| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Puck wachtte op Oom Frits. Zijn bijdehande huishoudster Sjoukje breide en keek tegelijkertijd over de geraniums heen naar buiten. Puck zat op de leuning van een stoel en slingerde met haar benen, en keek doelloos de weg af.
‘'t Is niet goed voor de stoelen, as je op de leuningen zit,’ zei Sjoukje.
‘O, maar voor deze stoel wel.’ Puck trok onverschillig haar schouders op. ‘Blijft Oom Frits nog lang, denk je.’
‘Hij zal wel zo temet komme.’ Sjoukje, die ook in het dorp geboren was, trachtte altijd naar een steedse spraak, maar verviel, als ze kwaadaardig was, ongemerkt weer in het dialect, dat toch ook geen Fries was. Die Puck om maar op de leuningen van de goeie stoelen te zitten. En. as je er wat van zei, brutaal as de beulen!
Puck had een schone kijk op het huis van Kleiboer. Er zat een timmerman op het dak, en een jongeling met een paar lange planken liep net het hek binnen.
‘Ze schiete al op,’ zei Sjoukje, terwijl ze met haar blikken de jonge man met de planken, die een veelkleurig- | |
| |
gelapte broek aanhad, aandachtig volgde. ‘Wist jij, dat Wietse van Berend bij de timmerman is?’
‘Nee.’ Puck gaapte. ‘Zoiets wereldschokkends wist ik nog niet. Maar ik ben blij dat ik het nu weet.’
Sjoukje keek naar haar. Haar mond trok. Dan zei ze: ‘Het zal de ouwe Baanders wat koste, dat vertimmeren. En Jan wordt zo groos. Hij zegt je amper goeiendag. Hij moet het toch mar van de boeren hebbe.’
‘Tja,’ zei Puck. ‘Stom van hem.’
‘En waarom dat huus, dat huis, vertimmerd worden moet, snap ik niet. 't Was toch een goed huis. Kleiboer heeft er toch maar vijfentwintig jaar in gewoond. Maar nou deugt niks.’
Puck, die altijd giftig werd bij Sjoukje's scherpe tong, zei: ‘Had dat ouwe Baanders gezegd. Misschien was Jan er dan zo ingetrokken.’
Daar kwam Jan aanbenen. Hij ging kijken naar zijn toekomstig kasteel. Hij liep om het huis heen, keek diepzinnig naar boven, waar die schijnbaar-roekeloze timmerman zat.
‘Wat zeg je wel van Anneke?’ Sjoukje keek met een venijnig-stil plezier naar Puck. ‘Die is jou maar voor.’
‘Ja, dat is het leven,’ deed Puck opgewekt. ‘'n Keurige baas hè, die Nico van haar.’
‘Keurig en keurig. We kenne hem goed. Hij was hier een jaar onderwiezer.’ Ze beet even op haar onderlip bij deze ‘slip of the tongue’. Ze ging rechter-op zitten. Langzaam zei ze: ‘Maar ze zeggen, dat Anneke er dik bijzit.’
| |
| |
Ze glimlachte even. ‘En, dat die Nico de Boer dat ook wel weet.’
Puck sprong van de stoel. Ze ging voor het raam staan.
‘Dat ellendige gezanik hier altijd in dat kletsdorp.’ Haar stem sloeg over. ‘Zien jullie wel ooit eens iets mooi hier?’
‘Mooi?’ vroeg Sjoukje verbaasd.
Ze zag Oom Frits de weg afstappen. Rechtop, grijs oud heertje. Zonder Sjoukje meer aan te kijken, liep ze hem tegemoet.
‘Ik moet U spreken, Oom Frits.’
‘Het zal mij een eer zijn Puck.’ Ze dacht: ‘Hij heeft antiek-hoofse gebaren net als Vader.’
‘In Uw eigen kamer Oom Frits.’
‘Natuurlijk.’
In de studeerkamer, die donker en stemmig was, brandde de haard. Oom Frits pookte erin, zodat het vuur door de mica-ruitjes gloeien ging.
‘Heb je thee gehad Puck?’
‘Ja. Thuis. Maar ik wil nog wel graag een kopje thee met U meedrinken.’ Doch, voor hij kon bellen, zei ze opeens: ‘Waarom doet U Sjoukje niet weg?’
‘Maar kind wat heeft ze jou misdaan?’
‘Mij niets. Maar haar gevaarlijke, giftige tong... Hoe U haar om U heen kunt verdragen, snap ik niet.’
‘Ze is toch al bijna tien jaar bij me. Ik ben aan haar gewend. En, van haar tong heb ik geen last.’
| |
| |
‘Ja, U maakt er een grapje van. Ik zou haar geen dag om me heen kunnen verdragen. En, wat voor conversatie heeft ze!’
‘O, maar ik converseer ook niet met haar. Dacht je dat? Nee kind, ze verzorgt me goed. Heel goed zelfs. Meer verwacht ik niet van haar. En dan, ze heeft een liefdeloze jeugd gehad Puck. Dan komen er scherpe kantjes.’
‘Kantjes. Zegt U maar gerust kantèn. U praat net als Vader. Soms om niet uit te staan gewoonweg.’
Oom Frits belde om thee. Hij stak met aandacht een sigaar op. Hij strekte zijn voeten naar het vuur.
Toen Sjoukje de thee had binnengebracht - Puck had haar gezicht afgewend gehouden - zei Oom Frits - er speelde even een plagend lachje om zijn lippen -: ‘Ben je daarvoor hier gekomen Puck?’
‘Waarvoor?’
‘Nu, om een huishoudelijke revolutie teweeg te brengen.’
‘Natuurlijk niet, Oom Frits. Ik kom voor mezelf.’
‘En, wat is er dan kind? Waarmee kan ik je van dienst zijn?’
‘Ik moet aan het werk.’ Ze zweeg. Ze keek in het vuur.
‘Ja?’
‘De vraag is alleen, wat moet ik doen. Ik zou wel bij kinderen kunnen gaan, want ik ben dol op die kleine peuters. Ik was gewoon onwijs verknocht aan Millicent.
| |
| |
En dat was heus geen makkelijk kindje. Maar dan moet ik weer van huis. En dat kan ik Vader en Moeder niet direct weer aandoen.’
Oom Frits rookte bedachtzaam. Bedachtzaam tipte hij de as in de asbak, die Puck hem nog eens, jaren geleden, op zijn verjaardag gegeven had. Dan zei hij: ‘Je Vader en ik hebben dit probleem - zwaar woord nietwaar? - wel onder de ogen gezien.’
Nu veerde Puck op. ‘Meent U dat Oom Frits?’
‘Ja. Ja zeker. Weet jij, waarmee jij je Vader een heel groot genoegen zou doen?’
‘Ja?’ Ogen, die vroegen in spanning.
‘Met te gaan studeren voor middelbaar Engels.’
Puck zakte terug in haar stoel. ‘Oom Frits, wat griezelig.’
Hij lachte om de tragiek van haar gebaar.
‘Dwaas kind. Helemaal niet griezelig. Het moet voor jou wel een heel klein kunstje zijn om die acte te halen.’
‘O, asjeblieft. En direct maar middelbaar! Welja. Hoe hebt U dat uitgeknobeld met U tweeën?’
‘Kijk, je zou een of twee keer in de week naar Leeuwarden kunnen gaan om les. En, dan thuis studeren. Dan zijn je dagen, volgens mij, op een niet alleen prettige, maar ook leerzame manier gevuld.’
‘Ik zie me al,’ zei Puck somber. ‘Ik heb toch nooit van studeren gehouden. Met kunst en vliegwerk heb ik eindexamen gedaan. 't Is gewoon een lichtzinnig voorstel.’
| |
| |
‘Ja, als jij niet wilt... Maar je zou er je Vader een groot plezier mee doen.’
‘Ik zal er nog eens over moeten denken. Zullen wij een bridge-à-deux'tje spelen Oom Frits?’
‘Ja, goed kind.’ Hij stond op om de kaarten te krijgen. ‘Wat worden de dagen al weer langer. Een prachtige Februarimaand hebben wij. Ik heb vandaag al wilgenkatjes gezien.’
En Puck dacht, terwijl ze de kaarten schudde: ‘Kon ik ook maar gelukkig zijn met lengende dagen en wilgenkatjes.’ Ze zei: ‘Oom Frits, was ik maar geen enig kind. Was ik maar de oudste van tien. Dan zou het gemakkelijker zijn, denkt U niet?’
‘Och, dan zou er misschien wel weer wat anders zijn, Puck.’
Puck zuchtte. ‘Ja, misschien ook wel.’
Met een tas met boeken onder haar arm liep Puck naar de trein. Het was eind April, en op de hoeken van de straten stonden de karren met voorjaarsbloemen. Leeuwarden leek feestelijk. Ze dacht: ‘Waarom ben ik toch zo dol op een stad. Vader heeft gister in verrukking gestaan voor het bosje bij het huis van Baanders. Alles is zo ‘voorlijk’, zegt Vrouw Baanders. De seringenboom naast ons huis loopt al uit. Het laat mij vrij onverschillig.’ Ze duwde haar tas beter onder haar arm. Haar blauwe man- | |
| |
telpakje stond haar fleurig, heur haar sprong coquet onder een klein, blauw hoedje uit. Een jonge man, die haar passeerde, keek om.
In de trein naar huis - ze had een coupé alleen - zakte Puck's stemming. Ze greep verveeld een Engels Grammaticaboek uit haar tas. Taai was het, o afschuwelijk. En Mevrouw Stienstra, de lerares, was streng en leek niet veel met haar op te hebben. Het ellendigste van alles was, dat je àlles moest leren, dat je niet zoals op school op je goed gesternte kon vertrouwen bij een nietgeleerde les. Wanneer ze iets maar half wist, zei Mevrouw Stienstra: ‘Half leren is nièt leren. Ik dacht, dat U wel oud genoeg was, om dat te weten Juffrouw van Holten.’
Vandaag had ze een pluim gehad. ‘Uw uitspraak is goed. En over Uw vertalingen ben ik tevreden. Maar er komt meer kijken...’
Ja, en juist wat er meer kwam kijken, interesseerde haar helemaal niet. Ze voelde aan alles, dat Mevrouw Stienstra absoluut niet kon begrijpen van Juffrouw van Holten. die toch bijna twintig was - want negentien jaar was bij Mevrouw Stienstra bijna twintig - dat zij niet meer studie-ernst en degelijkheid bezat.
Vader kon zo tevreden zeggen: ‘Je weet niet, wat het mij een rust geeft dat je nu werkt voor een acte. Als wij er later niet meer zijn...’ En zij had driftig in de rede gevallen: ‘Als ik ooit die lamme acte haal, dan zal ik mis- | |
| |
schien geen betrekking kunnen krijgen. Hebt U daar wel aan gedacht?’
‘'t Is weer mooi,’ had Moeder gezegd.
Vader had gekeken, ja teleurgesteld was het woord niet, hopeloos meer. Hij had niets geantwoord. Die avond had ze gewerkt met de tanden op elkaar. Maar ze had de boeken wel in een hoek willen gooien. Ja, ze moest vooral van Sjoukje zeggen, dat zij een giftige tong had. Zij - Puck - leek net een stekelvarken tegenwoordig. Ze prikte aan alle kanten.
Het boek gleed op de grond. Ze merkte het ternauwernood. Op het station Idaard-Roordahuizum stond een jonge Moeder met een dochtertje aan de hand. Een meiske van een jaar of vier, met een donkerrood manteltje aan en een donkerrood hoedje op met een schotse strik. Puck boog zich ver naar voren om het kindje nog eens te zien. Ze was zo groot als Millicent, en ze had een lief, mollig gezichtje. Om te knuffelen. Puck dacht: ‘Als dat mijn dochtertje zou zijn, dan trok ik haar een lichtblauw manteltje aan. En een lichtblauw mutsje. Of misschien een wit vilten hoedje.’
Zo'n wonderlijk teder gevoel kreeg ze in haar hart. En opeens wist ze, dat alle onrust in rust zou verkeren, wanneer zij ook later met een kinderhandje, zo vertrouwend in de hare, naar Vader en Moeder zou gaan. Maar had ze nog niet lang geleden tegen Anneke gezegd, dat nog nooit iemand haar had liefgehad? Puck glimlachte om
| |
| |
deze gezwollen woorden. Waar was dit wel niet helemaal. Daar was op de lagere school Roelof van Laar geweest. Met hem had ze geknikkerd en gevoetbald en gevochten. En later, toen ze naar Vader's oude dorp waren verhuisd, was Hendrik Brandsma, de zoon van rijke Brandsma van Heroma-hoeve, niet elke avond voorbij haar huis gegaan, en had naar binnen gekeken, en gewacht op de hoek van de laan?
Puck's glimlach werd dieper. Hendrik, die bij de uitvoering van ‘Erica’ met haar gedanst had, de hele avond. Zijn sigaar had hij in zijn mond gehouden, en een gaatje gebrand in de tulle van haar jurk. Vader had haar later heus niet onder handen behoeven te nemen, dat iedereen er - natuurlijk - wat van denken zou, dat zij zich zo volslagen met Hendrik had geoccupeerd. Stel je voor! Ze had maar niet verteld, dat Hendrik door de sigaar heen haar had bekend, dat zijn ouders zouden gaan rentenieren, wanneer hij aan trouwen denken zou. Dan was Heroma-hoeve voor hem. Zo lachend weg had ze hem trachten bij te brengen, dat Heroma-hoeve nooit voor haar zou zijn. Nu was hij getrouwd met Geeske Reindersma. En het dorp vond het een ‘knap paar’. En geld bij geld. Zo hoorde het!
De trein daverde door de lange landen. Stopte. Daverde verder. Stopte weer. Puck greep, wat verdwaasd, haar boek van de grond. Ze was er al bijna warempel. Wat konden toch dagdromen goed zijn...
| |
| |
Toen ze van de trein op de fiets naar haar dorp reed, kwam Jan Baanders haar achterop rijden.
Hij groette. ‘Kom je van de trein,’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei Puck. ‘Ben je niet op de motor?’
‘Nee, dat zie je.’
‘Hu, bijdehand,’ zei Puck.
Hij kleurde. ‘Nou ja, dat zie je toch.’
‘Waarom ben je niet op de motor?’ Puck keek zoet.
‘Er mankeert wat aan.’
‘Nu al?’
‘Nou ja, een kleinigheid. Ik heb net een nieuw onderdeel gehaald.’
‘Maak je hem dan zelf?’
‘Natuurlijk.’
Nu zweeg Puck maar bij deze fikse antwoorden.
‘Als ik hem voor elk wissewasje moest laten maken,’ voelde Jan zich gedwongen uit te leggen, ‘zou het me veel te duur komen. Trouwens, hij is maar tweedehands.’
‘Jij hebt overleg,’ zei Puck. Maar ze zei het, alsof ze spotte.
Hij kleurde weer. Hij hoestte. Hij keek strak voor zich uit. ‘En, hoe bevalt het nieuwe huis?’
‘Dat gaat best.’
‘En hoe bevalt je huishoudster?’
‘Als je nog eens huishoudster zegt, blijft er niets van over.’ Hij lachte. ‘Och, als hij lacht, is hij nog zo kwaad niet,’ dacht Puck onverschillig.
| |
| |
‘Hoe oud is Antje dan?’
‘Zestien.’
‘Doet ze dan toch de hele huishouding? Knap. Kookt ze ook?’
‘Ja. Maar ik eet vaak thuis.’
‘Dus ze kan koken.’
‘Natuurlijk. Ze is de oudste van acht.’
Puck dacht vermaakt: ‘Wat zal hij mij een nutteloos individu vinden.’ ‘Wat eet je vandaag?’ informeerde ze.
‘Ik heb al gegeten.’
‘Nou, wàt heb je dan gegeten?’
‘Kan 't jou wat schelen?’
Dat was nu een echte stugge, Friese wedervraag.
Puck glimlachte aanminnig. ‘Anders zou ik het toch niet vragen,’ zei ze.
‘Ik weet het niet meer hoor.’
‘Als ik Antje spreek, dan zal ik tegen haar zeggen, dat ze zich voor jou niet hoeft uit te sloven met eten.’ Ze liet haar trappers draaien. Ze had plezier in de norse rimpel tussen zijn wenkbrauwen. Zo dom, als iemand geen plagerijtje verstond.
Ze zwegen een hele tijd. Puck neuriede. Ze hing, opvallend, haar tas beter over het stuur. Nee, natuurlijk, hij zou niet aanbieden, die tas over te nemen...
‘Hoe gaat het met de studie?’ vroeg hij.
Puck klakte met haar tong. ‘Zalig,’ zei ze.
‘Doe je gauw examen?’ Aha, dat was zijn wraak.
| |
| |
‘Volgende maand.’
‘Dat is gauw.’
‘Ja, zeer voorspoedig.’
‘Ik wist niet, dat jij zo studioos was.’
‘Nee. Ik wist het zelf ook niet.’
‘Jij spreekt natuurlijk perfect Engels.’
‘O, zeldzaam perfect. Beter dan een Engelsman!’
Puck stak haar onderlip vooruit, keek trots.
‘Als jij je acte hebt, ga je dan lesgeven?’
‘Onmiddellijk. Alle H.B.S.'en snàkken naar mij. Iemand, die zò beelderig Engels spreekt...’
Ze keken mekaar aan. Ze lachten opeens allebei.
Puck zei eerlijk: ‘Ik vind de studie pestilent gewoonweg.’
‘'t Is toch niet waar?’
‘Ja, jammer genoeg wel. Als het niet om Vader was, had ik de rommel al lang tegen de vlakte gegooid.’
Dat was taal, die Jan niet lag. Hij keek bepaald verschrikt. ‘Maar wat wil je dan?’
‘Als ik dat maar wist.’ Puck ging wat vooroverrijden. ‘Enfin, misschien zet ik toch wel door.’
‘Ja, dat zou ik doen zeg.’ Zo braaf, als hij dat zei.
Puck voelde zich weer kriebelig worden.
‘Jij bent natuurlijk nooit een pierewaaier geweest in Utrecht,’ zei ze opeens.
Hij keek verwonderd naar haar.
‘Hoe kom je daar zo bij?’
| |
| |
‘Dat zei toch iedereen in het dorp.’
‘Geloof jij daar dan aan?’
‘O nee, al lang niet meer.’
Hij keek wenkbrauwfronsend haar aan. ‘Hoe komen ze toch altijd aan die nonsens!’
‘Och, ze vinden het toch zo leuk, als ze wat van iemand kunnen zeggen.’
‘Gun ze de pret,’ zei hij. En hij moest opeens aan zijn Moeder denken, die altijd zei, dat er in die Puck geen ‘krom degelijkheid’ zat.
‘En hoe gaat het met de practijk?’ informeerde Puck.
‘Gaat wel. 'k Ben niet ontevreden.’
In dat antwoord proefde Puck de gedegen oude Baanders.
Ze hing weer haar tas wat verder over haar fiets. Ze zei zoet: ‘Het paard van Jonkers is toch maar doodgegaan.’
Hij bromde wat tussen zijn tanden. Puck kon zich best voorstellen, wat hij bij deze onkiese opmerking mompelen moest.
‘Maar een koe van Brandsma en het schaap van Schaap zijn er toch maar doorgehaald. En dat had niemand gedacht.’
Zo onschuldig keek ze hem aan. Hij lachte even. Hij zei: ‘Zo zie je, ze verzwijgen ook het goede niet. Als je dat nu ook bedenkt...’
| |
| |
Puck antwoordde niet. Ze dacht: ‘Och, hij is taai. Hij heeft wel gelijk natuurlijk. Als hij maar niet zo zwaar op de hand was.’
Ze moest opeens aan Alice denken. Ze hoorde haar schelle papegaaienstem vlak aan haar oor: ‘Mademoiselle, nu hebt U weer vergeten Baby een vestje onder haar manteltje aan te trekken. Moet ik U dan alles honderd keer zeggen?’
Ze had in haar dagboek geschreven: ‘Ik houd het hier nooit, nooìt uit!’ Tòch had ze volgehouden. Ze was dan toch niet zo'n waardeloos prul geweest, dat direct, bij een teleurstelling, opgaf.
En nu...
‘We zijn er al bijna.’ Ze schrok even. Ze had Jan absoluut vergeten.
‘Ja, gelukkig,’ zei ze achteloos.
Bij haar tuinhek stapte hij ook af.
‘Leer maar flink...’ begon hij.
‘Zeg, ik ben geen schoolmeisje,’ snauwde ze opeens vinnig. Ze duwde het hekje open met het voorwiel van haar fiets. Ze keek nog even om naar hem. Dan, terwijl ze op het stuur bleef leunen, vroeg ze: ‘En, wat heb je gegeten vandaag?’
Hij keek verlegen.
‘Runderlapjes. En zandraapjes.’
‘En wat toe?’
‘Karnemelkse pap.’
| |
| |
Ze klakte met haar tong. ‘Ik hen dòl op zandraapjes. Weet je, dat wij vroeger altijd raapjes stalen van het land van je Vader?’
‘Natuurlijk. Ik heb het zelf ook gedaan. Evert, die knecht van ons, heeft jou nog eens te pakken gekregen. is 't niet?’
‘O, hopen keren!’ Er kwam een peinzende uitdrukking op haar gezicht. ‘Wat lijkt dat al lang geleden zeg.’ Ze wuifde naar haar Vader, die naar haar uitkeek. ‘Nou, bonjour Jan.’
Hij lichtte zijn pet, die hem niet stond, vond Puck.
‘Dag Puck.’
Toen ze in de kamer kwam - de boekentas keilde ze ergens neer, en haar mantel en haar hoed, - waar was haar akelige netheid bij Alice gebleven? - zei Vader: ‘Wat had je het druk met Jan!’
Puck viel neer bij de tafel.
‘Hij heeft vandaag runderlapjes gegeten. En zandraapjes.’ Ze leunde op haar hand. ‘En karnemelkse pap toe.’
Vader glimlachte. ‘Is dat jullie conversatie?’
‘Ja, zo intiem,’ zuchtte Puck.
Maar Moeder, die binnenkwam, keek ontevreden. ‘Moet je tas daar liggen? En je hoed? En hang je jasje over een hanger asjeblieft.’
Vader, die het lusteloze gebaar zag, waarmee Puck haar bezittingen bij elkaar greep, dacht: ‘Waarom kunnen wij
| |
| |
haar niet geven, wat ze nodig heeft? Waarom maakt zij het zich zo moeilijk. En wil van niemand steun?’
De Meimaand, die koud en met felle regen- en windvlagen was ingezet, beloofde aan het eind beterschap. Eerst aarzelend, dan plotseling in overdadige pracht groeide en bloeide alles. De geur van de seringeboom naast het huis was soms tè sterk. En Puck zat 's avonds laat nog in haar vensterbank, met een Engels boek op haar knie, en droomde... Van Millicent, van Mona, van Engeland, waarvan ze door oceànen gescheiden was en van het geluk, dat soms tastbaar, soms oneindig ver weg was!
Vader, die de tuin nog even rondliep, voor hij naar bed ging - Puck zag het tedere gebaar, waarmee hij zich over de dikke knoppen van de pioenroos boog - Vader riep naar boven: ‘Ga jij nooit naar bed Puck?’
‘En U dan?’
‘Ja direct. Kom nog even buiten Gerry. Het is zo heerlijk buiten.’
Ze liep zacht de trap af. Moeder was al naar bed. Ze stak haar arm door Vaders arm. ‘Even de laan uit? Toe. Je proeft overal het voorjaar.’
‘Dan haal ik nog een pijpje.’
‘Zo gezellig zo'n lange pijp. Zo aartsvaderlijk.’
Hij drukte haar arm. Hij dacht: ‘Was ze maar altijd zo. Waren haar ogen maar altijd zo tevreden.’
‘En hoe gaat het op les?’ vroeg hij.
| |
| |
Een rimpel tussen haar wenkbrauwen opeens. Ze schopte een steen weg. De druk van haar arm werd losser.
‘Goed,’ zei ze.
Vader kuchte. ‘Wat bedoel je? Gaat het werkelijk goed?’
‘Laten we er toch niet over praten,’ zei ze heftig. ‘Ik zeg toch, dat het goed gaat.’
Ze zwegen. Puck dacht aan de ellenlange thema's, die ze moest maken, en die ze verfoeide. Massa's fouten maakte ze. En ook het vertalen ging niet zo vlot meer.
‘Och lieve kind,’ zei Vader, ‘dacht je dan, dat ik blind was? Ik ken je toch wel een beetje Gerry. Je doet het toch alleen voor mij nietwaar?’
Ze keek opzij. De struiken aan de kant van de weg stonden roerloos. Het jonge groen geurde.
‘Ja,’ zei ze dan. Haar stem was schor. ‘Ja,’ zei ze nog eens, wat flinker.
‘En de studie boeit je niet, is 't wel Gerry?’
‘Boeìen!’ Zo verachtelijk herhaalde ze dit woord. ‘Och Vader, ik heb toch nooit van studeren gehouden.’
Hij wilde zeggen: ‘Maar je bent nu toch ouder geworden. Je hebt toch veel in Engeland geleerd. En, je kunt het leven niet altijd kneden naar je eigen wens.’ Hij zag haar aan. Ze was zo bleek en magertjes. Zo zonder enige fleur. Hij legde zijn hand over de hare. ‘Denk je dan
| |
| |
heus Gerry, dat ik je tot iets zal dwingen, wat jijzelf helemaal niet wilt?’
Puck hield haar pas in. Haar ogen straalden hem tegen.
‘Meent U dat Vader?’
Schertsend zei hij: ‘We leven toch niet meer in de Middeleeuwen Gerry.’
Het was of een last van haar werd afgewenteld. O, dat wonderlijk bevrijde gevoel in haar hart.
‘Maar U...’ begon ze.
Hij hief zijn hand. ‘Ik zal je nooit tot iets dwingen, wat je niet wilt. We praten er nog wel eens over Puck.’
Ze trok zijn hoofd naar zich toe. Ze zoende hem op zij van zijn neus. Zijn lange pijp stak dwaas omhoog. Hij zei: ‘Hoor je dat Gerry? Luister eens...’
Klaar en helder en oneindig-zoet begon een nachtegaal te zingen.
Ze bleven stil staan luisteren. Puck strengelde haar vingers door Vader's hand. En ze dacht: ‘Gek, dat ik nu niets meer te wensen heb.’
|
|