| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
CISSY VAN MARXVELDT
| |
| |
Met innige gedachten aan mijn Vader en Moeder
| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
Het was eind November. En een trieste, koude November was het. Puck van Holten zat dicht naast de centrale verwarming te naaien. Een geopende brief van thuis lag naast haar. Die had ze al driemaal overgelezen. Het witte bont, dat ze op een witzijden jurkje van Millicent naaide, was pluizig. Het stoof in haar neus, in haar ogen. Ze keek eens naar buiten. Zo kaal was Hill Avenue. Een auto gleed voorbij. Puck zag in een flits een chauffeur, verborgen in een grote bontkraag. En het jonge meisje, dat woonde in het huis aan de overkant, dolde door de tuin met twee grote honden. Haar zwarte haar woei omhoog, en ze droeg onbekommerd haar armen in het groene middagjurkje bloot.
Een klop op haar deur. En daar stond Bertha Jenkins, die, nadat diverse binnenmeisjes in een half jaar tijd het leven hadden gelaten, sedert enige tijd van werkster tot kamermeisje was gepromoveerd.
‘Nou Mum, wat is dat nou? Moet je perseel je ogen bederven?’
‘Ik kan toch nog best zien,’ zei Puck. ‘'t Is wit op wit.’
| |
| |
‘Ja, en al was het nou groen op groen...’ begon Bertha Jenkins, terwijl ze het licht opknipte. ‘Uw ogen moete nog langer mee.’ Ze trok in een vaart de overgordijnen dicht. ‘Er is toch niks te zien op straat. Wil je wel gelove Mum, dat ik het met die Dora geen maand meer uithou? Je weet niet half Mum, wat dat voor een varken is.’
Puck wreef in haar tranende ogen. Ze zei: ‘Ten slotte hoeft dat ook niet meer Bertha.’
‘Nee, hoe vin-U?’ Bertha ging er even gemakkelijk bij zitten. ‘Kan U d'r bij Mum? Ik niet. Nou,’ zei ze dan gemoedelijk, ‘ik zal het allicht beter krijgen dan hier. En ik trouw toch volgend jaar.’ Want Bill was eindelijk ‘geslaagd en reed nu een bier-auto door Coventry's straten.
‘Ik kan het soms ook niet begrijpen,’ peinsde Puck. ‘Weet je Bertha, het is allemaal te onverwachts gekomen.’
‘Och, U snapt toch best, dat zìj d'r achter zit. Ze heb er hier genoeg van. Wat denkt U nou, as zij niet wou, dat ze dan weggingen? Dacht-U dat?’
‘Ja, maar helemaal naar Indië,’ zei Puck.
Bertha had een verachtelijk wegzwiepend armgebaar. ‘Al was het helemaal naar Amerika... Vertel mij wat Mum.’
Puck sloeg het witte jurkje uit. Boven de prullemand. Zou ze daar verleden jaar aan hebben gedacht? Wat ragfijne pluisjes stoven in heur haar. Dat jurkje zou Millicent dragen op de boot naar Indië, ze zou het dragen in Bombay. Een baboe zou het haar aantrekken, een baboe
| |
| |
zou het 's avonds voorzichtig over haar blonde bolletje heen weer uittrekken. Of misschien...
‘Nou, en heb U al van Uw huis gehoord?’ vroeg Bertha met een blik op de geopende brief.
‘Ja,’ zei Puck, ‘ja, die heb ik vanmiddag gekregen.’ Ze nam de brief op, las een paar zinnen:
Hoewel het Moeder en mij natuurlijk veel plezier heeft gedaan, dat jij je bij dokter en Mevrouw zo onmisbaar hebt gemaakt, dat ze jou mee willen nemen naar Indië, en hoewel wij ons best kunnen voorstellen, dat het voor jou heerlijk moet zijn zoveel van de wereld te zien, kunnen Moeder en ik toch niet toestaan, dat onze Puck zover van haar ouders weggaat. Anderhalf jaar bijna ben je weggeweest, en wij tellen nu de weken, dat je weer thuis zult zijn. Vandaag heb ik het halve dorp meegedeeld, dat we jou met Kerstmis weer thuis hebben. Moeder zegt, dat ik nu speciaal ga wandelen, om het maar steeds weer aan nog niet-ingewijden te kunnen vertellen. En ze zijn het allemaal met me eens, dat het ‘nou tied wurre scal.’
Lieve kind, jij hebt Moeder en mij een paar onrustige nachten bezorgd bij het idee, dat je naar Indië zou gaan. Vergeet niet kind, dat jij het enige bent, dat wij bezitten, en vergeet niet...’
‘Nee Bertha,’ zei ze dan, ‘nee, Vader en Moeder
| |
| |
vinden het niet goed. Volgende maand ga ik voor goed naar huis.’
‘Nou, en gelijk hebben ze,’ vond Bertha Jenkins opgewekt. ‘Wil je wel gelove Mum, al besloeg ze mij in goud, ze kreeg mijn niet mee. Zij in dat apeland met haar apekuren, verdoekeme! Ik wist niet wat ik liever dee!’
‘Och...’ Puck hing het witzijden jurkje over de kleine, eigenwijze, omhaakte hanger. Ze staarde even voor zich uit. Dan zei ze: ‘En zul jij baby dan niet missen Bertha?’
‘Baby!’ Bertha Jenkins keek even verdwaasd. ‘Millicent! Nou asjeblief, dat ik die missen zal. As kiespijn. Daar.’
‘Maar Bertha...’
‘Ja, maar Bertha. 't Is nogal wat liefs, die hele Baby. Krijsen en schreeuwen, as ze d'r zin niet krijgt. Nee, vertel mij niks Mum. U kan er natuurlijk niks an doen, maar U verwent d'r veels te veel. Nee, weet U’ - en Bertha legde haar bruinomklede armen gemoedelijk voor zich op tafel - ‘as U nou wil wete, wie ik misse zal. Dokter, die zal ik misse.’
‘O ja, dokter ook, natuurlijk,’ zei Puck.
‘Ook, ook!’ Bertha haalde haar schouders op bij zoveel toegewijds. ‘Zo temee vertel je me nog Mum, dat je zonder haar niet leve kan.’ Bertha hief een theatrale arm omhoog. ‘Nee Mum, ik wil je dit wel vertelle, met dokter heb ik te doen, zowar as ik hier zit, maar al werd zij...’
| |
| |
Doch Bertha's wraakzuchtige ontboezeming werd in de knop gesmoord door een daverend gonggehamer van beneden.
‘Het varken! Ja, gong maar raak. Ik kom wel zo temee. Wat een canaille hè? Ben ik weer te lang boven naar haar zin.’ Ze verhief zich moeizaam.. ‘U krijgt wat lekkers bij de thee Mum. Heb ik aan gedacht.’
‘Lief van je,’ zei Puck. Ze hoorde Bertha van overloop tot overloop naar beneden hollen. Ze viel weer neer in haar stoel bij de centrale verwarming. En de door Bertha dichtgetrokken gordijnen trok ze weer open. Ze keek uit over Hill Avenue. In het huis tegenover brandden vele lichten. In een kamer, waarvan de gordijnen niet waren dichtgetrokken, zat het jonge meisje in 't groen in de vensterbank. Een grote schemerlamp stond naast haar. Ze scheen te lezen. Een auto kwam voorrijden. Het meisje in 't groen keek naar buiten. Ze sprong op. Ze wuifde naar de jonge man, die uitstapte. En ze schoof de gordijnen dicht.
Puck bleef uitkijken, haar kin op haar hand geleund. Volgende maand zou zij thuis zijn. Volgende maand vertrokken Dokter, Alice en Millicent naar Bombay, waar Dokter een praktijk had overgenomen. Het was allemaal zo vlug gegaan, dat het Puck soms was, alsof ze de voorbije dagen gedroomd had. Alleen de vele dozen, die werden bezorgd met Indische uitzetten, en het nonchalante gebaar van Alice, waarmee die over Bombay sprak, alsof het een
| |
| |
reisje naar Londen betekende, sloegen die droom kapot. En nu de brief van thuis... Och, ze had toch kunnen weten, dat Vader en Moeder nooit goed zouden vinden, dat zij meeging naar Indië. Alleen het idee was wel heel aanlokkelijk geweest.
En waarom? Puck ging even verzitten. Niet om Alice, die liefelijk had opgemerkt, dat een ‘goede, bereisde baboe even goed zou voldoen.’ Niet om Dokter, die ze toch haast nooit zag. Maar Baby... ach ja, ze had zich zo aan Baby gehecht, dat er met haar iets heel liefs uit haar leven wegging.
Beneden werd gegongd. Puck glimlachte even om Bertha, die altijd de nieuwste schlager rythmisch op de gong vertolkte, als Alice niet thuis was. Ze zou Bertha ook missen. Ze liep langzaam de trap af. Ze dacht: ‘Waanzin is het. Ik ga toch naar huis. Waarom kan ik niet helemaal blij zijn? Vader en Moeder zouden de dagen aftellen. En het dorp zou filosoferen, of Puck ook veranderd was. Anneke was er, die zo trouw geschreven had, en oom Frits. Vrouw Baanders zou op haar erf staan, en over de sloot heen informeren, of zij, Puck, ook dikker geworden was. En de lange pijp van Vader zou steeds maar opnieuw uitgaan...
Dertien treden had de onderste trap. De trap, die Ray altijd in vieren genomen had. Gek, dat Ray nooit meer was teruggekomen. Dat ze hem na het drama van die ene auto-middag nooit meer had teruggezien. En,’ - | |
| |
Puck schuifelde even met haar voet over de dikke loper - ‘eigenlijk had ze dit ook niet gewild. Er waren emoties voldoende ook zonder Peter Raymond Stones!’
In de zitkamer was de theetafel klaargemaakt, alsof Alice zelf aanwezig was. Bertha had de meest luie stoel in de erker bijgetrokken.
‘Ik dacht, dat U nooit kwam Mum. En kijk es, wat ik hier heb? Scones. En dampend! Nou?’
‘Jij bent een engel,’ zei Puck.
‘Nou, dat hoor ik ook niet elke dag,’ zei Bertha, terwijl ze haar voeten in een slow-fox langzaam bewoog.
‘En Bill dan? Noemt die jou niet elke dag “darling”?’ vroeg Puck, terwijl ze de boter liet smelten op de dampende scones.
‘Bill? Die heb wel wat anders te doen.’ Bertha keek guitig. ‘En darling...Nee, Bill is niet zo darling-achtig. Hij noemt me kiddie. Weet U Mum, dat klinkt zo gezellig.’
Puck smoorde een proestlachje in een hap ‘scone.’ Bertha, de huzaar, die door Bill op de bier-auto ‘kereltje’ genoemd werd.
‘Ja,’ zei ze dan, ‘Ja, dat vind ik ook. O Bertha, wat zal ik jou missen. Toe, ga mee naar Friesland. Daar zijn ook bier-auto's. Voor Bill. Zou jij wel meewillen?’
Bertha trok onder het kanten mutsje, dat ze droeg, haar voorhoofd in rimpels.
‘Nou Mum, 't is niet om het een of ander. Maar laat
| |
| |
mijn maar in Coventry. Weet U, als U nou later getrouwd ben, dan komt U mijn maar 'es opzoeken.’
‘O, dat doe ik vast,’ beloofde Puck, terwijl ze even, in gedachte, zich reeds met een onwillige echtgenoot door Coventry's straten zag sjouwen op zoek naar Bertha.
‘'t Is toch maar fijn hè, dat zìj nou met Baby op de thee bij Mrs Douglas is. Voor mijn part,’ zei Bertha opeens weer wraakgierig, ‘bleef ze daar, tot ze wegging. Naar ginter.’
‘Zeldzaam opstandig ben jij,’ zuchtte Puck. ‘Wat wil je toch? Wij hebben wel veel vervelender tijden meegemaakt dan tegenwoordig. Weet jij nog, toen er helemaal geen hulp was?’
‘Liever geen hulp, dan van dat varken Dora,’ snoof Bertha. ‘En denk U, dat Mrs Goody,’ - dat was de dikke werkster, die Bertha was opgevolgd - ‘wat uitvoert. Denk U dat soms? Nee, 't meeste komt toch op mijn neer.’
‘O kwibus, dat je het nog zolang hebt uitgehouden, is mij een raadsel.’
‘Nou, dat is ook wat.’ Bertha plofte even in de erkerbank neer. ‘Ik ben toch gebleven om U.’
‘Jakkes,’ zei Puck. ‘Alleen om mij?’
‘Ja. En om dokter,’ bekende Bertha eerlijk. ‘Weet U Mum, ik zou dokter best een goeie man voor U vinden. Als zìj er nou eens genoeg van kreeg...’
‘Waarvan?’
| |
| |
‘Nou van Dokter. Nou, dat kan toch. Zij zou de eerste niet zijn. En de laatste ook niet. 't Is mijn nog een raadsel...’
Maar Bertha's filosofische beschouwing werd onderbroken door het hoofd van Dora om de deur. ‘Of je nog komt...’
‘Prrrr,’ blies Bertha. ‘Zag je d'r snuit. 't Land heb ze! Nou! Dat is d'r sjalousie.’ Ze stond op. ‘Sjalousie is maar lastig. Zeg ik!’
‘En jij dan?’ vroeg Puck. ‘Ben jij nooit jaloers? Op Bill?’
‘Ik? Op Bill?’ Bertha woei deze insinuatie ver weg. ‘Nee. Hìj is sjaloers. Op mijn.’ Ze gnoof even. Ze bewoog speels de deurknop heen en weer. Dan zei ze: ‘Eet ze met hapjes Mum.’ En achter haar brede rug ging de deur geruisloos dicht.
In de kleine kajuit van de boot Harwich-Hoek van Holland lag Puck wakker. Boven haar troonde een oude dame, die grommende haar grijs-bepiekt hoofd buiten boord had gestoken, toen Puck, die nog een tijdje aan dek was gebleven, om Engeland een stil ‘good-bye’ toe te roepen, in de hut verschenen was. Maar Puck had zich onaangedaan uitgekleed. Ze had lang haar tanden gepoetst, en met de schuier een bevallige krul in haar donkerblonde haren gelegd. Voor de kleine spiegel, in haar lichtrose pyjama, had ze zich nog zo critisch gemonsterd, alsof
| |
| |
ze naar een dansfuif moest. Tot het grijze hoofd weer te voorschijn sprong, en een Engelse stem kauwde: ‘Are you never going to bed?’
‘Yes I am to,’ zei Puck opeens gedwee. Ze had zich toen opgeborgen in haar kooi. En tot honderd geteld, een dozijn schapen over een hek laten klimmen, en torenhoge torens beklommen, waar ze afgesprongen was... Maar de slaap wilde niet komen.
Ze dacht: ‘Morgenavond ben ik thuis. Koffiedrinken bij Carla. Dat was gezellig. Dan met de trein van vijf uur naar Friesland. Vader zou aan het station staan met een auto. En bij het tuinhek zou Moeder staan. Zoals anderhalf jaar geleden.’ En opeens kwam een wonderlijk warm gevoel van blijdschap het nare, stenige gevoel, dat haar had beklemd, verdrijven. Ze vond het toch heerlijk om naar huis te gaan! Het was toch meer dan verrukkelijk om Vaders lieve gezicht, om Moeders trouwe ogen terug te zien!!!
Puck deinde even heen en weer in haar kooi. En een hernieuwd gegrom boven haar deed haar proesten in haar pyjamamouw. ‘Ja, brom maar raak. Ik ga naar huis. En ik ben nog maar negentien jaar. De hele toekomst staat nog voor mij open.’ Dat lanceerde de leraar Nederlands altijd tegen een onwillige pupil. Dan zei hij: ‘Je moest je schamen. Schàmen moest jij je. De hele toekomst ligt nog voor je open. En, zoals jij je werk aanpakt...’ Daarna volgde een philosofische beschouwing over een openlig- | |
| |
gende toekomst, die nu al, pas bij het prille begin, verknoeid werd, waarbij iedereen gaapte. Puck glimlachte. Boer, de leraar, was toch wel grappig geweest. Ze hadden hem ‘de toekomst’ bijgenaamd. En bij niemand waren ze baldadiger te keer gegaan. Ondanks zijn zielvolle ogen, zoals Gré de Jong uit de derde had gesteund.
Het afscheid van Millicent was zo gewoon geweest, alsof zij eventjes naar Lyon's een kop chocola ging drinken. Alice had haar achteloos de hand gedrukt. ‘Goodbye Mademoiselle. Weet U, waar dokter is?’ En dokter, die nog was komen aandraven, had, zelfs als hij gewild had, geen roerende speech af kunnen steken. Omdat Alice hem direct en volkomen in beslag genomen had.
Alleen Bertha - Puck had nog net het smadelijke glimlachje van Alice gezien - had haar naar de trein gebracht. En Bertha had gesnikt en gewuifd, zolang, tot de trein om de hoek verdwenen was... Zo kil en onaandoenlijk was haar afscheid uit Coventry geweest. Och, ze had toch niets anders verwacht. Als Mona gebleven was... Puck vleide haar armen onder haar hoofd, sperde wijd haar ogen open in de duisternis van de kajuit, alsof ze zo trachtte het beeld van Mona weer voor zich te krijgen. Want Mona was drie maanden geleden getrouwd met Donald R. Kilburn, en met de Stetson-meneer naar Delhi vertrokken. Nu kwamen de brieven van Mona, nu kwamen de kiekjes, maar in trieste buien bedacht Puck.
| |
| |
dat er wel eens een eind zou komen aan de vriendschap tussen Mona, de gevierde, en haar de onbetekenende Puck, die ergens op een achterafdorpje woonde ver weg in Friesland.
Het schip stampte door de nacht. Het woei, en af en toe loeide de misthoorn klagelijk. Puck sloot haar ogen. De oude dame, een-hoog, gooide zich kreunend om. Harde wind en mist... Vader en Moeder zouden niet veel slapen, dacht Puck. En dan, terwijl ze in een klein-kindergebaar, haar hoofd legde in haar rechterhand, sliep Puck in. Ze droomde van de caroussel, die met Pinksterkermis in het naburige stadje stond. Ze hoorde het geloei van de sirene. Anneke zat op een leeuw, en sprong aldoor voor haar uit. Zij bereed een paard, dat in een wilde galop achter de leeuw aansteigerde. En ze dacht, dat ze toch eigenlijk paardrijden maar een heel matig genoegen vond. Je werd er zo draaierig van. De muziek was zo hard, en de sirene gilde aan een stuk door. Ze wilde net de baas van de caroussel een teken geven - hij stond in een hardgeelgeblokt vest tegen een slee te leunen - dat zij meer dan genoeg had van al dat lawaai, en dat zij wilde slapen, toen Puck met een schok wakker schrok. Een moment wist zij niet, waar ze was. Het woei en de misthoorn zong zijn onheilspellend lied. Puck betastte zich verdwaasd. Maagpijn had ze. Geradbraakt voelde zij zich. Dan zag zij opeens het licht branden in de kajuit, en terwijl zij zich uit haar hut boog, ontdekte zij de Engelse oude dame,
| |
| |
die net een jumper over haar hoofd trok. Ze kwam daar kwaadaardig en een beetje verfomfaaid weer uit te voorschijn.
‘We are nearing Hook of Holland,’ zei ze nors.
‘Fàncy!’ zei Puck, enigszins ontdaan weer tot de werkelijkheid teruggebracht. Ze slingerde haar rose pyjamabenen enthousiast over de hutrand.
‘Wait a minute. I am not nearly ready,’ snauwde de Engelse, zich bukkend naar haar suit-case, en terwijl zij met een vinnig gebaar naar Puck haar zilveren toiletgerei bij elkaar greep.
Maar Puck had te lang het liefelijk humeur van Alice meegemaakt, om zich hierdoor uit het veld te laten slaan.
‘Wait a minute... Ja, kun je net denken,’ dacht Puck kwajongensachtig, terwijl ze haar pyjamajasje uitgooide, en het warme water in de wasbak liet lopen.
Het was nog heel donker, toen Puck, achter een kibbelend echtpaar aan, na anderhalf jaar weer haar eerste voet op Holland's bodem zette. Ze keek even om zich heen. Het was guur, de wind rukte aan haar muts. Ze knoopte de kraag van haar Engelse reisjas hoog tegen haar hals dicht. En toen hoorde ze een stem, die zei: ‘Koud hè? En wat is het vochtig. Helemaal geen Kerstweer, zeg!’
Puck's mond sprong open. Het eerste Hollands weer na anderhalf jaar. Nu voelde zij zich gewend opeens. En toch ook weer een beetje gevleid, toen de Hollandse
| |
| |
douane haar voor een Engelse aanzag. Met ferme, cordate stappen liep ze naar de trein, die in de mistige morgen al te wachten stond. Ze zag in een coupé alleen haar brommerige Engelse hutgenoot, die al bij voorbaat een hooghartig gezicht aantrok, toen ze Puck zag komen aanbenen. Puck dacht: ‘Dit is nu antipathie op het eerste gezicht. Wees maar niet bang liefje, dat ik bij jou kom zitten. Ik klom nog liever op de locomotief.’
En later, ook alleen in een coupé, installeerde zij zich behagelijk. Chocola, Engelse Magazines, nog in Londen gekocht, haar plaid om haar verstijfde benen, haar muts in het net; Puck glimlachte even om de kleine comedie, die ze speelde: een bereisde, jonge Engelse bezoekt Holland! Ze zocht een goed plaatsje voor haar hoofd, greep, chocola-kauwend, een van de tijdschriften, dat openviel bij een jonge man en een meisje in tenniscostuum, leunend tegen een hek. Dat meisje leek een beetje op Mona. Trouwens de jonge man leek op Donald. Hoewel dat geen wonder was, want leken alle helden van de liefdesgeschiedenissen in tijdschriften niet op Stetson-Mijnheren? Puck wilde wakker blijven om de eerste Hollandse velden weer te zien. Maar toen de eerste sombere, grijze weide langs de trein gestoven was. - er was een molen die niet draaide, er stond een eenzaam, melancholiek paard, - leunde Puck haar hoofd in haar hoekje, en sliep rustig in. Ze bleef slapen, tot er een forse kreet langs de trein klonk: ‘Haàrlem! Haarlèm!!’
| |
| |
Puck schokte overeind. Even moest zij zich bezinnen, waar ze was. Ze keek uit: kleumig-uitziende reizigers, een jongen, die, jubelend, Hollandse lectuur aanprees, een man in een wit jasje, die Hollandse amandelbroodjes en Hollandse krentebroodjes en Hollandse chocola voorbij reed, en twee meisjes met actentassen onder de arm, waarvan de een zei: ‘O, het was denderend gisteravond!’ En de ander vroeg: ‘Was Victor er ook?’ Toen voelde Puck zich voor het eerst weer heelemaal thuis. En nu wenste zij ook om maar direct door te reizen, om niet eerst meer in Amsterdam uit te stappen om bij Carla te gaan koffiedrinken. Nu wist zij ook, dat elk uur, dat haar nog scheidde van dat kleine dorpje in Friesland, haast niet om door te komen zou zijn...
‘Hallòòooooo!!!!’ riep Carla. Ze schoot langs een paar dikke dames. Leuk zag ze eruit in haar korte, grijze bontjasje, met het blauwe hoedje tegen de rechterkant van haar hoofd geplakt. ‘Hallo, Puck! Wat ben jij Engels geworden zeg. Enig, dat je er weer bent.’
‘Hallo!’ zei Puck. Ze betrapte zich erop, dat ze ‘Hello’ zei. ‘Wat zie jij er goed uit Carla.’
‘En jij dan.’ Carla keurde haar even. ‘Zo Engels,’ zei ze dan nog eens. ‘Alle mensen, jij bent waàrdig geworden, Puck.’
‘Dat is nog de na-invloed van Alice,’ verdedigde Puck zich. ‘Dat is er in een dag af, zul je zien.’
| |
| |
‘Zullen wij de stad even doorlopen? Of wil jij liever meteen naar huis.’ vroeg Carla. ‘'t Is wel leuk in de stad. Met al die Kerstversieringen.’
‘Hèja,’ zei Puck, ‘ik moet weer even Amsterdam proeven.’
Toen ze op het Damrak liepen, zei Carla opeens: ‘Waar is je bagage zeg?’
Puck lachte. ‘Ik zie me al slepen met een grote hutkoffer achter me aan. Nee, die heb ik regelrecht doorgestuurd naar huis. Ik heb alleen maar toiletrommel bij me. En nog wat,’ zei ze geheimzinnig. Ze bedacht plezierig, hoe Carla verrukt zou zijn van de schotse jumper met de hoge boord, en de felle kleuren.
Carla tikte even aan het bruine haar, dat in een dikke krul vanonder het blauwe hoedje vandaan kwam. Dan nam ze Puck weer op. ‘Zo bereisd ben jij. Ik voel me gewoon een provinciaaltje naast jou.’
‘Ja, zo zie jij eruit. Kind, jij bent gewoon akelig modern. En je loopt, alsof je danst.’
Nu stak Carla haar arm door die van Puck.
‘Ik had het je niet direct willen zeggen dot. Maar ik wil danseres worden. Vader spreekt al in geen weken met me. En Mam loopt rond met een gezicht van Ophelia. Nee, 't is niet opwindend bij ons thuis.’
‘'t Waait misschien wel weer over,’ zei Puck practisch.
Carla bleef zo plotseling staan, dat een zakelijke dame op hoge schoenen tegen haar aanvloog. ‘Oh, pardon,’ zei
| |
| |
ze. ‘Geen sorry meer,’ dacht Puck. De dame op hoge schoenen beende met grote stappen door. Haar degelijke hoed was een tikje scheef gaan staan. Haar actetas had ze als een diebaar kind onder haar arm gekneld.
‘Wat bedoel je met ‘het waait misschien wel weer over?’
‘Nu bij jou. Jij hebt toch ook verpleegster willen worden. En cabaretière. Enne... journaliste.’
Carla regelde haar stappen naar Puck. ‘Ook jij Brutus,’ zei ze somber. ‘Nee, jij bent wel veranderd Puck.’
En Puck, terwijl ze door de Kalverstraat liepen - de zielige man op het Spui speelde klagend Kerstliederen op zijn viool - Puck vroeg zich even bevreemd af, of ze wèrkelijk zo veranderd was. Of, dat het even moeilijk was zich weer aan te passen bij de luchtige sfeer, die om Carla hing. Ze drukte Carla's arm. ‘Och kind, het komt toch, zoals jij het het liefst wilt.’ ‘Ja Oma.’ zei Carla zoet.
De vijf uur trein naar het Noorden. Veel passagiers. Puck hoorde al Fries spreken. Twee meisjes zaten in haar coupé. Die gingen naar Leeuwarden. Ze spraken over de Nieuwstad en de Spanjaardslaan. Puck dacht: ‘Op de Nieuwstad heb ik toen met Moeder gelopen voor ik naar Engeland ging. Zo'n warme dag in Juni. Daar heb ik de jurken gekocht, die Alice zo minachtend bekeek. Verleden jaar Kerstmis was ik bij Mona, die eerste Kerstavond. En nu vierde Mona Kerstmis in Indië. En Baby,’ - Puck's
| |
| |
gedachten, die de hele dag om Baby hadden heengezweefd, zonder haar bewust te raken. - ‘Baby zou nu beneden zitten bij Alice. Bertha Jenkins zou haar nog de laatste maand verzorgen. Ze zou natuurlijk al lang Alice veel te druk en veel te lastig zijn... Misschien kroop Alice nog wel die laatste maand in bed. Dan was ze van de soesah af.’ Puck merkte, hoe de beide meisjes haar critisch bekeken. De ene, die een grove stem had, probeerde te fluisteren: ‘Een buitenlandse.’ ‘Waar moet die dan heen?’ fluisterde de andere practisch terug?’ ‘Ja, weet ik het? Misschien in betrekking.’ Puck had bijna hardop gelachen. Ze spreidde ostentatief een Engels magazine uit. ‘Zie je wel.’ fluisterde de grove.
In Zwolle moesten ze overstappen. De beide meisjes kwamen weer bij Puck in de coupé terecht. Puck doorzag de opzet. Ze wilden natuurlijk weten, waar zij uitstappen zou.
Buiten was over de Friese velden de avond gevallen. De mist was opgetrokken. Een enkele ster glansde aan een donkere lucht.
Het ene meisje zei: ‘Misschien gaat het vriezen met Kerstmis.’
‘Stel je voor,’ zei de ander. ‘Schaatsenrijden. Zalig.’
Puck was opgesprongen. Zij kon niet meer blijven zitten. Voor het raampje was ze gaan staan. Een verlichte boerderij. Verlichte stations. Daar een Kerstboom in een baanwachtershuisje. ‘Wolvega,’ riep de conducteur.
| |
| |
Puck's hart klopte snel in haar borst. Daar was in de verte de weg met de zware, donkere bomen, die ze zo vaak had gefietst. Wat duurde dat laatste half uur nog lang. Ze keek even om in de verlichte coupé. De meisjes staarden haar nu onbekommerd en nieuwsgierig aan. Ze zei opeens: ‘Ik ben in Engeland geweest. Ik ga nu naar huis.’ Wonderlijk-heerlijk klonk dat ‘Naar huis.’
De trein stopte. Puck had de deur al open voor de trein helemaal stilstond. En, daar, een beetje zenuwachtig spiedend langs elke wagon, stond Vader. Puck rende op hem toe.
‘Vader!’ riep ze. Zijn goedige blauwe ogen stonden vol tranen. ‘Oh Vader,’ zei ze nogeens. En, in een vaart, sloeg ze haar armen, met suitcase en al, om hem heen. ‘Nu ben ik thuis,’ zei ze. Ze snikte even. ‘Nu ben ik eindelijk thuis...’
|
|