| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
Ze zaten in Maartens kamer, Maarten, Jan Lucas en Ann. Ann zat op de grond. Ze leunde tegen de knie van Jan Lucas, die zijn handen op haar smalle schouders had gelegd.
‘Vanavond komt dat lor van een Ellen,’ zei ze opeens.
‘Heb je haar nog gezien?’
‘Nee, dat niet. Pieter heeft haar verborgen gehouden, al was zij een kostbaar juweel. Maar Tante Anna vond haar nààr.’
‘Nu moet je niet vergeten,’ doceerde Maarten, terwijl hij een nieuwe sigaret aantrok, ‘dat Tante Anna bevooroordeeld is. Die is natuurlijk bereid, om iedereen naar te vinden. Ze wil toch geen juffrouw voor de huishouding.’
Ann keek om Jan Lucas heen naar Maarten. Naar zijn zelfgenoegzaam gezicht, naar zijn slanke, lichtelijk-bruingetinte hand, die de sigaret vasthield, naar zijn haar, dat in een weelderige overvloed tot op zijn boord groeide.
‘Ik snap gewoonweg niet, dat jij je haar niet knipt. Krankzinnig zie jij ermee uit. Heb je nu helemaal geen invloed op hem, Jan Lucas?’
Jan Lucas streek over zijn eigen, gladgekamde kuif.
‘Natuurlijk niet. En als hij het nu mooi vindt......’
‘Moòi,’ zei Ann verachtelijk. ‘Hij ziet er gewoonweg idioot mee uit.’
‘Ik heb gister nog in de krant een portret gezien van een buitenlandse prins. Die had overal bòssen haar. Daarbij ben ik nog maar een kind. En Dolly zegt, dat ik
| |
| |
op de Rooie Pimpernel lijk. En die heb jij altijd aanbeden.’
‘Ja, natuurlijk. Maar niet om zijn haar. Om zijn karakter.’
‘Dolly zegt, dat ik ook het karakter heb van de ‘Scarlet Pimpernel.’
Ann leunde haar arm op de knie van Jan Lucas. Ze zei: ‘Nu ja, Dolly is helemaal gek.’
Jan Lucas streek liefkozend over haar krullende haar. ‘Jij bent gewoonweg een rebel. Ik begrijp gewoon niet, dat jij, met die aanleg, nog niet met je Oom gesproken hebt.’
‘Ik weet toch zeker het best, wanneer ik met Pieter spreken kan. Die zit op het ogenblik zo vol van Ellen......’ Ze brak af. ‘Nee heus Jan Lucas, dat moet je mij overlaten.’
Het bleef even stil. De centrale verwarming suisde. Een tram reed, haastig bellend, in de Beethovenstraat voorbij. Ann legde haar hand op Jan Lucas' hand. ‘Het is toch goed bij Maarten,’ zei ze dan.
Hij keek om zich heen. ‘Ja, hier is het goed. Zo wil ik ook wonen. Ik trek met Nieuwjaar uit die beroerde flat. Ik kan er niet eens meer werken, zo'n ongelooflijke bende maken die andere lui.’
Ann lachte opeens. O, Jan Lucas, bij jou in de straat, woont een meisje van school. Op 74, een bovenhuis. Die kon vanmorgen niet op school komen, omdat 's nachts de trap was ingestort.’
‘Zo maar opeens?’
‘Natuurlijk was één tree een beetje afgelopen,’ zei Maarten loom. ‘Je kent toch de overdrijving van die kinderen.’
‘Kinderen,’ herhaalde Ann. ‘O zeg, ze had een cactus op haar hoed.’
| |
| |
Jan Lucas en Maarten keken mekaar verwilderd aan. Jan Lucas schudde haar bij haar schouders zacht heen en weer. ‘Is er wat, Ann?’
Ze legde haar hoofd in de holte van zijn arm. ‘Nee,’ zei ze, ‘nee, 'k ben niet gevaarlijk. Maar die Ellen had een cactus op haar hoed.’
‘En, je hebt haar niet eens gezien.’
‘Nee, maar Tante Anna heeft met een overvloed van woorden de hoed van Ellen beschreven.’
‘Niets voor Tante Anna.’
‘Is het ook niet. Maar die cactus heeft indruk gemaakt. Het was gewoon een lange, harde uitwas, die naar voren stak......’ Ann demonstreerde met haar handen. ‘En daarmee kriebelde ze aldoor Pieter onder zijn kin.’
‘Dat zal hij leuk gevonden hebben,’ bedacht Maarten.
‘Daarover liet Tante zich niet uit. En......’
Toen ging opeens de deur open. Gedecideerd. In de opening stond een kleine heuvel, die met een hand haar pyamabroek ophield, waaruit de band miste, en in de andere hand onverschillig een vuil-witte kat aan een poot heen en weer slingerde.
‘Maar Maryke......’ begon Maarten.
‘De dot......’ ademde Ann.
‘Mammie is uit,’ zei de heuvel. ‘En nu kom ik bij jou.’
Ze zette eerst de kat op Maarten's knie. Klom dan handig, terwijl ze aldoor angstvallig haar pyama ophield, ernaast. Een bos krullen werd bovenop haar hoofd door een rose strik vastgehouden, een pluim van blonde krullen viel tot op haar voorhoofd.
‘Wie ben jij?’ opende ze dan vlotweg, vrouwelijk, het gesprek.
‘Ik ben een zuster van deze Oom.’
‘En jij?’
| |
| |
‘Ik ben ook een Oom.’
Daarover dacht Maryke even na. Dan zei ze verklarend: ‘Mammie is uit.’ Ze lispelde licht. ‘En Pappie ook.’
‘Maar je moet toch in je bedje blijven, Maryke.’ Het tedere, zorgzame gebaar van Maarten, waarmee hij haar tegen zich aandrukte, bevreemdde Ann.
‘O, nee,’ zei die fier, terwijl haar lichtblauwe ogen de kamer doorschuumden.
‘Wil je een chocolaadje, Maryke?’ Ann greep naar de Maria's, waarop een grote flik zat vastgekleefd. ‘Vind je dat lekker?’ De blonde pluim knikte gretig.
‘Wie is toch deze jonge dame?’ vroeg Jan Lucas.
‘O, die woont hier ook in huis. Sedert een maand, geloof ik. Feitelijk weet ik niet, waaraan ik deze liefde te danken heb.’
Ann dacht: ‘Ik heb nooit kunnen vermoeden, dat Maarten zo leuk met kinderen is. Maar ze zei: ‘Dat kind moet een band in haar pyamabroek hebben. Heb jij een band? En een stopnaald?’
Maarten keek opeens dom. ‘Natuurlijk niet,’ zei hij dan. ‘Maar die broek? Ze heeft er toch nooit een band in.’
‘Tek ze uit. Tek ze allor uit.’
‘Maar, dat is stout,’ begon Jan Lucas.
‘Tja......,’ beaamde Maryke, terwijl ze coquet haar hoofdje tegen Maarten aanvleide, en een duim in haar mondje stak. De kat was achteloos tegen haar aangedrukt.
‘De schat heeft slaap......,’ begon Ann. Maar: ‘Nee, nee,’ kreet Maryke, terwijl ze rechtop schoot. Toen werd er geklopt, en een prettige, jonge stem zei: ‘Is Maryke hier? O, gelukkig. Och, het spijt mij zo......’ In de deur stond een leuk meisje, met de blauwe ogen van Maryke,
| |
| |
met de blonde haren van Maryke, met een wilskrachtige kin. ‘Ik ben haar Tante. Tante Guusje. En, Maryke is stout.’ Ze lachte opeens. ‘Maar, ze heeft aan U haar hart verloren, Mijnheer Croeze.’
Maarten zei: ‘Ik voel me zeer gevleid. Mag ik even voorstellen......’ Ann drukte een kleine, stevige hand. ‘En, gaat U niet even zitten?’
‘Nee, dank U. Dit geval moet meteen naar bed. Mijn zuster zal vertoornd zijn, als ze aanstonds thuiskomt. Ja, ja, daar zal wat zwaaien Maryke.’
‘Hè, vertelt U het niet,’ zei Ann.
Ze had boven Maryke's hoofd een manuaal van ‘Natuurlijk niet.’ Maar ze greep kordaat de heuvel van Maartens schoot. ‘Nu heb je wèer de band uit je broek getrokken. Ik zal ze er nu innaaien, allemaal. Mèt ijzergaren.’ Maar Maryke zei onbekommerd: ‘Hoor je bij die Oom?’ ‘Ja,’ bekende Ann. ‘En jij?’ Ze deed een liefdevolle aanval op zijn haar.
‘Ik hoor nergens bij,’ zei Maarten tragisch. ‘Kom jij mij troosten Maryke?’
Maar, dat ging Maryke te hoog. Tante Guusje was al bij de deur: ‘Ik ga maar gauw, dit kind is tot alles in staat.’ Maarten hield de deur voor haar open. ‘Ik ben U heel dankbaar, Mijnheer Croeze. Ze lachte nog, ze knikte. Dan hoorden ze in de hal Maryke's stem: ‘Hoor jij niet bij die Oom?’
En de stem van Tante Guusje: ‘Stil dan toch, Pykel.’
‘Wat een engel,’ zei Ann. ‘En, wat een leuk meisje, die Tante Guusje.’
‘Ja, ze is wel aardig,’ vond Maarten. ‘En, die Tante Guusje is een knappert. Die studeert. Oude Talen. Ik word altijd stil, als ik die zie.’
‘Woont de hier ook?’
| |
| |
‘Wat ben je nieuwsgierig. Nee, op de Parkweg, geloof ik.’
‘En haar zuster......’
‘Oe...... aahh......’ Maarten gaapte in een verveeld gebaar. ‘Die is uit Arnhem gekomen. Of uit Nijmegen. Zoekt hier een huis, omdat haar man overgeplaatst is. En vraag mij nu niet, wat hij doet, want dat weet ik niet.’
Ann bleef hem even aankijken. Dan zei ze: ‘Wat ben jij stil, Jan Lucas. Ik moet naar huis. Anders heeft Oom z'n speurzin meteen door, dat ik met een lange, blonde, jonge man aan de wandel ben geweest.’
‘Dat zou helemaal niet erg zijn......’ begon Jan Lucas.
‘Och, stil toch,’ vond Ann. ‘Het was genoeglijk, Maarten. Maar knip nu asjeblieft je haar.’
Toen ze op straat stonden - het was een koude Novemberavond - schoof Ann haar handje in Jan Lucas' grote hand.
‘Wat was je stil. Wat is er toch, Jan Lucas?’
‘Och, ik vind het niet aardig van je, dat je...... dat je......’
‘Maar ik ben niet aardig. Dat zegt Tante Anna zo vaak. En, als je Pieter hoort.’
Hij legde zijn andere hand ook op de hare. ‘Och, je begrijpt het best. Waarom doe je altijd zo...... zo...... onverschillig, als ik mij eens uit. Je kunt zo......’
‘Och, stil toch Jan Lucas.’ Ze ging langzamer lopen. ‘Ik weet toch wel, dat jij verlangt naar gezelligheid. Naar huiselijkheid ook. Maar......’
‘Als jij nu maar met je Oom gesproken had.’
‘Dan lag ik nu al in de catacomben. In de boeien. Oom vindt mij toch immers veel te jong.’
‘En je wordt volgende maand negentien.’ Hij zei zacht: ‘En ik heb al van je gehouden van de eerste klas HBS.’
| |
| |
Ann spitste haar lippen, alsof ze fluiten wou. Ja, dat zou Pieter wat kunnen schelen. Zo'n roerende jongens-verliefdheid, daaraan had Pieter toch gladweg maling. Ze zei: ‘Als Pieter nu maar erg verrukt van Ellen is, dan zal ik hem aanvallen. Dat beloof ik je.’
‘En, als hij nu eens niet verrukt van Ellen mocht zijn?’
‘Dan zal ik hem ook aanvallen. Nee, dat blijft hetzelfde. ‘Maar...... de gevolgen moet je dragen, Jan Lucas.’
Hij rechtte opeens zijn schouders. ‘Ik zal naar hem toegaan. Nee, stil. Ik zal met hem gaan spreken. Hem vertellen, dat ik economie studeer, en over anderhalf jaar klaar ben. En......’
‘Het wordt een drama natuurlijk,’ zei Ann. ‘Als je hem maar niet vertelt, dat je al vanaf de eerste klas HBS van mij gehouden hebt.’
‘O nee?’
‘Nee, Jan Lucas. Maar je moet er wel zo luchtig tussen doorvlechten, dat je verrukt bent van zijn boeken. “Sombre Dimanche” b.v., dat ligt hem zeer na aan zijn hart. En ik hoop, dat hij er niets van krijgt,’ besloot zij hoopvol.
‘Morgenochtend zal ik een paar van zijn boeken doornemen, dan sta ik niet zo sullig tegenover hem. Hoe laat zal ik dan komen morgenmiddag?’
Ann klakte haar tandjes op elkaar. ‘Ik vind jou net een woeste ridder. En ik voel me zeer gevleid. Maar je hebt kans, dat hij jou niet eens ontvangt.’
‘Als ik eerst telefonisch belet vraag?’
‘O, wou je dat ook doen? Wat zeg je dan?’
‘Dat ik hem dringend spreken moet. Over een zeer delicate kwestie.’
‘Die delicate kwestie ben ik natuurlijk.’ Ann streek
| |
| |
even vluchtig over zijn harde, gladgeschoren wang. ‘Och, jongetje, daar tippelt Pieter toch niet in. Nee, jij moet hem een beetje opkammen aan de telefoon. Dat je, als student, candidaat economie, zo genoten hebt van zijn hoeken, en dat......’
‘Ja, dat kun je mij gerust overlaten,’ zei Jan Lucas, opeens opstandig. ‘Ik zeg geen dingen, die ik niet meen......’
‘Maar, bij Pieter moet je wel dingen zeggen, die je niet...... e...... strikt meent misschien. Tenminste, als je wat bereiken wilt.’
‘Je kunt het mìj gerust overlaten,’ zei Jan Lucas nog eens. En Ann dacht: ‘Pijnlijk eerlijk is Jan Lucas. Toch heerlijk, dat je altijd precies wist, wat je aan Jan Lucas had. Maar soepel, van een soepelheid, die Pieter bekoren zou......, nee soepel was Jan Lucas niet.’
Door de stille avondstraten klonken hun voetstappen gelijkmatig en opgewekt. De hemel leek donker en ver. Een paar sterren schitterden koud, alsof het zou gaan vriezen, in de strakke lucht. In een villa, die ze voorbijkwamen, waren de gordijnen wijd opengetrokken. Ze zagen een grote kamer, een jong vrouwtje zat te lezen in een diepe stoel, een jonge man scheen aan een radio te draaien, en met de poten op de vensterbank, keek een vrij droevige boxer peinzend naar buiten.
‘Zo zitten wij later ook, Jan Lucas.’
Hij knelde haar hand. ‘Ja, kleintje.’
Ze keek even schalks naar hem op. Hij keek zo ernstig. Ze zei: ‘Maar ìk zou de gordijnen dicht hebben, Jan Lucas.’
Toen ze thuiskwam, snoof ze meteen. De gang was be- | |
| |
zwangerd met een opvallend parfum. ‘Ellen,’ dacht ze. Op de kapstok hing een zwarte jas met bont en een zwarte Russische muts. Niet de hoed met de cactus, waarvan Ann zich veel had voorgesteld. De Russische muts had iets vreemds. Ellen zou natuurlijk een vreemde vrouw zijn, met raadselachtige ogen, die Pieter in geen jaren door zou hebben. Al beweerde hij dan boud, dat voor hèm geen enkele vrouw een puzzle was. Hij zei het theatraler: ‘Voor mìj heeft geen enkele vrouw geheimen!’
Een achteloze blik in de spiegel. Een deur, die openkierde. Brr, de familie zat in de salon, alsof Ellen een tederverwacht bezoek was. Pieter leunde bevallig achterover in de stoel, die was als een bed. Tante Anna hield losjes haar handen over elkaar gevouwen, en haar bruine ogen keken naar de vrouw in het andere bed. Pieter sprak, zij zweeg. En Ellen leunde, met een bijna ademloze aandacht naar Pieter over. Ann dacht: ‘Dat kan goed worden.’ En fier en plomp onderbrak zij Pieter's betoog. Ze zei: ‘Hallo. Dàg, Tante Anna. Wat zit U hier genoeglijk.’ Een blik uit staalgrauwe ogen, die de hare trof. Een blik die ze welbewust tartte. ‘Dag Oom.’ Hij had een gebaar van voorstellen. Ann hoòrde het al. ‘Ons nichtje,’ Een beetje beschermend, met misschien zelfs een tedere klank in zijn stem. Ze zei, terwijl ze op Tante Anna's arm haar hand legde: ‘Ik ben Ann Croeze.’
‘Ellen van Vredenburg.’ Zou ze verwachten, dat ze vlotweg meteen Ellen zei? Ann ging op de leuning van de canape zitten.
‘Wil je nog thee?’
‘Dank U tante Anna.’
‘Was je bij Maarten vanavond?’
‘Ja, ook.’
| |
| |
‘Ook? Ook?’ De vis hapte. ‘Waar was je dan nog meer?’
‘Bij een meisje van school.’ Ze zei zoet: ‘U kent haar niet.’
Staalgrauwe ogen, die langs haar gleden. Nìets ontsnapte aan die ogen. Ann zegende haar zeer moderne jurk, en haar welverzorgde handen. En ze dacht: ‘Als ze ook maar zo kijkt, wanneer Greet,’ - Greet was de jonge, onbekommerde werkster - ‘de hoekjes van de provisiekamer vergeten heeft. Dan is die blik nog ergens goed voor.’
Ellen had zich weer naar Pieter gedraaid.
‘U zei straks Mijnheer Wybo Hackaàrt?’
‘Dat het vinden van een intrige, van een gloednieuwe intrige......’
O, die woorden kon Ann wel dròmen. Ze keek naar Ellen. Platinablond haar. Onecht. Dat was natuurlijk het trotse resultaat van peroxyde. Glad naar achteren gekamd was dat haar, met een rol in de nek. Zwarte wenkbrauwen, die fel afstaken bij al dat platina. Een rechte neus, en een...... ja, een wrede mond. Ze slingerde met haar been, tot Tante Anna haar hand op haar knie legde. Ze dacht: ‘Nu, met Ellen kunnen wij wat beleven.’ Ze zei luid, dwars door Pieter's aandoenlijke conversatie heen: ‘Hebt U ook zo'n maf, Tante Anna?’
Maar, toen ze later in bed lag - Ellen was achter Tante Anna aan, slank en heel recht, naar boven geklommen - bleven haar gedachten draaien om Jan Lucas. Jan Lucas, die morgen belet zou vragen, Jan Lucas, die morgen spreken zou met Oom. En Oom zou natuurlijk hoog en minachtend zijn...... stel je voor, zo'n jongetje van twintig, - Jan Lucas was tweeëntwintig - die het waagde, om hem, hem te vertellen, dat hij van Ann hield. Wat wist zo'n jonge jongen nog van het prachtige gevoel,
| |
| |
dat men kon hebben voor een vrouw, wat wist zo'n aap nog van de grote liefde.
Ann ging rechtop zitten. Ze vouwde haar handen om haar knieën. Ze hoorde Pieter al die dingen zeggen, die Jan Lucas zo eindeloos zouden grieven...... En opeens was daar dat verlangen weer naar de Ouders, die gestorven waren. Een Vader zou toch nooit zo grievend en minachtend kunnen zijn. Tante Anna was lief, lief, als haar Moeder geweest was. Maar de Vader, die ze zich niet meer herinnerde, ze verlangde naar de Vader, die ze nooit had gekend......
In de huiskamer zat Ann, en luisterde naar de stappen, die voorbijgingen op straat. Het was bijna vijf uur, en om vijf uur zou Jan Lucas komen. Ze wist, dat niets Jan Lucas zou afbrengen van zijn plan, om met Pieter te spreken. Daarom had ze daar ook geen moeite voor gedaan. En, nu wachtte ze.
Langzame, bedaarde stappen, vlugge stappen, met hakjes, die klikten op het trottoir, bedeesde stappen, en dan eindelijk de stap, die ze uit duizenden zou herkennen...... Daar was Jan Lucas. Een korte bel, Treesje, die opendeed. Ze hoorde Jan Lucas naar boven gaan. Zes keer deed hij over de twaalf treden.
Een heerlijke geur van vleesbraden kwam naar boven.
‘Ellen heeft natuurlijk de keukenramen dicht,’ dacht Ann.
Tante Anna kwam binnen. ‘Zit je hier, kind? Die juffrouw van Vredenburg kan wel koken,’ zei ze, bijna onthutst.
‘Dat moest ze toch kennen. En zeg asjeblieft niet juffrouw van Vredenburg, Tante Anna. Akelig lang. Zeg gewoonweg Ellen.’ Oren gespitst, of ze iets hoorde van boven.
| |
| |
‘Ze is hier pas een dag.’ Tante Anna hield kleums haar handen bij de haard. ‘Maar, al was ze hier een jaar, dan zou ìk nog geen Ellen zeggen.’
‘Hoera,’ applaudiseerde Ann. ‘Daar is iets zeer fiers in U gevaren. Tante Anna. Was dat de stem van Jan Lucas? Nee, dat was het gedragen, sonore geluid van Pieter.
Tante Anna zette de ketel in de antieke theestoof. Plotseling lachte ze. Kleine, witte tandjes met een geplombeerde hoektand. Bruine ogen, die guitig werden dichtgeknepen.
‘Ik ben over de vijftig,’ zei Tante Anna. ‘En ik voelde me straks gewoon een HBS kind, toen ik juffr......’
‘Ellen...... U kunt haar toch tegen mij wel Ellen noemen.’ Ja, dat was Jan Lucas' gedecideerde stem. Die herkende ze absoluut.
‘Nu, toen ik Ellen zo in de keuken bezig zag, zo...... e...... efficient en zo handig, toen dacht ik opeens: ‘Wat vind ik jou een draak.’
‘O engel,’ zei Ann, ‘dat zou ik van U nooit hebben gedacht.’
‘Nee he?’ Daar was enige trots in Tante's stem.
Een stem schoot uit boven hun hoofden. Dat was Pieter. Tam vond Ann: ‘Wees blij, dat ze koken kan. Maar ze heeft de keukenramen dicht’
‘Ja’
‘Oom schijnt zich nogal op te winden.’
‘Oom windt zich toch altijd op. Om niks.’ Nu niet met Tante Anna te kunnen praten. Vertrouwelijk. Zoals je met een Moeder praatte. Opdat ze tegen Pieter kon volhouden, dat Tante Anna van ‘niets had geweten.’
‘Maar Ann......’
‘Wat had Ellen aan in de keuken?’
‘Ellen? O, een witte jas. Heel keurig.’
| |
| |
‘Zou ze in die witte jas komen theedrinken?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Wat had ze eronder?’ De stem van Jan Lucas, die zwaarder leek van beheerste drift.
‘Eronder? Onder die jas? Kind, dat weet ik toch niet. Zou ik Oom zijn thee al boven brengen?’
‘Ik zou nog maar even wachten.’
‘En die Mijnheer...... Oom is er altijd nogal op gesteld, dat er thee wordt aangeboden, als hij bezoek heeft.’
Zàlige petits fours. Hm, Tante Anna pakte uit.
‘Maar dit bezoek,’ zei Ann. ‘Nee, ik zou nog maar even wachten.’
Weer kwam Pieter's stem. Striemend. En Tante Anna wist opeens: ‘Het zal iemand zijn, die geld van Oom komt lenen. Ze weten, dat Oom zo goedgeefs is.’
‘Maar nu schijnt hij toch nièt goedgeefs te zijn,’ bromde Ann.
‘Dan is het natuurlijk een man, die teveel aandringt. Daar heeft Oom nooit goed tegengekund.’
En toen kwam Ellen binnen. In een zwarte, hooggesloten jurk, die haar onwezenlijk slank maakte.
‘Zal ik thee schenken?’
‘Nee, dank U, dat doe ik zelf.’
‘Zal ik Mijnheer zijn thee boven brengen?’
‘Dank U. Dat ben ik ook altijd gewend zelf te doen.’
‘Lekker,’ dacht Ann. En nu kwamen vlugge voetstappen naar beneden gerend. De buitendeur sloeg dicht.
‘Zou die Mijnheer daar weggaan?’
‘Lijkt er veel op.’
‘Dan zal ik eerst Oom zijn blaadje......’
Maar Klaartje klopte schichtig. En met het gezicht, of ze iemand voor een vierschaar moest dagen, zei ze: ‘Of juffrouw Ann even bij Mijnheer komt.’
| |
| |
‘Mijn liefste,’ schreef Ann 's avonds, ‘ik heb het je toch wel gezegd, dat je bij Pieter niets bereiken zou. Ik heb je toch wel gezegd, dat Pieter een vrouw pas rijp voor het huwelijk vindt, als ze achtentwintig is. Jan Lucas, ik had je dit zo graag bespaard. De donderbui is vanmiddag, met bliksemschichten en al, toen jij weg was, over mij heengetrokken. Ik ben er vrij onverschillig onder gebleven, maar jij, met je trotse aard, bent natuurlijk onnoemelijk gegriefd. Jan Lucas, wij zullen heus nog twee jaar moeten wachten. Wanneer ik meerderjarig ben, zal ik prompt huwelijks-rijp zijn. En, dan zullen wij uit protest, met onze hele trouwstoet, ettelijke keren door onze geliefde straat heen en weer rijden; zodat Pieter eindelijk genoodzaakt zal zijn, zijn gordijnen, die nu altijd zo joyeus open blijven, dicht te trekken. Jan Lucas, dit vindt je natuurlijk helemaal niet grappig. Is het ook niet. Ik ga aanstonds met Tante Anna praten. Pieter heeft zich in zijn grote verbolgenheid boven opgesloten. En Ellen schrijft op hàar kamer brieven. Tenminste, dat zegt zij. Jan Lucas, cheer up. Ik blijf je nauwer verbonden dan ooit!!!! Je Kleintje.
‘En, hoe vindt U dat nu van Oom, Tante Anna?’ Ja, ze hadden samen op de canape gezeten. Ann had alles verteld van Jan Lucas en haar.
‘Is het die aardige, blonde jongen, die vroeger nog wel eens hier kwam?’
‘Ja, die is het.’ Tante Anna legde haar kleine, witte hand op Ann's bruine klauwtje. ‘Tja, ik kan er zo weinig aan doen.’ Ze omzeilde diplomatiek de vraag. ‘Alleen, ik geloof, dat Oom wel veranderen zal. Als hij ziet, dat jullie het samen zo innig meent...... En, er is toch niets op die jongeman aan te merken?’
| |
| |
‘Niets. En van dat innig menen...... daar moet je nu net Pieter voor hebben.’ Smalend,
‘Maar Ann, kind......’
En toen kwam Ellen binnen. Slank en slangachtig. ‘Zou ik even naar de post kunnen gaan, Mevrouw Wybo Hackaàrt?’
Opeens trok een felle blos over Tante Anna's gezicht. Ze keek naar die grote, rijzige vrouw, die een dociele uitdrukking had gelegd in haar wonderlijke, staalgrauwe ogen.
‘Ik ben Mevrouw Hackert,’ zei Tante Anna fier. En Ann dacht verblijd, hoe er naast vervelende, trieste gebeurlijkheden, toch altijd iets vreugdigs bestond. De muis, die plotseling, tot een olifant uitdijde......
|
|