
| |
|
|