| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Puck was op weg naar Anneke. Dicht bij huis kwam ze Baanders tegen, die op klompen en met een hoge, zwartzijden pet op, het dorp was ingeweest. Hij bleef staan, toen hij Puck zag.
‘En, hoe gaat het met jou? Jou sien er mar goed uut.’ Haar rechterhand verdween in zijn grote manneknuist.
‘O, 't is best met mij. Hoe is het met Vrouw Baanders?’
‘Die is mar niks over jou te spreken. Dat jou nog helendal niet bij ons weest binne... Dat steekt har, sie je.’
‘Maar ik ben nog maar drie weken thuis. En, ik heb het zo druk gehad. Ik ben nog feitelijk nergens geweest.’
Baanders schoof zijn pet naar achteren, krabde in zijn al dunnende kuif. Dan zei hij: ‘Ja, mar jou kenne Anneke Langelaan wel fiene.’
Puck lachte maar eens. ‘Ik kom... is morgenavond goed? Ja? Nu, dan kom ik morgenavond, om zeven uur.’
‘Nou, dat sal de vrouw plesier doen.’ Hij schoof zijn pet weer recht. Dan zei hij: ‘Weet je 't al van onze Jan?’
| |
| |
‘Dat hij geslaagd is verleden jaar? Ja, dat heeft Vader me in Engeland geschreven.’
‘Nee...e...’ Het was, of Baanders zijn voeten steviger op de grond plantte. ‘Onze Jan, die gaat zich hier vestigen.’ Hij zei het woord ‘vestigen’ met zo'n élan, dat Puck direct doorhad, hoe vaak Jan hem dit schone woord had voorgepreveld.
‘Allemensen,’ zei Puck. ‘Wat gewichtig. En waar gaat hij zich vestigen?’
‘Ik heb 't huus van Kleiboer kocht. Dat wurt wat vertimmert. 't Is niet groat genoeg, sie je.’
‘Allemensen,’ zei Puck nog eens. ‘Nu, ik hoop maar, dat onze poes eens ziek wordt. Een beetje natuurlijk. Dan zullen wij hem direct halen.’
‘Hij scal wel genoeg te doen krye,’ peinsde Baanders, zeldzaam optimist voor zijn gedegen doen. ‘Se kenne hier in de omtrek toch allemaal onze Jan. Se wete, wat se an hem hebbe.’
‘Ja, dat is wel zo. Nu Baanders, dan kom ik morgenavond.’ Puck stak haar hand weer uit.
Maar Baanders, die thuis weinig intebrengen had, liet zich nu de gelegenheid niet ontglippen, om alles, wat zijn hart beroerde, aan Puck te openbaren.
‘Hij scal sich oek 'n Stoomfiets anskaffe. Ja, ja.’
‘Hmm. Eerst een motor, later een auto. Dat is geweldig,’ dweepte Puck mee.
‘Ja, seg dat wel. Je ken plesier van je kienders hewwe.
| |
| |
En je ken er verdriet van hewwe. As je nou naar die jonge van Smit ziene...’
En Baanders verloor zich in overpeinzingen de ouders van de jongen van Smit betreffend, en Puck liet de taaie woordevloed geduldig over zich heengaan. Haar gedachten zwierven, tot ze weer in een handdruk de verweerde, grote knuist voelde: ‘Nou, goeiendag dan. Tot morgen.’
‘Dag Baanders. Groeten thuis.’
‘Anneke is op zolder. Die keert de appels om,’ zei Greet, die in de keuken aan het strijken was.
‘Dan zal ik maar meteen doorlopen.’
Op de blank geboende linnenzolder, knielde Anneke bij de appels. De aangestokene haalde ze eruit, legde ze in een mandje, dat naast haar stond, de onrijpe keerde ze voorzichtig. Er hing een kruidige geur van vruchten en, wonder genoeg, van bloemen. Puck viel neer op een krukje, dat er stond.
‘Ik heb zopas lang en breed met je schoonvader geconfereerd.’
‘Doe niet zo mal,’ zei Anneke, voor haar doen bits.
Puck trok haar wenkbrauwen hoog op.
‘Heb ik daar wat aan miszegd?’
‘Natuurlijk. 't Is mijn schoonvader toch niet.’
‘Nu, aanstaande dan. Weet je, dat je in het huis van Kleiboer komt te wonen?’
‘Ik weet niets.’
| |
| |
‘Weet je dan ook niet, dat jouw Jan zich hier gaat vestigen? Ter wille van de koeien en de paarden uit de omtrek.’
Anneke boog zich dieper over de appels. Dan zei ze: ‘'t Is geen Jan. 't Is een Nico.’
‘Wat?’ kreet Puck, en hield met moeite het wankele krukje in evenwicht.
‘Ja, 't is een Nico,’ herhaalde Anneke, en keerde ettelijke al eens gekeerde appels om.
‘Je wilt toch niet beweren...’ Puck deed er haar mantel bij los. ‘Je wilt toch niet beweren, dat jij jouw Jan de bons gegeven hebt.’
‘Mijn Jan,’ zei Anneke verachtelijk.
‘Ja, joùw Jan,’ zei Puck.
‘Och, dat heb jij toch altijd maar verzonnen!’
‘Ik? Anneke, we zullen slaags raken. Waarom toog je maar aldoor weer naar Vrouw Baanders? Zo interessant is ze niet.’
‘Om eieren,’ kreet Anneke bijna.
‘Om eieren,’ zei Puck verachtelijk. ‘Nee, om Jan!’
Anneke frommelde verwoed in de schort, die ze voorhad.
‘Hier lees deze brief maar.’ Ze kleurde, wendde zich af. En Puck las: ‘Liefste Anneke. Nu ik in Leeuwarden helemaal ben ingeburgerd, en nu ik het daar erg naar mijn zin heb, nu durf ik jou te vragen...’
Puck's ogen vlogen langs de regels. Ze draaide de
| |
| |
brief om, keek naar de ondertekening: je Nico, die in spanning je antwoord wacht.’
‘Wie is die snijer? Anneke, daar heb je me nooit wat van verteld.’
‘Welwaar. Kan ik het helpen, dat jij daar nooit wat van gedacht hebt.’
‘Maar jij hadt toch Jan,’ zei Puck weer, die zich node deze schone illusie ontnemen liet.
Anneke hief in een onbeheerst gebaar haar armen omhoog.
‘Joùw Jan bedoel je.’
‘Pfuu. Mìjn Jan. Ik zou nog liever. Ik trouwde nog liever met Kerst van de bakker.’ Na dit drieste gezegde - want Kerst van de bakker werden alle mogelijke ondeugden, geweten of ongeweten, aangewreven - stopte Puck gedecideerd haar handen in de zakken van haar jas. Ze keek zo verontwaardigd naar Anneke, dat die, terwijl ze de brief weer met een teder gebaar dichtvouwde, het opeens uitproestte.
‘O Puck, je kijkt me aan, alsof ik jou wat misdaan heb.’
‘Heb je ook. Jij hebt een illusie van mij vernietigd.’
‘Maar Puck, werkelijk, er is nooit wat geweest tussen Jan en mij. Echt niet. Dat heb jij maar altijd gedacht.’
‘Maar jij hebt het toch nooit tegengesproken.’
‘Dat zou toch niets gegeven hebben,’ zuchtte Anneke.
‘En Vrouw Baanders heeft zo'n massa met jou op. Ze
| |
| |
praatte altijd over jou. Nee Anneke, dat kun jij niet ontkennen.’
‘Maar ik kan toch zeker niet met Jan trouwen, omdat vrouw Baanders me nogal mag.’
Nee, dat moest Puck ook toegeven. Ze zei: ‘En toch keek Jan jou altijd kalfachtig aan, als wij hem tegenkwamen.’
‘Dat zal zijn beroep meebrengen,’ dolde Anneke opeens.
‘Jij bent wel veranderd in de tijd, dat ik in Engeland was,’ zuchtte Puck. ‘Is dat misschien de invloed van die vrijer van jou, die Nico?’
‘En hij keek mij niets kalfachtiger aan dan jou,’ zei Anneke. Ze ging naast Puck op het wankele krukje zitten. ‘Och Puck, snap je dan niet, dat ik zo dol doe, omdat ik, omdat ik... gelùkkig ben!’
Puck keek onderzoekend naar Anneke, naar haar lieve gezicht, dat warm overbloosd was. Naar haar lachende bruine ogen, die in hun diepten een wonderlijk geluk gevangen hielden. Ze zei: ‘Stort je hart maar uit Anneke. Ik ben op alles voorbereid.’
‘Ik heb jou in Engeland nog over hem geschreven. Hij was toch de nieuwe onderwijzer hier. Nico de Boer heet hij. Herinner jij je niet Puck?’
‘Ja, nu staat er me wel iets van voor. Maar het heeft natuurlijk geen indruk op me gemaakt. Ik dacht toch immers... ga maar door Anneke.’
| |
| |
‘Nu we hebben veel gefietst samen. En gewandeld. En toen is hij benoemd in Leeuwarden, als eerste onderwijzer. Hij heeft verschillende actes,’ zei Anneke trots.
‘En toen?’
‘Je hebt toch zijn brief gelezen,’ zei Anneke naief. ‘Ik heb hem pas gekregen. Met de nieuwe middagpost.’
‘De nieuwe middagpost zij geprezen,’ zuchtte Puck. ‘Weten ze het hier al? Ik vond Greet zo nuchter aan het strijken.’
‘Ze vermoeden wel wat natuurlijk. Maar van deze brief weten ze nog niets. Dat vertel ik vanavond wel.’
Puck sloeg een arm om Anneke's schouders.
‘Anneke, je weet, ik wens je niets dan geluk. Alleen, ik zou toch liever de vrouw van een veearts in het huis van Kleiboer worden dan van een onbekende onderwijzer in Leeuwarden.’
‘Niemand zal dat jou beletten,’ schertste Anneke. ‘En die onderwijzer is mij niet helemaal onbekend, Puck.’
‘Och Anneke,’ zei Puck. ‘Ik ben feitelijk een draak. Maar, weet je, ik kan je zo moeilijk missen. Als jij naar Leeuwarden gaat, dan ben ik helemaal alleen.’
‘Maar dan kom je toch bij me. Zo vaak als je wilt.’
‘Ja, Nico zal me zien aankomen. Nee Anneke, dat gaat niet, zoals wij ons dat nù misschien voorstellen.’ Ze keek naar haar bruine schoenen. Die had ze nog in Coventry gekocht. Coventry? Niet in Engeland, in een heel ander werelddeel had dat gelegen...
| |
| |
En Anneke dacht: ‘Puck is veranderd de laatste dagen. En ze is nog maar drie weken thuis. Hoe dat gaan moet.’
‘Ik trouw toch niet morgen aan de dag,’ begon ze aarzelend. ‘Puck, doe niet zo tragisch.’
‘Ja, misselijk van me hè, dat ik niet voluit blij kan zijn. Alleen... och, ik moet wat te doen hebben,’ zei ze dan. ‘Ik ben eigenlijk intens lui. Maar, als ik mijn dagen verlummel, zoals nu, dan ben ik ook onbevredigd.’
‘Wat wil je dan?’
‘Dat weet ik nog niet. Maarre...’ Ze brak af. ‘En, daarbij, ik zal wel een oude vrijster worden.’
‘O Puck, mal kind,’ zei Anneke.
‘Waarom mal? Ik kom er eerlijk voor uit.’ Puck stond op. Ze beende over de zolder, de schouders wat opgetrokken. ‘Trouwens, er is nog nooit een jongeling geweest, die zei, dat hij mij liefhad. En, wanneer je dan je vriendinnen ziet, die als maar om je heen trouwen, dan krijg je... nou enfin,’ besloot ze wat lamlendig.
‘Vriendinnen,’ lachte Anneke.
‘Ja. Eerst Mona. Nu jij. En Carla is ook een type, dat plotseling met een man uit de lucht zal komen vallen. Nee, ik weet zeker, ik word een oude vrijster, die later als maar truitjes voor jullie breit.’
‘En die Engelsman dan. Weet je wel, waar je nog al druk mee was.’
‘Ray? Lieve help Anneke, daar was ik niet druk mee.
| |
| |
Die deed idioot tegen iedereen. Ook tegen Bertha Jenkins. Nee, dank je, zo'n man wens ik niet.’
Anneke keek een beetje ontnuchterd naar Puck op. Het was haar, alsof iets verstierf van het geluk, dat in haar was. Ze vroeg wat aarzelend: ‘Heb jij van hem gehouden Puck?’
‘Nee, natuurlijk niet. Gelukkig niet.’ Ze keek neer op het zachte, wat betrokken gezichtje. ‘Ik ben een mispunt,’ zei ze opeens. ‘Ik ben hard op weg, om alles voor jou te bederven.’ Ze legde haar hand op het blonde haar. ‘En toch ben ik zo blij om jou. Zo heel erg blij Anneke.’
‘Dat weet ik toch wel Puck,’ zei Anneke. ‘En ik kan ook wel begrijpen, dat de overgang van Coventry naar hier moeilijk voor je is geweest.’
Puck balde in haar mantelzakken haar handen tot vuisten.
‘Nog maar drie weken ben ik thuis. Nog maar drie weken. En die lange, lange avonden worden alweer een obsessie, Gek hè?’ Ze staarde voor zich uit. ‘Ik mis Baby ook. Ik had me zo aan haar gehecht. En Vader en Moeder kijken me aan met verrukte blikken. En Vader zei gisteravond, dat hij mij niet meer kon missen. Dat bezwaart mij zo, zie je Anneke.’
‘Kon jij hier maar werk vinden,’ peinsde Anneke.
‘Hier, in dat dooie dorp zeker.’ Puck lachte smalend. ‘Ja, gezelschapsjuffrouw bij vrouw Baanders. Weet jij wat anders? En toch zou ik mijzelf kunnen ranselen, omdat
| |
| |
ik, zo gauw al, weer niet tevreden ben thuis. En, het ergste is, ik durf het niet te zeggen.’
‘Anneke,’ gilde Greet van beneden.
‘Ja, ik kom.’
‘Heb jij appels voor appelmoes er uitgehouden?’
‘Ja...aa.’
‘Neem die dan mee.’
‘Ja,’ zei Anneke nogeens.
Voor ze naar beneden gingen, zei Puck: ‘Ik zal voor je duimen vanavond. Als jij jouw bom temidden van jouw familie gooit. Je Vader en Moeder zullen het toch wel goed vinden, nietwaar?’
‘Ze vonden Niek erg sympathiek.’ Anneke bloosde weer. ‘Ze wisten wel, dat hij mij nogal aardig vond.’
‘Nogal aardig,’ herhaalde Puck plagend. ‘Nu, ik ben erg benieuwd om die geliefde van jou te zien. Is hij donker of blond.’
‘Donker,’ zei Anneke. ‘Met blauwe ogen.’
‘Heb jij geen kiek van hem?’
‘Jawel. Wil je hem zien?’
‘Ook een vraag. Natuurlijk. Anneke, ik vind jou een duister kind.’
‘Ik kon er toch niet mee te koop lopen, voor ik zekerheid had,’ verdedigde Anneke zich.
‘En antiek ben je ook,’ zei Puck. ‘Gewoon middeleeuws. Verfrissend in deze moderne tijd. Is Niek ook zo antiek?’
| |
| |
‘Niek is een schat,’ zei Anneke, met een Puck-enthousiasme. ‘Kijk, dit is hem. Hoe vin je hem?’
‘O, leuk. Erg leuk.’ Puck beschouwde Nico op een fiets. ‘'n Krijgshaftige kuif heeft hij. Is hij krijgshaftig?’
‘Doe niet zo mal.’ Anneke griste Nico terug. Ze keek teleurgesteld, en een beetje beledigd.
‘Och, neem mij niet kwalijk. Ik heb je nog nooit verliefd meegemaakt. Kun je niet meer tegen plagen. Anneke?’
‘Jawel. Maar och, waarom spot jij toch direct Puck?’
‘Om de leegte van mijn gemoed te verbergen. Ik word cynisch voor mijn tijd. Zul je zien.’
‘Anneke, of je nooit komt,’ kreet Greet van beneden.
‘Schreeuwt ze altijd zo?’ vroeg Puck.
‘Altijd,’ zei Anneke. Ze nam weer het mandje met de aangestoken appels op. ‘Ga je mee?’
En, terwijl ze achter elkaar de vrij steile trap afliepen, fluisterde Puck: ‘Je weet toch wel Anneke, dat ik het beste voor jou wens. En ik kan er me echt op verheugen, om Nico te ontmoeten. 't Is eens weer wat anders dan anders.’
Anneke dacht, terwijl ze Greet's vertoornde uitbarsting langs zich af liet glijden: ‘Nog maar drie weken is ze thuis. En nu wil ze al weer ‘iets anders dan anders.’ Ze is feitelijk niets veranderd, Puck.’
En Puck, terwijl ze later naar huis liep - och, alles was hetzelfde gebleven in de tijd, dat ze was weggeweest,
| |
| |
alleen waren de autobussen van geel, groen geworden, en had Baanders zijn hek geverfd - overpeinsde triest: ‘Ik had nooit naar Engeland moeten gaan. 't Is nu nog moeilijker om wortel te schieten. Ik zou wel zo weg willen vliegen. En Vader en Moeder dan? 'n Ondankbaar mirakel ben ik.’ Ze keek omhoog naar de donkere lucht. Ze keek naar de trieste, kale bomen. Ze bleef even staan. Ze stampte op de grond. Had Engeland haar dan niets geleerd?
‘Goeienavond,’ zei een stem naast haar.
Puck keek op zij. ‘Ook goeienavond,’ zei ze.
‘En, hoe vind je het weer bij ons?’
‘Zalig,’ klakte Puck met haar tong.
‘Beter dan in Engeland?’
‘O, stukken beter.’
‘Ga je nog terug?’
‘Nee, ik vestig me hier. Net als jij.’
Jan Baanders lachte. ‘Heeft Vader jou vanmiddag op de hoogte gebracht?’
‘Nee, 't is door de radio omgeroepen.’
‘Wat een eer voor mij.’
‘Tja,’ zei Puck. ‘Het huis van Kleiboer wordt vertimmerd voor jou. En je koopt een stoomfiets.’ Ze zei het met het ontzag, waarmee de oude Baanders erover gesproken had. ‘En alle dieren, mijlen in de omtrek, jubelen, omdat er nu eindelijk een dokter voor hen komt.’
Jan schudde even zijn hoofd. Dan zei hij: ‘Vader maakt
| |
| |
het een beetje te erg, zie je. Hij vertelt het aan iedereen.’
‘En iedereen vertelt het weer verder aan iedereen. Dan is het toch haast een radio-omroep.’
‘Je hebt gelijk. Maar och, als Vader daar nou plezier in heeft.’
‘Welja,’ gaf Puck toe.
Ze keek eens op zij naar Jan. Zo'n Fries gezicht had hij. Brede kaken. Een brede kin. Blauwe ogen. Glad achterover geborsteld blond haar. 'n Stroef gezicht had hij. En een stroeve kerel was hij ook, altijd geweest. Feitelijk had hij nooit notitie genomen van Anneke en haar. Toen zij tien waren, was hij vijftien of zeventien misschien. Als hij dan Zaterdags thuiskwam - hij ging op de H.B.S in Leeuwarden, - dan stapte hij met zijn grote, boerse stappen hen voorbij. Puck zei dan smalend:
‘Hij zou best de pet voor ons kunnen afnemen. Stel je voor, zo'n kàffer!’
Anneke lachte dan: ‘Daar is hij te verlegen voor.’
Weer keek ze hem aan. Misschien had Anneke wel gelijk gehad. Hij leek stug. Maar was dat misschien niet verlegenheid? In elk geval had Utrecht hem geen vlotheid van manieren bijgebracht. En zijn conversatietalenten schenen ook uitgeput te zijn na die vrij behoorlijke aanhef. Enfin, ze stonden nu voor zijn hek, hij kon nu gevoeglijk, met het idee, dat hij het er maar kranig had afgebracht, dat hek inzwaaien. Maar nee, hij beende voorbij, en Puck
| |
| |
huppelde vier pasjes tegen een van zijn grote stappen naast hem voort.
Geertje van den tuinman liep hen voorbij.
‘'N avond,’ zei ze.
‘Goeienavond.’
Puck voelde haar omkijken. Morgen zou ze misschien de mare door het dorp gaan, dat Jan van Pieter liep met Puck van Holten. Dat geklets en gezanik in zo'n snertdorp. Puck keek kwaadaardig naar Jan. Maar hij merkte het niet. Hij liep zeker te broeden op een nieuwe zin. Ja, daar had je het al.
‘Kon je het nogal stellen in Engeland?’
‘Best. Ik vond het er heerlijk.’
‘Die familie, waar jij was, is naar Indië gegaan, is 't niet?’
‘Ja Mijnheer,’ zei Puck.
‘Was je er anders gebleven?’
‘Het lijkt wel een interview. Ja,’ zei Puck.
‘Je Vader en Moeder hebben je anders erg gemist.’
Kijk, dat was nu zo'n echt vreugdevolle opmerking.
‘Hoe weet jij dat?’
‘Je Vader kwam nogal eens bij ons praten.’
‘Jij kunt het je zeker niet voorstellen, dat ik, als enig kind, weg ben gegaan van huis.’
‘Nee,’ zei hij eerlijk. ‘Niet goed. Ik was altijd blij, elke vacantie, als ik naar huis ging.’
| |
| |
‘Aandoenlijk,’ zei Puck.
Hij knipperde even met zijn ogen. ‘Waarom?’ zei hij dan. Puck zweeg maar. Hij beet op zijn onderlip. Hij keek van haar weg.
‘Je kunt het je dan zeker ook niet voorstellen, dat ik me hier ga vestigen.’
‘O, van jou wel.’ Puck keek hem even achteloos aan. ‘Maar, als ik veearts was, dan zou ons geliefde dorp het laatste wel zijn, om in neer te strijken.’ Ze dacht: ‘Vinnig ben ik. Wat zal hij mij een spin vinden.’
Ze stonden voor het huis van Puck. De gordijnen waren nog opengetrokken. Het theelichtje brandde. Nu schemerden Vader en Moeder. Vader zei dan: ‘Zo'n heerlijk uurtje. Dan komen vele dingen van vroeger, waar je overdag nooit aan denkt, weer tot je.’ Mona zong een oud Engels liedje:
And the flick'ring shadows,
Als Mona dat zong, dan werd ze weemoedig. En toch, was er geluk in haar hart, en een groot verlangen om goed te zijn.
Jan keek de weg af. Hij wist natuurlijk niet, hoe hij op een passende manier weg kon komen.
| |
| |
‘Nou, bonjour,’ zei Puck. ‘Ik kom morgenavond bij jullie.’
‘Ja, dat zei Vader.’ Hij lichtte zijn pet. ‘'n Wonder,’ dacht Puck smalend.
‘'n Avond,’ zei hij.
Toen ze de kamer binnenkwam, vroeg Moeder: ‘Was dat Jan niet, die bij je stond?’
‘Ja, in al zijn glorie.’
‘Waarom heb je hem niet even mee naar binnen genomen?’
‘Ik was blij, dat ik van hem af was. Zo'n saaie snijer.’
‘'t Is een beste jongen,’ zei Moeder wat kortaf.
‘Maar daarom kan hij toch wel saai zijn.’
Ze liep langs Vader. Hij streelde even haar mouw.
‘'t Is een werkelijk brave knaap. Maar hij heeft nu niet zoveel te vertellen, wel Gerry?’
‘Oe-aa’ gaapte Puck, terwijl ze bij de haard neerviel. ‘Zegt U dat wel!’
|
|