| |
| |
| |
Hoofdstuk VII
De volgende dag zei Ann: ‘Wat wordt U toch fier, Tante Anna. Ik wist natuurlijk wel, dat U Uw rijbewijs hadt, maar zo als U Ellen gisteravond troefde......’
‘Maar in een auto ben ik heus een Hazenhart,’ zei Tante Anna. ‘Werkelijk. Ik ben eens, toen ik het nog leerde, van een dijkje afgegleden. Als de chauffeur niet zo'n rustige baas was geweest, dan waren wij allebei verdronken. Maar, dat heb ik Oom nooit verteld.’
‘Dus, dat is altijd een geheim geweest. En U zei laatst, dat U nooit geheimen voor Oom hadt.’
‘Behalve dan dat ene.’
‘Dus U durft hier in de stad niet te rijden.’
‘Bewaar me kindlief. Voor geen goud!’
‘En buiten wel?’
‘O, buiten...... Er zijn toch zulke prachtige, rustige lanen in het Gooi. Ja, buiten ben ik heel wat mans. En, vergeet niet, als Oom piekert over een plot, dan mag hij niet afgeleid worden door het drukke rijverkeer......’
‘Ja, U hebt het prachtig voor mekaar,’ zei Ann bewonderend.
De volgende dag kwam Maarten eten. Aan tafel zei PWH: ‘Ben jij gisteravond ook hier naast geweest?’
‘Ik? Gisteravond? Hiernaast?’ Maarten streek over zijn haar, dat weer lichtelijk zijn oren omkrulde. Hij keek naar Ann, die bijna dreigend fronsde. Toen zei Tante Anna rustig:
‘Waarom zou Maarten hiernaast geweest moeten zijn, Peter. Hij heeft daar toch niets te maken.’
| |
| |
‘Ja, wat heb ik daar te maken?’ zei Maarten, en verborg een plotseling rood-overwaaierd hoofd in een servet.
‘O, eend,’ dacht Ann.
‘Jij bent toch zeker ook lid van die vereniging voor krankzinnigen?’
‘Ja, nu snap ik er niets meer van. Is het hiernaast soms een inrichting?’
PWH lachte rauw. ‘Dat lijkt er veel op tenminste.’
‘Jij was toch vroeger ook lid van de HBS-band The Jolly Boys? Nu, die heeft hier gisteravond een repetitie gehouden. Hiernaast, bedoel ik,’ zei Tante Anna kalm.
‘O, zeg dat dan.’ Maarten sneed druk zijn vlees. ‘Zeg dat dan. The Jolly Boys...... ja, daar was ik vroeger lid van. Van The Jolly Boys. Maar, die is later overgegaan in de studentenband The Jolly Fella's, geloof ik. Een hele goeie band. En daar ben ik geen lid van natuurlijk.’
‘Waarom natuurlijk,’ gromde PWH.
‘Ik ben toch zeker geen student?’
‘Dus,’ ontdekte PWH dan is het natuurlijk een student, die me dit levert.’
‘Maar, dat wist je toch Peter. Dat schreef Mevrouw Klaassen toch in die brief.’
PWH streek over zijn voorhoofd. ‘Ik weet niets meer,’ zei hij. ‘Ik word nog gek, als het nog een week zoo doorgaat.’
‘Maar, wat is er dan?’ vroeg Maarten.
‘Gisteravond was hiernaast een bandrepetitie van die Jolly, hoe zei jij het ook weer, Maarten?’
‘The Jolly Fella's?’
‘Ja. Aardige naam,’ vond Tante Anna.
‘Wat is daar nu voor aardigs aan? Daar zie ik het aardige niet van in,’ snauwde PWH opeens.
| |
| |
Even troffen Ellen's grauwgrijze ogen medelijdend zijn verbeten gezicht. Ze zei: ‘O, Mijnheer Croeze, het is ontzettend geweest gisteravond.’
‘O ja?’ vroeg Maarten, terwijl hij ongeïnteresseerd Ellen bekeek.
‘Ja. Begrijpt U nu, dat commissaris Woltman daar niets aan kan doen?’
‘Holtman,’ verbeterde Ann.
‘Och, het resideert misschien niet onder burengerucht,’ meende Maarten.
‘Praa,’ begon PWH, en Ann dacht nog een ogenblik, dat hij de Original Dixieland Onestep in zijn eentje zou gaan demonstreren. Ze keek uitnodigend naar hem.
Maar ‘praa......’ begon PWH weer, en toen pas drong het tot Ann door, dat felle drift, felle, onbedwongen drift, PWH tot deze jazzgeluiden verleidde. ‘Praat jij toch niet zo'n nonsens, kerel,’ vervolgde PWH zijn jazznummer.
‘Kom, wind je niet zo op, Peter,’ troostte Tante Anna. ‘Als jij, toen Maarten op de HBS was, ook de repetities thuis had willen hebben, want, die waren toch om de beurt aan huis van de jongens, nietwaar Maarten, dan was je er nu aan gewend geweest.’
PWH sloeg met zijn armen in de lucht. Zijn servet gleed op de grond. Ann bukte zich, om het op te rapen. Terwijl ze zich bukte, dacht ze: ‘Pieter kan er best wat van krijgen. Ziet Tante Anna dit nu niet?’
Maar Tante Anna zei: ‘Kom, drink wat water Peter. Je moet je niet zo opwinden, manneke.’
Ja, dàt zei Tante Anna. Mànneke! Dat had Ann nog nooit van Tante Anna gehoord. In al die jaren nog niet. De jazz en Ellen hadden beslist een verheffende invloed op Tante Anna.
PWH stond op. ‘Ik eet niet meer. Zo krankzinnig, als
| |
| |
jij op die dingen reageert...... je bederft gewoonweg ook nog mijn eetlust.’
‘Kom Mijnheer Hackaàrt,’ fluisterde Ellen dwingend. Ze keek, alsof ze hem wel lepeltje voor lepeltje zou willen voeren. Met zijn hoofd aan haar boezem.
‘Als we maar een keer rustig buiten wonen, dan heb je nergens meer last van Peter.’
‘Wanneer het hier op deze krankzinnige manier moet doorgaan, dan zie ik me nog niet rustig buitenwonen,’ zei PWH, terwijl hij de deur achter zich dichtknalde.
En Ann, die de vorige dag aan Maarten en Jan Lucas tot 8 uur, want om half negen begon de repetitie van de band, tot acht uur verslag had uitgebracht over
| |
| |
PWH's verhitte gemoed, en dat ze zouden gaan verhuizen, Ann zei nu, om tactvol de exit van PWH te bemantelen:
‘Ja zeg, dat weet je nog niet, wij gaan misschien verhuizen naar Bussum, of Hilversum.’
‘O ja? Waarom?’ vroeg Maarten.
‘Och, er schijnt hiernaast een student te wonen, die maakt zo'n beestachtig lawaai...... Ik kan er tegen. En Tante Anna kan het ook best verdragen......’
‘Niet best, kind,’ zei Tante Anna. ‘Maar ik kan tenminste begrijpen, wat zo'n jonge man nodig heeft.’
‘Maar Oom kan er niet tegen. Hij wordt er compleet wild van.’ Ze negeerde absoluut en opvallend de emoties van Ellen. ‘En nu hebben Tante Anna en hij besloten om maar te verhuizen.’ Ze dacht: ‘Wat een tam slot. Hoe hadden ze gisteravond van die verhuispartij genoten. Hoe hadden ze genoten van dat zoete gezichtje van Tante Anna, die alle misdadige jazzgeluiden zulke ‘lieve’ wijsjes vond.
‘Maar, ik heb altijd geweten, dat Tante Anna dol was op jazz. Alleen, ik dacht er niet meer aan.’
‘En nu zit ik per slot nog met de gebakken peren,’ treurde Jan Lucas. ‘Want als jij verhuizen gaat Kleintje, dat is voor mij een geweldige strop.’
‘Voor mij toch ook?’
Hij had opeens zijn armen om haar heengeslagen. ‘Nog twee jaar, hoe komen wij die door Ankie?’
Ankie! Zoals Peter in de momenten, dat hij Tante nodig had, haar noemde. En dan die verzaligde uitdrukking op haar gezicht...... Ja, tante Anna verdiende dat huis in het Gooi...... Al had ze het dan met unfaire middelen bereikt. Maar ‘Daar zou ìk zèlf nooit aan gedacht hebben, Jan Lucas.’
| |
| |
En nu was er een week voorbijgegaan. Er waren drie bandrepetities geweest in het toehuis. Jan Lucas had verteld, dat alle Vaders en Moeders, die eens in de zoveel maanden onder zo'n repetitie leden, zich gewoonweg niet konden voorstellen, dat in een pension, nota bene in een pension, wèl een halfweekse repetitie was toegestaan.
‘Maar ze weten niet, hoe ik Mevrouw Klaassen met bloemen en chocola verwen. En, dan zegt zij: ‘Als U die jongelui hebt te repeteren, dan ga ik wel uit, kind.’
‘Zegt ze dat? Noemt ze jou kind?’ had Ann gejubeld.
‘Ja, ze heeft geloof ik een moedercomplex.’
‘Jakkes, nu lijk je Pieter wel, maar ik vind het best hoor.’ En Ann had haar armen om zijn hals geslagen, en zijn gezicht dicht tegen het hare aangetrokken.
Ja, nu was er een week voorbijgegaan. Tante Anna en Oom Peter hadden eerst de Apollobuurt afgegraasd. Maar de behoorlijke huizen, zoals Pieter zei, waren bezet, en nee, in zo'n flat durfde hij zich toch ook niet op te bergen. Tenminste, als alles waar was, wat Maarten zei. En nu was er de advertentie in zee gegaan:
DOOR SCHRIJVER
Groot, alleenstaand landhuis gevraagd. Bij voorkeur in het Gooi. Moet van alle comfort en gemakken zijn voorzien. Zeer rustige, ideale ligging gewenst!
‘Zouden wij daar ook 250 brieven op krijgen?’ had Ann gevraagd.
‘Welnee kind. Misschien krijgen wij wel geen enkele brief. Ik voel me gewoon nerveus worden.’
‘En, je hebt nog kans, dat ze met een hutje komen aanzeilen. Pieter heeft zo nadrukkelijk gezegd: door schrijver. Alsof ie alleen is.’
| |
| |
‘Och, in een hutje buiten, zou ik ook......’
‘Gelukkig zijn,’ vulde Ann aan. ‘Engel, je weet niet, wat je zegt. En als ik er niet meer bij in kan, dan ga ik wel hier op kamers wonen. Misschien kan ik ook in het toehuis.’
Nu keek Tante Anna verschrikt. ‘Als je maar weet, dat ik dàt nooit goed zal vinden.’
‘O nee?’
‘Neen. Als er iemand niet in het huis, zoals jij het je voorstelt, kan, dan zal het Ellen zijn.’
‘Dan bent U daar met goed fatsoen af.’
‘Juist,’ zei Tante Anna.
Want Ellen waadde nog door het huis in al haar rijzigheid. Ellen kookte verrukkelijk, Ellen's huishouding liep gesmeerd, zelfs Greet, de onbekommerde, jonge werkster, vergat de hoekjes in de provisiekamer niet. En PWH zei: ‘We hebben een juweel gevonden in juffrouw van Vredenburg. Het is gewoon een parel.’
‘Maar vals,’ had Ann gezegd.
‘Hoe vals?’
‘Hebt U nooit van valse parels gehoord?’ had Ann lief gevraagd.
‘Och jij. Het zou wel een wonder zijn, wanneer jij weer niets aan te merken had.’
Ellen zat 's avonds met het ontbijtlaken tegenover Tante Anna en haar, ze borduurde en zweeg. Maar, als PWH beneden kwam, dan leefde zij op. Dan verdonkerden de grauwgrijze ogen, en dan kon ze zeggen: ‘Zit U prettig Mijnheer Wybo Hackàart? Hebt U nog kunnen werken?’
‘Werken?’ antwoordde hij dan. ‘Nee, ik kan niet meer werken. Ik ben nu bezig een boek uit het Frans te vertalen.’
‘Het is toch wel verschrikkelijk, dat door het afgrij- | |
| |
selijke lawaai hiernaast, Uw geest is gedood.’
‘Dat komt allemaal weer in orde, wanneer wij buiten wonen,’ zei Tante Anna's lieve, rustige stem. ‘En, als ik jou was Peter, dan zou ik er eens een tijdje uitgaan. Wanneer wij een huis hebben, dan kun jij toch best een poosje naar Parijs.’
‘Dat is nog niet zo'n kwaad voorstel......’ Zijn ogen droomden weg. ‘Alleen, ik moet eerst een huis hebben. Ik moet eerst zien, waar ik me rustig kan terugtrekken.’
En, alsof hij daarop had gewacht, kwam jubelend uit het huis hiernaast, door schijnbaar drie vingers begeleid:
Meet me to-night in dreamland,
Meet me to-night in dreamlaaaand,
Where love's sweet roses bloom......
‘Hij gaat al beter spelen,’ zei Tante Anna. ‘Zou hij nog les gaan nemen?’
‘Dat heeft hij toch tegen U gezegd?’
‘Ja. Maar, ik merk er nog niets van.’
‘Jij zegt het, alsof jij dat prettig zou vinden,’ zei PWH, wreed uit zijn dromen over Parijs weggerukt.
‘Och, dat zou ik, geloof ik, niet naar vinden,’ zei Tante Anna. ‘Zoals die jonge man die schattige liedjes verknoeit, dàt vind ik nu erg.’
‘Dat noemt ze schattige liedjes,’ tierde PWH opeens.
‘Ik vind, dat hij nog beter zangles kan nemen,’ ontdekte Ellen.
‘Maar, dat gaat hij ook. Hij zei me zelf, dat hij ook zangles nemen gaat. Maar, dat lijkt me nu niet zo leuk. Al die oefeningen...... En hij zingt altijd een beetje tegen de toon aan, dat moet hij natuurlijk ook veranderen.’
| |
| |
‘Tegen de toon aan,’ zei PWH. ‘Nu, ik zal je dit zeggen, ik snak naar mijn buitenhuis. Ik heb zo'n gevoel, dat ik het hier geen dag meer kan uithouden.’
‘Het is ook onhoudbaar,’ wist Ellen, en ze keek over lila floszijde aandoenlijk naar PWH's gegroefde gezicht.
‘Maar niemand dringt er toch op aan, dat U hier blijft,’ zei Tante Anna. Ze keek niet op van haar haakwerk, haar handen gingen gelijkmatig door.
‘Anna,’ beet PWH's stem.
‘Ja Peter, en toch is het zo. Juffrouw van Vredenburg hoeft toch niet hier te blijven. En ik krijg makkelijk een andere juffrouw. We hadden 250 brieven.’
‘Buitengewoon tactvol om dit te zeggen.’
‘Maar waar.’
Ann keek lichtelijk ontzet naar Tante Anna. Ze keek naar Ellen. Haar mond was wreed omlaaggetrokken, haar ogen spietsten. Ze keek alleen PWH aan, terwijl ze zei - nu had zich een mild licht in die ogen gelegd - ‘Als U het uit kan houden, Mijnheer Wybo Hackaàrt, dan kan ìk het ook.’
Wat zou Tante Anna nu gaan zeggen. Ann rilde bij voorbaat al van ontzetting. Maar Tante Anna zweeg. Ze keek niet op van haar bezige handen. Ze zag ook de aanbiddende blik niet, die Ellen op PWH afschoot...... En, inmiddels was Jan Lucas weer tot de gramophoon teruggekeerd. Een neger begon weemoedig te zingen:
Swing low, sweet chariot,
Coming back to carry me home
Swi-ing low, sweet chariot
Coming back to carry me home.
‘Is dat nu ook jazz?’ vroeg Tante Anna, terwijl ze nu eindelijk haar haakwerk rusten deed.
| |
| |
‘Wat kan 't je schelen, in vredesnaam?’ moest PWH weten.
‘Ja, 't kan me wel wat schelen. Dit liedje ontroert mij. En jazz, nee jazz ontroert mij niet.’
‘Zeg, hou je mij nu voor de mal, of hoe zit het?’ PWH was opgestaan.
Maar, zo vertrouwend keek Tante Anna naar hem op. ‘Hè Peter, hoe kun je dat nu denken. Nee, dat vind ik niets aardig van je.’
‘Ik ga uit. Een uurtje omlopen. Dan kun jij maar verder ontroerd worden.’
‘En ik ga voor het eten zorgen,’ zei Ellen, terwijl ze het ontbijtlaken opvouwde.
Toen ze samen bleven, zei Ann: ‘Dit was een spiritual, Tante Anna.’
‘O, maar dat wist ik toch best kind. Die spirituals grijpen mij altijd aan.’
‘Tante Anna......,’ ja, nu moest Ann het weten - ‘hoe komt U toch zo veranderd? Ik begrijp er niets meer van. Ik heb U toch altijd Hazenhart genoemd. Het lijkt er wat op tegenwoordig.’
‘Lieve kind, leer dat van mij. Wanneer een man, waarvan je altijd zoveel hebt gehouden, je voorbijziet, omdat er een andere, jongere vrouw in je huis komt, dan, ja dan ga je veranderen. Dat komt zo maar opeens, daar kun je niets aan doen.’
‘Houdt U nu ook niet meer van Oom?’ informeerde Ann, beslist hoopvol.
‘Natuurlijk houd ik nog van hem. Zielsveel. Maar, als ik merk, hoe Oom met Ellen praat, terwijl hij voor mij nooit tijd heeft gehad, hoe Oom Ellen aankijkt, terwijl hij mij voorbijziet, dan voel ik mij...... dan voel ik mij gegriefd...... dan voel ik mij beledigd,’ zei Tante Anna.
| |
| |
‘O, dat begrijp ik best,’ zei Ann, de enthousiaste, ‘ik heb nooit kunnen begrijpen, al die jaren niet, hoe U zo tam gebleven bent. Hoe U altijd Oom naar de ogen gekeken hebt.’
‘Ja, ik ben altijd een Hazenhart geweest,’ zei Tante Anna berustend. ‘Zelfs jouw lieve Moeder, en die was twee jaar jonger dan ik, was mij altijd in elk opzicht, de baas.’
‘Maar Oom moet schrikken, als hij U zo veranderd ziet.’
‘Oom zei gisteravond nog tegen mij, dat ik me niet moest verbeelden, een intelligente vrouw te zijn. Ik vroeg, wie hij dan intelligent vond. En, wat denk je, dat hij zei?’
‘Mij misschien?’ vroeg Ann hoopvol.
Nu glimlachte Tante Anna. Ze streek vluchtig even door Ann's krullen.
‘Nee schat, jou ook niet. Maar wèl de perfecte Ellen. Daaraan heeft hij de opmerkingen van straks te danken, zie je.’
‘Wij zullen nog voor grote verrassingen komen te staan, wat ik U brom.’
En, terwijl Jan Lucas ‘The broken Doll’ vermoordde, en angstig vals klaagde:
‘You're humptie dumptie dum a broken Doll,’
‘You're humptie, dumptie, dum tarararááááá,’
zei Tante Anna: ‘Och, dat liedje kent hij niet goed, de lieve jongen.’
Er kwamen vijf brieven op de advertentie van Schrijver. ‘Dus er zijn 50 × meer juffrouwen dan huizen. Merkwaardig,’ vond Tante Anna.
| |
| |
‘Daar kan ik het merkwaardige niet van inzien,’ zei PWH.
‘Tòch,’ hield Tante Anna vol.
Drie brieven waren van twee huizen onder een dak. En PWH zei meteen: ‘Daar begin ik niet aan. Stel je voor, dat de andere helft ook zo'n jazzwellusteling herbergt. Dan ben ik nog verder van huis.’
‘En ik ook,’ beaamde Tante Anna zoet.
De vierde brief zond een foto. Het huis bevatte een hele grote kamer beneden, en boven in het puntdak twee kleine kamertjes en een badkamer. De makelaar schreef ongewonden, dat het huis 's zomers begroeid was met een weelde van rose rozen, en dat de grote kamer zò groot was, dat de schrijver zich daar best een werkhoek kon inrichten.
‘Die man heeft verstand van schrijvers,’ bromde PWH. ‘Stel je voor ik werken, terwijl jij in een andere hoek de was doet.’
‘Och, die zou ik niet doen,’ zei Tante Anna. ‘Dat komt op het terrein van juffrouw van Vredenburg. Maar, ik geef je toe, het is zeldzaam onvrij.’
‘Het huis is niet onaardig,’ zei PWH. ‘Als ik de grote kamer nu helemaal voor mij zou kunnen inrichten......’
Vroeger zou Tante Anna geantwoord hebben: ‘Maar natuurlijk Peter, wij vinden wel een hoekje, Ann en ik.’
Nu zei ze: ‘En dan wij in de keuken zeker. Of in de garage. Lees de andere brief maar Peter.’
De vijfde brief handelde vrij onverschillig over een groot, alleenstaand pand, dat met 1 Mei vrij kwam. Twintig meter verder stond een ander, groot, alleenstaand pand.
‘Dus daar zul je geen last van hebben Peter.’
De huurprijs was f 2000 (tweeduizend gulden) en de onverschillige, maar correcte makelaar stelde voor, dat
| |
| |
Mevrouw en Mijnheer maar eens moesten komen kijken. Hij sloot een foto in, terwijl het pand ook te koop was.
‘Dus, die man heeft door, dat schrijver niet eenzaam is,’ zei Ann, terwijl ze onder Peter's arm door naar de foto keek, die een groot, wit in de zon dromend landhuis liet zien.
Overal waren de markiezen neergelaten. Overal droomden ook de bloemen......
‘Het lijkt mij hoogzomer te zijn,’ ontdekte PWH, de speurder.
‘Logisch,’ zei Ann. ‘Alles lijkt van de hitte te sterven.’
‘Laat mij ook eens zien,’ vroeg Tante Anna, die de brief van de onverschillige makelaar nog eens doorgenomen had.
Tante Anna bekeek de foto lang en aandachtig.
‘Wat is dit hier?’ zei ze. Langs het huis liep een pijltje. Er bij stond geschreven, heel klein: naar de koepel.
‘De koepel! Ik zie geen koepel,’ ontdekte Ann, terwijl ze zich naast Tante Anna over de kiek heen boog.
‘Och, dat is weer iets voor die makelaar, zo'n onverschillig heer,’ bromde PWH.
‘Die koepel staat natuurlijk achter in de tuin,’ wist Tante Anna.
‘Dat vind ik prettig. In Hilversum hadden wij ook een koepel, weet je nog wel Peter? Toen wij verloofd waren, hebben wij er heerlijke uurtjes doorgebracht, weet je nog wel Peter?’
‘Hmm,’ zei Peter.
‘Idyllisch,’ zei Ann.
‘En zo'n koepel kun je zo aardig inrichten.’ Tante Anna keek droomverloren voor zich uit. ‘Met aardige lichte meubeltjes. En als hij draaibaar is, en dat zal wel
| |
| |
bij zo'n beeldig huis, dan kun je tot laat in de herfst nog buiten zitten.’
‘Aandoenlijk,’ vond Ann. ‘En, misschien inspireert hij U nog Oom tot een boek: De moord in de koepel. Vind ik een echt opgewekte titel.’
‘Toe kind, maak mij die koepel niet tegen,’ verzocht Tante Anna.
‘Dat heer......’ PWH had alleen zijn wenkbrauwen gefronst bij Ann's lichtzinnige opmerking - ‘dat onverschillige heer schrijft helemaal niet over de verwarming. Er zal toch wel centrale verwarming zijn?’
En terwijl sneeuwvlokken voorbij de ramen stoven, en een bitterkoude wind gierend door de schoorsteen floot, zei Tante Anna, opeens rillend: ‘Bel de makelaar even op, Peter. En spreek meteen een dag af, dat wij het huis kunnen zien.’
‘Och, haal jij de telefoon even van boven. Dan bel ik hier op. Kunnen jullie meteen horen, wat dat heerschap te zeggen heeft.’
Ann, al bij de deur, zei: ‘Maar, dat horen wìj toch niet.’
‘Dat kun je zeker uit Oom's antwoorden opmaken,’ zei Tante Anna, de pientere.
‘O ja.’ Ann liep naar boven. Ze viel even bij Klaartje binnen, die dicht bij het electrisch kacheltje, te lezen zat.
‘Jij hebt het maar makkelijk op het ogenblik,’ zei Ann.
Klaartje schrok, sloeg haar boek dicht. ‘Ja, Mijnheer kan niet werken. Ik kan het ook niet helpen. Het is het lawaai hiernaast.’
‘Maar nu is het toch rustig.’
‘Ja, maar daar moet je een schrijver voor zijn,’ zei Klaartje met een preuts mondje. ‘Die zijn zo sensitief, en......’
| |
| |
‘Spaar mij,’ verzocht Ann. ‘Ik ken Oom langer dan jij. En wat lees je?’
‘Sombre Dimanche,’ zei Klaartje kleurend.
‘Nou ja, jij bent stapel. Nu kan ze elk boek van elke schrijver lezen, en nu verdiept ze zich in de boeken van Pieter. Lees toch in vredesnaam de genoeglijke boeken van Woodhouse, of van...... e...... Nou ja, in elk geval van een behoorlijke schrijver.’
‘Ik dweep gewoon met de boeken van Uw Oom,’ zei Klaartje.
‘Nou ja, omdat je met Oom dweept natuurlijk.’ Ann ging ook maar zitten. ‘Je zult het wel afschuwelijk vinden, dat wij gaan verhuizen zeker.’
‘Ik heb er nachten niet van kunnen slapen.’
‘Nou, ga dan mee.’
Klaartje keek voor zich uit. Ze bevingerde een zakdoekje, dat in de zak van haar cyclamen jumper zat. Tipte er even mee aan haar ogen. ‘Ik zou zo graag mee gewild hebben, maar ik kan niet......’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik ga trouwen in Juni.’
‘Trouwen? Wat fijn. Many happy returns of the day. O, dat zeg je niet bij een huwelijk, geloof ik. Nou enfin, je snapt me wel. Weet Oom het al?’
‘Nee, ik heb het nog niet durven zeggen. Mijnheer spreekt altijd zo schattig over het buiten wonen. Mijnheer rekent er zeker op, dat ik meega.’
Nu snikte Klaartje in het kleine zakdoekje. ‘En mijn verloofde is al boos geweest, omdat ik niet heb durven opzeggen.’
‘Ja, dat snap ik best. Nu, ik zal het Oom wel vertellen.’
‘O, graàg, Juffrouw Ann. Als U dat wilt doen? En zegt U vooral, hoe naar ik het vind.’
| |
| |
‘Ik zal zeggen, dat jij bitter geweend hebt. Nou goed? Ik kom de telefoon naar beneden halen.’ Ze klopte Klaartje op haar tengere schouder. ‘Huil maar niet. Bewaar je tranen voor wat beters,’ zei ze moederlijk.
Met de telefoon naar beneden. De telefoon als een kind in haar arm. Het koord huppelde achter haar aan.
‘Zeg, kom je nog? Wat duurt alles altijd lang bij jou,’ norste PWH.
‘De makelaar heet Eend,’ zei Tante Anna. ‘Vind je 't geen zotte naam?’
‘Och, gaat nogal,’ vond Ann, die met die naam zeer vertrouwd was.’
PWH had de telefoon ingeschakeld. Hij draaide de nummers, die hij nodig had.
‘Hallo. Spreek ik met de firma Eend? Zou ik Mijnheer Eend even kunnen spreken? U spreekt met Amsterdam. Met P. Wybo Hackaàrt.’
Er scheen een lange stilte te heersen aan de overkant.
‘Met wie spreek ik?’ scheen een angstige stem te vragen. Want PWH stentorde: ‘Met P. Wybo Hackaàrt uit Amsterdam. Ik heb vanmorgen een brief gehad van Mijnheer Eend over een huis in Blaricum.’
‘Wenst U mijnheer Senior of Junior te spreken?’ want PWH antwoordde geprikkeld: ‘Geef mij Mijnheer Eend Senior maar.’
Ja, nu werkte het ook op Ann's lachspieren. Stel je voor de oude en de jonge eend. Zou er ook nog een Ma Eend zijn?
De angstige stem scheen na een tijdje terug te komen. ‘Mijnheer Eend Senior is niet op kantoor, Mijnheer.’
‘Geef mij dan Mijnheer Eend Junior maar,’ zei PWH, terwijl hij zijn linkerhand tot een vuist balde.
Dan klonk er een opgewekte stem, zo luid en opge- | |
| |
wekt, dat Tante Anna en Ann ongestoord mee konden genieten.
‘Hallo. Hallo. Hallòòò,’ zei die stem.
‘Spreek ik met Mijnheer Eend Junior?’ vroeg PWH bedwongen.
‘Ja, daar spreekt U mee. Daar spreekt U mee. Met wie spreek ik?’
‘Dat heb ik al enige keren aan Uw juffrouw gezegd. U spreekt met Amsterdam. Met P. Wybo Hackààrt.’
‘Dat is een hele mondvol. Hoe zegt U ook weer?’
‘Met P. Wybo Hackààrt.’
‘Ik versta alleen Kaar,’ zei de jeugdige enthousiaste stem. ‘Ik kan me best voorstellen, dat mijn juffrouw dat helemaal niet verstaan heeft. Zij is nog jong en onbedreven. En ze is nerveus, ja, ze is nerveus,’ besloot Mijnheer Eend Junior.
‘Wanneer U zich nu de moeite geeft Uw corespondentie even na te slaan,’ - PWH's stem was moeizaam bedwongen - ‘dan zult U een advertentie vinden van een schrijver, die een groot, geriefelijk huis zoekt in het Gooi.’
‘O ja, ik herinner mij zo iets. Bent U dat? Bent U die schrijver?’
‘Ja, die ben ik,’ zei PWH op een toon, alsof hij zich voorstelde als Koning Willem de Vierde.
‘En, hoe heet U dan?’
‘P. Wybo Hackààrt.’
‘Och, spelt U het even.’
En PWH moest de vernedering ondergaan, om te spellen: P van Peter, W van Willem, Y van Ysbrand, B van Bernard, O van Otto......’
‘Niet zo vlug,’ verzocht de stem. ‘Ik moet het bijhouden. De naam zegt mij nog niets!’
| |
| |
‘O, engel,’ gnoof Ann.
‘Hackààrt...... H van Herman, A van Adriaan, C van Clemens......’
‘Van wie?’
‘Van Clemens, K van Karel, A van Adriaan, A van Adriaan, R van Rudolf, T van Theodoor.’
‘Is het een dubbele naam misschien?’
‘Jà.’
‘Dus P. Wybo Hackaart. Nee, die ken ik niet. Wat schrijft U voor boeken? Toch geen philosofie?’
‘Neen,’ hakte PWH deze ontboezeming over zijn talenten af. ‘Kunnen wij morgen het huis komen zien?’ Duizend messen in zijn stem.
‘Morgen?’ zei de leutige stem. ‘Morgen? Maar dan hebt U kans, dat het verhuurd is. Verhuurd is. Vader is er op het ogenblik op af, met een man in een slee. In een slee.’
Ja, nu keek zelfs PWH verwonderd. ‘In een slee? Sneeuwt het dan zo hard in het Gooi?’
Nu lachte de jonge stem, zo uitbundig, dat Ann haar oren even dichtstopte.
‘Hè, is dat lachen? Nee Mijnheer, wacht even zoeken, nee Mijnheer P. Wybo Hackààrt, in een slee van een wagen. In een slee van een wagen. Hè, ik heb in jaren niet zo gelachen.’
‘Dus het wordt misschien op het ogenblik verhuurd?’
‘Ja, best mogelijk. Dat is best mogelijk.’
‘Vraag eens, hoe het huis heet?’
‘Wat kan dat je nog schelen, terwijl wij misschien achter het net vissen,’ zei PWH achterom.
‘He ja Oom,’ zei ook Ann.
‘Hoe heet de villa,’ vroeg PWH gedwongen.
‘O, heb ik dat niet geschreven? Nee? Het Paradijs. En, dat vind ik een beetje overdreven, dat vind ìk nu een
| |
| |
beetje overdreven, vind U ook niet, wacht even, even zoeken, Mijnheer P. Wybo Hackaart?’
‘Och, als je rust in je ziel hebt,’ begon PWH.
Ann keek hem ontdaan aan.
‘Ja, dat is wel zo. Dat is wel zo. Maar wanneer je pas vijfentwintig bent, dan heb je nog geen rust in je ziel. Dan heb je nog geen rust in je ziel, Mijnheer - wacht, even kijken - Mijnheer P. Wybo Hackaàrt. Dan ben je heel vaak dichter bij de Hel, dan bij het Paradijs.’
‘Daarover kan ik niet oordelen,’ zei PWH, vrij nors. ‘Wanneer kunnen wij het huis komen zien?’
‘Tja, vandaag...... morgen...... tenminste, als de ouwe heer het niet heeft verhuurd. Daarvan hangt alles af natuurlijk. Daarvan hangt alles af.’
‘Laten wij dan zeggen morgen. Zo tegen een uur of elf. En, is het verhuurd, dan belt U mij even op: 22334. Hebt U het genoteerd? 22334.’
‘Ja, ik heb het opgeschreven onder Uw naam. Die ga ik van buiten leren, zodat ik morgen niet aldoor op een papiertje hoef te kijken. Zo lastig, zo'n papiertje, en ook niet beleefd. Nee, zeker niet beleefd.’
PWH brak kort af. ‘Dag Meneer Eend.’
En, terwijl Eend Jr. zijn lange benen van zijn bureau terugtrok, zijn stoel, die in een hoek van 45 graden had geleefd, weer kalm onder zijn bureau liet neerdalen, zei hij opgewekt: ‘Dag Mijnheer...... dag Mijnheer W. Pybo Hackàart.’
‘Nu, dat was een idioot,’ besliste PWH. ‘Als die de brief geschreven heeft, dan begrijp ik het. Een volslagen idioot.’
‘En nu heb je toch niets gevraagd over de centrale
| |
| |
verwarming. En daar was, per saldo, alles om begonnen,’ zei Tante Anna.
‘Och, je kunt ervan op aan, dat het huis verhuurd wordt. En, ik ben op zo'n idioot van een makelaar ook niet zo gesteld.’
‘Je hebt toch met een makelaar niets te maken. Het huis is toch niet van hem,’ vond Ann.
‘Je hebt met een makelaar alles te maken,’ decreteerde PWH. ‘En zeur niet, asjeblieft.’
Tante Anna bekeek weer de foto. ‘Het is een beeldig huis. Ik zou daar dolgraag gewoond hebben.’
‘O, ik ook,’ gaf PWH genadig toe.
‘U krijgt nog een schok,’ zei Ann opeens. ‘Klaartje gaat niet mee naar buiten. Dat heeft ze me onder een vloed van tranen bekend.’
‘Wat?!!’
‘Ja.’
‘En, had ze dat mij niet kunnen zeggen?’
‘Dat durfde ze niet. Ze heeft al ruzie met haar verloofde daar over gehad.’
‘Ik zal wel eens met haar gaan praten. Toch te krankzinnig, dat zij niet meegaat. Ik ben nu helemaal aan haar gewend, zou een ander weer helemaal moeten inwerken. Krankzinnig,’ zei PWH.
‘Ja, maar ze gaat trouwen,’ zei Ann. ‘In Juni.’
‘Och, wat aardig’ vond Tante Anna. ‘Daarin kun jij je niet mengen Peter. In zo'n jong geluk.’
Hij keek fronsend voor zich uit. Hij beet op zijn onderlip. Hij zei: ‘Dat wordt weer een advertentie voor een secretaresse. Wat een onmogelijke soesah.’
‘Misschien krijg jij ook 250 brieven,’ ontdekte Tante Anna. ‘Ja, dat kan toch best.’
‘Soms vraag ik mij af, of je wel helemaal normaal bent,’ zei PWH.
| |
| |
‘Hè, wat onaardig, Peter,’ zei Tante Anna.
‘Als we nu dat Eendehuis maar krijgen,’ zei Ann vlug.
En nauwelijks had ze dat gezegd, of de telefoon ratelde.
‘Hallo. Met P. Wybo Hackààrt.’
‘Spreek ik met Amsterdam?’ vroeg een luidruchtige stem. ‘U spreekt met die firma Eend. Spreek ik met...... e...... met Mijnheer...... e...... P. Wybo Hackààrt zelf?’
‘Ja, daar spreekt U mee. Dat zei ik toch?’
‘O, ja. De ouwe heer is net teruggekomen. Ja, het huis is niet verhuurd. Ze zijn het niet eensgeworden over de koopprijs. Ja, die geïnteresseerde wilde het kopen. En daarover zijn ze het niet eens geworden. Toen dacht ik, ik bel U maar meteen op. Ik wacht maar niet langer, ik ga meteen bellen.’
‘Prachtig. Prachtig. Dan kom ik morgen zo tegen een uur of elf. En nù heb ìk voorkeur, natuurlijk. Ook als die andere Mijnheer nog kopen wil.’
‘Natuurlijk, Natuurlijk. Natuurlijk,’ jubelde Eend Jr.
‘Dus dan tot morgen,’ zei PWH opgewekt.
En ‘ja, tot morgen,’ zei de Eend. ‘Tot morgen, elf uur, Mijnheer W. Pybo Hackààrt.’
|
|