| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Ze zaten in de kamer van Jan Lucas, Maarten en Guusje, Jan Lucas en Ann.
‘'t Is net, alsof ik thuis ben,’ had Ann gezegd. ‘'t Is precies Pieter's kamer. Al is hij dan helemaal anders.’
‘Wat ben je weer duidelijk,’ vond Maarten, terwijl hij langzaam een sigaret opstak.
‘Nou ja, ik bedoel, Pieter's kamer is een en al schrijver, met kasten vol boeken...... en dit hier, dit is een sportieve kamer, vin jullie ook niet?’
‘Ja, zeldzaam sportief,’ beaamde Maarten. ‘Ik was gisteravond hiernaast, toen hier de repetities van The Jolly Fella's waren......’
‘Tja, Pieter is bijna in een driftbui gebleven,’ vulde Ann aan. ‘Er was één zo'n ding bij met vier trombones geloof ik. Of een paar saxophones misschien. Dat was afgrijselijk. En toen vroeg Tante Anna nog, of dat “nu violen en cello's waren. Daar deden ze haar aan denken.” Toen knapte Pieter letterlijk.’
‘Och, ik kan het nu wel een beetje minderen,’ zei Jan Lucas berouwvol, terwijl hij zijn hand legde op Ann's warme hals.
‘Wanneer verhuizen jullie nu?’ wou Guusje weten.
‘Half Juni.’ Ann ging declameren: ‘De beroemde schrijver P. Wybo Hackaàrt gaat Amsterdam verlaten, om zich met vrouw en nicht en particulier secretaris terug te trekken op zijn landgoed in Blaricum......’ ‘O zeg,’ viel zij zichzelf in de rede, ‘Tante Anna wil de naam van het huis veranderd hebben. Zij heeft gister- | |
| |
avond, toen jullie hier zo krijsten, “Rustoord” voorgesteld, en “Avondlicht”. Maar Pieter zei, dat hij nog niet seniel was. Hoewel iedereen het hem wel trachtte te maken......’
‘En zei Tante Anna toen nog iets?’ vroeg Guusje.
‘Ja, Tante Anna zei natuurlijk: ‘Hè Peter. En toen vond ze de trombones precies cello's. Weet je wel Maarten?’
Maarten blies langzaam de rook uit van zijn sigaret. Hij woei die rook weg van Tante Guusjes gezichtje. Hij zei: ‘Tante Anna kan zulke echt kiese dingen zeggen op ongelegen momenten. Ik kan me doodlachen om Tante Anna.’
‘Ja, en vooral, wanneer je weet, dat het toch maar allemaal comedie van haar is. We hebben het Hazenhart wel altijd verkeerd gezien,’ ontdekte Ann.
‘Nu jongens, waar het toch maar om een paar weken meer te doen is, wij hebben nu al half Mei, zal ik de muziek een beetje miniseren. Dat zegt Mevrouw Klaassen. Alleen de laatste avond geef ik een uitvoering met de Snookers. Die ken jij toch ook wel Maarten?’
‘Spaar mij,’ zei Maarten. ‘Als Pieter dàt overleeft...... dan verdient hij dat paradijs in Blaricum wel.’
‘Tante Anna en hij zijn er nu al elke dag. Tja, die reis naar Parijs is er totaal bij ingeschoten. En, als ze thuiskomen, dan weet ik al, hoe laat of het is. Pieter nors en kribbig, en Tante Anna met zulke tevreden lichtjes in haar ogen.’
‘Ik geloof,’ zei Jan Lucas, terwijl hij Ann's haar tegen de draad opstreek, ‘ik geloof, dat die Tante Anna van ons een klein canaille is.’
‘Tante Anna is de liefste vrouw van de wereld,’ zei Ann.
‘Is 't niet waar, Maarten? Ze was altijd ongelooflijk
| |
| |
lief. En ze is alleen maar veranderd door Pieter's bespottelijk doen met Ellen. Och, Ellen doet feitelijk niks. Ze kijkt Pieter alleen maar weeïg aan. Maar Pieter......’ Ann zweeg even. Dan zei ze: ‘Nou ja, als jij later ook zo mal doet met een juffrouw van mij, Jan Lucas, dan krijg jij met mij te doen. Ik weet nu, hoe het hoort.’
‘Maar kleintje,’ zei Jan Lucas, ‘zo'n juffrouw van jou later zal ook een juffrouw van mij zijn. Daar zal ik dood-correct tegen zijn, en op een onmetelijke afstand.’
‘Het is je geraden,’ vond Ann, opeens nors.
‘Welja, ik zou nog ruzie gaan maken,’ zei Maarten. ‘Laat je toch niet op je kop zitten, Jan Lucas.’
Ann lachte opeens. ‘Wat een waanzin. Misschien kunnen wij ons alleen maar een hitje voor halve dagen veroorloven. En van de intelligentie van zo'n hit, zul jij niet in zwijm vallen, zoals Pieter.’
‘Ik zal van niemand in zwijm vallen, zoals jij het zo beeldig noemt,’ zei Jan Lucas. ‘Er zal maar één vrouw zijn, waarvan ik houd en......’
‘Zoet maar,’ zei Ann. ‘Ik was onmogelijk. En dat is het nu juist, wat Tante Anna mist. Als ze maar wist, dat Pieter van haar hièld, dan zou het haar natuurlijk niks kunnen schelen, als Pieter Ellen knap en intelligent en logisch en weet ik wat al meer vond.’
‘Juist,’ zei Maarten. ‘En daas nu niet langer. Wanneer gaat de advertentie in zee voor een secretaris?’
‘Morgen. Pieter zal hem nu misschien opstellen. Met Ellen. Zeg, wat een zegen, dat er nog geen radio is, ik bedoel natuurlijk televisie,’ zei ze vlug, toen ze Maarten's verblufte gezicht zag. ‘Dan zou Pieter ons al lang in de gaten hebben.’
‘Wil hij geen secretaresse?’ vroeg Guusje. ‘Ik zou best zin hebben om in mijn vacantie daar heerlijk buiten te zitten als particulier secretaresse.’
| |
| |
‘Nee, Klaartje heeft hem zo teleurgesteld met haar trouwerij, nu wil hij geen vrouwelijk exemplaar meer.’
‘Alsof een secretaris niet trouwen kan,’ hoonde Maarten.
‘Zèg,’ Jan Lucas veerde overeind, ‘zeg ik heb er over nagedacht, zou ìk niet iets voor Pieter zijn?’
‘Ja onmiddellijk. Als jij je aanbiedt, hij sluit jou meteen in zijn armen...... Doe niet zo dwaas, Jan Lucas.’
‘Ja, maar ik bedoel niet zo natuurlijk. Als ik bijvoorbeeld een baard aanschaf......’
‘Nu ja, jij bent crazy,’ besloot Ann weinig liefhebbend.
Maar Maarten zei: ‘Er zit wel iets in Jan Lucas. Alleen heb jij kans, dat Pieter niet van baarden houdt. Hij is zelf zo clean shaven.’
En Ann zei: ‘Je hebt nog veel meer kans, dat Pieter het meteen door heeft. Dat hij aan zo'n baard gaat hangen. En dan ben jij er gloeiend bij, Jan Lucas.’
‘Maar, dat heeft hij toch niet meteen door,’ meende Guusje. ‘Hij heeft het toch ook niet door gehad, dat achter al die jazz Jan Lucas zit.’
‘Ja maar die jazz heeft hij alleen maar gehoord. Maar als hij Jan Lucas zièt, al is het dan met een baard, dan moet hij wel helemaal stapel zijn, om dat niet meteen door te hebben.’ Ann greep een koekje van de schaal, haar kleine tandjes beten er in, ze keek wat triomferend rond, alsof zij een schoon plan meteen van zijn luister had beroofd.
‘Maar liefje,’ zei Jan Lucas, ‘jij zou mij niet eens herkennen met een baard.’
‘Nou, het oog der liefde,’ weifelde Maarten.
‘Nee, zelfs niet met het oog der liefde. Mèt een baard en een beetje grime, ik zal onherkenbaar zijn.’
‘Een beetje grime?’ riep Ann. ‘Stel je voor. De ene
| |
| |
dag, als je haast hebt, of geen goed licht bijvoorbeeld, ja dat kan toch, klieder jij een bende op je gezicht. Dat het er gewoon afdruipt. Dat ziet Pieter toch meteen. En een andere dag......’
‘Och, als het er al afgedropen is, dan hoeft er geen andere dag meer te zijn,’ zei Jan Lucas berustend, ‘Raas toch niet zo door kleintje. Je moet begrijpen, dat, als ik zo iets begin, dat ik dan alles heel goed overwogen heb.’
‘Maar jij hebt er nooit van gesproken,’ weerstreefde Ann nog.
‘Juist, omdat ik het eerst goed heb willen overwegen,’ zei Jan Lucas kalm.
‘En als er ook 250 secretarissen komen, net als met Ellen, dan heb jij een enorme kans, dat moet ik zeggen.’
‘Het is toch merkwaardig,’ zei Maarten sloom, ‘hoe dat kind zich overal tegen verzet. Eerst heeft ze zich tegen de jazz verzet, weet je nog wel Jan Lucas? En nu verzet ze zich met hand en tand tegen jouw secretarisschap.’
‘O, maar dat begrijp ik best,’ ontdekte Guusje. ‘Ann is natuurlijk bang, dat het uitkomt. Is het niet Ann?’
‘Ja, stel je voor, als je elke dag bang moet zijn, dat Pieter er achter komt.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Och, wat maak ik me van streek, hij heeft toch geen schijn van een kans, die Jan Lucas.’
‘Dat denk je maar, dat denk je maar kleintje. Ik zal om te beginnen een brief schrijven, die klinkt als een klok. Ik zal me een dubbele naam aanschaffen, waarbij ik ook genoemd wil worden, en ik word een baron. Of is graaf beter?’
‘Welja,’ zei Ann. ‘Waarom geen hertog?’
‘En ik zal een Mr. Dr. zijn. Hoe klinkt dat? Mr. Dr. H.L.P. van der Horst Graaf van Slingelandt? Met dt?’
| |
| |
‘Het klinkt beeldig. Maar Pieter is er een keer ingevlogen met een Jonkheer, tenminste, dat neem ik aan, die zal er niet zo gauw weer invliegen met een graaf, al is hij dan Mr. Dr.’
‘Echt opgewekt is dat kind,’ vond Maarten.
‘En wat is H.L.P.,’ wilde Ann weten.
‘Henri Louis Pierre.’
‘Nou, jij hebt het maar mooi voor mekaar.’
‘Dacht ik ook. Toe, leef toch een beetje mee darling.’
‘Ja, maar ìk denk aan het gehannes, wat ervan komen zal. En......’ zei Ann met overtuiging, ‘ik vind je naam bovendien een snertnaam.’
‘Mijn naam......’ begon Jan Lucas.
‘Ja, die van der Horst, graaf van Slingelandt. Het zijn in hun soort natuurlijk goeie namen, maar de combinatie is afschuwelijk. Wat zeg jij Guusje?’
‘Nee, ik vind het ook niét daverend. Hoe heet je werkelijk?’
‘Ik heet werkelijk Beck. Niet van Beck, of van der Beck, of ter Beck of Verbeck. Nee, doodgewoon Beck.’
‘Kun jij dan niet iets met Beck verzinnen?’
‘Dat heeft Pieter toch meteen door,’ bromde Ann.
‘Nu moet ik je toch één ding zeggen,’ zei Maarten. ‘Jij beweert altijd Ann, dat Pieter een detective van de koude grond is, dat hij te stom is om voor de duvel te dansen, en opeens meet jij die goeie man een pienterheid aan...... Ik kan gewoonweg kwaad worden bij zoveel onlogica.’
Onlogica werkte altijd op Ann en Tante Anna als een rooie lap op een stier. Tenminste op Ann. Ze begon al: ‘Als je maar weet, dat ìk......’
Toen zei Tante Guusje vlug: ‘Waarom zou jij geen gewone naam nemen zoals van Wijk bijvoorbeeld.’
‘Braaf zo kindje,’ Maarten legde zijn hand op Guusje's
| |
| |
hand, drukte die even. ‘En dan van Duurstede erbij. Hoe lijkt je dat Jan Lucas? Van Wijk van Duurstede.’
Maar Ann had al gezegd: ‘Nu ja, dat is natuurlijk helemaal krankjorum. Hè, bedenk toch iets onpersoonlijks. Zoals Paap bijvoorbeeld, of Snoek.’
Toen lachten ze alle drie. ‘Ja, maar dan kan ik geen baron zijn, zelfs geen jonkheer. Jhr. Paap. Nee, dat klinkt niet.’ Jan Lucas schaterde opeens.
‘Maar, je hoèft toch niet van adel te zijn. Als je maar adel in je ziel hebt,’ zei Ann opeens met een preuts mondje. ‘Daarmee zul jij diepere indruk maken op Pieter dan met zo'n malle titel. Dat is toch direct zo opschepperig.’
‘Zeg, zou jij geen voordrachten gaan houden?’ vroeg Maarten. ‘Over de adel van de ziel in tegenstelling met de adel van het lichaam.
‘Hè ja,’ zei Ann. ‘Het zou storm lopen, geloof mij. En dat ontbreekt alleen nog aan mijn geluk.’
‘Hoe vin jullie van Laren?’ informeerde Lucas. ‘Van Laren hum...... hum, nog een keiïge naam erbij.’
‘Laren is toch zo dicht bij Blaricum. Dan zou jij je ook best van Blaricum kunnen noemen. Van Blaricum Hoeting. Nou ja, dat is ook snert natuurlijk.’
‘Laten wij het telefoonboek erbij nemen,’ stelde Guusje opeens voor. Dan combineren wij wel iets leuks.’
Ann was al opgesprongen. ‘Dat is het eerste verstandige woord dat ik vanavond heb gehoord. Behalve dan natuurlijk, wat ìk heb gezegd. Alle hulde Guus.’
Ze sprong naar de telefoon, ze reikte over het bureau. Ze zei: ‘Zal ik Pieter even opbellen?’
En, voor iemand iets kon zeggen, had ze al aangevraagd 22334. Ze wachtte, terwijl ze even vlug haar tong tussen haar lippen bewoog.
‘Hallo,’ zei Ann. ‘Spreek ik met mijnheer Wybo
| |
| |
Hackàart zelf? Ja? O mijnheer Wybo Hackàart, U spreekt met...... e......, juffrouw Paap! Juffrouw Anna Paap.’ Ze had een hoog, suikerzoet stemmetje aangemeten. ‘O, als U eens wist, Mijnheer Wybo Hackàart, hoe wij genieten van Uw boèken.’ Er kwam een overdreven, opgewonden klank in haar stem. ‘Wij studenten, wij allemaal.’
Er kwam even een gemurmel in de hoorn. Dan vervolgde Ann's stem even overdreven, even opgewonden: ‘Ja, Mijnheer Wybo Hackaàrt ik studeer medicijnen. Derde jaars. En op mijn dispuut, wij vechten gewoonweg om Uw boeken. Wat ik het mooiste vind?’ Ze stak oneerbiedig een lange tong uit. ‘Uw mooiste boek? Neen, dat kan ik niet zeggen. Waar zoveel parelen zijn, daar is het moeilijk de schoonste parel te vinden.’ Ann zweeg even, als overbluft door die aandoenlijke woorden.
Weer een gemurmel in de hoorn, waarop Ann jubelde: ‘O, zou dàt mogelijk zijn? Zou dat kunnen? Ze maakte een danspas. ‘Meent U dat Mijnheer Wybo Hackaàrt? Wij hebben het al zo ontzaggelijk sneu gevonden, dat U uit Amsterdam weggaat. Hoe ik dat weet? Dat weet toch iedereen! Wij zitten toch bij elke première in de schouwburg, ja natuurlijk, op het schellinkje. En, weet U, waar we alleen voor komen? Nee? Voor U, Mijnheer Wybo Hackàart. We weten precies Uw loge. De groote loge rechts. Zult U nu niet meer bij de premières komen? Ja? Toch? Kan ik dat het dispuut zeggen? O, wat enig, o, wat knòts!’ zei Ann, terwijl ze nu haar tong in haar linkermondhoek opvouwde, zodat een grote bobbel Guusje, en Maarten en Jan Lucas toonde, dat Ann hevig genoot.
‘Wat zegt U Mijnheer Wybo Hackaàrt Dat ik met het dispuut een dagje in Blaricum moet komen, als U geinstalleerd bent?‘ Schijnbare ontroering deed Ann's stem
| |
| |
verstikken. ‘Wat zegt U? Dat ik maar moet schrijven, met welke trein wij komen, en dat Uw auto ons dan van het station haalt? Maar Mijnheer Wybo Hackaàrt, dat is toch tè schattig, dat kunnen wij toch niet aannemen. Wat zal mijn dispuut genieten, als ik dit vertel. En, wij komen, daarvan kunt U zeker zijn, wat zegt U? Hoeveel er lid zijn van mijn dispuut? Achtendertig. Ja, daarop zal Uw auto niet berekend zijn, wat zegt U? Een autobus......’ Ann lachte een vals, hoog, overdreven lachje. ‘O, Mijnheer Wybo Hackàart, U bent ènig gewoon! Enig lief!’
‘Zeg, schiet je nog op?’ bromde Maarten.
‘Mag ik U nog eens opbellen? Mijn dispuut zal razend jaloers zijn, als ik dit vertel. Ze dwepen allemaal zo met U. Ja, ik bel U zeker nog eens op, voor U naar Blaricum gaat. Half Juni gaat U, nietwaar? Hoe ik dat nu weer weet? Och, wij weten toch alles van U, ook welke sokken U draagt, en welke das.’ Ze lachte weer zenuwachtig hoog. ‘Dag Mijnheer Wybo Hackaàrt, ik mag U nog eens opbellen nietwaar? Zal ik U niet storen? Nee, zal mijn lieflijk geluid U niet afleiden? Dag mijnheer Wybo Hackaàrt, het allerbeste. En tot ziens in Blaricum. Misschien kom ik wel allèen,’ zei juffrouw Anna Paap.
Ze legde de telefoon neer. Ze keek naar de drie naar haar opgeheven gezichten. Ze zei: ‘Nou, Pieter is stralend op het ogenblik. Die voelt zich op het ogenblik een geweldige kei. Een man der mannen. En hij heeft mij geen ogenblik door gehad.’
‘Nu moet je vooral weer direct gaan meieren, dat hij Jan Lucas wel door zal hebben. Want dit lag er gewoon duimendik op,’ zei Maarten.
Ann viel over de stoel van Jan Lucas heen. ‘Hè, dit heeft me nou echt goed gedaan. En nu gaan wij een mooie, eenvoudige naam bedenken, zoiets van A van
| |
| |
B. Zeg, wat zat ik in mijn piepzak, toen ik opeens een naam moest vinden. Gelukkig, dat ik net aan Paap had gedacht.’ Ze sloeg het telefoonboek open. ‘Ik voelde, dat Paap geen indruk op Pieter maakte. Nee, we moeten wel een leuke naam bedenken.’ Haar vingers gleden vlug langs de bladzij, A en A autorijschool...... A en B stempelfabriek, A tot Z polissenverzekering, Aa, Mijnheer Aa, nee, dat is zo normaal, dat het gewoon abnormaal wordt, Aafjes, Aal, Aalderen. Ik heb het: Aalderen van...... en nu nog even kijken op de B......’ Haar vingers gleden nu heel vlug langs de bladzij. ‘Ik heb het: Aalderen van Becht. Hoe vin jullie dat? Gewoon Mr. Aalderen van Becht. En geen Dr. erbij.’ Ze viel over Jan Lucas heen. ‘Hoe vin je dat jongetje, Aalderen van Becht?’
‘Nu, dat vind ìk nu een snertnaam,’ zei Jan Lucas. ‘Geef mij het telefoonboek maar even. Daar zijn duizenden betere combinaties te maken.’
‘Ik help het je hopen,’ zei Ann opgewekt.
Ook Jan Lucas' rechterwijsvinger gleed langs de bladzijden. ‘Hopeloos is het, hòpeloos gewoonweg.’
‘Dat zei ik je toch?’
‘Geef mij het telefoonboek maar,’ verzocht Maarten, vrij onwillig. ‘Dan zullen Guusje en ik wel wat samenflansen. Dat is toch niet zo'n heksentoer.’
‘Nee, nee......’ Jan Lucas wuifde dit voorstel weg. ‘Ik heb al wat, en daar blijft het bij hoor kleintje, al heb je daar misschien ook op tegen. Vos van Oldenboom. Mr. H.L.P. Vos van Oldenboom. Hoe vin jij dat Maarten?’
‘Vrij behoorlijk. Al hadden Guusje en ik natuurlijk nog vrij wat beters gevonden. Maar, het gaat wel: Vos van Oldenboom, het klinkt wel stoer.’
‘En, hoe vind jij het kleintje?’
Kleintje lag languit in een stoel. Haar benen raakten
| |
| |
bijna de piano. Kleintje zei: ‘Zo zo là là. En is Vos met één of twee essen.’
‘Dat mag jij zeggen.’
‘Met twee essen natuurlijk. Dus gegroet Mr. Henri Louis Pierre Voss van Oldenboom. En toch heb ik een idee, dat Pieter het meteen doorheeft.’
‘Waarom nu weer?’
‘Het is te schoon. Ik bedoel die beeldige Franse voornamen. Laat je gewoon Hendrik Lodewijk Peter noemen. Dat klinkt normaler.’
‘O, dat vind ik best.’
‘Nou winden wij ons op voor niks,’ zei Ann, terwijl ze rechtop schoot. ‘Als je maar weet, dat Jan Lucas toch geen schijn van een kans heeft bij al die brieven. Er komen toch zeker 300 brieven.’
‘Nu moet je eens ophouden met zeuren, Jan Verdriet. Ik heb nog nooit een meisje meegemaakt, dat zo tegenstribbelt, als ze nota bene goed gedaan wordt. Doe toch niet zo onmogelijk Ann,’ hoonde Maarten.
‘Als je maar weet......’
‘Ja, dat weten wij nu al. Jij trekt je handen van Jan Lucas af, als......’
‘Hè, kibbelen jullie toch niet,’ zei Guusje, ‘wij zitten hier nu zo gezellig.’
‘Ja, dat vind ik ook,’ beaamde Jan Lucas. ‘Nu heb ik een mooie naam. Ik wil best geen dokter zijn. Ik wil best Hollandse voornamen hebben. Ik heb een snoes van een baard, ik vind alles goed......’
‘Heb jij je baard hier? Mag ik hem zien Jan Lucas? Plak jij hem even op? Hè toe Jan Lucas, dan kan ik meteen zien, of hij niet te opvallend is,’ verzocht Ann.
‘Maar nee kleintje,’ zei Jan Lucas, ‘voor ik me bij Pieter zal gaan voorstellen, komen jullie maar een avond hier en dan zal ik je gebaard en gegrimeerd ontvangen.’
| |
| |
‘Die grime van jou ligt mij helemaal niet,’ ontdekte Ann.
‘O, ze heeft weer wat,’ zei Maarten. ‘Nou horen wij aanstonds weer, dat Pieter het meteen doorheeft......’
‘Stil,’ zei Guusje, terwijl ze haar hand op Maartens mond legde.
‘En, weet je, ik heb zo'n idee, dat Pieter meteen door zal hebben, dat die baard vals is. Dat hij er meteen aan zal gaan hangen. En dan ben jij verkouden.’
‘Dat heb jij nog al eens beweerd,’ Maarten streek over zijn glanzende scheiding, die halfweg zijn kruin, bij een bosje verwilderde pieken, die niet bij die glanzende scheiding hoorden, ophield.
‘O, maar daaraan heb ik ook gedacht,’ zei Jan Lucas. ‘Je kent toch Victor de Zwart wel Maarten? Die zat toch bij ons op de HBS. Toen had hij al een baard, weet je nog wel? Nu heeft hij zo'n geweldige dikke baard aan zijn kinnebak hangen, je zegt meteen dat die vals is.’
‘Wat zou Ann daarover te keer gaan,’ bepeinsde Maarten.
Maar Ann zweeg.
‘Nu, met Victor de Zwart heb ik afgesproken, dat die ook solliciteren gaat. Als dr. de Zwart.’
‘En die Victor krijgt het natuurlijk. Als Pieter tenminste doorheeft, dat de baard echt is. En dan vis jij toch achter het net, Jan Lucas.’
‘Wat is ze prettig en opgewekt, mijn kleine schat,’ zei Jan Lucas opgetogen. ‘Zo echt, dat je plezier gaat krijgen in het geval.’
‘O, heb je dat ook door?’ vroeg Maarten.
‘Ja, maar ik vind Jan Lucas een echte stiekeme jongen. Achter mijn rug om heeft hij alles al bedisseld. De baard en de grime en Victor de Zwart......’
‘Maar als ik er tevoren met je over gesproken zou
| |
| |
hebben, dan zou jouw intense medeleven mij van alles hebben weerhouden.’
‘Bravo,’ zei Maarten.
En, ‘je hebt gelijk, Jan Lucas,’ zei Ann. ‘Ga nu maar door.’
‘Hè, hè,’ zuchtte Maarten.
‘Nu, die Victor de Zwart gaat ook solliciteren bij Pieter. Met een beeld van een brief. Met zijn prachtige doctorsgraad, terwijl hij alleen maar zijn boekhouddiploma heeft. En met zijn gehannes over de boeken van Pieter, die hem altijd zo hebben geboeid. En dan hopen wij, dat hij ook opgeroepen wordt! En dan gaat hij met zijn knots van een baard het eerst, en als ik ook opgeroepen word, dan kom ik met mijn bescheiden baardje achter hem aan. Denk je dan, dat Pieter het doorheeft? Wel Ann?’
‘Nee, dat zal wel niet,’ moest Ann toegeven. ‘Je loopt alleen kans, dat hij Victor benoemt. Ja, die kans loop jij.’
‘Victor heeft een baan bij de gasfabriek. Zo'n leuke, prettige baan, die zou geen secretaris van Pieter willen zijn, al besloeg je hem in het goud. En Victor leest nooit, of het moet Russische lectuur zijn. Hij kan de boeken van je Oom niet zièn......’
‘O, nou ja, dan......’ weifelde Ann nog.
‘Hij doet het alleen voor mij, om mij een plezier te doen.’
‘Nou ja, dat is nobel,’ gaf Ann toe.
En Maarten zuchtte: ‘Om dat kind te overtuigen moet je een Demosthenes zijn.’ ‘Hoeft niet,’ zei Ann, ‘Jan Lucas is al genoeg.’
Toen Ann 's avonds thuiskwam, vond ze Tante Anna met tijdschriften bij de haard zitten.
‘Wat ben je laat kind. Waar was je vanavond?’
| |
| |
‘Hiernaast,’ zei Ann met een wuif op het toehuis.
‘Hiernaast? Was je bij Jan Lucas?’ Er kwam even een angstige blik in Tante Anna's ogen. ‘Wees toch voorzichtig kind.’
‘Nou bent U weer het Hazenhart. Pieter kan toch niet door al die dikke muren heenzien.’
‘Ja, maar hij kan je uit de deur hiernaast zien komen.’
‘Ja, dat kan. Maar Maarten en Guusje zijn het eerst weggegaan. En toen zij veilig seinden, toen ben ik gauw langs de keukenramen geglipt.’
‘Ik zal toch blij zijn, als we over een paar weken in Blaricum zitten.’
‘O, ik ook. Tenminste, gaat nogal. Ik zal Jan Lucas wel erg missen.’
‘Ja, dàt kan ik me voorstellen,’ zei Tante Anna. ‘Zeg kindje, Oom kwam zo straks beneden met zijn advertentie. En die was in zo'n stralend humeur, dat ik meteen heb gevraagd, of hij het nu goed vindt, dat ik het hondje van de familie Visser overneem.’
‘En, wat zei hij?’
‘Nee, dat vond hij toch niet goed. Maar ik mag wel een ander hondje aanschaffen, heeft hij mij beloofd.’
‘Als het dan maar niet zo'n misdadig exemplaar wordt als die Nero.’
‘Nee, het wordt een lief, klein beestje. Tenminste, dat stel ik me voor.’
‘Ik hoop dan maar, dat dat lieve kleine beestje geen koppen boven U uitsteekt. En, hoe was de advertentie van Oom?’
‘Och, je weet wel, een jonge, beschaafde, gedistingeerde man, met zin voor humor, geloof ik, en met gevoel voor litteratuur en natuurlijk eminent chauffeur. Ja, daar zal wel geen melkboer op schrijven,’ vond Tante Anna.
| |
| |
‘Ja, stel je voor...... Dus, Oom was in een stralend humeur?’
‘Bijzonder stralend. Hij stelde zelfs voor om morgenavond naar Zandvoort te rijden. Of naar Laren.’
‘Nu, dat hebt U aan mij te danken.’
‘Aan jou? Hoe dat zo, lieve schat?’
‘Omdat ik Oom heb opgebeld. Als Paap, als Anna Paap, een akelig overdreven kind.’
‘Maar Ann, had Oom het niet meteen door?’
‘Stel je voor, natuurlijk niet. En ik heb Pieter zo opgevrijd......’
‘Ann, wat een uitdrukking!’
‘Nou ja, ik heb zo aandoenlijk met Pieter geflirt, vindt U dat beter, dat hij gewoonweg bijna knapte van trots. Dat kon ik door de telefoon horen. En, daarom gaat U nu morgen naar Zandvoort of Laren.’
‘Maar lieverdje, hoe moet dit nu? Je kunt er je met dat ene telefoontje toch maar niet zo afmaken?’
‘O, dat kan ik best. Trouwens, ik was toch van plan nog eens op te bellen, voor hij naar Blaricum gaat.’
Tante Anna zag het oneerbiedige ‘hij’ voorbij. Ze zei: ‘Ik begrijp toch niet, dat Oom niet gehoord heeft, dat jij het was. Dat zou ìk meteen doorgehad hebben.’
‘O ja, U! En ik kom met mijn hele dispuut in Blaricum koffie drinken.’
‘Met je hele dispuut...... Kind, wat bedoel je?’
‘O, ik heb Pieter verteld, dat ik medicijnen studeerde. Derde jaars. Dat slikte Pieter als koek. En ook, dat mijn hele dispuut zo dol op zijn boeken was, dat wij erom vòchten. En toen vroeg hij mij meteen te koffiedrinken in Blaricum. Met mijn dispuut.’
‘Ik zal tòch het hondje moeten overnemen van de familie Visser,’ peinsde Tante Anna.
‘O engel,’ zei Ann. ‘Waar zwerft Ellen toch?’
| |
| |
‘Die heeft de hele avond op haar kamer zitten briefschrijven. Die schrijft mij teveel brieven,’ vond Tante Anna. ‘En, hoe denk je nu te doen met je dispuut?’
‘Ik bel nog eens op, en vertel, dat mijn dispuut mazelen heeft. Of rooie hond. En, dat ik alleen kom. En, dan telefoneer ik nog eens een keer, of ik laat door een ander kind bellen, dat ik ook mazelen heb. Of rooie hond. En daarmee is het afgelopen. O Tante Anna, ik was zo'n misselijk, overdreven kind.’
Tante Anna keek, alsof ze dat niet zo iets bijzonders vond.
‘Maar, dat Oom je niet meteen doorgehad heeft, dat begrijp ik niet.’
En, opeens ging er een schok door Ann. Stel je voor, dat het onmogelijke gebeurde, en dat Pieter werkelijk Jan Lucas als zijn secretaris benoemde, dan zou Tante Anna H.L.P. Voss van Oldenboom onmiddellijk als Jan Lucas Beck herkennen. En zou ze dat voor zich houden?
Ann knelde plotseling haar armen om Tante Anna's hals. ‘U bent lief,’ zei ze. ‘U bent verschrikkelijk lief. En U wilt toch alleen maar, dat ik gelukkig word, is het niet zo, Tante Anna?’
En ‘maar natuurlijk liefje,’ zei Tante Anna. En ze keek Ann even onderzoekend aan.
|
|