| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Nico roeide met onbehouwen slagen. Hij schepte het water op, zoals een baby zijn pap. Anneke stuurde en keek aanbiddend naar Nico's achterhoofd, waarvan een piekje dwaas omhoog stond. Puck, die voorin op een paar kussens lag, keek onverschillig naar zijn krijgshaftige kuif. Het was een warme avond in Juni. De koeien in de weiden, waarlangs ze roeiden, keken dromerig naar de idylle in de boot. Het water, waardoor Puck haar vingers slieren liet, leek dik van warmte.
‘Dit is een avond van “'t Zonnetje gaat van ons scheiden”,’ zei Puck. ‘Weet je wel Anneke, dat wij dat vroeger altijd zongen, als wij roeiden?’
‘Jawel,’ zei Anneke.
‘Nu, vooruit dan maar.’ Nico, die altijd een beetje te luidruchtig deed, als Puck er bij was, begon met een zware bas:
't Zonnetje gaat van ons scheiden...
't Avondrood kleurt weer het veld...
‘Hoor ik nog wat?’
‘Ga door, ga door,’ moedigde Puck aan. ‘Jij lijkt Chaliapin wel.’
| |
| |
Nico kleurde. Hij hief een roeispaan op. ‘Pas op, moet ik je dopen?’
‘Heb je al gedaan. 't Is maar goed, dat ik er mij op gekleed heb. Ik dacht wel, dat jij niet roeien kon.’
Nico liet de riemen door het water glijden. Hij droogde zijn vochtige voorhoofd af.
‘Wel heb ik van mijn leven,’ bravourde hij. ‘Kan ik niet roeien?’ Hij keek achterom. ‘Waar zijn we al helemaal? En we zijn hier toch zeker niet heen gevlogen?’
‘Och, Puck plaagt je toch maar,’ zei Anneke.
‘'k Ben dol op plagen,’ bekende Puck schaamteloos.
‘Nee, dan is het goed. Anders...’
Anneke viel hem vlug in de rede - ze dacht: ‘Waarom moest Nico toch altijd zo overdreven tegen Puck doen?’ - ‘Zeg, heb jij nog besloten wat je gaat doen Puck?’
‘Ook dat.’
‘Werkelijk? En, daar vertel je niets van.’
‘Nico laat mij gewoon niet aan het woord komen.’
‘O, ben ik het weer? Wat doe ik dan?’
‘Zingen,’ zei Puck zoet.
Nico keerde zich om naar Anneke. ‘Wat heeft ze tegen mij?’ vroeg hij klagend.
‘Och...’ Anneke boog zich naar hem over, streek gauw dat eigenwijze piekje glad. Zoende hem licht op zijn haar. Puck draaide zich om op haar kussens, en keek naar een eendekooi, die als een popperig rieten huisje middenin het water lag. Een koe, dichtbij, loeide in mineurtoon, en
| |
| |
een schaap staarde dom de hevig-plassende riemen na. Puck peinsde: ‘Anneke kan er niet tegen, als Nico zich een beetje aanstelt. En het gaat hem helemaal niet goed af. Maar wat remmen, dat is het beste.’
Een auto, in een wolk van stof, reed in de verte op de grintweg voorbij. Een paar vissen sprongen lusteloos naar de oppervlakte van het water. Een jongetje op de wallekant riep: ‘Ma 'k mee?’
‘Zullen wij Siberië aandoen?’ vroeg Puck.
‘Wat is dat nou weer?’ Nico trok een ontsteld gezicht.
‘Jij dacht natuurlijk meteen aan Rusland. Ja, dat kan ik me voorstellen met zo'n stem als jij hebt.’ Ze lachte. ‘Neen, jongetje, Siberië is dat eilandje, een beetje verder op. Zie je wel, met al dat riet. Dat heeft jouw vrouw zo gedoopt.’
‘Wat een pienter wijfje.’
Anneke leefde meteen volslagen op. ‘Vertel je dan?’ vroeg ze Puck.
‘O, het is niet om over te krijsen,’ deed Puck onverschillig. ‘Maar, je zult er toch wel van ophoren.’
Toen ze bij het eilandje kwamen, en de boot in het riet hadden vastgemaakt - Puck was met vier kussens in haar armen lenig aan wal gesprongen, maar Nico had stuntelig zijn linkervoet door het water gesleept - zei Anneke: ‘Nu Puck?’
‘Hier, kussens.’ Puck gooide ze op. ‘Asjeblief. Wat is het hier zalig hè?’ Ze ging rechtuit liggen, veerde weer
| |
| |
op. Ze ging leunen op haar rechterarm. Een slank hagedisje schuifelde vlug en schuchter door het lange gras. Puck volgde vermaakt haar bedrijvige baan. De twee ineengestrengelde handen van Nico en Anneke, die zag ze niet.
‘Ja,’ zei ze dan opeens, terwijl ze woei met een lange riethalm, ‘ik ga er weer van door.’
‘Toch niet weer naar Engeland?’ vroeg Anneke.
‘Nee. Je zult ervan schrikken.’ Puck glimlachte. ‘Nee, Ik durf het haast niet eens te zeggen. Ik ga naar Drachten.’
‘Wat ga je daar doen?’
‘Trouwen,’ veronderstelde Nico.
‘O ja, meteen.’ Ze kauwde op de riethalm. ‘Nee, ik ga op een kantoor. Bij een vriend van Oom Frits. Een kranteman.’
‘En, voel je daar wat voor?’ Anneke streelde Nico's hand. Ze keek een beetje verbaasd naar Puck.
‘Och, gaat nogal. Oom Frits verwacht er gouden bergen van. Die denkt, dat er wat in me zit. Hij vond mijn brieven uit Engeland altijd zo beulderig. Die heeft dit voor mekaar gebokst, zie je.’
‘Dus je gaat in de journalistiek,’ ontdekte Nico.
‘Ja. Weids woord hè?’
‘Och, die kranteman is natuurlijk niet getrouwd,’ zei Nico. ‘En, voor je het weet...’
Maar Puck viel hem vlug in de rede. ‘Spaar je fantasie
| |
| |
jongetje. Die vrind van Oom Frits heeft vijf kinderen, geloof ik. En hij lijkt om de dood niet mak.’
‘Kom je dan geregeld thuis?’ vroeg Anneke.
‘Elke Zaterdagmiddag. En Zondags terug. Gezellig voor Vader en Moeder.’
‘Nu, ik ben blij, dat je in Friesland blijft,’ ontdekte Nico. Maar Puck zei onverschillig: ‘Misschien zit ik het volgend jaar in Australië. Verheug je maar niet te vroeg.’
Toen zei Anneke: ‘Dus als wij trouwen Puck, dan kun jij er bij zijn.’
‘Denken jullie dan al aan trouwen?’
Nico streek zijn kuif nog meer omhoog. ‘Wij hebben er vanmiddag lang en breed over gesproken met de ouwe heer.’ Hij keek opeens plechtig.
‘Nu, en?’
‘We trouwen in Augustus. In de zomervacantie.’ Hij legde zijn hand op Anneke's knie.
‘Ik zou liever in September getrouwd zijn,’ zei Puck. ‘Had je er nog een vacantie kunnen uitslaan.’
‘Jij hebt weinig begrip van mijn positie.’ Nico keek een beetje beledigd Puck aan. Ze wist meteen, dat zij met een man als Nico slaags zou raken. Maar goed, dat Anneke van zo'n vrouwelijke aanbidding was. Zij zou geen conflicten fokken, zij zou alles in Nico mooi en goed zien. Alleen, wanneer hij zich een beetje aanstelde, zou ze verdrietig zijn. Ze wist dan niet, hoe flauw hij was.
Puck, die na Nico's terechtwijzing, een gezicht zette
| |
| |
als een bestraft schoolkind, Puck dacht opeens aan de vlotte gebaren van Ray. Ze zag zijn olijk gezicht, dat toch altijd was, alsof hij inwendig pret had, waarin hij je niet delen liet. Och, Ray was ook niet de man van haar dromen geweest. Ze dacht: ‘Waar zou die wonen? En, zou ik hem ooit ontmoeten?’
In het kleine kamertje in haar Drachten's pension zat Puck. Het was Juli. Ze had het ene openslaande raam wijd open gezet, en ze zag uit in de mooie tuin, waar de zoele regen, die viel, met graagte werd opgezogen. Het dienstmeisje zong beneden in de keuken. Er rinkelde een bord naar de grond. Mevrouw klaagde, dat Aukje zoveel brak.
Puck haalde haar schrijfcassette naar zich toe. Een beetje lusteloos. Ze dacht: ‘Het is hier net als thuis. Zo rustig. Zo vredig. Het is niet wat ik wil...’
Ze schreef: ‘Mona, my dear,
Ja kind, nu zit ik in een plaats in Friesland, die je vermoedelijk ook niet uit kunt spreken. Ik ben nu een maand hier. Het weinig roemrijk einde van mijn Engelse studie heb ik in mijn vorige brief geschreven. Nu ben ik op het kantoor van een krant, en ik moet demonstreren, wat er in me zit. Och Mona, ik geloof, dat ik met watten gevuld ben.
Gister was er brand in een grote boerderij in een naburige plaats. Mijn baas, een heel geschikt, genoegelijk iemand, vond dit een prachtige gelegenheid om mijn
| |
| |
vlotheid van pen te ontdekken. Dus werd Puck daar per fiets op uitgestuurd. Mona, het was werkelijk ontzettend om te zien. Niet alleen, dat er niets werd gered, - en ze waren niet voldoende verzekerd - maar de vrouw des huizes huilde zo zielig om een katje, dat verbrand was. Toen ik weer naar kantoor terug fietste, was ik er ellendig van. En ik stelde me al voor, hoe ik later als journaliste al mijn bloei zou verliezen, wanneer ik bij elk ongeval, dat ik in mijn loopbaan zou meemaken, zo onder de indruk zou zijn.
Enfin, ik kwam op het kantoor, en begon met vaart een verslag van de brand te geven. Ik sprak van de traditionele laaiende vlammen en lekkende tongen, en ik haalde als note triste nog bovendien dat verbrande katje aan. Mona, ik was er gewoon zelf van onder de indruk, en ik bracht mijn baas vol trots mijn proeve van bekwaamheid. Nu, en toen ben ik uit de hemel getuimeld. Want ik kreeg mijn opgewonden verslag terug met twee dikke blauwe strepen doorkruist. Waarom? Er deugde letterlijk niets van!! En mijn baas maakte zelfs, op een beetje hautaine manier, die hij heeft, dat verbrande katje belachelijk. Maar het ergste was, dat hij onder mijn daverende zinnen in vier regels de brand kort, maar krachtig resumeerde. Hij zei: ‘Zo moet U dat doen Juffrouw van Holten. En denk eraan, in het vervolg alle sentimentaliteit weren.’ Pang! Ik heb nu zo'n idee, dat er wel geen vervolg voor mij meer komen zal. Want, afgescheiden van het feit, dat ik mezelf niet
| |
| |
bewust ben van sentimentaliteit, ik weet wel, dat ik alles niet zo onbewogen kan aanvoelen. En daarbij zit er met mij op het kantoor nog een puistige jongeling, die een zeer vaardige pen heeft. Ik vermoed, dat dit alweer het begin van het einde zal zijn. Ofschoon Vader, als ik hem dit Zaterdag vertel, we! bestraffend zeggen zal: ‘Gerry, Gerry, geef jij nu de moed al op?’ Vader verwacht te veel van mij, zie je. That's the question!
Mona, ik ben zo blij, dat jij daar, zo heel ver weg, het geluk gevonden hebt. Tenminste, al zeg jij het niet in zulke hoogdravende zinnen, je brieven ademen rust en tevredenheid. Zie je Mona, dit zijn nu van die gezwollen zinnen, die een toekomstig journaliste vermijden moet.’
Puck keek uit in de tuin zonder iets te zien. Zo'n avond was het geweest, dat ze bij Mona in de erker gezeten had. Het had ook geregend, en het voorjaar was heel dichtbij geweest. Dan krabbelde ze op het vloeiblad van haar cassette, driehoekjes en vierkantjes. Ze doorleefde de maanden met Mona, zo intens, dat ze niet wist, hoe de tijd vloog. Toen Aukje binnenkwam, zonder kloppen - want kloppen was Aukje niet bij te brengen - en zei met haar grove mannenstem: ‘Mevrouw vraagt, of je bij Mevrouw komt theedrinken. Of dat je de thee hier moet?’ schrok ze op.
‘Nee Aukje,’ zei ze ‘ik kom wel beneden.’
De maanden gingen voorbij. Soms dacht Puck, dat het
| |
| |
leven nooit iets anders brengen zou dan: Naar kantoor, van kantoor, naar kantoor, van kantoor. En het zeurige gesprekje met Mevrouw, die lief en moederlijk, maar zo weinig opwekkend was.
Van de verslagen voor de krant was ze ontheven. Na die ene avond van een Nutslezing, die ze had moeten verslaan en waarvan ze niets had terecht gebracht. Het was maar een geluk, dat de puistige jongeling die lezing ook had meegemaakt. En met veel bravoure van haar knullige zinnen een daverend geheel had gewrocht.
Nu schreef ze de brieven, hield het advertentieboek bij, en babbelde met abonnées, wanneer de baas in gesprek was. En Puck zag zich soms in wrang optimisme zitten in dat kleine, wel gezellige kantoortje, met kraaiepootjes en een gebleekte kuif. Met de puistige jongeling naast zich als een welgedaan huisvader zonder puisten, die haar vertellen zou met veel enthousiasme van zijn vierde kleinkind.
Maar op een avond - het was midden November en Puck had, voor ze naar huis ging, nog een uur buitenom gebaggerd door een modderige sneeuw - lag daar thuis op haar te wachten een brief van Carla.
Mevrouw zeurde: ‘Maar kind, hoe kon je nu gaan wandelen in die smeerboel?’
‘Maar het was zo fijn buiten. Het wordt al voorjaarsachtig.’
‘Voorjaar in November! We moeten de winter nog krij- | |
| |
gen.’ En Mevrouw bepeinsde voor de zoveelste maal, dat Puck toch wel erg overdreven was. En, gezeggen liet ze zich niets.
Puck holde met Carla's brief naar haar kamertje. Het was er kil-koud. maar dat merkte ze niet. Met haar benen vol modderspatten viel ze neer op haar divanbed. Carla schreef:
‘Dierbare Puck, Hoe gaat het met je? Volgens je laatste brief zit jij nog altijd in die plaats, waar geen land meer achter is. Nu, ik moet je eerlijk zeggen, je brief vloeide niet over van geluk. Al kreeg ik wel zo'n gevoel van: Kiezen op mekaar. Ik wil volhouden.
O Puckje, wat een waanzin. Je kostbare jonge leven daar verkniezen. Ja, zo noem ik het, al zul je dat vermoedelijk tegenspreken. Nu moet je eens goed naar me luisteren Puck, en ik vermoed, dat als je geluisterd hebt, dat je dan een salto-mortale zult maken. En je kiezen van mekaar doen.
Vader bridget elke Donderdagavond met drie heren. Een ervan is Mijnheer ter Brake, een lieve, ouwe opa van zestig. Gister vertelde hij zo nuchter weg, dat zijn typjuffrouw gaat trouwen, en dat hij op zijn advertentie honderdzestig brieven gekregen had. Dat hij er als een berg tegenop zag om die te lezen. Kan ik me begrijpen. Nu, Paps vertelde dat, zo unverfroren mogelijk, aan het ontbijt, en ik verslikte me gewoon in mijn bruine boterham met
| |
| |
honing. Zùlke perspectieven zag ik voor jou. Enfin, ik heb Pap dusdanig opgewarmd, dat hij direct, onder mijn leiding, heeft getelefoneerd, en jouw lof in alle toonaarden gezongen heeft. Om kort te gaan Puck, als jij wilt dan heb jij het! Wat zeg jij daarvan? Ik voel, dat ik een enorme invloed heb op je lot. Heb ik je ook destijds niet de advertentie van Alice gestuurd? Ik heb kennis gemaakt met een meisje, een beetje mal type, heel mager en lang en met Pisces-ogen. Pisces is vissen, zie je. Ze doet op haar manier aan astrologie. Jij bent geboren onder de Boogschutter. Bof je bij hoor! Ik ben een vurig Rammemens. Enfin, dat kind met de visse-ogen zei mij, dat er in mijn leven spoedig een verandering zou komen. Ik puzzelde al, wat dit kon zijn, want ik was net van plan stapel te worden bij mijn doelloze bestaantje. En, ziet... ik ben nu sedert een week aan het Mensendiecken. Katy Verschuur is ook op dat instituut, en heeft daar Paps zoveel loffelijks van verteld, dat die goeierd het na enige avonden bewerken, goed gevonden heeft. Nu kan ik later mijn eigen brood verdienen. Het is wel niet hetzelfde als danseres, waarover destijds zoveel stof is opgewaaid, maar ik kan me hierbij ook in alle bochten wringen. En, ik ben zo slank als een latje.
Puck, schrijf maar gauw aan je toekomstige baas. Je kunt, nu Joosje getrouwd is, bij ons komen wonen. Pap heeft gewoon een zwak voor jou. En ik vind het meer dan heerlijk.
Bye bye,
Carla.
| |
| |
P.S. Het adres is: P.C. Hooftstraat 212, bij het Vondelpark. Hij heeft zijn kantoor aan huis, en hij heeft huizen. Engelse. Zegt Paps. Prettig, dat jij zo goed in het Engels thuis bent. Stel je voor, als hij Spaanse huizen had gehad. Zou je niet geboft hebben. Dag Puckipuck.
Puck's mond vertrok in een glimlach. Dit was nu een echte Carlabrief. Gelukkig, dat ze vrij vlot typen geleerd had onder de hoede van de puistige jongeling.
Het beste was, dat ze morgen een halve dag vrij vroeg om naar huis te gaan. Ze kon dit toch niet buiten Vader en Moeder om beslissen. En Puck, terwijl ze naar beneden liep, bedacht met een plotselinge vreugde, dat ze toch misschien, after all, in Drachten geen kraaiepootjes en een gebleekte kuif zou fokken. Ze fokte die, per slot, toch liever in Amsterdam!
‘Nou, wat seg je me daarvan, ga je d'r weer van tussen?’ riep vrouw Baanders over de sloot. Puck reed haar fiets het hekje uit. Ze zou een dagje naar Leeuwarden, waar Anneke getrouwd was.
‘Ja, maar ik ga nu naar Leeuwarden, naar Anneke.’ Puck keek op haar armbandhorloge. Vrouw Baanders zag kans, als ze op dreef was, haar enige treinen te doen missen.
‘Maar jou gane toch naar Amsterdam?’
‘Ja, volgende week.’
| |
| |
‘Jou kenne hier toch niet aarde, liekt het wel.’
Puck dacht: ‘Zo wordt mijn innerlijk maar koelbloedig uitgerafeld, over een sloot heen.’
Puck omzeilde deze vraag. Het antwoord zou allicht kwetsend voor vrouw Baanders zijn geweest.
‘Maar ik blijf in het land deze keer,’ riep ze.
‘Het scuu oek niks voor je Vader en Moeder weest hewwe, as je nou weer naar 't buutenlan gaan waren. Kien, kien, wat he 'k met je Vader te doen hat.’
‘Tja,’ zei Puck. Ze liet haar trappers draaien. Jan. op de motor kwam door het dorp aanrazen. Hij liet zijn hevig knallend vervoermiddel bij het hek staan. ‘Dag Mem,’ zei hij trouwhartig. Hij nam zijn pet af. ‘Zo Puck.’ ‘Bonjour,’ zei Puck, en ze maakte gebruik van de moederliefde van vrouw Baanders, die meteen zijn overjas bij zijn nek een zetje gaf, om vlug de laan af te fietsen. Vandaag naar Anneke, over vier dagen in Amsterdam. Ze floot de eerste regel van een liedje. Ze was tòch blij, dat ze het in Drachten volgehouden had!
Anneke's poppige huisje stond buiten Leeuwarden, aan een brede weg. Het was een van een lange rij. Een brutaal hitje, in een stijfgesteven katoenen jurk, zette net de vuilnisemmer buiten. Puck glimlachte onwillekeurig, toen ze uit elk huisje een hit zag komen met een emmer. ‘Het lijkt wel een filmopname,’ dacht ze vermaakt.
Anneke wuifde voor het raam.
‘Heb je het makkelijk kunnen vinden?’
| |
| |
‘Dat zie je. Asjeblieft, een zoenoffer. Omdat ik je zo schandelijk in de steek heb gelaten.’
‘Och, dat had je niet moeten doen,’ zei Anneke. ‘Ik zal gauw even een vaas vullen.’
Zo bedrijvig was Anneke. Een beetje dikker, een beetje ouder, niet helemaal dezelfde Anneke meer.
Puck knoopte haar sjaal los. Ze keek eens om zich heen. Ja, natuurlijk het bekende recept; huiskamer, salon. Petiterig. De huiskamer met een buffet en een theetafel en zes stoelen. De grote stoel was voor Nico natuurlijk. De salon met een canapé en twee crapeaux en een theemeubel, noemden ze dat, dacht Puck. Het was tenminste een voornaam soort theetafel. En veel kanten kleedjes, en in de canapé een wonderlijk stijf kussen, dat er gans niet in paste.
Anneke was weer binnengekomen. ‘Nu, hoe vind je het hier?’
‘O, in-genoeglijk,’ zei Puck. ‘Wat ziet alles er keurig uit.’
‘Ja, Nico heeft zo'n goeie smaak.’ Anneke keek vol trots om zich heen. ‘Kijk, hier hangt je ets.’
‘Leuk. Hij hangt daar goed zeg.’
‘Ja, Nico had hem eerst nog boven de schoorsteen willen hangen. En dan geen spiegel, zie je. Maar toen kregen we die prachtige spiegel van het personeel van zijn school. En hier hangt hij ook goed nietwaar?’
‘Het licht schijnt er daar heel goed op,’ dweepte Puck
| |
| |
mee. ‘Wat een heerlijke zon vandaag. Ik heb met mijn jas los gelopen.’
‘Kom, ga hier nu zitten.’ Anneke deed bedrijvig. ‘Ik heb de overgordijnen wat dicht. Om de zon, zie je. De meubels verschieten zo gauw. En het behang. Ik zal direct voor een lekker kopje koffie zorgen.’ Haar warme, bruine ogen straalden. ‘Zit je daar goed Puck?’
‘Heerlijk.’
‘En dan moet je alles vertellen.’
Anneke liep naar de achterkamer. Ze zette de melk op het gasje. ‘De koffie heb ik al gefiltreerd,’ zei ze. ‘Je vondt het toch niet erg, dat ik jou niet ben komen halen?’
‘Welnee,’ Puck hapte even een beetje zon, om het overgordijn heen.
‘Welnee. Ik wist toch, waar je woonde. En het is een mooie wandeling hierheen.’
‘Ja, wat wonen wij hier leuk hè? Nico wou niet graag in de stad wonen. En er is toch vertier op de weg.’ Ze schonk met aandacht, en daarin zag Puck weer de trouwhartige Anneke van vroeger, de koffie in de kopjes. ‘Och je moet weten,’ zei ze dan, ‘ik kan Trijntje niet zo'n hele morgen alleen laten. Ze is een goed kind, maar wel een beetje bijdehand. En, als ze alleen is, en er is niemand om op haar toe te zien, dan doet ze net, waar ze zin in heeft.’ Anneke zette voorzichtig de kopjes op een oranje blaadje. Puck vond dat een lichtzinnige kleur in Nico's huis.
‘Wat ruikt die koffie goed,’ zei Puck.
| |
| |
‘Nico is erg gesteld op geurige koffie.’ Anneke had een rimpel tussen haar wenkbrauwen. ‘Daarom filtreer ik ze altijd zelf. Die meisjes gieten maar door, 't kan hun wat schelen.’
Puck lachte opeens. ‘Wat een gezellige huisvrouw ben jij! Kom je nog zitten?’
‘Ja, even de koekjes krijgen. Hier Puck, weespermoppen, waar je zo dol op bent.’
Anneke ging op een puntje van de canapé zitten, alsof ze bij zichzelf op visite was. ‘En nu vertellen.’
‘Och, er is niet zoveel te vertellen. Ik heb je toch alles geschreven. Maandag ga ik naar Amsterdam. Secretaresse bij mijnheer ter Brake met Engelse huizen.
‘Zie je er niet tegen op?’
‘Och, wel een beetje.’
‘Maar waarom ga je dan?’
Puck spreidde wijd haar armen. ‘Die Wanderlust,’ zei ze. ‘En misschien valt het wel wat mee.’
Anneke was al weer opgesprongen. ‘Wacht, ik zal dit kleine tafeltje tussen ons inzetten. Kunnen daar onze kopjes op. De salontafel, zie je’ - o, de trots waarmee Anneke dit woord zei - ‘is zo besmettelijk.’
‘Vond je het naar in Drachten?’ vroeg ze dan.
‘Och naar, naar is het woord niet. Alleen een beetje saai. Nu, ik zal in Amsterdam afleiding genoeg krijgen in mijn nieuwe baan.
‘'k Benijd je niets.’ Steels keek Anneke om zich heen.
| |
| |
Haar lieve huisje, haar mooie meubeltjes. En straks kwam Nico thuis, die zo lief was en zo knap! En Puck, die niets had, die maar weer moest afwachten, of de baan in Amsterdam naar haar zin zou zijn. Ze beklaagde Puck, en ze vond zichzelf zo rijk, zo onmenselijk rijk...
En Puck, die Anneke's blik had gezien, wist, alsof ze hardop gesproken had, precies wat ze dacht. Ze keek ook om zich heen. De zon, die buitengesloten moest worden, de zes akelig-rechte stoelen, en de ene grote stoel voor Nico. De palm in de pot, die al kwijnde. Ze dacht: ‘Ik zou doodgaan hier, in deze omgeving...’
‘Zullen wij nu eerst ook even boven kijken?’ vroeg Anneke.
Puck sprong op. ‘Graag zeg.’
Anneke keek op de klok. ‘Nico zal wel zo thuiskomen.’ Haar ogen straalden, haar lieve mond lachte. En Puck, terwijl ze achter Anneke naar boven klom, wist, dat Anneke het geluk vond, waar zij het nooit vinden zou. Maar, opeens, leek Amsterdam niet meer zo benijdenswaard.
|
|