| |
| |
| |
Hoofdstuk XII
De hittegolf duurde tot 30 Juni. Toen kwam er een nacht van daverend onweer, dat Ann vanuit haar kamer bekeek.
De bomen in de tuin zwaaiden hun zwiepende takken, en alleen bij een zeer felle bliksemschits deed Ann haar ogen dicht.
's Morgens, na die rumoerige nacht, viel de regen bij stromen neer, en loeide de wind om het huis. De thermometer was tot 52 graden gezakt. Tante Anna kwam aan het ontbijt, gehuld in een zwarte jumper, waarvan een smal boordje tot halfweg haar hals opkroop. Ann was gehuld in een gele trui, die haar vaal maakte. Ze vond het bloemenmotiefje op haar borst gewoonweg een paskwil. Ellen verscheen in de jurk à la Grootmoeder Hackert, en Jan Lucas zat met dichtgeknepen lippen aan de ontbijttafel, met zijn baard, welverzorgd, en zijn ogen nors. Ann dacht: ‘Als ik niet verliefd op hem was, dan zou ik zo nooit verliefd op hem worden.’ Klokslag 8 uur kwam Pieter binnen. Hij wreef zijn handen, hij keek naar buiten, waar de regen langs de ramen spoelde, hij wreef zijn handen, hij zei: ‘Waar is Maarten?’ Want Maarten logeerde sedert een week in het Paradijs.
‘O, Maarten? Och, die zal wel zo direct komen. Wij hebben toch vannacht helemaal niet geslapen,’ zei Tante Ann haastig. ‘Nee, rustig Jeep, je moet je beurt afwachten. Wij hebben toch met dat vreselijke onweer helemaal niet kunnen slapen.’
‘Maar als ik op tijd kan zijn, dan kan Maarten dat
| |
| |
zeker zijn,’ verontwaardigde Pieter zich. ‘Stuur Treesje naar zijn kamer, om te zien waar hij blijft. De onhebbelijkheid van de tegenwoordige jongelui!’ Met verheffing van stem.
Tante Anna had al om Treesje gebeld, gaf zacht haar instructies.
Peter blikte langs de ontbijttafel. ‘Kun jij die oude kaas hier niet krijgen?’
‘Nee Peter.’
‘En je weet toch, dat ik van deze rommel niet houd.’
‘Je krijgt morgen Camembert. Die heb ik gister al in Amsterdam besteld.’ Weer die deemoedige stem, weer dat onderworpene in haar ogen, dat Ann, tot haar vreugde, zo lang had gemist.
‘Mijnheer van Oldenboom,’ ja, nu schoot zijn stem uit tot zijn normale dictatorstoon, ‘nu zullen wij vandaag met mijn werk beginnen. In die affreuze hitte heb ik absoluut niets kunnen doen. Maar het heeft mij verheugd, dat U zoveel aandacht heeft geschonken aan mijn criminologische bibliotheek.’
Jan Lucas boog even. Hij zei: ‘Het zal mij zeer aangenaam zijn.’ Hij had een hoge falsetstem aangeschaft, die Ann de kriebels gaf.
Treesje kwam binnen. Bij de deur zei ze: ‘Mijnheer Maarten lag nog in bed. Hij vroeg, of juffrouw Ann mijnheer zijn ontbijt in bed wilde brengen.’
Tante Anna had al vlug gezegd: ‘Maak jij hem maar een prettig ontbijtje klaar, kind,’ toen Pieter zijn stem verhief. ‘Niets daarvan, mijn gasten behóren op tijd aan het ontbijt te zijn. Je zegt tegen Mijnheer Maarten, dat ik nog vijf minuten geduld zal hebben. Maar niet langer.’
Met tien minuten kwam Maarten de kamer binnen-geslenterd in een dressinggown met papegaaien.
| |
| |
‘Excuseer mijn toilet. Maar nu heb ik me nog kunnen wassen.’
Pieter had zijn ogen half dicht geknepen.
‘Voor deze keer nog. Maar je weet, dat het ontbijt om 8 uur is. Daar hoor jij aanwezig te zijn.’
Maarten was gaan zitten. Maarten beschouwde loom de ontbijttafel. Maarten gaapte. Maarten zei: ‘Ik wou, dat wij hier de Engelse stijl invoerden. Dat iedereen aan het ontbijt komt, wanneer het hem schikt. En dat je dan alle mogelijke heerlijkheden op een groot buffet ziet.’ Hij sloeg het kapje van het ei, dat in een coquet eierwarmertje verborgen zat. ‘Zoals niertjes, lever, haddock......’
‘Wat is haddock?’ wou Ann weten.
‘Haddock is een...... nu ja, 't is een beest,’ zei Maarten.
‘Haddock is schelvis,’ piepte Mr. Voss van Oldeboom.
‘Och klier,’ dacht Ann. Ze schrok, toen ze dat dacht.
Pieter bedwong zich nog ter wille van zijn secretaris. Tante Anna fluisterde zacht: ‘Ik heb oranjemarmelade. Daar houd jij toch zoveel van Maarten?’
En Pieter zei: ‘Je kent nu mijn principes Maarten. Ik wens, dat je daar niet meer van afwijkt.’
De post belde. Treesje kwam binnen met de post. Voor Ann een brief van Guusje. ‘Mag ik, Tante Anna?’ Ze doorvloog de brief van Guusje. Ze zei: ‘Mijn vriendin schrijft, dat ze zo graag wil, dat ik in Amsterdam kom logeren. Ze heeft een tennistournooi, en ze wil graag, dat ik dat ook meemaak. Dat vindt U toch wel goed, Tante Anna?’
‘Maar dat vind ìk niet goed.’ De stem van Pieter. ‘Pas zitten wij hier, en dan moet jij al weer naar Amsterdam. Geen sprake van.’
‘Kan die vriendin van jou niet hier komen? Ik ken
| |
| |
haar toch, nietwaar? Is het Nonnie van Eyck?’ vroeg Tante Anna zacht.
‘Nee darling. Het is Guusje Grotendorst. Nee, U kent haar niet, geloof ik. Maar ik ben erg dik met haar. Ze heeft een goeie invloed op me,’ zei Ann. ‘Ze studeert ouwe talen, en is bijna klaar. ‘Even een schichtige blik naar Maarten, die zijn roodaangelopen hoofd over zijn ei boog. ‘En ze dweept met Uw boeken, Oom.’
‘Nu ja, laat dat meisje dan hier komen. Dat is me aangenamer dan dat getrek naar Amsterdam.’ Pieter reikte het zilveren broodmandje aan Jan Lucas, die een cadetje nam, en dat precieus smeerde. Hij at met kleine schokjes van zijn hals.
Ann, die de Guusje-comedie braaf had opgevoerd - Pieter had toch nooit zijn toestemming gegeven voor het logeerplan van zo maar een aangewaaide vriendin, en dit klopte prachtig, was nota bene van Pieter zelf uitgegaan - Ann roerde haar thee, die koud geworden was.
Ellen zei: ‘Een vers kopje thee, juffrouw Ann?’
Ann keek haar aan, alsof ze het nòg hoorde donderen. ‘Graag,’ zei ze.
‘Ik heb ook een brief gekregen van mijn broer. Hij is in zoverre hersteld, dat hij reizen mag. Ik zal eens omkijken naar een pension in de buurt. Ik ben wel heel blij, dat mijn broer aan de beterende hand is.’ De kralen van Overgrootmoeder Hackerts jurk ritselden, terwijl Ellen de goe-gemeente van thee voorzag. Al had Maarten gebromd, dat hij liever koffie had gehad. Na zo'n kater van vannacht......
‘Als het weer wat opknapt, dan gaat U er maar eens met ons op uit. Vandaag komt de wagen.’ Als een afterthought zei Pieter: ‘Dan kun jij ook mooi mee, Anna, de omtrek verkennen.’
‘Och nee, die omtrek ken ik wel. Die behoef ik niet
| |
| |
meer te verkennen. En je moet zo langzaam rijden met een nieuwe wagen. Die moet je toch inrijden? En ik houd niet van dat langzame gedoe,’ zei Tante Anna.
‘Het is bij U tempo, nietwaar? Zeg, wat is dat hier voor een pestweer.’ Maarten greep naar zijn vierde cadetje.
Peter verhief zich. Jeep was meteen opgesprongen, liet zijn tanden blikkeren, belaagde zijn jas. ‘Anna, houd dat beest toch bij je. U bent toch al klaar, Mijnheer van Oldeboom? Dan vangen wij aan. En......’ hij draaide zich om naar Maarten, - Jeep, die door Tante Anna in bedwang werd gehouden, blafte verwoed, met àl zijn scherpe, witte tanden op Pieter gericht - en decreteerde: ‘Jij kent nu mijn principes, Maarten......’
‘Die heb ik bijna vierentwintig jaar gekend.’ Maarten blikte Sloom op van zijn vierde cadet, ‘en aanvangen is geen goed Hollands. 't Is een germanisme, nietwaar Mijnheer van Oldenboom?’
Jan Lucas stond nog bij zijn stoel. Hij stond een beetje gebogen en onderdanig, hij schoof zijn manchetten, die over zijn handen hingen, terug. Hij zweeg. Maar Pieter stentorde: ‘Kerel, houd je buiten mìjn werk. Dat heeft zich overigens ook nooit in je belangstelling mogen verheugen. En je denkt eraan, dat je morgen op tijd bent. Gaat U mee, Mijnheer Voss van Oldenboom?’
‘Dan ga ik 's avonds om acht uur naar bed. Slaap ik toch de klok rond. Ja, want dat heb ik nodig,’ zei Maarten zo in het algemeen. ‘Een goeie, lange nachtrust heb ik altijd nodig gehad. Nietwaar, Tante Anna?’
Bij de deur zei Peter nog: ‘Jij zorgt wel voor koffie om elf uur, nietwaar Anna? Hè, dit is weer, waarbij je
| |
| |
je bewegen kunt.’ Pieter rechtte zijn schouders, en fier en ongenaakbaar liep Pieter voor Jan Lucas zijn studeerkamer binnen.
Tante Anna maakte het bordje voor Jeep klaar, ze rilde opeens: ‘Wat is het toch koud, kinderen. Och haalt U even mijn zomerbontcapeje, juffrouw van Vredenburg. Het hangt in mijn zomerkast.’
‘En ik trek een andere jurk aan, ik zie eruit...... Wat hebben wij dan genoten van de warmte. Ik trek een wollen winterjurk aan, mèt een vest,’ zei Ann.
Boven in de vensterbank ging ze zitten. Daar had ze 's nachts gezeten, terwijl de natuur raasde. Ze keek uit in de tuin. Ja, droevig leek alles, zó droevig. ‘Maar tòch,’ dacht Ann, ‘tòch zou ik niet terug willen naar Amsterdam. En Jan Lucas......’ ze beet even op haar onderlip, ‘ze kòn gewoonweg niet aan hem denken als Jan Lucas. Hij was Mr. Voss van Oldeboom, met zijn een beetje gebogen gestalte, met zijn ogen afwerend achter zijn grote bril. En zijn hoge gestalte, die haar de kriebels gaf. Ja, in Jan Lucas was een geboren toneelspeler verloren gegaan......’
‘O, Tante Anna, zit U hier?’
‘Ja kind, wat een enig gezicht op de tuin heb je hier. Maar wat is het koud. Ik zou graag de zomeroliestook willen aanzetten, dan zal het behaaglijker worden. Maar weet jij, waar die is?’
‘Geen idee. Maar bel Eend even op. Zal ik het doen?’
‘Graag.’
Ann vroeg het nummer aan. Een juffrouw zei, dat Eend Sr. en Eend Jr. uit waren. Met een familie uit den Haag, om huizen te zien. Dat mijnheer wel zou opbellen, als hij thuiskwam.’
‘Daar boffen we niet bij, Tante Anna. Wat zal Pieter
| |
| |
het koud hebben. Of daar moet nog warmte in hem zitten van weken. En hij is veel te trots om nu over kou te klagen.’
‘O, denk jij, Ann?’ Weer die stem, die Ann kriebelig maakte.
‘Ik vind U op het ogenblik lang zo fier niet meer, als U geweest bent,’ mopperde Ann, terwijl ze zich op de bank, die koepelsgewijs in de koepel was ingebouwd, en bedekt was met een zeer fleurig cretonne, tussen vele kussens ingroef.
‘Och,’ zei Tante Anna, ‘je kunt niet altijd hetzelfde zijn.’
‘En hoe vindt U de nieuwe secretaris van Pieter? Ik vind hem een klier, gewoonweg.’
‘Ja?’ zei Tante Anna. Ze keek op van het kelimkussen, dat ze maakte. ‘O ja?’ ‘Och,’ zei Tante Anna, ‘ik heb toch direct gezien, de eerste avond, dat hij hier kwam, dat dat Jan Lucas was.’
‘Neee?’ gilde Ann bijna.
‘Jà. Je moet altijd maar op de ogen letten. Het is een feit, hij is uitstekend gegrimeerd. Haast te mooi. Maar zijn ogen, en hij heeft prachtige, diepblauwe ogen, die hebben hem aan mij verraden. En,’ zei Tante Anna, ‘zijn baard zat ook een beetje scheef.’
‘U vertelt het toch niet aan Oom?’
‘Nee, waarom zou ik. Dat moet Oom zelf maar ontdekken.’
Ann was rechtop geschoten. ‘En denkt U, dat hij het ontdekken zal?’
‘Och, dat weet je niet. Oom is toch een speurder. Misschien wel. En misschien ook niet.’
Ann liet zich weer in de kussens zakken. ‘U hebt mij een doodsschrik gegeven. Een finale doodsschrik. ‘Zou Ellen het ook doorhebben, denkt U?’
| |
| |
‘Welnee,’ zei Tante Anna. ‘Welnee. Ellen is, zoals jij altijd zegt, een éénd!’
Stilte. Ann ontdekte, nu Tante Jan Lucas doorhad, dat hij haar prompt dierbaarder werd. En dan zijn mooie, diepblauwe ogen...... nee, Ann had nooit geweten, dat zijn ogen diepblauw waren. Het was zeker een gebrek in haar constructie, dat ze, als ze aan de ogen van Jan Lucas dacht, bij geen benadering zou kunnen zeggen, of die blauw, grijs of groen waren. Of zwart. Feitelijk had ze aan Jan Lucas altijd zwarte ogen verbonden. En Maarten, wat had Maarten voor ogen. Heel lichtblauw, dacht ze. Ze zou er nu speciaal op letten gaan. Ze trok het kleedje, dat ze voor de dienbak bewerkte, dichter naar zich toe. En de Eend, wat had de Eend voor ogen. Gelig, leek het haar. Maar, dat zou wel niet. En Tante Anna? Ja, die waren bruin. Gelukkig, dat wist ze.
‘Tante Anna,’ zei ze, ‘ik weet van geen sterveling, hoe hun ogen zijn. Alleen de Uwe. Maar, die zijn ook zo mooi.’
‘Ja, vlei jij me maar.’
‘Nee, heus, ik heb toch nooit geweten, dat de ogen van Jan Lucas zo mooi, diepblauw zijn. Ik mag hun aanstonds de koffie wel brengen, hè Tante Anna? Dan zal ik er meteen op letten.’
‘Gerust.’
En terwijl de wind om het huis loeide, en terwijl de regen maar onvermoeid doorplenste, zaten Tante Anna en Ann in de koepel, en Tante Anna neuriede een Frans liedje, dat sprak van printemps en amour. Tot Tante Anna uitriep: ‘Zie je wel, Ann, daar in de verte komt blauw aan de lucht. O, stel je voor, dat het weer zich zo gauw al weer zou herstellen.’
Jeep zat dicht bij Tante Anna, zijn poten tegen haar benen gedrukt. ‘En ik smeek weer om een hittegolf,’
| |
| |
zei Ann. ‘Dat is het enige, dat ons nog redden kan.’
Ja, zo zaten ze in de koepel met het wijde uitzicht, de overdaad van rozen liet verslagen hun kopjes hangen, en richtte zich dan bij een nieuwe rukwind weer op.
Ellen kwam binnen. ‘Zal ik Mijnheer zijn kopje koffie brengen? De room is net gekomen.’
‘Nee, de koffie breng ik.’ Gossie, Ellen had groene ogen, ja, dat had ze zich wel ongeveer voorgesteld. ‘Ik krijg een ogencomplex,’ dacht Ann. ‘Want, wat heeft Pieter voor ogen? Grijs geloof ik......’
Ze nam het blaadje van Ellen aan. Die had keurig de room en de suiker gerangschikt. Met het blaadje naar Pieter.
Ja, staalgrijze ogen had Pieter, en ja warempel, mooie, diepblauwe ogen had Jan Lucas.
‘Zal ik U bedienen, Oom? En U ook, mijnheer van Oldenboom?’
‘Graag,’ zei Pieter. ‘Volgaarne,’ zei Mijnheer van Oldenboom.
Toen kwam Treesje binnen. ‘Mijnheer, daar is een mijnheer met de nieuwe auto. De mijnheer wil U graag zelf spreken.’
‘Dat kan.’ Pieter joeg zijn koffie naar binnen. ‘Komt U ook, Mijnheer van Oldeboom?’
‘Onmiddellijk Mijnheer. Mag ik even dit dictaat uitwerken? Het duurt geen vijf minuten.’
‘Haast U zich niet. Haast U zich niet,’ zei Pieter. ‘U vindt mij in de garage.’
De deur viel achter hem dicht. ‘Haast U zich niet. Haast U zich niet,’ bauwde Jan Lucas Pieter na. Dan strekte hij zijn armen uit. ‘Gelukkig, dat ik mij niet hoef te haasten. Hoe is het, my darling?’
Ann kroop in zijn armen. ‘O, 't is best. Maar ik heb
| |
| |
net een gevoel, alsof een vreemde man mij zoent. En zeg, Jan Lucas, ik heb nooit geweten, dat jij zulke mooie, diepblauwe ogen hadt.’
‘Zeg, hoe kom je daarbij?’
‘Dat heeft Tante Anna gezegd. Die had je de eerste avond al door. Zeg, jij kleeft gewoon, Jan Lucas.’
‘Had Tante Anna mij de eerste avond al door? Hoe kan dat nu?’
‘Je ogen hebben je verraden. En ja, je baard zat ook een beetje scheef.’
‘Hoe is het mogelijk? Maar, het is bij haar toch veilig, nietwaar?’
‘Absoluut. Nee, Jan Lucas, zoen mij maar niet meer; wat gek, dat een zoen van een man met een baard zo idioot is.’
‘Vanavond, als ik afgeschminkt ben, kom ik met Maarten op je kamer. En dan ben ik weer Jan Lucas, Ann.’
‘Hè gelukkig.’ Ze hield zijn revers vast. ‘Want als Mr. van Oldeboom vind ik je gewoonweg een mispunt.’
Hij lachte. Hij lachte daverend. ‘Dus, jij zou zo niet verliefd op mij worden?’
‘Voor geen goud. Alleen je mooie, diepblauwe ogen,’ schertste Ann......
Hij nam zijn bril af. ‘Zo beter, darling?’
‘Ja, Jan Lucas,’ zei Ann.
Toen Ann de kamer doorliep op weg naar de koepel, waar ze Tante Anna zag kleumen in haar zomerbont, ging de telefoon.
‘Hallo. Met Ann Croeze.’
‘Met Riech. Zeg, ik ben gister uit Brussel weer thuis- | |
| |
gekomen. Wat? Wist jij niet, dat ik naar Brussel was. En ik heb je nog opgebeld voor ik wegging.’
‘O ja.’
‘Nu, ik ben gister teruggekomen. En, ik ben verloofd zeg.’
‘Wel gefeliciteerd. Daar heb je ook niet lang over gedaan.’
‘Nee, precies vijf dagen. Ze heet Marie Louise, zeg.’
‘En ze is het liefste, knapste meisje...... ja, dat weet ik allemaal wel.’
‘Zo goed voor mijn Frans,’ bekende de Eend. ‘En zeg, ik moet haar natuurlijk schrijven. Vanavond, meteen al. Mag ik dan bij jou komen?’
‘Bij mij? Wat een onzin. Wat heb ik met jouw lettres d'amour te maken?’
‘Wat zeg je? O, lettres d'amoùr,’ kweelde de eend. ‘Liefdesbrieven. Ja, daar heb je zeker mee te maken, Ann. Jij moet ze corrigeren. Ik neem mijn dictionnaire wel mee.’
‘Ben jij alleen?’
‘Ja, Vader borrelt bij Hamdorff.’
‘Wat zegt jouw Vader wel van jouw verloving?’
‘Die beschouwt het en ridicule.’
‘Hoe heb je haar leren kennen?’
‘O, niet in een bàr,’ bekende de Eend vol afschuw. ‘Nee, ze was een vriendin van de dochter des huizes. Waar ik logeerde.’
‘En, was die dochter niets voor jou?’
‘Ah méchante...... De dochter was vijfendertig.’
‘En je verloofde, hoe oud is die?’
‘Elle est...... wat is twintig? Elle est vingt. Is twintig vingt? Nou, dan is ze vingt.’
‘En, hoe oud ben jij? Twaalf?’
‘Ah, méchante......’
| |
| |
‘Dat zeg jij natuurlijk tegen je verloofde. Want, dat ligt zo voorin je mond.’
‘Ook. Maar ik zeg ook andere dingen. Wat is Frans toch geschikt voor woorden van liefde,’ zei de Eend dromerig. ‘En, ik dank je wel, dat jij mij hebt opgebeld.’
‘Maar ik heb je alleen maar zakelijk opgebeld,’ kreet Ann. ‘Wat ben jij toch een eend, Eend.’
‘Pourquoi?’
‘Wij sterven hier van de kou. Nou wilde Tante Anna de zomeroliestook aansteken. Maar wij hebben geen idee hoe het moet, daarom heb ik jou gebeld.’
‘Ik kom tout de suite. Meteen,’ vertaalde de eend.
‘Wat ben jij lang weggebleven,’ klaagde Tante Anna.
‘Ik heb even met Mr. Vos van Oldenboom gezoend.’
‘Waar Oom Peter bij was?’
‘Da's nou niet pienter, Tante Anna. Pieter zit in de garage met een man en onze nieuwe wagen. Toen hebben wij het waargenomen, Jan Lucas en ik. Hij hééft mooie ogen. Ik heb hem meteen verteld, dat U hem de eerste, beste avond al doorhad.’
‘En, wat zei hij?’
‘Hij schrok zich ook lam natuurlijk. En de Eend komt. Tout de suite, zei hij. Hij is naar Brussel geweest, wist U dat? En hij is verloofd.’
‘Verloofd? Met wie?’
‘Met een meisje uit Brussel. In vijf dagen heeft zich dat afgespeeld, ja, de Eend houdt van opschieten.’
Tante Anna schudde haar hoofd. ‘Dat kan ik me nu niet goed begrijpen. Dat zo'n verloving maar zo en bagatelle behandeld wordt.’
Er werd gebeld. ‘Daar heb je de Eend al. Op zijn racefiets natuurlijk. Denk eraan, dat U hem feliciteert, Tante Anna.’
| |
| |
Maar de eerste, die binnenkwam was Pieter. Hij had zijn lichte regenjas los over zijn schouders geslagen. Hij leek de volmaakte operaheld.
‘Kom je even kijken, Anna? Het lijkt mij een prima wagen. En kom je even kijken naar de kleur van de kussens? Die wou jij toch lichtgeel hebben?’
‘Nee, dat wou jij. Ik wilde ze zachtblauw. Maar ik kom wel even met je mee?’
‘Denk er om, ook een jas om te slaan, Tante Anna. Hallo Riech, ben je daar al? Dat heb je 'm gauw geleverd.’
De Eend, gehuld in een blauwe slipover, kwam de koepel binnen. Hij schudde handen. ‘Allo mevrouw Piebele Hackaart. Allo Mijnheer Wiebele Hackaart, allo Ann. Comment ca va?’
‘Mijnheer Eend is verloofd met een Brussels meisje, vandaar die stortvloed van Frans.’
‘Mijn hartelijke gelukwensen,’ zei Tante Anna. Pieter bromde wat. ‘Kom, ga je nog mee, Anna?’
En Tante Anna zei, met een knipoog naar Ann en de Eend: ‘Tout de suite.’
Nu zaten ze samen in de Koepel, de Eend en zij. Ze greep naar zijn hand. ‘Zeg, je hebt nog geen ring aan, zie ik. Ben je zover nog niet?’
‘Je suis bien contente, bien content, sans une wat is ring? O, weet jij dat ook niet? Sans une ring. Maar, wij hebben ze besteld in Brussel. Zij wenste une ring avec des diamants. Vous savez? Et moi, je souhaitais une gewone, une ordinaire. Ik bèn maar gewoon,’ bekende de eend.
‘Nou, het heeft mij geschokt,’ zei Ann.
‘Ja, dat begrijp ik. Zeg, ik zag de secretaris van je Oom zo pas. Wat is die kerel geverfd.’
‘O ja? Och, als hij daar nu plezier in heeft. Ik zie hem haast nooit. En 't is een nare man.’
| |
| |
‘Ja, een kerel, die zich vèrft, hoe kan 't ook anders?’ De eend droogde zijn gezicht, droogde zijn haar.’
‘Allemensen, jij hebt bruine ogen,’ ontdekte Ann.
‘Ja, wat zou dat?’
‘Nee, ik dacht, dat ze geel waren. Wat heeft Marie Louise voor ogen?’
‘Marie Louise? O zwart, van die karbonkels van ogen. Des carboncles de yeux. Daar kan ze je mee aankijken, je zakt door de grond gewoonweg. On tombe de la terre.’
‘Ook lastig,’ vond Ann. ‘Heb je geen portret van haar?’
‘Mais naturellement.’ De eend zocht in zijn portefeuille. ‘Voilà.’
Ann zag een meisje, gehuld in een zwart mantelpak, dat ze ook vlotweg vijfendertig schatte. Natuurlijk was de eend er ingevlogen. ‘Ze lijkt mij een mooi meisje,’ zei ze.
‘Elle est si belle, ik kan me gewoonweg niet voorstellen, wat ze in mij ziet.’
Ann keurde hem. ‘Maar jij bent toch niet lélijk,’ zei ze.
‘O nee? Mais si laide naast zo'n fille adorable. En ze heeft ook geld. Haar ouwe heer zit er dik bij. Ja, ik ben ook niet van yesterday,’ bekende de eend onverschrokken.
‘Dat vind ik nou niks leuk. Heb je het om het geld gedaan?’
‘Non, non, non duizendmaal, wat is duizendmaal, weet je 't ook niet...... non. Ik ben eerst van haar gaan houden, en toen zei mijn Oom mij, dat ze schatrijk was.’
‘O, logeerde jij bij een Oom?’
‘Oui, oui. Zaterdag ga ik er weer heen. Op mijn racefiets ben ik er in twaalf uur. Zeg, ik heb de boeken van je Oom gelezen.’
| |
| |
‘En, hoe vond je ze?’
‘Ridicule. Dat sombre dimanche, dat ging nog. Maar zo kan ìk het ook.’
Tante Anna kwam binnen. ‘Ben je nog niet naar de oliestook geweest? Het is hier veel te koud, Riech.’
‘Ja, dat begrijp ik. Je le comprends. We zullen hem meteen in werking zetten. Ga je mee Ann?’
‘Is Maarten nog niet beneden? Zou die weer naar bed zijn gegaan?’
‘Ik denk het wel. U mag hem wel porren, Tante Anna. Anders is hij ook voor de lunch niet present.’
Tante Anna zuchtte. Tante Anna liep naar boven. Als een schaduw volgde haar Jeep.
‘Zeg, jij weet toch, dat mon père bang was voor Jeep? Dat heb ik nog aangemoedigd. Ik heb wel savé, dat Madame ici voulait une chien, qui niet dol op mannen op leeftijd was. Ca, j'ai gevoeld.’
‘Nou, dat is braaf van je. En ga nu maar met me naar de kelders, en verklaar mij de oliestook.’
Maar, beneden bij de oliestook kon Riech niets verklaren, want hij deed het niet. Tot hij ontdekte, dat de tank volslagen leeg was.
‘Madame Visser báádt zich...... weet jij, wat baden is? Ook niet? Madame Visser baadt zich natuurlijk in die olie. Nou, ik ga vanmiddag meteen naar Hilversum, tout de suite, pour ordre de la huile. Dat is niet goed, geloof ik, dat huile. Ou je telephone. Je telephone immediatement’
‘Bien merci. Kun jij hier niet telefoneeren?’
‘Oui, je le fais.’
Ann liet hem later uit. Hij trok een regenjas aan, die droop. Ellen liep door de hall. ‘Mijnheer Eend,’ groette ze.
‘Bonjour, bonjour,’ groette de eend. Zacht zei hij
| |
| |
tegen Ann: ‘Die zou ik ook niet in mijn huis moeten hebben. Wat een dierage.’ Hardop zei hij: ‘Nu, dan zie je mij vanavond met mijn lettre d'amour.’
‘En jij gaat Zaterdag al weer naar haar toe. Moet je haar dan ook nog schrijven?’
‘Tu es engagé, n'est ce pas?’
‘Wat zou dat?’
‘Vous n'avez pas connu l'amour,’ zei de Eend tragisch.
‘Nou, kom dan maar,’ zei Ann.
‘Ik neem mijn dictionnaire mee. Heb jij ook een dictionnaire? Nee? Jammer. Wij zouden aan twee dictionnaires veel meer gehad hebben. Trop plus. C'est dommage,’ prevelde de eend.
In de koepel zaten Tante Anna, Pieter en Jan Lucas. Pieter decreteerde: ‘Ja, dat boek, waarvan U sprak, zal ik even gaan opzoeken. Het staat in mijn boekenkast.’ Hij stond op. Jeep gromde.
‘Stil Jeep. Rustig,’ zei Tante Anna, die de halsband van Jeep om een ornament van de koepel geslagen had. Vlug zei ze, toen ze met Jan Lucas alleen was: ‘Jij bent te zwaar geverfd, kind. Kom eens hier.’ Ze betipte haastig zijn wangen. ‘Het is maar goed geweest, dat het vandaag zo'n donkere dag was. Ik zal je 's morgens maar altijd even controleren, voor je naar beneden gaat.’
En Mr. van Oldenboom zei, en hij greep haar kleine hand: ‘O dolgraag, Mevrouw Hackert.’ En dan zachter nog: ‘O dolgraag, Tante Anna.’
Boven, op haar kamertje, zat Ann. Daar wachtte ze de eend met zijn liefdesbrief. De schemerlampjes brand- | |
| |
den, het was intiem, en Ann was blij, dat de eend zijn hart aan Marie Louise verloren had.
Om acht uur kwam de eend. Het woei nog, maar het regende niet meer.
‘Heerlijk weer,’ zei de eend. ‘Wat is het hier intime, ik wou wel, dat ik hier zat met Marie Louise. C'est une sphere amoureuse!’
‘Kom maar op met je brief. Wil je tegenover mij gaan zitten?’ Een straalkacheltje brandde. ‘Tante Anna heeft ook een straalkachel aan. Morgen komt de stookolie, dat weet je. Kom je dan de verwarming aansteken?’
‘Oui. Oui. Et voilà ma lettre. Ik heb ook geen dictionnaire kunnen vinden. Het schoot mij te binnen, dat ik hem had verkocht aan een jongen van Slachter.’ Hij vouwde een brief open. ‘Ik zal hem maar voorlezen, hè? Daar gaat ie dan.’
‘Mon bien aimé adorable,......’
‘Mon......’ zei Ann. ‘Het is toch geen man.’
‘Nee, natuurlijk niet. Je hebt toch haar portret gezien?’
‘Dan is het toch mà. En heb jij bien aimée met twee ee's geschreven?’
‘Wat ben jij knap,’ zei de eend. ‘Wat ben jij ongelooflijk knap. Jij kunt beter met een Fransman verloofd zijn dan ik. Jij......’
‘Nou ja, schiet nu maar op.’
‘Dus: ‘Ma bien aimee adorable, Je t'aime, je t'aime, je t'aime.’
‘Moet dat drie keer?’
‘Il remplit. Het vult,’ zei de eend gedecideerd.
‘Dus je t'aime drie keer. Moet het nog verder? Ik bedoel, daar kun je een brief mee vullen.’
‘O, maar ik niet. Dans une hitte, weet jij wat hitte is? Nee? Nou, dan teken ik er wel een hitte bij. Dans une
| |
| |
hitte affreuse, j'ai bicycletté - wist jij, dat dàt fietsen was? Nee, nou ik wel - j'ai bicycletté retour à Hollande.’
‘Hoe teken jij er een hitte bij?’
‘Nou gewoon, een klein mannetje in een short op een fiets, terwijl le transpiration van hem afdruppelt.’
‘Ja, dat kan. Verder.’
‘Et j'ai souffri. J'ai pensé toujours à toi. J'ai vu tes yeux magnifique, avec la lumière schijnend...... weet jij wat schijnend is? Nee? Nou, dan zeg ik maar avec la lumière d'amour dans les.’
‘Maar dat is toch geen goed Frans.’
‘O, maar zij snapt het wel. Zij begrijpt alles van la langue d'amour.’
‘Waarom kom je dan hier?’
‘Ja waarom? Dat weet ik ook niet. Nou, en dan weer drie keer je t'aime.’
‘Wil je een kopje thee?’ zei Ann nuchter.
‘O volontiers. Bien volontiers. Vous êtes si aimable.’
‘Oh, ben ik nu al vous,’ zei Ann. ‘Je gaat je gang maar, hoor. En hier heb ik koekjes uit Huizen. Ze zijn erg lekker.’
De eend genoot. De eend genoot zichtbaar.
‘Zullen wij nu doorgaan, Ann? Waar was ik. O ja, weer je t'aime, je t'aime, je t'aime. Comme nous avons heureux, ma cherie. J'ai toujours pensé a la dernière soir, quand tu avais cachée ta tête dans ma épaulette.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Nou gewoon. Dat ze haar hoofd in mijn schouder verborgen hield. Gewoon. Ken je dat niet?’
‘Oh, is volgens jou épaulette schouder, dat wist ik niet.’
‘Nee, ik wist het ook niet. Maar epaulettes zitten toch op een schouder, nou dan,’ zei de eend verbitterd.
‘Ik hoop, dat zij het snapt.’
| |
| |
‘Och, wat weet jij van de langue d'amour. Niks,’ zei de eend. ‘We gaan verder.’
‘Dan zeker weer drie keer je t'aime,’ zei Ann.
‘Hoe weet jij dat?’
‘Ik leer al een beetje.’
‘Ja, dan weer drie keer je t'aime, en dan komt er een gedeelte, wat ik niet voorlezen kan. Dat is te intiem.’ Hij sloeg een bladzij om. ‘En dan ben ik zo geëindigd. ‘Samedi je reviendrai. Je fugirai aux ailes d'amour sur ma bicyclette et je desire de baiser tes jolies bouche......’
‘Heeft ze meer monden?’
‘Nee, hoe dat zo?’
‘Je schrijft van tes jolies bouche. Het is toch ta bouche jolie?’
‘O ja, dat zal ik veranderen, de baiser ta bouche jolie et tes yeux, noir comme des carboncles, et je reste, mon amour, ton sclave devoué. En dan als slot nog drie keer je t'aime.’
‘Het is geweldig,’ zei Ann. ‘Maar waarom moest je het mij eigenlijk voorlezen? Als ik een aanmerking maak, dan kijk je kwaad.’
‘Ja, dat zal wel. Maar ik moet mijn bonheur toch ergens kunnen uitspreken. Ik ga je nu nog een heleboel van haar vertellen. En nog graag een kopje thee,’ zei de eend. ‘En een koekje uit Huizen.’
‘Wat moet jij de papegaai missen,’ zei Ann. ‘Hoewel die je wel goed Frans heeft geleerd.’
‘Dat dacht ik ook,’ zei de eend, en hij verslond het koekje uit Huizen.
|
|