| |
| |
| |
Hoofdstuk X
Het was een stralende Junimorgen. De ramen in PWH's studeerkamer stonden open. En zacht en bewogen woeien de gordijnen op de lichte bries naar binnen. En zacht en bewogen kwamen de gordijnen weer in hun oude stand terug. Van de straat kwam het geloei van een man met sinaasappelen, en PWH, die voor zijn bureau zat, in afwachting van de secretarissen, die vanaf 11 uur besteld waren, dacht, dat in Blaricum geen sinaasappelenkar pal voor zijn deur zou staan. En, dat het in Blaricum onmogelijk zou zijn, dat een sinaasappelenman het gekweel van de vogels zou overstemmen. Hij hoorde een kar wegratelen. Hè gelukkig, de man ging weg. Het was ook geen gezicht, zo'n kar zo pal voor zijn deur. Op de advertentie waren 189 brieven gekomen. Ootmoedig had Ann hem gesmeekt, om ze te mogen lezen. ‘Ik moet toch zeker in Blaricum ook tegen die man aankijken.’ Ja, dat was waar, hoewel PWH vond, dat je op die brieven toch niet kon afgaan. Je moest een indruk krijgen van de persoon zelf!
Er waren brieven bij van elf doctors, van vijf mr. doctors, van twaalf ingenieurs, van vierentachtig, die schreven, dat ze zo erg gesteld waren op de boeken van P. Wybo Hackaàrt, en dat ze het een eer zouden vinden om tot zijn secretaris te worden benoemd. Dat schreef ook H.L.P. Voss van Oldenboom, en al had hij dan mr. voor zijn naam, de brief maakte, onder al die brieven, totaal geen indruk. Er waren ook brieven bij van vijfentwintig werkelozen, waarvan vijf de meesterstitel hadden, en een
| |
| |
mr. dr. was, en vier zelfs dr. in de letteren waren. In de Nederlandse letteren. Ann had zich hoe langer hoe weemoediger gevoeld, toen ze die brieven las. Bij al die keiën zou Jan Lucas toch geen schijn van een kans hebben. Alleen...... en dat was het enige, hij bezat de enige dubbele naam. En Ann vroeg zich met leedwezen af, waarom zij zich toch zo had verzet tegen een jonkheers- of een baronnentitel. Misschien zou dat de weegschaal in zijn voordeel hebben doen overslaan. Er was ook een brief bij van een werkeloze, die zich noemde Simon Roos. Simon Roos schreef, dat hij vijf jaar geleden in een beddenmagazijn had gewerkt, maar door de tijdsomstandigheden ontslagen was. Dat hij zich had bekwaamd in typen en stenografie, en dat hij, ofschoon hij de boeken van P. Wybo Hackaart niet kende, toch gaarne in aanmerking zou komen voor secretaris. Hij stenografeerde honderdtwintig woorden in de minuut. Hij kon nog wel niet chaufferen, maar dat leek hem niet zo'n heksentoer, dat was hij bereid te leren.
‘Kijk Oom,’ had Ann gezegd, ‘dit vind ik nu de meest oprechte van allemaal.’
‘Welke?’
‘Deze. Die van de werkeloze Simon Roos. Die heeft helemaal geen pretenties. Hij zegt zelfs, dat hij Uw boeken niet eens kent.’
‘Ja, dat vond Tante Anna ook.’
‘O ja? En hebt U hem aangeschreven?’
‘Ja. Om Tante Anna een plezier te doen.’
Ann blies bijna van ontzetting bij Pieter's nobele instemming met Tante Anna's plannen.
‘Hoeveel hebt U er aangeschreven?’ Gek, een hart dat opeens als een razende bonsde.
‘Tien.’
‘Mag ik weten wie?’
| |
| |
‘Hier heb je het lijstje.’ Een lijstje namen, dat haar werd overgereikt. ‘Dus 189 - 10 dat is 179 teleurgestelden,’ zei Ann, terwijl haar vinger vlug langs het lijstje van veroordeelden ging. Mr. van Breda. Mr. van Lottersum, Dr., Mr. Dr., Mr., Mr., Dr. De Zwart, Dr. Mr. Voss van Oldenboom, Simon Roos.
‘Ik denk toch wel, dat die Simon Roos bij dat stelletje Meesters en Doctoren geen schijn van een kans hebben zal.’
PWH trok aan zijn kortgeknipte snor.
‘Dat denk ik ook,’ zei hij. ‘Ik heb hem toch alleen aangeschreven, om je Tante te plezieren.’
‘Oom,’ zei Ann opeens, ‘zeg Oom, mag ik ze morgen binnenlaten? Dan kan ik ook een oordeel krijgen over hun persoon.’
‘Dat is het werk van Treesje.’
‘Wat kan het haar schelen in vredesnaam?’
‘Het is het werk van Treesje, om ze binnen te laten.’
Ann wilde zeggen: ‘Hè Oom, wees toch niet zo conservatief.’ Maar, bij nader inzien zou ze Pieter zijn tweede meisje laten, bruingejurkt, witgeschort en witgemutst, en zij zou wel zorgen, dat ze elke keer, wanneer een Mr. of een Mr. Dr. werd binnengelaten, door de gang zweefde, om die indruk op te doen, die ook Pieter nodig achtte. En trouwens, ze had Jan Lucas in zijn vermomming nog niet gezien. Ann bedacht opeens, dat Jan Lucas zich daar op een plezierige, maar onopvallende manier van had afgemaakt. Hij was natuurlijk bang, dat het tè gortig zou zijn, en dat zij, Ann, hem daarover geweldig onder handen zou nemen. ‘Och mannen,’ dacht Ann, ‘zij waren toch allemaal kinderen. Die graag speelden met een brandweerauto, met een bril en een baard.’ ‘Ik zal op mijn qui vive zijn,’ dacht Ann. ‘En, als hij er te bespottelijk uit ziet, dan zal ìk nog op het laatst mijn
| |
| |
maatregelen nemen. Dan zal ik wel zorgen, dat er bij Pieter geen belachelijke Mr. H.L.P. Voss van Oldenboom binnenwandelt.’
En nu was het Donderdagmorgen, de stralende Junimorgen, die PWH voor zijn bureau vond, en Ann in de huiskamer voor het raam, beide in afwachting van de dingen, die zouden komen. Tante Anna controleerde met Ellen de prachtige overdaad van kristal, die een verhuizer de volgende dag zou komen pakken.
‘Wat maak jij je toch druk over die secretarissen van Oom? Hij zal toch de persoon nemen, die hèm het best bevalt. Al zien wìj meteen, dat hij kippig is, dat hij de auto in een sloot zal rijden, of dat hij geen Mr. is, of geen Mr. Dr. Er waren mij teveel geleerde heren onder die brieven.’
En Ann, die uit zat te kijken voor het wijdopgeschoven raam, bedacht met genoegen, dat het maar heel goed was, dat Tante Anna het kristal controleerde met een misprijzend kijkende Ellen. Want als zij, Tante Anna, ook bij de show had willen zijn, dan zouden er vreselijke dingen gebeurd zijn......
Grootmoeder Hackert's klok sloeg zijn elf astmathische slagen. Die klok had, ondanks het zoele weer, de astma overgehouden, die zij in Frieslands koude dreven had opgelopen.
Ann hing achter het gordijn verstolen uit het raam. Daar kwam een heer aan, die de nummers van de huizen afzocht. Hij had een brief in zijn hand, hij had een lorgnet op, en hij leek zo, naar schatting zestig.
Dus dat was Mr. van Breda. Er ging een bescheiden belletje, en Treesje, die al op de loer gelegen had, deed
| |
| |
open. Achteloos liep Ann de gang binnen. Ze zag Mr. van Breda, terwijl hij de zeven, zwaarbeloperde treden opklom, die hem op de eerste gang brachten. Achter hem aan klom op haar teenspitsen Treesje, de voorzichtige.
‘Nee, da's niks,’ dacht Ann. Mr. van Breda was klein, met afhangende ronde schouders. Hij zag er kippig uit, hij zag er niet naar uit, of hij een auto kon besturen. Maar hij zag er wel naar uit, alsof het burgerlijk wetboek voor hem geen geheimen had. En ook, dat hij in zijn hele leven geen enkel boek van PWH gelezen had.
Mr. van Breda klom de tweede, zwaarbeloperde trap op, met achter hem aan Treesje, op voorzichtige teenpunten. Ann zat weer voor het raam, Ann hoorde boven haar hoofd het sonore geluid van Pieter's stem, Ann ging plotseling genieten.
Na een kwartier klom Mr. van Breda naar beneden. Een belletje voor Treesje. Die stond al weer op de loer om hem uit te laten.
‘Een af. Dit is niks natuurlijk. Helemaal geen portuur voor Pieter. Nee, daarmee zou hij niet kunnen opscheppen.’
Om half twaalf kwam een lange, slanke man langs de huizen gewandeld. Hij had geen brief in de hand, en achteloos keek hij de nummers aan. Zou dat Mr. van Lottersum zijn? Ja, daar ging de bel, uitdagend leek het Ann. Zij stond al op de gang, terwijl Treesje hem nog binnenliet. En, terwijl ze op de hallbank ging zitten, en onverschillig een tijdschrift greep, dat op het kleine tafeltje lag, bekeek Ann uit haar ooghoeken de lange, slanke man, die nu op de eerste gang was aangeland. Even ging een schok door Ann. Hij leek nog jong te zijn, niet ouder dan vijfentwintig. En hij leek op Pieter!! Hij kon een zoon van Pieter zijn, hetzelfde arrogante, hetzelfde eigengereide, en de zelfbewuste uitdrukking in
| |
| |
zijn ogen, die ook Pieter had. Nou, dat kon een aanlokkelijke samenspraak worden. Ann zat weer voor het raam, en boven haar hoofd klonk maar één stem. En, dat was de stem van Mr. van Lottersum.
Om tien voor twaalf, Ann betrapte er zichzelf op, dat ze gewoonweg tijd opnam, om tien voor twaalf kwam Pieter's zware stem door. En om vijf voor twaalf wandelde Mr. van Lottersum de straat af, even arrogant, even eigengereid, even zelfbewust.
‘Ziezo, da's ook niks. Of van Lottersum heeft Pieter gehypnotiseerd met zijn eigen eigenschappen. Maar, ik geloof het niet.’
Om twaalf uur kwam er een type in een golfbroek, met vrij wilde haren, type eend. Hij belde lang en nadrukkelijk. De bel sloeg over. Het was natuurlijk een pasgeslaagd meestertje in de rechten, die zijn eerste levenskans zag in zijn secretarisschap bij Pieter. Ann bleef lui in haar stoel zitten, het Eendetype hoefde ze niet van dichtbij te zien, die had toch geen kans. En terwijl Grootmoeder's klok het eerste kwartier speelde, kwam het jonge meestertje de trappen al weer afgerend, en hij had de buitendeur al dichtgeklapt, voor Treesje boven had kunnen komen, om hem uit te laten.
‘Zal ik even naar Pieter gaan? De stand van zaken opnemen?’ vroeg Ann zichzelf af. ‘Maar Pieter zal niet in een stralend humeur zijn met al drie débacles. Nee, ik blijf maar hier op de uitkijk zitten. Het belooft vermakelijk te worden.’
Tante Anna kwam binnen.
‘Kind, zit je daar nog?’
‘Natuurlijk Tante Anna. Ik bekijk de slachtoffers eerst, als ze aankomen. En dan snel ik de gang op, en bekijk hun facie en face.’
Dat vond Tante Anna lastig. ‘En, wat bereik je ermee
| |
| |
kind? Niets toch immers. Oom neemt toch de persoon, die hem het best aanstaat.’
‘Natuurlijk. Dat weet ik wel. Jeugdig enthousiasme, moet U maar denken van mij. En o Tante Anna, er zijn er nu drie geweest, drie meesters in de rechten, en zij stonden alle drie met een kwartier weer op straat.’
‘Och, daar hoef je geen meester in de rechten voor te zijn. Nee ik voor mij, houd me nog altijd aan die Simon Bloem.’
‘Het is Simon Roos. En voor zijn kansen geef ik geen klap. Hij kan niet chaufferen, en hij kent de boeken van Pieter niet eens.’
‘Ik zeg je nogmaals, dat vond ik nu een eerlijke brief. Die Mijnheer Roos lijkt mij een eerlijk, gedegen jongmens. Oom heeft hem toch gevraagd om te komen?’
‘Ja. Om U te plezieren. Dat zei Oom zelf.’
‘Nu, dat vind ik ècht aardig van Oom,’ ontdekte Tante Anna tevreden. ‘Toe kind, hang niet zo uit het raam, zo ordinair. Kom mij liever helpen met kristal en zilver controleren.’
‘Tante Anna, daar denk ik niet aan. Daar komt een Mr. Dr. aan, met een grote bril en hij loopt met sprongetjes.’
‘Hij loopt met sprongetjes? Hoe kan dat nu?’
‘Wilt U ook even kijken? Nee? Nu, hij komt van buiten natuurlijk. En hij is hier helemaal niet bekend. De trein was laat en hij is over tijd. Hij is doodnerveus natuurlijk, en hij denkt bij elk huis, dat hij er bijna is. En als hij er dan weer niet is, dan springt hij weer naar het volgende. Net een buideldier. Of springt dat niet?’
‘Een kangeroe lijkt mij natuurlijker,’ zei Tante Anna. ‘Hoewel, ik moet wel zeggen, dat jij je verdienstelijker kunt maken met mij te helpen. Inplaats van hier te zitten critiseren.’
| |
| |
De bel luidde. Ann sprong naar de gang. Ze gaf Tante Anna niet eens antwoord. In de gang kwam het buideldier naar boven gesprongen. Hij sloeg per trap drie treden over. Dat vond Ann sportief. En, achter zijn grote bril, keken leuke, sportieve ogen.
‘De eerste kluif van Jan Lucas,’ dacht Ann. En mismoedig liep ze de kamer weer binnen.
‘Ellen,’ zei Tante Anna nog, ‘Ellen is in zo'n ijselijk humeur. Ze beheerst zich nog, en ik weet niet, wat ze wil.’
‘O dat weet ik wel,’ zei Ann. ‘Ze wil natuurlijk ook de mannen zien. Ze wil misschien wel naast Pieter aan zijn bureau zitten om ze te keuren.’
‘Zou jij dat denken kind?’
‘Natuurlijk. Nu gaat alles haar neus voorbij. Misschien hoopt zij nog wel op een secretaris.’
‘Op een secretaris? Hoe bedoel jij dat?’
‘Nou, dat er een verliefd op haar wordt. Dan hoeft ze met U geen kristal en zilver meer te tellen.’
‘Och, denk je dat?’ vroeg Tante Anna naïef. ‘Denk je dat heus? Nu ik hoop het. Het is de enige manier, waarop ik haar nog kwijt kan raken.’
‘Verheugt U zich daar maar niet op Tante Anna. We krijgen toch zeker een inwonend secretaris. Als Ellen hem inpikt, dan kan het zo blijven.’
‘Hoe zo?’
‘Dan trouwen ze bij ons in,’ zei Ann triomfantelijk.
‘Dat ik daarvoor gespaard mag blijven,’ verzuchtte Tante Anna. ‘Och kind, wil jij Klaartje haar lunch brengen? Ik kan Treesje op het ogenblik niet missen.’
‘Best,’ zei Ann opgewekt. Ze dacht: ‘Misschien vang ik boven wat op.’ Want het buideldier was al bijna een half uur bij Pieter. Zou daar de kans van Jan Lucas bedorven worden?
| |
| |
Op de bovengang, ving ze de eerste gedragen geluiden op van Pieter's stem.
‘En, welk salaris had U zich gedacht Dr. Heynes?’
‘Zeven mille,’ zei het buideldier opgewekt.
Ann liet bijna het blaadje met Klaartje's lunch over de grond keilen.
‘U zegt zeven mille? Maar, vergeet U dan Dr. Heynes, dat U inwonend bent? Dat U, behalve uw persoonlijke uitgaven, nagenoeg geen onkosten hebt?’
‘Maar, ik ben getrouwd,’ zei het buideldier. ‘Ik heb een gezin te verzorgen. Ik zal wel inwonend zijn, maar mijn gezin......’
Door de dichte deur heen, zag Ann het wegwerpende gebaar, dat Pieter maakte.
‘Maar in de advertentie stond duidelijk, dat ik een ongetrouwde secretaris wenste. En in uw brief, hebt U op uw huwelijk geen enkele toespeling gemaakt.’
‘Een pracht van een zin,’ bedacht Ann, vol trots.
‘Maar ik heb gedacht, dat als wij spraken, van man tot man......’ begon het buideldier.
Ann klopte met het blaadje tegen Klaartjes kamertje. Ze hoefde niets meer te horen van het gesprek van man tot man.
Klaartje vond ze in tranen. En terwijl ze de heerlijke lunch op het kleine tafeltje uitstalde, zei Ann: ‘Zeg, wat mankeert jou? Herrie gehad met je verloofde?’
‘Dit is zo'n ellendige dag voor mij,’ snikte Klaartje.
‘Waarom?’
‘Begrijpt U dat niet?’
‘Nee, dat begrijp ik niet,’ zei Ann onbewogen.
Klaartje bette haar ogen met een doorweekt zakdoekje. ‘Dat Mijnheer nu...... nu vandaag...... een nieuwe secretaris benoemt......’
‘Was jij dan gebleven.’
| |
| |
‘Maar, dan had ik mijn verloving moeten uitmaken...... En dat......’
‘Dan zou ik me ook maar niet zo aanstellen. Als jouw verloofde je dierbaarder is dan Oom, en dat kan ìk me levendig voorstellen, dan is er geen reden om te krijten. Hè, doe toch niet zo mal Suermondt,’ zei Ann.
‘U begrijpt niets van me,’ snikte Klaartje.
‘Hier, neem een vingerdoekje,’ bood Ann aan. ‘Dat is nog droog tenminste.’
En terwijl Klaartje haar verhuilde gezicht in het vingerdoekje begroef, liep Ann naar beneden. Ze zat ternauwernood weer op haar plaats voor het raam, toen het buideldier de trappen afgesprongen kwam. Treesje was nog net op tijd om hem uit te laten. Toen kwam al het belletje van boven. Van Pieter. En Treesje's angstigvoorzichtige teenspitsen, die naar boven renden. Treesje kwam in de eetkamer terug, en zei, dat Mijnheer zijn lunch graag op zijn kamer wenste.
Tegenover een Ellen, die nog steeds haar mondhoeken misprijzend naar beneden getrokken hield.
Ann zei, terwijl ze een hapje nam van zalig koel aandoende aardappelsla: ‘U hadt er zeker ook wel graag bij willen zijn.’
‘Waarbij?’ verwaardigde Ellen zich te zeggen, terwijl ze haar hoofd als een reiger hief.
‘Nu, bij het defilé van secretarissen. Waarbij anders?’
‘Die interesseren mij niets,’ zei Ellen.
‘Dat denk je maar mispunt, dat je daar zo makkelijk afkomt,’ dacht Ann. Luid zei ze:
‘Het interesseert U toch zeker wel, welke snijer wij nu weer in huis krijgen.’
‘Neen, daar stel ik ook geen belang in.’ Koninklijk.
| |
| |
‘Hij kan best verliefd op U worden. En je wilt toch wel de man zien, die verliefd op je wordt.’
Hierop gaf Ellen geen antwoord.
‘Ik vond ook, dat U vanmorgen bij het controleren van het kristal niet erg in Uw humeur was,’ zei Tante Anna.
‘Och, ik had vanochtend een nare brief gekregen van mijn broer,’ verdedigde Ellen zich.
‘Van Uw broer? Hebt U dan nog een broer?’ vroeg Tante Anna.
‘Stel je voor, een bròer!’ zei Ann.
‘Ja, ik heb nog een broer,’ Ellen zei het vrij pathetisch.
Ann bedacht opeens, dat zij zich feitelijk nooit voor de familie van Ellen hadden geïnteresseerd.
‘Hebt U zusters ook?’ vroeg ze nu.
‘Neen, ik heb alleen maar die ene broer. Die is ziek op het ogenblik.’
‘O ja?’ Wat was het moeilijk je opeens in de huiselijke omstandigheden van iemand, die je niet mocht, te verdiepen. ‘Is hij ernstig ziek?’ vroeg Tante Anna.
‘Hij is al een tijdje niet in orde. Anders zou hij ook op de betrekking van secretaris van Mijnheer hebben gesolliciteerd. Hij is meester in de rechten. Mr. Charles van Vredenburg.’
Het was Ann, alsof een groot onheil plotseling was afgewend, een onheil, dat ongeweten gedreigd had.
‘En wist Mijnheer daarvan?’ Kleine hapjes aardappelsla, die Tante Anna op haar vork schoof.
‘Ja, ik had het Mijnheer verteld. En Mijnheer zei, dat mijn broer in elk geval kon solliciteren. En dat hij een hele goede kans maakte,’ zei Ellen trots.
‘Waanzin,’ viel Ann plotseling uit. ‘Hoe kon Oom dat zeggen, zonder hem te hebben gezien. Hij kan wel heel anders uitvallen, dan Oom zich voorstelt.’
| |
| |
‘Ik heb Mijnheer een portret van mijn broer laten zien. En ik heb hem verteld, dat hij al vijf jaar in betrekking is bij de Levensverzekering Mij. Nederland.’
‘Waar?’ vroeg Tante Anna.
‘Bij de Levensverzekering Mij. Nederland in Arnhem. Daar heeft hij heel hard moeten werken.’
‘Daarom is hij zeker ziek geworden,’ constateerde Ann.
Dit negeerde Ellen. Maar ze zei: ‘Mijnheer heeft me wel toegezegd, dat, wanneer mijn broer beter is, en de nieuwe secretaris mocht niet voldoen, dat Mijnheer dan mijn broer nog een kans wil geven. O, ik had er me zo op verheugd,’ zuchtte Ellen.
Tante Anna dacht aan het hondje van de familie Visser, dat ze dan zeker, òngeacht Peter, over zou nemen, en Ann dacht: ‘Ja zeker, dat zou jij wel willen, mispunt, ons hele huis vol met broers en weet ik wat al meer van jou. En als het net zo'n klier is als jij bent, dan kunnen wij ons wel opbergen, Tante Anna en ik.’
‘Vanmiddag gaan wij door met het zilver,’ zei Tante Anna kalm. Het hondje had haar kracht gegeven.
Maar, alsof dit aan Ellen voorbijging, merkte zij met een zekere hoge voldoening op: ‘Ik kan er me zo op verheugen, dat wij in Blaricum zitten. Dan zal ik mijn broer laten overkomen......’
‘Toch niet bij òns,’ kreet Ann bijna.
‘Wij hebben maar twee logeerkamers. En die moet ik vrij houden voor mijn vrienden,’ zei Tante Anna kalm.
‘O, er zal in Blaricum wel een goed pension te vinden zijn voor mijn broer.’ Ellen smeerde een cadetje, prikte precieus de ham erop.
‘Juist,’ zei Tante Anna.
De huisbel schalde door het huis.
| |
| |
‘Dat is Victor de Zwart. Dr. Victor de Zwart, is het zo laat al? Mag ik opstaan Tante Anna?’
‘Hoe weet je dat kindje?’
‘Omdat Dr. de Zwart de vijfde van het lijstje was. Daarom. En zijn brief heb ik gelezen. Een beeld van een brief, Tante Anna. Hij schreef, dat hij dol was op de boeken van Oom, en hij tekende: Victor de Zwart. Met zulke koeien van letters.’ Ze rolde haar vingerdoekje in het ringetje. ‘Doctor Victor de Zwart,’ zei ze nog eens met stemverheffing. En terwijl ze naar boven rende, bedacht ze plezierig, dat Victor de Zwart alleen van Dostojewski hield, niet eens geweten had, dat er een P. Wybo Hackàart aan de Nederlandse, litteraire hemel schitterde, en dat hij alleen maar boekhouden Mercurius had, en een goeie betrekking aan de gasfabriek.
Ze kwamen gelijk op de eerste bovengang, Ann uit de catacomben, Victor de Zwart langs de zwaarbeloperde zeven eerste treden.
Hij greep haar even bij haar arm vast.
‘Bent U Ann Croeze?’ vroeg hij.
‘Ja. Kent U mij? O, wat een pracht van een baard,’ fluisterde Ann.
Treesje was bij de tochtdeur blijven staan.
Victor begroef zijn vingers in de zware, lange uitwas, waarin die vingers totaal verdwenen. Hij leek een bedaagde man van veertig, terwijl hij toch hoogstens drieentwintig kon zijn.
‘Het is te schoon om waar te zijn,’ zuchtte Ann verheerlijkt.
‘Waar moet ik zijn juffertje? Nog een trap op?’ Hij had Ann's arm losgelaten. Hij stond al op de tweede traptree, terwijl Treesje bedacht, dat juffrouw Ann die Mijnheer scheen te kennen, nou, wat een ouwe vent, toch zeker niets voor juffrouw Ann......
| |
| |
‘Ja Mijnheer, nog een trap,’ zei Treesje zacht.
‘En dan te bedenken, dat die baard echt is,’ dacht Ann verrukt.
Weer voor het raam. Maar nu zat ze op springen. Ze hoorde weer, boven zich, Pieter's sonoor geluid. Alleen maar Pieter's stem. En dan af en toe, vrij onderdanig, de stem van Dr. Victor de Zwart.
Ann trappelde bijna van ongeduld. Ze had een idee, dat Pieter zich aan zijn eigen woorden bedwelmde, ze had een idee, dat na al die teleurstellingen, Victor een geweldige kans maakte. En, al had hij wel boud beweerd, dat de gasfabriek het eind van zijn jongensdromen was, hij was toch niet gèk. Wanneer hij bij Pieter een goeie baan kon krijgen, met een zeer behoorlijk salaris, tenminste, dat nam Ann aan, dan zou hij toch wel stapel zijn, om de gasfabriek geen vaarwel te zeggen. En, voor al die nobele plannen, om Jan Lucas te helpen, daarvoor gaf Ann geen cent.
Toen ze boven de deur hoorde dichtgaan, was Ann al in de gang. Tegen Treesje zei ze vlug: ‘Ik zal Mijnheer wel even uitlaten. Ga jij je gang maar.’
Daar zag ze Victor de Zwart afdalen. Nu greep zij hèm bij de mouw.
‘En?’ zei ze.
‘Ik heb het zo goed als in mijn zak.’
‘Zie je wel,’ zei Ann teleurgesteld, terwijl zij zich omdraaide. ‘Er zijn geen nobele mensen.’
‘Nu vergis jij je,’ streefde Victor de Zwart tegen. ‘Je Oom heeft een snertfiguur geslagen. Toen moest hij het natuurlijk goedmaken.’
‘O ja? Hoezo?’ Nu leefde Ann volkomen mee.
‘Hij heeft aan mijn baard getrokken,’ zei Victor somber. ‘Hij deed een graai over zijn bureau, en hing opeens aan mijn uitwas. Je Oom werd vuurrood van agitatie.
| |
| |
En bood me later de baan haast op een presenteerblaadje aan.’
‘Dat hadden wij toch verwacht. Maar jìj zou hem weigeren,’ verdedigde Ann zich. ‘Ter wille van Jan Lucas,’ zei zij er achteraan.’
De huisbel ging weer over, heel bescheiden, ter wille van een Doctor. Treesje had hem al ingelaten. Ann was wat van Victor de Zwart af gaan staan. Een klein, pienter, dik doctortje klom naar boven, klom ook de tweede trap op, terwijl hij in het voorbijgaan beleefd zijn hoed lichtte.
‘Nou, en hoe moet dat nu?’
| |
| |
‘Tja,’ zei Victor de Zwart, terwijl hij in zijn baard graaide, ‘tja, ik moet er van af zien te komen.’
‘Had dat dan meteen gedaan.’
‘Ik heb gezegd, dat ik er nog over moet denken. Maar, je Oom, hij was zo van de kook, toen mijn baard echt bleek te zijn, ik heb nog nooit een man gezien, die zo verbluft was. Toen sloeg hij mij meteen f 500. - op.’
‘Wat verdien je nu?’
‘Eerst had ik f 1500. - met een stekende blik op mijn baard. Hij heeft toch detectiveneigingen, is het niet? Nu, en nu heb ik tweeduizend. En alles vrij. Tja, daarop kan ik me verloven gaan.’
‘Dat doe je toch niet?’ Ann keek ontsteld. ‘Dat doe je toch niet Victor? Je zei, dat je zo dol op de gasfabriek was.’
‘Was ik ook. Razend was ik op de gasfabriek. Maar nu heb ik een meisje leren kennen......’ Victor toonde een dwepende blik tussen haar en wenkbrauwen. ‘Leny de Wilde heet ze. Misschien ken je haar?’
‘Nee,’ zei Ann nors.
‘'n Schattig meisje. 'n Beeldje gewoon......’
‘Wat kan mij dat schelen in vredesnaam,’ tierde Ann.
‘O, ik dacht, dat het ieder meisje interesseerde, hoe een ander meisje er uitziet.’ Victor ging op de hallbank zitten, plukte verliefd in zijn baard. ‘Kom naast mij zitten, toe, kom bij mij zitten. Jij bent bar ongezellig, Ann.’
Het kleine, dikke doctortje kwam de trap alweer afgelopen. Treesje kwam naar boven gelopen. Ze keek schichtig naar Victor en Ann op de bank.
Het kleine, dikke doctortje groette beleefd, en kreeg de knop van de tochtdeur, die Treesje, geagiteerd, had laten schieten, vlotweg in zijn maag. Hij kromp even dubbel, hij keek even verbaasd achter zich, groette dan
| |
| |
nog eens, en liep naar beneden, waar een blozende doodverlegen Treesje de buitendeur al had opengedaan, waar ze als een schichtige muis achter verdween.
‘Nu, die man is ook gauw klaar,’ zei Ann.
‘Maar ìk heb het toch,’ zei Victor onschuldig. ‘Tenminste, je Oom denkt, dat ik het heb. Hij zal nou iedereen afpoeieren. Ja, ook Jan Lucas. Ja, da's een strop.’
Ann stond weer op. ‘Jakkes,’ zei ze. ‘Je kunt toch op niemand meer aan. En jij hadt nog wel zo beloofd...’
Victor trok Ann weer naast zich neer. ‘Toe, wees niet zo ongezellig. Ja, ik had het beloofd. Ja, dat is zo. Maar twee mille salaris...... En Lenie...... Ze heeft rood haar zeg.’
‘Wat kan mij dat schelen? Al had ze groen haar. Of blauw. En ik vind jou een mispunt, Victor.’ Ann wilde weer opstaan, maar weer hield Victor haar aan haar jurk terug.
‘Je kunt op twee mille trouwen. Denk jij niet, dat je op twee mille trouwen kunt Ann? Met alles vrij. Dan is die twee mille feitelijk alleen voor je vrouw. Vind jij ook niet?’
‘Oh lammeling,’ zei Ann, en ze trok met geweld de jurk los, die Victor nog steeds tussen zijn vingers geklemd hield, ‘wat vind ik jou een mispunt. Alles te beloven, en nou hij de baan kan krijgen......’
Er werd discreet gebeld. Treesje was al boven. Ze liet iemand binnen. Victor en Ann keken beide, Ann met haar losgetrokken jurk nog in haar hand. Rustig en kalm kwam er iemand naar boven schrijden, rustig en kalm ging de tochtdeur open. ‘Een baard,’ dacht Ann, ‘weer een baard. Hebben dan alle mannen een baard?’
Een hoed werd gelicht van glanzend bruin haar. Een lichte neiging. De baard bungelde als een zeer welverzorgd sikje aan een zo op het oog forse kin. Het sikje
| |
| |
schreed naar boven, een stap op elke traptree, langzaam schreed Treesje achter hem aan. Ann bekeek de stoet ontdaan. Ze zei: ‘Nou, als jij de baan al niet had, dan zou deze mijnheer wel kans hebben, denk je ook niet?’
‘Ja,’ zei Victor, ‘ja, dat denk ik ook wel.’ Hij grinnikte even. ‘Zeg, jij hebt de boeken van je Oom wel in voorraad zeker. Leen je ze mij even?’
‘Ja, als ik gek ben. Jij neemt ze maar uit een bibliotheek hoor. En jij, die gezegd hebt, dat jij alleen van Dostojewski hield.’ Ann stond al bij de kamerdeur. ‘Bah,’ zei ze.
Opeens schaterde Victor de Zwart. Hij lachte zo luid, dat Ann zei: ‘Zeg, beheers je een beetje. Zo direct komt Oom naar beneden, om te zien, wie dat lawaai maakt.’
‘Denk je? Dan schopt hij mij de trap af misschien. Of ik schop hem de trap af, daar heb je nog meer kans op. Want, zie je, toen hij zo in mijn baard had gegraaid, en me toen nog f 500. - meer bood, toen heb ìk hem gezegd, dat ik geen prijs stelde op de baan, dat ik me zeer beledigd voelde door dit gebrek aan vertrouwen......’ weer schalde Victors lach - ‘en dat ik alleen Dostojewski las en Upton Sinclair.’
Ann was weer naar de hallbank toegelopen. ‘Heb jij dàt gezegd Victor? Ja? En Lenie?’
‘Ik hààt alle vrouwen,’ zei Victor.
‘O engel,’ zei Ann.
‘En ik ga nu weg. Ik heb je toch even plezierig te grazen gehad.’ Hij stond op. Hij torende boven Ann. ‘Ik ben nu benieuwd, wie de baan krijgt. Jij ook niet Ann?’
‘Och, natuurlijk die klier met dat idiote sikje. Zo'n verwijfd type. En zo bedaagd. Echt een flemer, zo om te zien. Hè, wat een naarling,’ zei Ann. Ze hield voor Victor de tochtdeur open. Ze liep met hem naar beneden. ‘En alle moeite, die Jan Lucas zich gegeven heeft, is
| |
| |
nou toch voor niks geweest.’ Ze trok de buitendeur open. Een uitbundige zon straalde in de straat. ‘En zulk prachtig weer. En die verwijfde kerel boven. Nou, die zal het prettig bij mij hebben in Blaricum.’
Opeens schalde Victor de Zwart's lach weer door de straat. Een dame, die voorbijliep, keek verschrikt om. Een paar kinderen, die knikkerden, staakten hun spel.
‘O Ann, stoffel, die verwijfde kerel is Jan Lucas! Dat je dat niet door hebt gehad. O Ann, hou me vast.’
‘Neeeee,’ zei Ann.
‘Jaaaa,’ zei Victor, terwijl hij zich aan Ann trachtte vast te klemmen.
Maar weer rukte Ann zich los.
‘Jij hebt mijn zenuwen vernield vanmiddag. Hou je maar aan de deurpost vast, Victor. Ik ben kapot,’ zei Ann.
Om de hoek van de straat kwam een eenzame figuur aanslenteren. Hij had fiere, niet-geperste broekspijpen. Hij liep zonder hoed, en zijn krullige kuif hing tot op zijn ogen. Hij zwaaide onbekommerd met zijn armen, hij leek met de hele wereld verzoend te zijn.
‘Victor, lach niet meer. Lach niet meer Victor. Daar komt Simon Roos aan. Die had nog nooit van Pieters boeken gehoord, de snoes. Lach toch zo hard niet Victor.’ Ze bekeek de naderbij komende Simon Roos. Ze zei: ‘Nou, die had ik het nòg beter gegund dan Jan Lucas, de engel.’
Nogal logisch, dat je zo mild bent, als je weet, dat Jan Lucas het krijgt,’ zei Victor opeens bars.
|
|