| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Puck liep van de Koninginneweg, waar Carla woonde, door het Vondelpark naar de P.C. Het was een stralende Meimorgen, en het water in de vijvers had Middellandse zee-allures. Ze was nu ruim drie maanden bij Mijnheer ter Brake en ze had zich al gans ingeleefd. Mijnheer was een kleine, grijze man met een puntig, grijs baardje, wat hij steeds zat te mishandelen, als hij dicteerde. Mevrouw was, volgens Carla, een ‘doorgefourneerde haai.’ Maar Puck had, op het punt van haaiïgheid bij Alice voldoende meegemaakt, om daardoor niet onder de indruk te raken. En ze vond het air, waarmee Mevrouw haar dikwijls kon voorbijzien, alleen maar belachelijk.
Carla zei: ‘Ze is jaloers ook. Trek geen mooie spullen aan Puck. Dan lig je eruit, voor je het weet. Zijn vorige secretaresje was foei-leelijk. En verloofd. Zegt Paps. 't Is nog een wonder, dat ze jou maar zo, zonder eerst te bekijken, genomen heeft.’
‘Och,’ zei Puck, ‘ze zal gedacht hebben, wat daar uit het hoge Noorden komt, is niet veel soeps.’
Maar nu liep Puck blootshoofds door het Park. Haar lichte jas droeg ze open, die bolde speels achter haar aan.
| |
| |
De vorige avond had ze geprobeerd, om staande haar achterhoofd tegen de grond te vleien. Nu knapten haar rugspieren. En Carla had gezegd, dat ze zo stijf was als een plankje.
Op kantoor begon ze de ramen open te zetten. Er hing altijd een geur van de ‘textiles’, die de Engelse huizen fourneerden, en waarbij Mijnheer ter Brake zich schijnbaar heel gezond voelde. Puck vond het alleen maar muf. Voor één raam stond een geranium in bloei. Die had Puck meegesleept van de bloemenmarkt op het Singel, en zijn rooie, bolronde hoofdje keek coquet de grote kamer in, die overigens weinig fleur bood. Puck had nog, in dwaze overmoed, geprobeerd en wat gezelligheid in aan te brengen, maar Mijnheer had verschrikt zijn handen geheven en geroepen: ‘Juffrouw, wat begint U? U bent toch niet van plan hier iets te veranderen? Alles staat al meer dan dertig jaar zo!’ Toen had Puck maar berust, alleen de geranium was de enige, lichtzinnige toets, die zij had aangebracht.
Uit het Vondelpark woei een bloemengeur naar binnen. Puck floot even. Ze voelde zich zo zorgeloos blij en gelukkig, alsof er iets heerlijks zou gaan gebeuren. Dan lichtte ze de kap van haar machine, en keek de brief door, die Mijnheer de vorige avond nog laat had gedicteerd, en die zij in een wonderlijke mengelmoes van shorthand, wat de jongeling in Drachten haar nog had geleerd, en ‘longhand’, wat vaak nog vlugger ging dan shorthand,
| |
| |
had opgenomen. Trouwens Mijnheer ter Brake dicteerde zo langzaam en weloverwogen, dat Puck feitelijk alles gewoon kon opschrijven. Maar Mijnheer wenste stenografie, dus deed Puck dit, hem ten pleziere. Alleen was ze maar blij, dat hij van shorthand geen grein verstand had. Op die manier bleven ze allebei in hun schik.
Puck tikte. ‘Graham Hutton Esq. Nottingham.’
‘Dear Sir...’
De deur ging open. Een paar papieren woeien op de grond.
‘Morgen Juffrouw. Morgen. Morgen.’ Mijnheer ter Brake keek een beetje bedenkelijk naar de wijd-geopende ramen.
‘Morgen Mijnheer. Zùlk zalig weer,’ zei Puck.
Mijnheer keek de post door, knikte afwezig. En Puck zette haar papier, dat scheef bleek te zitten, rechter in de machine, en raapte de weggewaaide bescheiden op.
Mijnheer ging aan zijn bureau zitten, en keek de post door. Puck's bureautje stond aan de muur, die het verst van de ramen verwijderd was. Dat zou natuurlijk Ma ter Brake wel zo hebben uitgeknobeld, dacht Puck. Opdat zij vooral geen lichtzinnige blikken naar buiten kon gooien, en niet kon worden afgeleid door de wuivende groene bomen van het Vondelpark.
De morgen vloog om. En Puck peinsde, terwijl zij brieven opnam, brieven schreef, hoe ze zo stralend kon zijn naast de, een beetje knoestige, Mijnheer ter Brake. En
| |
| |
hoe dorre epistels naar Engeland in haar ogen lyrische gedichten werden. Ze lachte even stil voor zich heen. En Mevrouw ter Brake voor haar part Aphrodite in eigen persoon!
Toen ze 's middags thuis kwam om te koffiedrinken. vond ze Carla, die scheef voor de vleugel hing, en Mevrouw, die fronsend stond te broodsnijden.
Oh, my little airman...’ zong Carla.
‘Schei asjeblieft uit met dat vreselijke lied,’ verzocht Mevrouw.
‘En hij is nota-bene 1.92,’ zei Carla opgewekt. ‘Mam, doe niet zo tragisch.’
‘Je weet, hoe ìk er over denk.’
‘Tja. Zo jammer. Enfin, U verandert nog wel. Hallo Puck. Hoe was de haai?’
‘Die was er niet vanmorgen. Tenminste, ik heb haar niet gezien.’ Puck voelde spanning in de lucht. ‘En ik heb haar niet gehoord ook. Ik ben de hele morgen heerlijk ruhig met Opa alleen geweest.’
‘Opwindend,’ vond Carla. Ze sloeg een paar toetsen aan. Ze zong: ‘Oh, my little airman...’ Ze klapte haar hand voor haar mond. ‘Spijt me Mam.’
‘Och, het zal wel weer een bevlieging van je zijn,’ zei Mevrouw. ‘Laten we het hopen.’
| |
| |
Carla vloog met een vaart van het piano-bankje. ‘Wat een vrome wens Sophietje. Het spijt mij alleen, dat ik die niet delen kan. En Pap vindt hem wat gezellig.’
‘Ik had graag Carla, dat jij mij geen Sophietje noemde,’ zei Mevrouw ijzig. ‘Zo modern kan ik niet voelen. Komen jullie koffiedrinken? Vader luncht in de stad vandaag.’
Carla rimpelde haar neus. ‘Die weet ook wel wat hij doet. Muisjes, jakki, 't is, of we hier als maar een baby in-eten. En bosbessenjam... die is veel te zuur Mam. En...’ dan zei ze: ‘En Pap vindt het niks erg, als ik hem Keesje noem.’
‘Als Vader daar niets van zegt... 't Kan mij genoeg ergeren. Ik houd niet van onopgevoedheid,’ zei Mevrouw.
‘Maar ik heb Pap net zo wel-opgevoed lief, als ik Keesje zeg. Nog liever eigenlijk. Wonderlijk hè?’
Puck smeerde een geroosterde boterham. Ze trachtte in dat proces haar vermaaktheid weg te duwen. Ze dacht: ‘Stel je voor, als ik Moeder zo maar genoeglijk weg Minke noemde. En Vader Maarten. Hoewel dat feitelijk helemaal niet zo erg zou zijn.’
Mevrouw, die zo kaarsrecht en weldoorvoed aan tafel zat - haar pientere ogen ging niets voorbij - zuchtte: ‘Met Joosje hebben we nooit drama's beleefd. Die was altijd zo gezeggelijk.’
Carla prikte een bruine boterham op haar bord. ‘Ja,’ beaamde zij, ‘en die is keurig verloofd en keurig getrouwd.’ Ze smeerde symmetrisch de gesmade bosbessen- | |
| |
jam over haar boterham uit. ‘Nu, ik ben niet anders van plan,’ zei ze dan.
‘Met een vliegenier.’ Mevrouw drong, om Puck, de drift weg uit haar stem.
Carla knikte. ‘1.92 is hij. Gisteravond gemeten, zeg Puck. Vin jij hem niet leuk.’
Puck, die altijd heel ongraag gemengd werd in de strubbelingen tussen Carla en haar Moeder, Puck zei flauwtjes: ‘Och jawel.’
‘Zijn beroep heeft met zijn lengte en zijn leukheid niets te maken. Ik blijf er bij, dat ik vliegen gevaarlijk vind, en daarmee uit.’
‘Maar Sophietje, wat ouderwets,’ kermde Carla.
‘En daarbij is hij de helft van de tijd niet thuis...’
‘Maar lieve engel, als ik nu van een zeeman was gaan houden. Dat had toch ook gekund. Daar zou U vermoedelijk niet op tegengeweest zijn. En die zou misschien aldoor onder water zijn geweest.’
‘Spreek geen nonsens,’ verzocht Mevrouw. ‘En je hebt al van een ingenieur, een dokter, een officier en een zanger in een band gehouden. Dus daar geef ik niet veel om.’
Carla knipoogde tegen Puck. Ze zei: ‘Maar dat is nooit het echte geweest.’
‘Nu ja, ik vind dit geen gesprek aan een koffietafel,’ besloot Mevrouw de schermutselingen. ‘Neem nog een beschuitje Puck.’
| |
| |
‘Ik ga vanmiddag niet naar het Instituut,’ zei Carla. ‘Dat zalige weer. Ik ga wel mensendiecken in het Vondelpark. Met Katy Verschuur.’
‘Je gaat natuurlijk wèl,’ zei Mevrouw. ‘Denk eraan, ik bel het Instituut op vanmiddag.’
‘Maar Mam, U laat mij een snertfiguur slaan. Ik ben geen twaalf.’ Ze streek door haar blauw-zwarte haar. ‘Nu zoet maar, het was een mopje.’
‘O, ik dacht anders, dat jij daar ook alweer genoeg van had.’
‘Nee, nee. Puck, ben je haast klaar? Nee, ik heb met Evert afgesproken, dat ik wel mijn diploma haal.’
‘Valt me nog mee,’ zei Mevrouw.
‘De degelijkheid druipt gewoon van hem af. U zult eens zien, U gaat ook nog met hem de lucht in,’ triomfeerde Carla.
Hierop gaf Mevrouw maar niet eens antwoord meer.
En, later op Puck's kamer, viel Carla dwars over de divan, en ze smoorde haar lied: ‘Oh, my little airman, I love you so,’ in een divankussen. Ze schoot weer overeind. ‘Vin je hem geen dot, Puck?’
‘Nou, een dot... Maar hij is wel gezellig,’ vond Puck tam.
‘Vanavond gaan wij uit.’
‘Wie wij?’
‘Jij en Evert en ik. En Katy Verschuur. En Hans Kremer. Een charme van Katy. Een auto kopen.
| |
| |
Voor Evert. We gaan met de auto van Hans.’
‘Het lijkt mij, alsof ik dan wel een beetje “de trop” ben,’ zei Puck.
Carla keek ontzet naar Puck. ‘Precies Opa ter Brake,’ zei ze. ‘Kind, wat wordt jij gauw beïnvloed. Daar moet je wat tegen doen Puck.’
‘En wat is 't voor een auto?’
‘Die we gaan kopen? Een Fiatje. Voor twaalf en een halve gulden. Heeft Katy gisteravond uit de krant geknipt.’
‘Nee, waar we in uitgaan.’
‘O, een Ford. Een two-seatertje,’ zei Carla met een nuffig mondje.
‘Wij met z'n allen in een two-seater? Wat verzin je.’
‘Wij hebben er wel met zeven lui ingezeten. Nee, dat gaat best. Evert en ik in de dickey. En jij en Katy en Hans voorin.’
‘'t Lijkt mij een matig genoegen,’ vond Puck.
‘Zal best meevallen. En daarbij is Hans een don Juan. Die verdeelt zijn charmes wel tussen Katy en jou.’
‘Hm,’ zei Puck.
‘Ze wachten bij het eindpunt van lijn 2 om acht uur. En de auto staat in Beverwijk.’
‘Welke auto nu weer?’
‘Het Fiatje toch. Doe niet zo bête Puck.’
‘Ja, maar jij bent ook zo duister met al jouw auto's.’
‘Het zal heerlijk zijn,’ verzuchtte Carla, ‘als Evert
| |
| |
ook een wagentje heeft. Ik leer meteen chaufferen. En dan breng ik hem naar Schiphol, als hij op Parijs moet vliegen. Hoe vin je 't Puck?’
Puck waste lang haar handen.
‘En dat alles voor twaalf en een halve gulden... Ja, buitengewoon.’
‘Langzaam maar zeker zal ik Sophietje wel bewerken. Nee, laat dat maar aan Carla over.’
‘Ik zou maar beginnen met geen Sophietje meer te zeggen,’ zei Puck.
De Mei-avond was zoel. De Mei-avond was vol geluiden. Carla en Puck liepen de Koninginneweg af. Vanuit een auto in de verte zwaaide een lange, grijze arm. Carla woei met beide handen terug.
Evert, lang, slank, blond type hees Carla in de dickey. ‘Kom maar hier meisje. Zit je goed?’
Puck kroop naast Katy Verschuur.
‘Hans en Puck,’ stelde Carla voor, terwijl ze haar kin op Puck's schouder vleide. ‘En geen ge-U asjeblieft. Zo antiek. Katy, wat geur je heerlijk.’
‘Nuit de Paris,’ zei Katy, die aardig was, als ze lachte. Daarom lachte ze veel.
‘Nu, je ruikt duur,’ vond Carla. ‘Zie je wel Puck, dat er nog best iemand naast je kan.’
‘Makkelijk. Ik zit al haast op Katy's knie.’
‘Zullen we heen de Meer door?’ vroeg Hans. Hij was
| |
| |
heel knap, donker met blauwe ogen, die bijna zwart leken door de dichte wimpers. Wimpers als van een vrouw, dacht Puck.
‘Welja, laten we dat doen,’ zei Evert, ‘dat is een buurt, waar ik toch haast nooit kom.’
‘Hè, als we toch door de Meer gaan, laten wij dan nog even een Schipholletje pikken.’ Carla was meteen enthousiast. ‘Misschien treffen wij een bekende Indië-vlieger. Kun jij me voorstellen lieveling.’
Hans keek met iets laatdunkends in zijn blik achterom.
‘Ik dacht, dat wij naar Beverwijk zouden,’ zei hij.
Evert legde een beschermende hand op Carla's schouder.
‘Ze draaft wel eens een beetje door. Nietwaar meiske? Maar dat hindert niks. Dat gaat wel over.’ Puck zag nog net, hoe Carla, pruilend, haar wang op Evert's hand legde. Ze dacht even aan Nico en Anneke. Ja, het Friese gebaar was toch anders.
De weiden in de Meer lagen koel en groen onder de Mei-hemel. De zon was al rood en oranje onder gegaan. Puck zei:
‘Het doet me hier erg aan Friesland denken.’
‘Kom jij uit Friesland?’ vroeg Hans. Hij boog zich voorbij Katy om Puck te kunnen aanzien. Hij schudde Katy's hand, die ze op zijn mouw had gelegd, wat onwillig af.
‘Ja,’ zei Carla. ‘Een aardig Friezinnetje wat?’
| |
| |
‘Dat kan ik nog niet beoordelen.’ Er kwamen lichtende puntjes in zijn donkere ogen.
‘Wij Friezinnen zijn een gesloten boek.’ Puck tartte die lichtende puntjes.
‘Als het boek de moeite waard is...’ begon Hans. Maar Katy viel hem in de rede: ‘Zie je die maan? O, wat een enige, ronde maan. Hans!’
‘Ja, stel je voor, als de maan vierkant was,’ zei Evert. Hij was Katy's neef en ze konden mekaar niet erg goed uitstaan.
‘Veel leuker,’ vond Carla.
‘Waar woon jij in Friesland, Puck?’
‘Als ik het je zei, dan zou jij nog niets weten.’
‘Ik heb er verleden jaar gezeild. Met Ben Terheide. Weet je wel Evert? Op de Friese meren. Woon je daar?’
‘Ja, zo ongeveer,’ zei Puck.
Katy dacht: ‘Zo gaat het nu altijd. Als er een nieuw meisje bij is, dan besta ik niet voor Hans. Die vervelende Puck met haar Friesland!’ Ze zei: ‘Je rijdt zo heerlijk safe Hans. Weet je, ik zat laatst bij Tom Martens in de wagen. Hij pikte me op in de Leidsestraat. Doodsangsten heb ik uitgestaan gewoonweg. En hij wòu aldoor maar zijn arm om mijn schouder leggen. Terwijl hij reed als een idioot.’
Hans keek naar haar. Er was een sarcastisch trekje om zijn mond.
| |
| |
‘Hij is een naarling,’ dacht Puck. ‘En hij is ook veel te knap voor een man. Ik benijd Katy niks.’
‘Wanneer ben jij geboren Hans?’ informeerde Carla. Ze had huiselijk de plaid, die in de dickey lag, om de schouders van Evert gedrapeerd.
‘In Juni. Wou je mij een cadeau geven?’
‘Dat laat ik aan Katy over. De hoeveelste?’
‘De vijfentwintigste,’ zei Katy. Ze zei het met een bezitters-air.
‘O, dan ben jij een kreeft-mens. Had ik niet gedacht. Zo om te zien ben jij een Leo-type.’
Evert legde zijn hand op Carla's mond. ‘Begin je weer? Die lieveling van mij grasduint in astrologie moet je weten.’
‘Gràsduint!’ zei Carla verontwaardigd door Evert's vingers heen. ‘Ik begin het al best te snappen. Puck en ik bergen ons 's avonds op in Puck's kamer. Met twee verschillende boeken.’ Ze trok Evert's hand weg. ‘En wat ik niet begrijp, snapt Puck. Over een paar maanden zal ik jouw horoscoop wel eens trekken,’ beloofde ze Hans.
‘Graag. Als je het maar goed doet.’
‘Jij lijkt me zo'n duistere ziel,’ zei Carla plezierig. ‘Jij hebt natuurlijk massa's afflicties.’
‘Is dat goed?’
‘Nee, slecht natuurlijk.’
‘En zul jij bij die horoscoop van mij helpen?’ Hans boog zich weer, voorbij Katy, naar Puck over.
| |
| |
‘Ik zal zo ver nog niet zijn over een paar maanden,’ zei Puck.
‘Nu Carla dan wacht je maar, tot Puck je helpen kan. Lijkt mij safer. Wanneer ben jij geboren Puck?’
‘Ergens in de winter.’
‘Ze is een boogschutter,’ joelde Carla. ‘Zoek het nu zelf maar uit. En Evert is een Waterman.’ Ze duwde haar hoofd tegen hem aan. ‘Nee, ik zal je niet meer plagen dot. Maar als ik alles onder de knie heb...’
‘Ruik je de Mei?’ vroeg Katy poëtisch. ‘Hoe vind jullie het hier? Ik zou best buiten willen wonen later.’ Ze keek naar Hans, maar hij ging er niet op in. Had hij nog geen week geleden gezegd, dat hij zich later voorstelde een huisje in het Gooi? Niet zo'n banaal flatje in Amsterdam...
Ze dacht: ‘Waarom kan het eigelijk alleen maar goed zijn tussen Hans en mij, als wij samen zijn. En, zelfs dan nog niet altijd...’
Carla liep vanuit haar kamertje bij Puck binnen.
‘Nu, hoe vond je het vanavond?’
‘O, wel leuk.’
‘Zo jammer, dat het met die auto niets geworden is. Het was ook wel een raar model. 1900 of daaromtrent.’
‘Wat kon je anders verwachten voor die prijs? merkte Puck nuchter op.
‘Tja... Enfin, het tochtje was genoeglijk. Hoe vind jij Hans?’
| |
| |
‘Naar,’ zei Puck volmondig. ‘Hij weet veel te goed, dat hij knap is.’
‘Hmm...’ plaagde Carla, ‘hij scheen nogal werk van jou te maken.’
‘Dat kan hij laten. Hij is toch met Katy verloofd.’
Carla wipte van haar hielen op haar tenen. ‘Verloofd! Oe, wat een groot woord. Natuurlijk zijn ze niet verloofd.’
‘Nou ik vind het gek,’ besloot Puck. ‘Katy zit hem met een verrukt snuit aan te kijken. En hij doet, alsof ze niet bestaat. Of hij doet sarcastisch tegen haar. Waarom slikt ze dat allemaal?’
Carla speelde met het koord van haar badjas. ‘Omdat ze van hem houdt. Natuurlijk. Als je toch van iemand houdt...’ Haar blik werd dromerig.
‘Nu, dan hoop ik maar, dat ik zò nooit van iemand houden ga,’ zei Puck.
Maar toen ze later in bed lag - de gordijnen had ze opengetrokken, en de maan keek zo uitdagend haar kamer binnen, alsof zij haar privébezit was - toen wikkelde de voorbije avond zich voor haar af als een vertraagde film. Puck gooide zich om en om. Ze stond op om de gordijnen te sluiten. Ze drukte haar hoofd diep in het kussen. Waarom waren daar aldoor die blauwe ogen, met de dichte wimpers omfranjed, die haar aankeken: lachend, een beetje spottend, en toch ook, ja toch ook teder... Puck stompte haar kussen in een ander model. ‘Ik ben gek,’ dacht ze, ‘ik ben stapel idioot...’
|
|