| |
| |
| |
Hoofdstuk XII
We hebben Sinterklaas gehad, en ik heb mijn rapport. Het rapport...... nee, eerst Sinterklaas. Het was een leuke avond, Hans en Ronnie en de professor waren er ook, en ik heb de professor een surprisepakje gestuurd, waar hij eerst heel lang op heeft moeten kijken. En, toen hij het doorhad, heeft hij gebruld. Het waren twee mannetjes, waarvan de een er schrander en de ander er dom uitzag. De schrandere had zijn mond open om te praten, en hij had een vermanende wijsvinger. De domme was Hans. Ik had er een beeldig gedicht bij gewrocht, dat zo begon:
Er was eens een wijze professor,
Die deed Sint ongelooflijk plezier,
Er was eens een heel dom studentje,
Dat werkte niet...... o, maar geen zier.
En nog zo vijftien coupletten in dezelfde trant. En, ik weet zeker, wanneer de professor het gedicht niet had moeten voorlezen, wat hij nota bene vrij stuntelig deed, dat het hem dan helemaal niets gezegd zou hebben. In de professor had ik manchetknopen gestopt, en in Hans ook manchetknopen van minder allooi.
De professor kon zich niet voorstellen, hoe Topie wist, dat hìj manchetknopen nodig had. Maar Topie had haar licht opgestoken bij Ronnie, die geschreven had, dat ik ‘Vader het best manchetknopen kon geven, omdat hij die altijd verloor!’ Ronnie heeft natuurlijk ook de man voor de professor moeten ledigen, want dat had hij helemaal niet door!
Ja, het was een dolle avond, en ik kreeg veel onbekende pakjes. Maar, daar zag ik de handen in van Flap en Kwast, en misschien de Koe. Maar één pakje kon ik niet thuisbrengen.
| |
| |
En dat was het mooiste. Het was een klein danseresje, dat op één teen zweefde. Zo iets moois, zo iets bevalligs had ik nog nooit gezien. Ik werd er stil van. Ik dacht: ‘Alleen Mams kan me dit gegeven hebben.’ Maar Mams deed zo schuldeloos, dat ik daarvan terugkwam. En de professor boog zich naar mij over, en zei: ‘Wat is dat aardig Topie. Wat is het?’
Nu staat het danseresje op de ereplaats in mijn kamer. En nu weet ik ook, van wie ik haar gekregen heb. Want de dag na Sinterklaas kwamen Wim Boerree en Mol bij ons. Mol deed heel dik. Ze had zulke prachtige cadeaux gekregen van Papa en van Wim.
Paps, die natuurlijk al lang weer goed op me is, hield me met een blik in toom.
‘En wat heb je van je Vader en Moeder gekregen?’ zei Mams, vermoeid.
‘O, een beeldige toiletkoffer.’ Mol beschreef de koffer in finesses. Ik gaapte achter mijn hand. Wim, dat had ik al direct gemerkt, deed schutterig. En, alsof hij iets verborg. Nu is het een feit, dat iedereen met Sinterklaas wel iets te verbergen heeft. Dus, ik knikte maar eens moederlijk tegen hem. En toen stond Wim meteen in vlammen. Hij kleurde tot in zijn boord. En toen meteen wist ik het! Ik had het danseresje van Wim. En, dat vond ik van Wim zo'n nobel gebaar, dat ik me meteen voornam, bij alle mogelijke, toekomstige conflicten tussen hem en Mol, altijd Wim's partij te kiezen. En ik zou hem een hele avond voor mij alleen trompet laten spelen, als Mol er eens niet was. Ik zei, dwars door Mol's on-interessant betoog heen: ‘Ik heb zo'n snoezig danseresje gekregen!’
‘Van wie?’ moest Mol meteen weten.
‘O, van iemand, die ik ken,’ zei ik achteloos.
‘En je wist niet, van wie je die danseres had,’ zei Paps meteen. Mams knikte tegen mij. Zij had het door. Ja, Mams heeft niets van haar befaamde doorzicht verloren. Ze keek even steels naar Wim, die een sigaret opstak. Dat is altijd een teken van opwinding bij een man.
‘Ik heb het van een vreselijk aardige man,’ zei ik.
Wim friemelde met zijn sigaret, en Paps zei: ‘O, ik had
| |
| |
geen moment gedacht, dat je het misschien van een vreselijk aardige vrouw zou hebben.’
‘Nee.’ Ik knikte aanminnig tegen Paps.
‘Van wie heb je het dan?’ Lichtelijk wrevelig.
‘Ik zal het U vanavond bekennen.’
‘Flauw,’ vond Mol.
Later, toen Wim zijn auto uit de garage haalde - ik had op de loer gelegen - sprong ik achter hem aan. Ik sloeg mijn armen om zijn hals, en zoende hem op zijn bollige wang. Er kwam een putje in. Wim keek nog even, of hij mij veel te vrij vond. Maar ik zei: ‘Dat danseresje is van jou hè? Je weet niet, hoe blij ik er mee ben. Dank je wel hoor.’
‘Het was het enige, wat ik jou kon geven.’
‘Wat schattig......’
‘Vond jij niet, dat ze een beetje op jou lijkt?’ Toen duwde ik een put in Wim z'n andere wang, en terwijl ik op de treeplank van zijn auto klom, wist ik, dat, als Wim onverloofd was geweest, en onze kennismaking was vlot, tot aan het danseresje verlopen, dat ik dàn geen moeite gehad zou hebben met Wim als econoom.
's Avonds heb ik het Paps bekend, die het nota bene flauw vond!
En nu het rapport! Alvorens we dat bereikten, kregen we natuurlijk talloze proeven. Voor naaien hadden we een rokje. De dag, dat ik dat af moest hebben, zat ik zo dik in de proeven, dat ik Gijbertje verzocht de naden van binnen voor mij af te maken. ‘En een beetje netjes hoor,’ zei ik, haast smekend.
‘Ze zeit wat,’ bromde Gijbertje, die er na het akkevietje van de man met de honderd gulden niet beminnelijker op geworden is. Maar dat is heel begrijpelijk. Nu, voor dat rokje kreeg ik een 7. En juffrouw Manders zei, dat ik zeker een 9 had gekregen, wanneer het van binnen maar netter was afgewerkt. Ik heb het maar niet aan Gijbertje doorgegeven. Ze zou het toch niet hebben geloofd.
Koken werd een dramatje. Ik ben vrij goed in koken, dus ik maakte mij niet erg dik. Leerde alleen verschillende recepten uit het hoofd, want we moesten koken zonder kookboek. Dat
| |
| |
vond Mams flauw, waar Paps bij was. Gelukkig maar! Ik trok groentensoep, aardappelen (natuurlijk), savoyekool, en appelmoes toe. Om te beginnen werd mijn groentesoep zó dik, dat je het met een vork kon eten, en die kon er ook in rechtop staan. Dus daar plenste ik nog een sloot water bij. Toen ging het. En of ik daardoor geen goeie kijk meer op water had, weet ik niet, maar mijn appelmoes was zo dun, dat hij ternauwernood met een lepel te eten was. Je kon hem beter drinken. Dus daar goot ik doodvoorzichtig water àf, en daar was ik net mee bezig, toen juffrouw Hille, de lerares koken, dat ontdekte. Ik had voor appelmoes een vier. Maar, omdat de andere cijfers vrij goed waren, kreeg ik voor de hele substantie koken een 6. En het was mijn enige! Dus opgewekt fietste ik naar huis, verblijd een rapport te tonen, dat klonk als een klok. Natuurlijk viel Vader over die zes. Hij vond natúúrlijk koken het voornaamste. Maar Mams hielp me. Zij wist, wat er voor mij op het spel stond. En allebei op een leuning van zijn stoel, hebben we Paps bewerkt. Het was heus nog niet zo gemakkelijk. Maar het resultaat is, dat ik, met Mams in de Kerstvacantie naar de lessen op de Balletschool mag informeren, en dat ik dan een cursus mag volgen.
‘En, laat dit jou een stimulans zijn,’ zei Paps.
Maar dat snapte ik niet. ‘Voor wat?’
‘Om je best te blijven doen.’
‘Ja, natuurlijk.’
‘En, denk erom, je volgende rapport moet niet minder zijn dan dit. Alleen,’ Paps moest kijken, hij wist het niet meer, de engel, ‘voor koken een acht. Denk eraan, Jopie.’
Achter de rug van Paps om, kneep Mams mij in mijn elleboog. Dus zei ik braaf: ‘Ja Paps.’ Anders had ik misschien nog tegengesputterd.
En toen werd er getelefoneerd. Het was Wim voor mij.
‘Joop, je zei onlangs, dat je mij zo graag eens wilde horen trompetspelen. Morgenavond ben ik thuis. Zou je dan kunnen komen?’
‘O, best Wim.’
| |
| |
‘Kom dan niet te laat, dan hebben wij een lange avond. Zal ik je even komen halen?’
‘Welnee. Ik kom wel op de fiets.’
‘Ja? Zeg, Mol is er niet,’ zei het kind Wim nog ten overvloede.
‘Waar is die dan?’
‘Met haar Moeder naar de schouwburg. Een stuk, waar ik de dood aan heb.’
‘Hoe heet het dan?’
‘De schaduw van Myrna van Geel.’
‘Heb je het dan al gezien?’
‘Nee, maar ik heb de recensie gelezen. Erg intellectueel. Dat is niets voor mij,’ bekende Wim schaamteloos. - Nu is het een feit, wanneer in een kamer een persoon telefoneert, dat de andere personen haar domweg blijven aankijken. Tenminste, wanneer het familie is. Ik keek eens even om naar Paps en Mams. Mams zat nog altijd op de leuning van Vaders stoel. En allebei keken ze naar mij, Mams een beetje peinzend, en Paps, met mijn rapport in zijn rechterhand, zelfs een beetje dwingend. Dus ik zei maar gauw: ‘Het is Wim!’ Natuurlijk vroeg die meteen: ‘Wat zeg je?’
‘Nee, ik zeg, dat jìj het bent.’
‘Waarom? Tegen wie zeg je dat?’
‘Tegen Paps en Mams. Ik ben hier niet alleen, zie je.’
‘Dus, dan kom je morgenavond Joop.’
‘Ja graag.’ Ik wilde al ophangen, toen zei Wim nog: ‘Zeg, houdt Mol alleen van zulke intellectuele stukken?’
‘Zeg, ben jìj alleen?’ wilde ik eerst weten.
‘Ja. Mol is even met Papa naar de stad.’
‘Waarom ben jij niet mee?’
‘Och...... e...... och, ik kan het jou wel zeggen. We hebben enig ongenoegen gehad, omdat Mol het niet aardig van mij vindt, dat ik morgenavond niet met haar mee ga.’
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan...... Dat is ook zo'n gezegde van Grietje. Dus ik schoot Mol te hulp. ‘Maar, dat ìs ook niet aardig, Wim.’
Maar Wim zei fier: ‘Ik wil overal met haar naar toe. Naar
| |
| |
alle schouwburgen. Naar alle stukken. Alleen niet naar de Schaduw van Myrna van Reens.’
‘En je zei straks: Myrna van Geel.’
‘Wat doet het er toe?’ wou Wim weten.
‘Nee, dat is waar. Het doet er vrij weinig toe. Ze zal ook wel geen Myrna heten.’
‘Ja, dàt wel,’ wist Wim. ‘Ik vond het zo'n nonsens naam. Heb jij ooit van een Hollands meisje gehoord, dat Myrna heet?’
Maar voor ik hierop antwoord had kunnen geven, werd er intercommunaal opgebeld, en het duet tussen Wim en mij werd crû verbroken.
‘Amsterdam,’ zei een telefoonjuffrouw. ‘Amsterdam. Het zal wel voor U zijn, Paps.’
Vader hees zich uit zijn stoel. ‘Hallooo,’ zei hij. ‘Hallo. Ja. Ja. Ja, Julie, hier Leo. Moet je Joop hebben? Die is ook hier. Jopie, voor jou.’
Ik was weer op de leuning geklommen, en keek nu dòm naar Mams. Paps bekeek weer mijn rapport. Hij heeft nog nooit zo'n aandacht gehad voor mijn Lyceum-rapporten. Wij hoorden Mams kwelen. ‘Ja? Ja, Julie. Och, wil Wim daar niet heen? Hoe heet het stuk? Hoe zeg je? De schaduw van Myrna van Hees?’ Ik proestte bijna. ‘Wat een gekke titel hè? Ja, ik heb er van in de krant gelezen. O, vind jij het geen gekke titel. Wat zeg je? Wil Wim er niet heen? Geef hem ongelijk,’ zei Mams fier. Toen kwam er een hele tijd Tante Julie. Mams zei ‘ja’, en ‘nee’, en ‘stel je voor’, en ze ging er bij zitten. Toen Tante Julie eindelijk uitgeraasd was, zei Mams: ‘Nee, daar bemoei ik me liever niet mee. Nee, heus Julie, dat moeten Mol en Wim zelf in orde maken. Wat zeg je? O nee, ik denk er niet aan.’ En toen hing Mams de telefoon op, en begaf zich weer naar ons.
‘Wat was er weer met Mol en Wim?’ wilde Paps weten.
‘O, Mol wil naar een toneelstuk. Je weet wel “De schaduw van Myrna van Hees”. En daar voelt Wim niets voor.’
‘En?’
‘Ja, nu hebben ze een beetje ongenoegen natuurlijk. En Julie
| |
| |
wil, dat ik Billy opbel. En hem er toe zie te brengen, om tòch mee te gaan.’
‘Dat doe je toch niet?’
‘Natuurlijk niet.’ Dus het bloed kruipt bij mij toch verder, dan waar het niet gaan kan. Ik had tenminste nog tegen Wim gezegd, dat ik het niet aardig van hem vond. En ik was al in afwachting van de misprijzende woorden, dat ik natuurlijk niet naar Wim kon gaan, wanneer die alleen thuis zat, en Mol verbolgen in de schouwburg, toen het me bleek, dat mijn pientere Paps en Mams niet doorhadden, dat ik de invitatie van Wim aan Myrna hoe-heet-ze te danken had. Dus, ik zei maar niets.
‘Warenkennis een zeven......’ begon Paps, ‘wat leer je van warenkennis?’
‘O hopen,’ zei ik gretig.
‘Nu, wat dan?’ En toen werd er weer getelefoneerd. Het was weer Wim.
‘Ben jij daar Joop? Werd je Vader intercommunaal opgebeld?’
‘Nee. Mijn Moeder.’
‘Uit Amsterdam?’
‘Ja. Het was Tante Julie.’
‘Ze had het natuurlijk over Mol en mij. En die vervloekte Myrna.’
‘Ja. Ook.’
‘Als ze maar weet, dat ik niet ga.’ Tante Julie ‘ze’. En toen werd Wim afgebroken. Intercommunaal. En ik hoopte, dat hij tegen ‘ze’ ook zo fier bleef. Tegelijkertijd kwam onze buurman-vrijgezel, die van de hobbies, en ik verdween naar mijn kamer. Maar niet voordat de vrijgezel van zestig nog aanminnig gepreveld had, dat hij nog nooit zulk mooi haar gezien had, als ik heb. Ik hoop maar niet, dat het verzamelen van pijpekrullen (echt) zijn nieuwste hobby wordt. Daar zal hij vaak invliegen.
De volgende avond hadden we gasten te eten. Bankvrienden van Paps plus hun vrouwen. Dus, dat was nogal gewichtig, maar ik kon toch na den eten ongemerkt wegkomen. Gelukkig, dat ik geen kind ben, dat muzikaal is. Dat 's avonds Bach
| |
| |
moet spelen of Brahms voor de gasten. Alleen zei Mams: ‘Je gaat naar Renée zeker. Je komt wel niet te laat thuis Joop?’ En omdat Wim gezegd had, dat hij er een lange avond van wilde maken, verkleedde ik me maar niet meer, en ging in mijn galajurk op de fiets, waarover ik een gevoerde zwarte leren zeiljas aantrok. Wim deed me zelf open. Een moment was ik nog bang, dat hij tòch met Mol naar Myrna was. Maar: ‘Leuk, dat jij er bent Joop.’ Hij hees me uit de zeiljas. ‘Kind, wat ben jij mooi.’ ‘Ja, dat komt, we hadden gasten. Daarom ben ik ook zo laat.’
‘Dat groene fluweel staat je,’ complimenteerde Wim me.
‘O, maar dat staat iedereen.’
We klommen naar boven. Dien verzorgde de theetafel. De trompet lag uitdagend op het bureau.
‘Ik heb maar gewacht met theezetten, tot jij kwam.’
Dat was weer echt ouwe-herig van Wim. En ik zei: ‘Braaf.’ Toen Dien verdwenen was vroeg ik: ‘Zeg, waarom komt je Vader er niet bij?’
‘Die kan geen trompet uitstaan. Die zit met ohropax in zijn oren om maar niets te horen.’
‘Wat is ohropax?’ ‘Dat stopt hij in zijn oren. Dat zèi ik toch.’ Nee, Wim was niet oer-beminnelijk. En ik wenste, dat ik ook een stiekeme ohropax mocht hebben, om in mìjn oren te stoppen. ‘Eerst maar een kopje thee hè? En dan begin ik maar gauw. Het is leuk Joop, dat jij je zo voor mijn trompet interesseert.’
‘Ja,’ zei ik. ‘Was het gisteravond Tante Julie, die je opbelde?’
‘Natuurlijk. Maar ìk ben op mijn stuk blijven staan.’
‘Braaf,’ prees ik.
Wim hees zijn thee naar binnen. Dan greep zijn hand teder en voorzichtig naar zijn trompet. Ik leunde achterover in mijn stoel met gesloten ogen, alsof het kunstgenot tè overweldigend voor mij was. En ik liet de neusachtige klanken berustend over me heengaan, terwijl ik dacht aan Pa Boerree, die in elk oor wel twee Ohropaxen zou nodig hebben, om Wim's jammerklachten te doorstaan. En toen...... We hadden niets gehoord,
| |
| |
we hadden geen deur horen opengaan, we hadden geen stem vernomen...... Ik bleef achterover leunen, met mijn armen over de stoelleuningen, mijn handen op de grond. En Wim blies...... Ik had nog net even naar hem gekeken, hij was heel bollig, heel rood, en zijn ogen keken star en een beetje uitpuilend naar zijn trompet, die nu wel zijn grootste liefde had. Ik was de eerste, die Mol zag. Maar ook pas, toen ze naast mijn stoel stond.
Ik was de eerste, die Mol zag. Maar ook pas, toen ze naast mijn stoel stond.
‘Zo......’ zei ze.
‘O hallo,’ zei ik opgewekt. En ik zwaaide naar Wim, om zijn aandacht te trekken. Het was, alsof hij uit verre verten terugkeerde. ‘Wat moet dat......’ begon hij. En toen zag hij
| |
| |
Mol. Hij keek eerst verbluft, dan zelfs een beetje ontstemd, dan stond hij op.
‘Zo,’ zei Mol weer. ‘Wilde je dáárom niet mee naar de schouwburg.’ Ze lachte opeens, een lach, die bij Myrna van Hees hoorde, dacht ik.
‘Doe niet zo krankzinnig,’ stoof ik op. Maar meer om Wim te helpen, want ik had wel graag dit toekomstige liefdesdrama meegemaakt. En uitgebuit ook.
‘Bemoei jij er je niet mee,’ keef Mol meteen.
‘Nu dan ga ik maar.’ Wim had nog niets gezegd. Nu zei hij: ‘Jij blijft hier Joop.’
‘Als jij maar weet, dat ik je na vanavond nooit, nooit meer vertrouwen zal.’ Ik wilde al weer iets zeggen. Maar Wim nam de leiding. Hij schoof voor Mol een stoel aan. Ik voelde, dat de trompet hem tot hoogten had opgevoerd, waar hij anders niet vertoefde.
‘Beheers je,’ zei Wim. ‘Jij kunt maar niet alles tegen mij zeggen.’
‘Ik ga toch maar liever,’ ontdekte ik. ‘Jij kunt het best alleen af, Wim.’
Mol lachte weer, weer een Myrna van Hees-lach. ‘Ze schijnt jou goed te kennen,’ smaalde zij.
‘Ja, ik schijn hem bèter te kennen, dan jij.’ Fier.
‘En dan te denken, dat ik in de schouwburg zat. En dat ik helemaal niet genoot, omdat jìj er niet was. En toen ben ik weggegaan. Ik heb Mama alleen laten zitten. Die schat vond het direct goed. wat ik deed. En ik heb buiten de schouwburg een taxi genomen, en ik ben hier heengeraced......’
‘Dat is helemaal niet zo bijzonder,’ viel ik in. ‘Als jij nu nog gelopen had......’
Wild keek Mol naar mij, die haar prachtige tirade zo crû onderbrak.
En toen opeens lachte Wim. Hij nam het hoofd van Mol tussen zijn beide handen. ‘Dom, dom vrouwtje,’ zei hij.
Ik sprong van de stoel. ‘Nu ga ik echt. Dank je wel voor je trompet, Wim.’ En tegen Mol zei ik moederlijk: ‘Zoen hem maar gauw af, die man van jou.’
| |
| |
Maar voor ik nog bij de deur was, hoorde ik alweer Mol's stem, tè hoog voor een normaal geluid. ‘Je weet niet, wat het mij gekost heeft Billy, om weg te gaan. Het was zo'n geweldig interessant stuk. Ze speelde zo prachtig, die Myrna van Hees. En in de auto heb ik er aldoor aan moeten denken, dat jij niet van zulke zuiver-intellectuele stukken houdt. Dat jij er ook je best niet voor wil doen, om daarvan te houden...... Dat jij niet eens uit liefde voor mij......’ Ik had de deurknop al in de hand, maar bleef nog even wachten. Wim had Mol's gezicht weer losgelaten.
‘Begin jij nu weer?’ Nu bleef ik tegen de deur leunen. Het liep toch anders, dan ik in mijn optimisme had gedacht. En gemeen had ik door, dat Mol niet in zilte tranen kon wegsmelten, omdat ze haar ogen had opgemaakt. Dat zou een te vies geklieder geworden zijn.
‘Ja, ik begin weer,’ zei Mol. ‘Ik zou nog hebben kunnen aannemen, dat jij niet van een intellectueel stuk houdt...... Je leest toch ook nooit een boek......’
‘Welwaar,’ viel ik in. ‘Detectiveboeken.’
‘Hoe weet jij dat?!’
‘Omdat hij het me heeft verteld.’
‘Krankzinnig. En dat noemen jullie boeken. Maar een goed, degelijk boek heb jij nog nooit in je handen gehad. Heb ik misschien ongelijk?’
‘Nee. Maar ik lees liever een vlot, spannend detectiveboek, dan de boeken, die jij leest. Met zes zinnen op een bladzij, en allemaal puntjes!’
Mol stampte opeens op de grond. ‘Dat is een belediging!’
Wim zat op zijn bureau, en slingerde zijn ene been heen en weer. ‘Och, dat is zo niet bedoeld,’ zei hij onverschillig.
En, toen voelde ik, dat ik moest ingrijpen. ‘Als jullie werkelijk van zo heel verschillende dingen houden, dan passen jullie niet bij elkaar.’ Als een tijgerin, zo wild, draaide Mol zich om naar mij. Maar ik doorstond haar blik. ‘Ik weet wel, dat ik later een man moet hebben, die leuk vindt, wat ìk leuk vind, en die......’
‘Zwijg!!’ zei Mol. Dus, ik zweeg maar.
| |
| |
‘Ik zeg nogmaals, dat ik zou kunnen aannemen, dat jij niet van De Schaduw van Myrna van...... van......’ Mol was ook de naam vergeten in haar emotie.
‘Van Hees,’ zei ik voor.
‘Dat jij niet van zo'n stuk houdt.’ Mol negeerde mij. ‘Maar, dat je thuisblijft, om met háár,’ - weer een vernietigende blik op mij - ‘trompet te gaan spelen, dat vind ik laag.’
‘Ik heb anders niet gespeeld,’ zei ik. Ik keek naar Wim. Er trok iets in zijn wangspieren. Hij dacht even na, voor hij antwoordde. Dan zei hij kalm: ‘Nu, dan moet je dat maar laag vinden.’
Ik was zo stomverbaasd over dat zeldzaam fiere antwoord, dat ik als een vis naar adem hapte. En Mol kreet: ‘Billy!!!!’
‘Ja,’ zei Wim. ‘Ja. Als je zulke dingen van me denkt, dan is het misschien werkelijk maar beter, dat wij onze verloving verbreken.’ Dat was een zin uit een ouwerwets boek. ‘Zoals Joop ook zegt.’
‘Nu, ik ga maar,’ zei ik. Want nu ijsde ik werkelijk van het drama, dat op springen stond. Niemand hield me tegen. Ik kwam ongemerkt thuis. En toen ik in bed lag, dacht ik nog na over Wim. Die had verborgen qualiteiten. Dat was een kerel.
De volgende dag belde Wim me op.
‘En?’ zei ik ademloos. Want Mol zou mij natuurlijk uitspelen, wanneer de verloving tot het verleden behoorde. ‘Zat maar op zijn kamer te trompetspelen,’ zou ze zeggen. ‘En drong er bij Wim op aan, dat wìj niet bij elkaar pasten.’
‘O, 't is in orde, Joop.’
‘Hè, gelukkig.’
‘En, ik dank je nog zeer voor je raad.’
‘Voor mijn raad?’
‘Ja, als jij dat niet gezegd had, dat wij niet bij elkaar passen...... Ik weet nu, hoe ik Mol moet aanpakken.’
‘Hoe dan?’
‘Ik ben altijd veel te slap geweest. Ik heb haar in alles haar zin gegeven. Ik heb haar veel te veel verwend.’
‘Ja, dat is zo.’
| |
| |
‘En nu ik eens echt opgetreden ben...... Mol is als was in mijn handen.’
‘Nu, gelukkig maar,’ zei ik. En ik dacht: ‘Ik hoop, dat Mol ook zo van was blijft, wanneer ze eenmaal getrouwd zijn.’ Maar, dat zei ik niet.
‘Ze is toch lief Mol,’ peinsde Wim.
En om hem die illusie niet te ontnemen, zei ik: ‘Ze is een schàt!’
* * *
En nu is het Kerstmis. We hebben een huis vol mensen. Om te beginnen Hans en Ronnie en de professor. Dan Oom Kees, Tante Pop en hun twee bloeien Bea en Bertie, en dan nog half Oom Jog en Tante Julie, omdat die de helft van de tijd bij Pa Boerree logeren. De Opa's zijn niet gekomen, omdat ze het te koud vonden. Het vriest als in een poolnacht. En er ligt sneeuw. Het geheel is sprookjesachtig en onwaarschijnlijk van schoonheid. Nu gaan we Oud en Nieuw met Opa van Dil en Tante Suzanna vieren in Noordwijk. Tenminste, als het dan niet zo koud is, schreef Tante Suzanna opgewekt. ‘En, ik vind de wegen ook veel te glad om te rijden.’
De professor is helemaal bij ons thuis. Die heeft wel wat geleerd in de zomervacantie. Ik vind hem een enige man, en hij kijkt met ontzetting naar Oom Kees. Hij heeft natuurlijk helemaal niet door, in welke familiebetrekking Oom Kees tot ons staat. Ik denk, dat hij hem in zijn hart een echte nare man vindt, die Mams beter niet had kunnen vragen te logeren. Want, zodra Bea en Bertie hun hielen hebben gelicht - en die lichten véél hielen, omdat ze èn schaatsenrijden èn sleeën van de Heuvel, ze zijn allebei heel aardig - begint Oom Kees lofliederen te zingen. De eerste keer, dat hij dat bij de professor deed, keek die Oom Kees afwezig aan, en luisterde niet. Dat had ik best door. Maar de tweede keer, dat hij hetzelfde zei tegen de professor, alleen in andere vorm, scheen er ièts tot hem door te dringen. De professor gooide zijn hoofd zo
| |
| |
met een onwillige ruk naar achteren en keek ongelukkig. Naar Mams. Dat heeft Oom Kees helemaal niet door. En hij vervolgt de professor. Gister heb ik zelfs gehoord, dat hij voorspelde, dat Bertie ook best professor kon worden. Dat die zo'n ontzettend goed stel hersens had. Toen zei de professor: ‘Ja, dat is heel merkwaardig. Ik ben één keer op de lagere school, en één keer op de HBS blijven zitten.’ Oom Kees lachte zuur. En alsof dat een vrij onaardig mopje was. Nu lach ik me dood, als Bertie van het sleeën van de Heuvel thuiskomt met een dood-normale aanbidder. Dan zul je Oom Kees horen. Weg professoraat in de toekomst!! Bertie is wel altijd heel rond en lacherig, als ze thuiskomt. Bea, die èrg knap is als Tante Pop, is laconieker. Ook als Tante Pop. En Grietje zegt, dat Mijnheer Kees niet zo hoeft op te scheppen, want dat zijn dochters getrouwd zijn, voor hij het weet. Maar nu heeft Grietje een koppel-complex!
Ik kan me gewoonweg niet voorstellen, dat Tante Pop met Oom Kees is getrouwd. Of ze moet het uit vriendschap voor Mams hebben gedaan. Want Tante Pop ziet er snoezig uit, en Oom Kees is al kaal, met nog enige spaarzame haren, en hij heeft een bevallig buikje. Gelukkig maar, dat Bea en Bertie op Tante Pop lijken. Hoewel Bertie lijkt ook wel een beetje op Mams.
Vanmorgen zei Mams tegen mij: ‘Kind, wat ga jij doen vandaag.’
‘Schaatsenrijden,’ zei ik.
‘Met wie?’
‘O met Renée en Hans en Flap. En nog een paar lui, die U niet kent.’
‘Weet jij, wat ik zo graag zou willen?’
‘Nu?’ In dat ene woordje legde ik al verzet.
‘Dat jij vanmorgen met de professor gaat wandelen.’
‘Waarom ik? Waarom kunnen Hans en Ronnie niet gaan?’
‘Die gaan vandaag naar Marken op de schaats.’
‘Misschien ga ik daar ook wel heen.’
Mams zuchtte even. ‘En waarom kan de professor niet alleen?’
| |
| |
‘Kind, hij kent de weg hier toch niet.’
‘Dan kan hij toch vragen. Hij is toch zeker geen kind meer.’
‘Hij is wèl een kind,’ zei Mams. Het klonk bijna tragisch. ‘Als je weet, dat ik van de zomer elke dag met hem gewandeld heb. Toen kende hij nog de naam niet van onze laan.’
‘Nou, in vredesnaam dan maar. Als ik mijn slee dan maar mag meenemen. Het is een prachtige wandeling naar de Heuvel. En dan kan hij best in de Belvedère een kopje koffie drinken. Terwijl ik slee.’
‘O, dat is best,’ zei Mams opgelucht. Ik zag de professor in de serre rondlopen, terwijl hij de planten van Mams bekeek. Hij kent natuurlijk geen primula van een cyclaam. Ik zag Oom Kees ook de grote zitkamer binnenkomen, en rondspieden. Maar, voordat hij de professor had ontdekt, was ik al bij hem. Gaat U mee wandelen, professor? En mag ik dan mijn slee meenemen?’
‘Och Topie, dat vind ik aardig. Dat vind ik nu alleraardigst,’ zei de professor blij.
Dus, daar gingen wij. Ik leidde hem door de keuken, om Oom Kees te ontlopen. Ik was in skibroek en windjacket, de professor in een antieke ulster plus bontmuts. En achter me aan bungelde de slee. Het was vinnig koud, zodat de professor al gauw een rooie neus demonstreerde. Trouwens de mijne was ook niet onberispelijk. Maar het kon me niets schelen. Want alles was zo prachtig en onbedorven buiten. De professor zweeg, hij liep met zijn hoofd gebogen, en peinsde natuurlijk over een vraag, waarmee hij Hans weer kon laten stralen. Ik zweeg dus maar ook, en ik dacht, hoe schattig Mams toch was, om de hele zomervacantie er elke dag met de professor op uit te gaan. En alsof hij mijn gedachten raadde, zei de professor opeens: ‘Jij hebt een zeldzaam lieve Moeder, Topie.’
‘Ja, ze is een schat,’ zei ik.
‘Wie is toch die Meneer, die bij jullie logeert? Ik bedoel niet de broer van je Vader. Die ken ik wel.’ De broer van mijn Vader was natuurlijk Oom Jog. Ik legde hem dat maar niet nader uit, om hem niet nog meer in de war te maken.
‘Oom Kees? Dat is een broer van Mams.’
| |
| |
Bij deze woorden bleef de professor staan. ‘Nee, dat meen je toch niet?’
‘Ja. Het spijt mij......’
‘Ik dacht dat die Tante een zuster van je Moeder was.’
‘Er logeert wel een Tante bij ons, die een zuster van mijn Moeder is. Tante Julie.’
‘Dat kan ik me niet herinneren. Hoe ziet die dame eruit?’
‘Nou, nogal groot. En tanig. En erg opgemaakt.’
Maar, dat zei de professor niets.
‘Ze zat gisteravond naast U.’ Ook dat zei de professor niets. Ik zuchtte ervan.
‘Maar die Mijnheer......’
‘Oom Kees?’
‘Ja, die broer van je Moeder.’
‘Wat wil U daarmee?’
‘Die lijkt helemaal niet op je Moeder.’
‘Nee, gelukkig niet.’ Toen lachte de professor, en hij haakte opeens in, zodat wij op de Heuvel arriveerden, stijf gearmd. Het was geen gezicht, een antieke bontmuts naast een moderne windjacket. Maar niemand keek naar ons, trouwens dat kon mij ook niets schelen.
‘Als U nu daarginds een kopje koffie gaat drinken, dan ga ik even sleeën. Vindt U dat goed?’
De professor zei als een zoet kind: ‘Best.’ En ik trok mijn bob de heuvel op. Nu ben ik razend op bobben, en ik vergat natuurlijk helemaal de professor. Tot de jonge man, die achter me zat, en die beeldig sturen kan - hij heet Frank van Marle, en hij is verloofd met een meisje, dat ik ken, maar die zit op het ogenblik in Zwitserland - tegen me zei: ‘Zeg, moet je die antiekeling zien.’
‘Waar?’ zei ik nog.
‘Daar. Achter die mensen.’ Het was natuurlijk de professor. Hij zag er helemaal verkleumd uit.
‘Dat is professor Coelingh. Die hoort bij mij. Dit is ons laatste baantje, Frank.’
‘Had ik nu maar niets gezegd,’ zei Frank onverschillig.
Toen ik de professor weer onder zijn arm greep, vroeg ik:
| |
| |
‘Heb ik U heel lang laten wachten?’ En de charmante professor zei: ‘Helemaal niet. Helemaal niet Topie. Ik had graag meegedaan.’
‘Kunt U goed sturen?’ Sturen? Nee, dat kon de professor niet. Ik zag ons al genoegelijk samen de Heuvel afduikelen. Samen in de sneeuw. We kwamen innig thuis, de professor zeker met ijsbenen. Want hij kroop meteen bij de grote open haard, en hij zei tegen Mams, dat hij zo heerlijk gewandeld had met Topie.
's Avonds was er een groot diner. Er was stemming. Kaarsen, een prachtig gedekte tafel, veel hulst, en veel rooie tulpen en witte begonia's en een enorme lila begonia, die het deed tussen al dat wit en rood. Wij jonge mensen waren allemaal gloeierig, en een beetje opgewonden. Bertie zelfs een beetje tè, wat haar een fronsen van Oom Kees op de hals haalde.
En toen iedereen zo aanminnig koutte, en Paps net tevreden naar mij had geknikt, verhief de professor opeens zijn stem. Dat was zo iets bijzonders, dat iedereen luisterde.
‘Ik was vanmorgen met Topie op de Heuvel,’ begon hij. Iedereen zweeg. ‘Heb jij gezien, dat daar een ouwe heer stond te filmen? Heb jij dat gezien, Topie?’
‘Ja, waar U achter stond.’
‘Hij was met zijn vrouw, denk ik. Die wilde weg, want ze kreeg zulke koude voeten. Tenminste, dat zei ze. Trouwens, ik had ook koude voeten,’ zei de professor onschuldig. ‘En toen zei de Meneer, ik wil even wachten, tot dat lieve, kleine diertje voorbijkomt.’ De professor keek de hele tafel rond. Nù had hij eens iets te vertellen.
‘Ik raakte nieuwsgierig. Ik wou ook wel eens weten, wie dat lieve, kleine diertje was.’ De professor glimlachte als bij zoet geheim. ‘En toen kwam jij, Topie, de heuvel af. Je krullen woeien onder je muts uit. De meneer filmde...... dat ging gauw hoor! En, toen jij voorbij was, zei hij: ‘Kom nu kunnen we wel naar huis gaan!’
De professor keek de tafel rond, zo blij, alsof hij nu zijn aandeel gegeven had in de feestvreugde. Iedereen keek een beetje ontsteld naar hem. Zelfs Mams. En Oom Kees keek
| |
| |
critisch. Toen zei Mams: ‘Hij zal met dat lieve, kleine diertje wel een ander bedoeld hebben.’ Maar de professor zei strèng, zoals hij dunkt me tegen al zijn studenten moet zijn: ‘Er was maar één lief, klein diertje op de Heuvel. En, dat was Topie!’
|
|