| |
| |
| |
Hoofdstuk V
Klaartje Suermondt kwam beneden. ‘Of U even aan de telefoon wilt komen, Juffrouw Ann.’
Ann klom achter haar aan naar boven. Ze zag, dat Klaartje haar gepermanente krullen een etage hoger had. Stond haar ook. Och, alles stond Klaartje met dat beeldige gezichtje.
‘Wie is er?’
‘Ik geloof, Uw broer.’
Even een onredelijke teleurstelling. Waarom was het Jan Lucas niet? Och, ze had toch zeker Jan Lucas niet te spreken gekregen!
Op de gang vroeg Ann: ‘Hoe is het met Uw verloofde?’
Een blos, die opschoot. Een verlegen glimlach. Ann dacht, met enige benijding: ‘Waarom ben ik niet zo jonkvrouwelijk verliefd? En ik, die nog wel tegengewerkt word, zoals in zeventiende eeuwse draken.’
Pieter stond voor het raam.
‘Zeg tegen Maarten, dat ik niet graag heb, dat hij je opbelt, terwijl ik aan het werk ben. Dat leidt mij af.’
‘Waarom zegt U het zelf niet?’
‘Dat heb ik gedaan.’
‘Nu, wel......’ Ann keek vrolijk-onbekommerd. Hij moest zich vaak afvragen, hoe ze zo opgewekt door het huis kon lopen. Zat dat toch zeker niet diep met die arrogante vlegel, die hem, hèm, Peter Wybo Hackàart gedurfd had de les te lezen.
‘Hallo.’
| |
| |
‘Zeg Ann, wil jij tegen Tante Anna zeggen, dat ik niet kom eten vandaag.’
‘Natuurlijk. Maar waarom heb je dat niet tegen Oom gezegd?’
‘O, imbeciel. Hier is Jan Lucas. Die blijft bij mìj eten. Die wil je even spreken. En, hou je gezicht.’
‘Ja, eend,’ zei Ann.
‘Juist. In die toon doorgaan. Eend, uil, en “Heb je nu je haar geknipt!” dan heeft Oom het niet door. En nu ga ik me in de badkamer scheren, dan kun jij ongestoord kwelen.’
‘O, uil,’ zei Ann.
‘Hallo Kleintje.’
‘Hal...... lo...... O, dag. O, is er wat?’ Ann zag uit haar rechterooghoek, dat Oom, de scherpzinnige, naar haar keek.
‘Ja, ik heb je wat te vertellen, daar zul je van ophoren. Als jij nu vanavond ook bij Maarten komt...... Ben je er nog?’
‘Ja......’
‘Ik zal om acht uur op de hoek van de straat staan.’
‘Het lijkt wel een liedje.’
‘Wat? Wat lijkt een pietje?’
‘O, eend,’ zei Ann. Oom draaide zich weer om, sleutelrinkelend.
‘Kun jij er ook om acht uur zijn?’
‘Natuurlijk, mijn engel.’ Oom draaide zich met een ruk de kamer weer in. ‘Natuurlijk, uil.’ Toen draaide ze haar repertoire meteen maar af. ‘En, heb je nu je haar geknipt?’
‘Jà.’
‘Nu, dat zal tijd worden.’
‘Dag, meisje-mijn.’
Nu keek Ann naar de kwaadaardige rug.
| |
| |
‘Dag lieveling,’ kweelde zij.
Ann legde de telefoon neer. PWH draaide zich, heftig sleutelrinkelend, om.
‘Je wilt zeker beweren, dat jij daar Maarten aan de telefoon hadt.’
‘U hebt toch zeker zèlf met hem gesproken.’
‘Ja, je zegt tegen je broer lieveling. Jij kunt mij wat wijsmaken.’
‘Och, Maarten is mij zeer dierbaar,’ zei Ann met gevoel.
Hij keek naar haar, zoals ze daar zat, op de leuning van de diepe stoel. Een schalkse blik in haar ogen, een spottrek om haar mond.
‘Ik zal er het mijne van denken......’ begon hij.
‘Ja, doet U dat vooral,’ zei Ann lief.
‘En, wat had Maarten?’
‘Hij komt niet eten vanavond.’
‘Had hij dat mij niet kunnen zeggen?’
‘Merkwaardig, dat heb ik ook tegen hem gezegd.’
‘En, wat had hij dan nog meer?’
‘Of ik bij hem kom vanavond.’
PWH keek op haar neer. Ze blikte, zoet, naar hem omhoog. Knap was Pieter toch. Geen wonder eigenlijk, dat Tante Anna nog in een voortdurende adoratie leefde.
‘Dan zal die arrogante vlerk daar natuurlijk ook zijn.’
Nu niet woest worden, geen onbeheerste dingen gaan zeggen, schattig doen, alsof het je geen klap kon schelen.
‘Arro......’ begon ze. ‘O, Jan Lucas bedoelt U. Ja, dat zal wel. Ik kan me tenminste niet voorstellen......’
‘Wat kun jij je niet voorstellen?’
‘Ik bedoel, Maarten en Jan Lucas zijn geweldig goeie vrienden. Al van de schoolbanken. Jan Lucas heeft Maarten nog wat vaak voorgezegd op de HBS.’ Ze keek vol
| |
| |
vertrouwen bij deze pathetische woorden naar hem omhoog. Hij dacht, wat het in haar was, dat hem toch zo enorm kon irriteren...... Waren het haar ogen, die hem, altijd tartten, waren het haar woorden, waarmee ze altijd iets anders bedoelen kon, dan ze zei......
Hij schokschouderde even, alsof hij iets van zich af wilde werpen.
‘Ik kan je natuurlijk niet verbieden, naar Maarten te gaan......’
‘O, dank U wel. Dat is prettig.’
Hij keek, alsof hij even de draad van zijn gesprek kwijt raakte. Hij hoestte. Hij sleutelrinkelde. Hij zei: ‘Ik kan je ook niet beletten, dat jij bij Maarten die arrogante vlerk ontmoet. Maar, dit zeg ik je......’ zijn scherpe, donkere ogen keken in haar schijnbaar-onschuldige kijkers, ‘dit zeg ik je, dat die jonge man nooìt, hier over huis, zal komen.’
Aderen, die opzwollen. En Ann, die kalm zei: ‘O, maar dat weet ik toch al lang.’
Hij ging zitten. Nee, hij had geen vat op haar. Maar, hij zou haar wel klein krijgen. Hij zou...... ‘En, dat telefoneren moet nu maar uit zijn,’ zei hij, terwijl hij wrevelig over zijn voorhoofd streek.
‘Maar......’ begon Ann. Dan zei ze luchthartig: ‘O, all right.’ Ze wipte van de stoel. En, opgewekt neuriënd, liep ze de kamer door. Een geneurie, dat op de gang losbarstte, in een uitbundig gezang.
I am so glad, that I love him,
Een deur, die openkierde.
Klaartje vroeg: ‘Mijnheer laat vragen, of U niet wilt zingen, Juffrouw Ann.’
Een wuif naar Klaartje. ‘Goed hoor, kind.’
| |
| |
Ann liep langzaam en waardig naar beneden. Want op de gang stond Ellen, in een andere, zwarte creatie met gitten nota-bene, die haar ook stond, en blikte omhoog. Ann, die zich anders altijd in haar kleinte naast Ellen's rijzige slankheid een wurm voelde, keek nu vorstelijk, als van een toren, omlaag. Er trok iets om de genepen, wrede mond. Dan daalde ze af naar de catacomben, en Ann glimlachte......
In de kamer vond ze Tante Anna, die de nieuwe leesportefeuille voor zich had opengespreid.
‘Maarten komt niet eten vanavond.’
‘Waarom niet, kind?’
‘Ja, andere besognes zeker.’
‘Och, jammer, en nu hadden wij net boerekool.’
‘Ja, da's een ramp. En hij vroeg, of ik vanavond bij hem kom.’
‘Is...... e...... Jan Lucas daar dan ook?’
‘Ja. Leuk hè? Dat vroeg Oom ook.’
‘En, wat heb jij gezegd?’ Weer een angstige blik.
‘Ja, natuurlijk.’
‘En wat zei Oom toen?’
‘Oom vond het oòk leuk.’ Ze ging op de punt van de tafel zitten, boog zich naar Tante Anna over: ‘Toe, kijk niet zo angstig, Hazenhart.’
‘Maar Oom......’
‘O, dat komt allemaal best in orde. Zult U zien. En Ellen stond op de gang, toen ik naar beneden toog, en zag eruit als een koningin. In het zwart met gitten. Zo'n jurk had Overgrootmoeder Croeze aan, waar ze naast Overgrootpa op die pied de stal zit.’
‘Staat ze er nog?’
‘Nee, ze verdween in de catacomben.’
‘Ik vind het een naar mens. Je weet niet kind, hoe naar ik haar vind. En ze doet haar werk toch in de
| |
| |
perfectie. Op haar werk heb ik niets aan te merken.’
‘Ik vind haar ook naar,’ zei Ann onbekommerd. ‘Maar, ik negeer haar. Trouwens, ze negeert mìj ook.’
‘En gisteravond zei Oom, dat hij zo goed met haar van gedachten kon wisselen.’
‘Nou ja, Pieter is gek.’
‘Nee Ann, dat wil ik niet horen.’
‘Ik vind het zo echt iets van Oom, dat van gedachten wìsselen. Wat zei Pieter nog meer?’
‘Dat hij haar een vrouw vond, met een zuiver, logisch verstand.’
‘Brr,’ zei Ann, ‘als het eens ter sprake komt, zal ik zeggen tegen Pie...... zal ik zeggen tegen Oom, dat vrouwen met zuiver logische verstanden, allemaal kolderkoppen zijn.’
‘Och nee, kind......’
‘Laat dat maar aan mij over, Tante Anna.’
Toen zei het Hazenhart fier: ‘Als er iets te zeggen valt, Ann, dan zal ìk dat wel doen.’ En Ann sloeg de Tatler en London News tegen mekaar in een uitbundig élan. ‘Er is toch wat in U gevaren, Tante Anna. En, dat hebben wij aan Ellen te danken.’
Tante Anna greep naar de Engelse tijdschriften, vouwde de kreukels er voorzichtig uit. Dan zei ze: ‘Wat zei je, dat logische vrouwen zijn?’
‘Kolderkoppen. Ze weten het toch immers zo goed.’
‘Ja, maar, ik ben onlogisch,’ zegt Oom.
‘O engel, wou U beweren, een haaibaai te zijn?’
Nee, dat wou Tante Anna niet beweren. Ze zuchtte even, voor ze de leesportefeuille weer dichtstrikte.
Toen Jan Lucas en Ann 's avonds bij Maarten binnen- | |
| |
vielen, was het eerste, wat Ann zei: ‘Wat een zaligheden. Wie komen er nog meer?’
‘O...... Tante Guusje.’
‘Spreek je die dan nog wel eens?’
‘Jawel.’
‘Wat ben jij toch een duistere ziel. En, je hebt warempel je haar geknipt. Of geknipt......’ zei Ann.
‘Ik heb het laten bijknippen. En zanik nu niet altijd over mijn haar, asjeblieft.’
‘Daar plof ik bij neer,’ zuchtte Ann. ‘Woont die heuvel hier nog? Die Maryke?’
‘Neen. Die hebben een huis. In de Apollolaan,’ zei Maarten haastig, omdat Ann haar mond al weer opendeed.
‘En zie je dan tòch Tante Guusje?’
‘Ja. Kan dat soms niet?’ Maarten keek enigszins verbitterd naar Ann. ‘Ik heb zelfs gisteravond met haar gewandeld.’
‘Gew...... Waar?’
‘O, Amstel. Zuidelijke wandelweg...... Och, wat kan het jou per slot van rekening schelen?’ tierde Maarten opeens.
Ann keek naar Jan Lucas, die glimlachend het debat volgde.
‘Nou, ik hoop, dat Dolly dit prettig vindt,’ besloot ze tam.
‘Dolly heeft niets meer prettig te vinden.’
Ann veerde op. ‘O nee?’
‘Neen.’
‘Nu, dan zei Tante Guusje geprezen,’ zei Ann zoet.
‘Ik ga ook tennissen. Op die overdekte banen in de RAI. En ik ga paardrijden. Tenminste, dat neem ik me voor...... Al vind ik een paard een zeer hoog beest.’ Hij keek naar Ann, maar die zweeg verplet. ‘Het enige is,
| |
| |
dat ik me naast Guusje zo'n oer-stommeling vind.’
Maar dat vond Ann natuurlijk meteen krankzinnig. ‘Jij hebt toch zeker ook je aanleg?’
‘O ja? Waarin?’
‘Je hebt toch zeker handelsaanleg.’
‘Dat moet je mijn baas zeggen.’ Maarten lachte. ‘Ann is een echte vrouw, Jan Lucas. Ze kamt je af, waar ze maar kan. Maar als je jezelf eens afkamt...... een furie is ze meteen.’
Jan Lucas trok Ann naar zich toe. ‘Hoor je dat, lieveling, dat jij een echte vrouw bent?’
‘En dat moet Maarten nu eens tegen Pieter zeggen.’ Ze klapte haar hand tegen haar mond. ‘O uil, die ik ben. Jan Lucas, al die schokkende drama's van Maarten......’
‘Ann, ik heb kamers.’
Ann keek, alsof ze dat niet zo wereldschokkend vond.
‘Ja, en raad eens waar?’
‘'n Beetje bij mij in de buurt?’
Nu lachten Maarten en Jan Lucas allebei. ‘Dat zeker. Naast je Kleintje. Vlak naast je.’
‘Naast ons? Daar is toch geen pension?’
‘Nee, het is een toehuis.’
‘'t Lijkt wel modes. Robes et manteaux.’
‘Ja, zoiets. Er is nog een heer in huis, die altijd weg is.’
‘Daarom heb ik zeker nooit wat van hem gemerkt.’
‘Best mogelijk. En de Mevrouw, 't is geloof ik een juffrouw, maar ze heeft de leeftijd van een Mevrouw te zijn......’
‘Ja, ze is zo bij de zestig. Ik zie haar wel eens in de keuken, en dan groeten wij mekaar.’
‘'t Lijkt een heel genoeglijk iemand. Ze had er helemaal geen bezwaar tegen......’
| |
| |
‘Waar krijg je je kamers?’ Ja, dat moest Ann weten.
‘Mijn slaapkamer het beneden-achtercabinetje. En mijn zitkamer......’ Jan Lucas wachtte even. Dan zei hij: ‘Vlak naast Pieter.’
‘Ja, dat is een gebeuren. Hoewel......’
‘Ze snapt het nog niet,’ zei Maarten vaderlijk.
‘Wat snap ik nog niet?’
‘Darling, mijn piano gaat mee, en ik mag de gramophoon van Maarten lenen. Ik heb er eerst over gedacht, trombone te gaan leren spelen, maar dat vervoert mensen tot razernij. Dàt kan ik je Oom toch niet aandoen.’
‘Och waarom niet,’ zei Ann. ‘Hij zal je toch wel aanklagen.’
‘Ze is niet eens verrukt,’ zei Jan Lucas tragisch tegen Maarten.
‘Ik denk meteen aan de soesah, die daar weer van komen zal. Daar denken jullie niet aan.’
‘En ik ga ook zingen,’ zei Jan Lucas. ‘Je weet, ik zing zo mooi.’
‘Nu, ik moet je zeggen, 't is geen nobele aandrift van je.’ Ann keek nog steeds een weinig argwanend.
‘Vooral, als je weet, dat ìk het bedacht heb,’ zei Maarten.
‘O jij? Hoe kom je zo opstandig? Ik snap tenslotte best......’
Maar Jan Lucas viel hem in de rede. ‘Die Oom van jou......’
‘O, zeg asjeblieft Pieter.’
‘Die Pieter, die mij arrogante vlerk heeft genoemd, die onder meer gezegd heeft, dat ik een kwajongen ben zonder verantwoordelijkheidsgevoel...... Die alleen op je geld loert......’
‘Zoet maar. Nu begrijp ik het wel.’
| |
| |
‘Zo'n man moet gestraft worden. En hij mag nog blij zijn......’
‘Dat je hem niet erger straft. Ja, dat weet ik nu al.’
‘En we hadden nog wel gedacht, dat jij verrukt zoudt zijn......’
‘Och, alle vrouwen zijn onberekenbaar,’ dacht Maarten sloom.
‘Nee, eend,’ zei Ann. ‘Ik bedoel, ik ben geen vrouw, èn ik ben niet onberekenbaar. Maar, ìk denk aan drama's, Pieter kennende. Aan processen en politie...... En misschien gaat de Mevrouw van het toehuis amok maken.’
‘Die zei, als de gramophoon haar verveelde, dan ging zij wel in de catacomben zitten. En de dienstmaagd zit in elk geval in de catacomben. O ja, en Mevrouw zei ook nog, dat zij wel van een Engels mopje hield.’
‘Niet moppie?’
‘Nee, keurig mopje.’
‘Nou, zoet maar,’ zei Ann, terwijl ze even streelde langs zijn wang, die zo hard en zo baardig aanvoelde. ‘Zoet maar. Misschien heeft Pieter het niet meteen door.’
‘Natuurlijk heeft Pieter het niet direct door.’ Dat was Maarten. Heb jij ooit de Mijnheer gezien, die naast je woont?’
‘Nooit. Dat zei ik toch.’
‘En hoe lang woont hij daar al?’
‘Ze zei, zeven jaar.’
‘Maar hij is toch nooit thuis. Dat zei ze zelf.’
‘En ik zal niet de hele dag de gramophoon afdraaien,’ beloofde Jan Lucas.
‘O, dat is prettig.’
‘Wanneer heeft Pieter het meest de geest. Dat moet je eens informeren.’
| |
| |
‘Dat weet ik al lang. Zo tegen een uur of vijf. Als alles rustig is in huis, geen deur meer opengaat......’
‘Dat komt toch prachtig uit.’ Jan Lucas sloeg zijn gebalde rechtervuist in zijn linkerhand. ‘Als er geen college is, dan ben ik thuis. Houdt Pieter van jazz?’
‘Hij verfoeit jazz.’ Ann stak een bonbon in haar mond. ‘Nee, hij haat jazz ongelooflijk. Hij bemint de klassieken. Tenminste, dat beweert-ie. Elke Donderdagavond is hij in het Concertgebouw. Op de abonnementsconcerten. Met Tante Anna. En, als er maar iets feestelijks is, dan is hij in ròk. En hij zit in elk comité.’ Opeens lachte ze. ‘Er zal moordlust in zijn hart zijn, wanneer jij daar al die zotte Amerikaanse moppen op de gramophoon afdraait, zo vlak naast hem.’
‘Die zotte Amerikaanse moppen, zoals jij het noemt, daarop zijn massa's mensen wild.’
‘Uitgezonderd Pieter dan toch.’
Toen ging Jan Lucas op de leuning van Ann's stoel zitten. Hij drukte haar leuke, krullige hoofdje tegen zich aan. ‘Vindt mijn Kleintje het zo naar?’
‘Hmmm,’ prevelde Ann in zijn jas. Maarten zat dit tafereel vaderlijk aan te zien. ‘En toch ga ik niet in de badkamer,’ zei hij onbewogen.
‘Dat hoeft toch niet uil.’ Ja, dat was Ann. ‘Maar, luister eens Jan Lucas, wat doe je met je piano?’
‘Toch zeker spelen, eend.’ Dat was Maarten, in een getrouwe copie van Ann. ‘Zeg luister eens kerel, weet je welke plaat ik jou speciaal bij mijn gramophoon zal geven? De Original Dixieland Onestep. Daar is een toeter in, prááááá...... En dan heel enthousiast pòm......, pòm...... pòm...... pom. Weet je nog wel Jan Lucas, toen wij die plaat eens speelden bij een HBS-fuif, kwam de politie......’
‘Zie je wel, politie,’ zuchtte Ann.
| |
| |
‘En ik ga zingen. Bij de piano. Dat ding van...... toe...... o ja, “Rhythme”.’
En heel vals en opgewekt zong Jan Lucas:
I've got rhythme in my hands,
I've got rhythme in my toes,
I've got rhythme in my feet,
I've got rhythme in my Nòòòse......’
‘En ik zal het proberen met één vinger te spelen.’
‘En je speelt juist zo goed,’ weerstreefde Ann nog.
‘Ze heeft het nog niet helemaal door,’ zei Maarten, terwijl hij alweer vaderlijk Ann bekeek.
‘En, wanneer zal het spel beginnen?’
‘Ik kom er 1 Januari. Nu, de Nieuwjaarsdag zullen wij sereen voorbij laten gaan. Maar 2 Januari, 5 uur......’
En toen kwam Tante Guusje binnen. Maarten bloosde. Hij streek over zijn haar, over zijn kin. Hij wou weer voorstellen.
‘Och, wij kennen mekaar toch al lang,’ zei Ann. ‘Hallo Guusje.’
‘Dag Ann, Jan Lucas......’ Ann schonk thee. Ann dacht, dat Maarten de bonbons wel over Tante Guusje had willen uitstorten. En het was, alsof ze Guusje al jaren hadden gekend!
Het werd 1 Januari, het werd 2 Januari. Het was 's middags kwart voor 5. Boven klonk de regelmatige tred van PWH. Die dicteerde. In de huiskamer zaten Tante Anna en Ann. Tante Anna zat voor haar bureautje, en schreef de huishoudboekjes bij, Ann zat met een boek voor zich, de ellebogen op haar knieën geplant, haar hoofd in haar handen verborgen. Ze keek steels op de klok. Het was 12 voor 5.
| |
| |
‘Als ik me niet verzette, dan zou dat nàre mens ook mijn huishoudboekjes inschrijven,’ zei Tante Anna.
‘Ja,’ zei Ann tam.
‘Ze behandelt mij als een onmondig kind. En vooral, als Oom erbij is......’ Elf voor 5.
‘Tja......’ zei Ann. Ze las over koolhydraten. Die interesseerden haar geen klap. Waarover las ze ook weer? O ja, over koolhydraten......
Tante Anna schreef in haar klein, heel net schrift: 5 pond suiker, 1 ons cacao. Het was opeens 5 voor 5.
‘De huishouding wordt hoe langer hoe duurder.’
‘Tja......’ zei Ann voor de derde keer. Tante Anna keek haar opeens verbaasd aan bij zoveel tamheid.
‘Is er iets kind?’ Vier voor vijf.
‘Nee, wat zou er zijn?’
‘Het kind piekert,’ dacht Tante Anna, die zelf in haar leven met PWH zoveel gepiekerd had, dat ze zo'n houding meteen doorzag. ‘Het arme kind. Ze had er misschien toch verdriet van, dat Pieter zo streng opgetreden was tegen die...... e...... o ja, Jan Lucas.’
De Friese klok van Grootmoeder Hackert sloeg vijf asthmatische slagen. En, alsof hij daarop had gewacht, klonk opeens een felle, smartelijke jammerkreet. Het klonk zo dichtbij, alsof het in de kamer zelf was. Tante Anna liet van schrik het potloodje vallen. Ze had net willen schrijven een potje pindakaas. Ann liet het boek van haar schoot glijden. En bij de eerste jammerklacht waren boven de voetstappen verstomd......
Die eerste jammerklacht werd gevolgd door felle, vervaarlijke kreten, die, ternauwernood verstomd, zich al weer op schenen te maken tot nog heftiger razernij.
‘Iets ergers kan er niet zijn, dan een saxophoon op een gramophoon. Dat had Jan Lucas heus niet hoeven te leren.’ Ze zag opeens een lachende, opgewonden neger
| |
| |
| |
| |
voor zich, die zich met welbehagen aan die razernij te buiten ging......
‘Wat is dat?’ vroeg Tante Anna bleek.
‘Hiernaast,’ zei Ann.
‘Het is een...... het is misschien een...... hoe heet zo'n ding ook, waaraan Oom zo vreselijk het land heeft?’
‘Ja, Oom heeft aan zoveel het land.’
‘Een saxophone. Dat is het. Het is een saxophone.’
Een lang aangehouden toon, die steeds weer met een schijnbaar opzettelijke valsheid terugbibberde naar lagere regionen, deed Tante Anna de vingers in de oren stoppen.
‘Hoe iemand dat mooi kan vinden,’ zei ze. Ja, dat vroeg Ann zich ook af. ‘En, wat zal Oom zeggen?’
‘Dat zult U zo meteen weten,’ zei Ann. Want daverende voetstappen waren al hoorbaar op de trap. PWH kwam binnen. Tegelijkertijd verscheen ook Ellen. Die zei. ‘Maar, dit is òntzèttend!’
‘Wat is dit hier?’ vroeg PWH nog ten overvloede. En hij keek de kamers rond, alsof Tante Anna een muzikant in een Chesterfield verborgen hield.
‘Het is hiernaast,’ zei Tante Anna.
‘Hiernaast? Wie woont hiernaast?’
‘Een oude dame. Mevrouw Klaassen, is het niet Ann?’
‘Ja,’ knikte Ann.
‘En, denk je dan, dat die ouwe dame...... Krankzinnig. Het mens is stàpel.’
‘Een oude dame kan zulke hartverscheurende klanken niet voortbrengen.’ Dat wist natuurlijk Ellen.
‘Het is een saxophone,’ zei Tante Anna. ‘Tenminste, dat denk ik.’
‘Het kan mìj niets schelen, wat het is, maar die dame krijgt aanstonds een brief van mij...... En net, nu ik aan zo'n interessant hoofdstuk bezig was.’
| |
| |
‘Ik heb direct aan U gedacht,’ zei Ellen. ‘Ik heb direct gedacht, wat moet dat ontzettend voor Mijnheer zijn.’
Een gorgelende, borrelende, lugubere, lang-aangehouden kreet. Ann proefde de wilde beesten in de jungle erin...... En dan plotseling rust. PWH veegde met zijn zakdoek over zijn voorhoofd.
‘O Peter,’ begon Tante Anna net. En dan ving moeizaam een piano aan, met een vinger te spelen. Die piano werd overstemd door een forse, leutige stem, die oneindig vals tegen de toon aanzong.
I've got rhythme in my hands,
I've got rhythme in my toes,
I've got rhythme in my feet,
I've got rhythme in my Nòòòse!
‘Zo. Een màn,’ zei PWH. ‘En jazz. Zo, zo. Nu, die man zal ervan lusten. Die krijgt een brief van mij......’
Toen zei Tante Anna, opgewekt en hulpvaardig: ‘Maar Peter, je weet niet eens, hoe hij heet......’
|
|